18 Een Gesprek met Siuan

Daishar was natuurlijk al weggebracht toen Egwene de tent verliet, maar de gestreepte stola die uit haar kap hing, maakte nog beter de weg vrij dan het gezicht van een Aes Sedai. Ze liep langs een golf van kniksen, met hier en daar een buiging van een zwaardhand of een ambachtsman die bezig was met een klus. Sommige Novices slaakten een gilletje bij het zien van de stola van de Amyrlin en hele families stapten gehaast van de loopplank om diepe kniksen in de modder te maken. Nadat ze zich genoodzaakt had gezien een paar vrouwen uit Tweewater te laten straffen, ging onder Novices het gerucht dat ze even streng als Sereille Bagand was. Je moest zorgen dat je haar niet boos maakte, want ze scheen een ontzettend opvliegend karakter te hebben. Ze wisten niet genoeg van de geschiedenis om een duidelijk beeld van Sereille te hebben, maar ze scheen de Toren honderd jaar lang met ijzeren hand geregeerd te hebben. De Aanvaarden zorgden er wel voor dat de Novices dat soort verhaaltjes onthielden. Gelukkig zat Egwenes gezicht in haar kap verborgen. Toen voor de tiende keer een familie Novices als bange hazen opzij sprong, liep ze zich zo te verbijten dat haar gezicht haar naam als ijzervreter onmiddellijk bevestigde. Ze had een naar voorgevoel dat Aanvaarden over een paar honderd jaar haar naam in plaats van die van Sereille zouden gebruiken om Novices bang te maken. Ze moest natuurlijk eerst de Toren zien te redden. Alle kleine ergernissen moesten nog even wachten, maar ze had het gevoel dat ze zonder problemen ijzer kon vreten.

Er waren bijna geen mensen te bekennen rond de werkkamer van de Amyrlin, die niet meer was dan een tent met een puntdak en muren van bruine lappen. Het was net als de Zaal een plaats waar je alleen kwam als je er iets te zoeken had of als je bevolen werd te komen. Niemand werd gevraagd om naar de Zaal van de Toren of de Werkkamer van de Amyrlin te komen, en zelfs de onschuldigste uitnodiging werd als een bevel gezien. De tent was dus een oase van rust. Ze stormde langs de tentflappen naar binnen en gooide opgelucht haar mantel van zich af. De twee komforen hielden de tent aangenaam warm zonder veel rook af te geven. De gedroogde kruiden die op de gloeiende kolen waren gegooid, verspreidden een lichtzoete geur.

‘Zoals die dwaze meisjes zich gedragen, zou je denken dat ik...’ begon ze geërgerd, maar ze maakte haar zin niet af. Ze was niet verrast om Siuan naast haar schrijftafel te zien staan. Ze had eenvoudige blauwe kleren aan en hield een grote map van bewerkt leer vast. Delana en vele andere zusters dachten dat Siuan met veel tegenzin Egwene inwijdde in alle gedragsregels, en boodschappen voor haar rondbracht. Het was ze kennelijk nog niet opgevallen dat ze elke dag zeer vroeg in de tent te vinden was. Siuan was wél een ijzervretende Amyrlin geweest, maar dat geloofden alleen de mensen die haar in die periode hadden meegemaakt. Novices wezen haar even vaak na als Leane, maar betwijfelden of ze wel echt was wie de zusters zeiden dat ze was. Ze was redelijk knap en had donker glanzend haar tot op haar schouders. Siuan zag er jonger uit dan Leane en maar een paar jaar ouder dan Egwene. Als ze geen stola met blauwe randen om had gehad, had ze voor een Aanvaarde door kunnen gaan. Dat was dus de reden dat ze altijd haar stola om had. Haar ogen waren echter net zomin als haar karakter veranderd, en ze keek priemend naar de vrouw wier aanwezigheid wel verrassend was. Halima was altijd welkom, maar Egwene had niet verwacht haar te zien. Ze lag op de fel gekleurde kussens aan de ene kant van de tent en steunde met haar hoofd op een hand. Als je Siuan een knappe vrouw noemde, iemand bij wie zowel mannen als vrouwen zich op hun gemak voelden, dan moest je Halima oogverblindend noemen, met haar grote groene ogen, perfecte gezicht en volle boezem. Mannen moesten altijd even slikken als ze haar zagen en vrouwen trokken hun wenkbrauwen op. Egwene geloofde de verhalen niet van vrouwen die jaloers waren op Halima’s aantrekkingskracht op mannen. Ze kon er immers niets aan doen dat ze er zo uitzag. Delana had haar duidelijk uit liefdadigheid als schrijfster aangenomen, want Halima was een eenvoudige boerenvrouw die nauwelijks een brief kon schrijven. Delana hield haar de hele dag bezig met nutteloos werk. Ze kwam zelden vóór bedtijd opdagen en dan alleen als ze gehoord had dat Egwene hoofdpijn had. Nisao kon haar hoofdpijn zelfs met de nieuwe manier van Heling niet wegnemen, maar Halima’s massages werkten zelfs als de pijn ondraaglijk was. ‘Ik zei tegen haar dat u vandaag geen tijd voor bezoek hebt, Moeder,’ zei Siuan fel. Ze nam Egwenes mantel met haar vrije hand aan terwijl ze boos naar de vrouw op de kussens keek. ‘Maar dat was duidelijk aan dovemansoren gericht.’ Ze snoof minachtend, terwijl ze de mantel aan de onbewerkte kapstok hing. ‘Misschien had ze me wel gehoord als ik een broek en een snor had gedragen.’ Siuan geloofde elke roddel over Halima’s uitspattingen met knappe werklieden en soldaten.

Halima leek haar faam vreemd genoeg wel leuk te vinden. Misschien genoot ze er zelfs van. Ze lachte met een hese stem en strekte zich uit als een kat. Ongeacht het weer had ze een ongelukkige voorkeur voor diep uitgesneden lijfjes en ze barstte bijna uit haar groene zijden gewaad met blauwe strepen. Schrijfsters liepen zelden in zijden kleren rond, maar Delana’s liefdadigheidsgevoel was kennelijk erg groot. Of ze stond heel erg bij Halima in het krijt. ‘U maakte vanochtend een bezorgde indruk, Moeder,’ mompelde de vrouw met de groene ogen. ‘U ging al zo vroeg op pad en probeerde mij niet wakker te maken. Ik dacht dat u misschien wel wilde praten. U hebt vast minder last van hoofdpijn als u wat meer over uw zorgen praat. U weet toch dat u met mij kunt praten.’ Halima begon weer te lachen terwijl Siuan minachtend op haar neerkeek. ‘En u weet dat ik niets van u wil, in tegenstelling tot sommige anderen.’ Siuan snoof weer en legde de map opzichtig op de schrijftafel tussen de inktpot en de zandkoker. Ze zat zelfs aan de veerhouder te friemelen. Egwene moest veel moeite doen om niet te zuchten. Halima wilde niets anders dan een bed in Egwenes tent zodat ze beschikbaar was als Egwene hoofdpijn had. Dat ze daar sliep, belemmerde vast haar werk voor Delana. Daar kwam bij dat het Egwene wel beviel dat ze zo recht voor haar raap was. Het was erg fijn om met Halima te praten en even te vergeten dat ze Amyrlin Zetel was. Dat kon zelfs met Siuan niet. Ze had er alles aan gedaan om erkend te worden als Aes Sedai en Amyrlin, maar die erkenning hing aan een zijden draadje. Elke misstap maakte een volgende misstap makkelijker, en na genoeg misstappen zou iedereen haar weer als een klein meisje zien. Halima was dus eigenlijk onmisbaar, evenals haar vingers als het op Egwenes hoofdpijn aankwam. Tot haar ongenoegen leek echter elke vrouw in het kamp er net zo over te denken als Siuan. De enige uitzondering was Delana. De Grijze zuster was veel te preuts om een mannenverslinder in dienst te nemen, hoezeer ze ook aan liefdadigheid hechtte. Het deed nu echter niet ter zake of Halima achter de mannen aan zat of niet.

‘Ik vrees dat ik een hoop werk te doen heb, Halima,’ zei ze terwijl ze haar handschoenen uittrok. Ontzettend veel werk. Sheriams verslagen lagen nog niet op tafel, maar die zouden weldra binnenkomen. Samen met een paar verzoekschriften waarvan Sheriam vond dat Egwene ze moest zien. Een paar maar; tien tot twaalf geschillen waar Egwene als Amyrlin een oordeel over moest vellen. Als je tot de juiste uitspraak wilde komen, moest je zo’n zaak goed bestuderen en vragen stellen. ‘Misschien kunnen we vanavond samen wat eten.’ Er was een grote kans dat ze gewoon aan haar werktafel zou moeten eten, want het was al bijna middag. ‘Dan kunnen we wel even praten.’

Halima zat plotseling rechtop met samengeknepen lippen en ogen die vuur spuwden. Haar boze blik verdween weer even snel, maar het vuur smeulde nog in haar ogen. Als ze een kat was geweest, hadden haar haren recht overeind gestaan. Na sierlijk overeind te zijn gekomen streek ze haar gewaad over haar heupen glad. ‘Goed dan. Als u zeker weet dat u niet wilt dat ik blijf.’

Ze was nog niet uitgesproken of Egwene kreeg een kloppend gevoel achter haar ogen: het bekende begin van een barstende hoofdpijn. Maar ze schudde haar hoofd en herhaalde dat ze moest werken. Halima bleef nog even staan met een beledigde blik en gebalde vuisten. Toen griste ze haar met bont gevoerde mantel van de kapstok en liep de tent uit zonder eerst het kledingstuk om te doen. Als ze niet oppaste, zou ze binnen de kortste keren ziek worden. ‘Als ze zich als een viswijf blijft gedragen, komt ze vroeg of laat in de problemen,’ foeterde Siuan terwijl de tentflappen weer op hun plaats vielen. Met een norse blik trok ze haar stola over haar schouders. ‘Ze houdt zich in als u er bent, maar anders deinst ze er niet voor terug om me een grote mond te geven. En ik ben niet de enige. Ze schijnt tegen Delana geschreeuwd te hebben. Hebt u weleens eerder gehoord van een schrijfster die tegen haar bazin schreeuwde? Tegen een zuster nota bene, een Gezetene? Ik snap niet waarom Delana dat pikt.’

‘Dat moet Delana zelf weten.’ Het was verboden vraagtekens te zetten bij wat een andere zuster deed en je met haar zaken te bemoeien. Dat was een gebruik en geen wet, maar sommige gebruiken waren even sterk als wetten. Siuan was toch wel de laatste die daaraan herinnerd moest worden.

Terwijl ze haar slapen masseerde, ging Egwene heel voorzichtig op de stoel achter haar schrijftafel zitten, maar de stoel wiebelde toch. De poten van de opklapbare stoel dreigden zo nu en dan in elkaar te klappen. Ondanks verwoede pogingen lukte het geen van de timmermannen om het euvel te verhelpen. De tafel, die ook opgevouwen kon worden, stond een stuk steviger. Ze had graag in Morland een nieuwe stoel willen kopen, maar er moest al zoveel gekocht worden van het weinige geld dat er was. Ze had gelukkig wel twee staande lampen en een tafellamp kunnen krijgen. Ze waren eenvoudig en van roodgeverfd ijzer, met spiegeltjes zonder bellen. Goede verlichting verminderde haar hoofdpijn niet, maar het was beter dan lezen met alleen een paar vetkaarsen en een lantaarn erbij. Siuan trok zich niets van de berisping aan en praatte gewoon door. ‘Ze heeft ook nog eens een opvliegend karakter. Ik meende een paar keer dat ze op het punt stond me een klap te verkopen. Ik mag hopen dat ze verstandig genoeg is om zich in te houden, maar niet iedereen is Aes Sedai. Ik ben ervan overtuigd dat ze de arm van de wielsmid heeft gebroken. Hij zegt dat hij gevallen is, maar volgens mij liegt hij, want hij kijkt je niet aan en trekt met zijn mond. Hij zal wel niet willen toegeven dat een vrouw sterker was dan hij.’

‘Hou toch op, Siuan,’ zei Egwene vermoeid. ‘Hij was waarschijnlijk te vrijpostig geweest.’ Dat moest wel. Ze kon zich niet voorstellen dat Halima iemands arm had gebroken. Je kon veel over haar zeggen, maar gespierd was ze niet.

In plaats van de versierde map te openen die Siuan op tafel had gelegd, legde ze haar handen aan weerszijden ervan. Om ze van haar hoofd weg te houden. Als ze de pijn negeerde, zou het deze keer misschien vanzelf weggaan. Daar kwam bij dat ze nu zelf nieuws voor Siuan had. ‘Het lijkt erop dat een paar Gezetenen met Elaida willen onderhandelen.’

Zonder een spier te vertrekken hield Siuan zichzelf in evenwicht op een van de twee krukjes voor de tafel. Ze luisterde aandachtig en bewoog alleen langzaam met haar vingers langs haar rok. Toen Egwene klaar was, balde ze haar vuisten en begon te schelden op een manier die zelfs voor haar doen gortig was. Eerst mochten ze wat haar betreft allemaal in visingewanden van een week oud stikken. Wat ze daarna zei, was pas echt erg. Haar jonge, mooie gezicht versterkte alleen maar het effect.

‘Je zult wel de juiste beslissing genomen hebben,’ prevelde ze toen ze klaar was met schelden. ‘Het gerucht zal zich nu alleen maar verder verspreiden, maar op deze manier hou je het in de hand. Beonin verrast me hier niet echt mee. Beonin is ambitieus, maar volgens mij was ze zo weer naar Elaida teruggegaan als Sheriam en de anderen niet voet bij stuk hadden gehouden.’ Siuan keek Egwene strak aan alsof ze haar woorden extra wilde benadrukken. ‘Ik zou willen dat Varilin en al die anderen me verrasten, Moeder. Als we de Blauwe Gezetenen niet meetellen, zijn er zes Gezetenen van vijf Ajahs uit de Toren gevlucht toen Elaida de macht greep,’ haar mond vertrok een beetje bij die laatste woorden, ‘en we hebben er op dit ogenblik één uit elke Ajah. Ik was vannacht in Tel’aran’rhiod. In de Toren...’

‘Je was toch wel voorzichtig?’ zei Egwene plotseling. Het leek af en toe alsof Siuan niet wist wat dat woord betekende. Er stonden hordes zusters in de rij voor de paar droom-ter’angrealen die ze hadden. Ze werden meestal gebruikt om de Toren te bezoeken. Het werd Siuan niet officieel verboden ze te gebruiken, maar daar kwam het wel op neer. Ze kon wachten tot ze een ons woog eer de Zaal haar toestemming gaf. Er waren ten eerste veel zusters die Siuan er de schuld van gaven dat de Toren gebroken was. Ze had niet dezelfde warme ontvangst als Leane genoten en werd door niemand in de watten gelegd. Ten tweede was niemand vergeten hoe streng haar lessen waren geweest toen ze een van de weinigen was die wisten hoe een droom-ter’angreaal gebruikt moest worden. Siuan hield niet van prutsers, maar iedereen liep de eerste paar keer in Tel’aran’rhiod te prutsen. Daarom nam ze Leanes plaats in als ze de Wereld der Dromen wilde bezoeken. Als een andere zuster haar daar zag, zou er onmiddellijk een officieel verbod uitgevaardigd worden. Of erger nog, er zou een klopjacht komen naar degene die haar een ter’angreaal had geleend, en dan zou Leane ontmaskerd worden. ‘In Tel’aran’rhiod,’ zei Siuan met een wuivend gebaar, ‘ben ik om de haverklap een andere vrouw in andere kleding.’ Dat was goed om te horen, hoewel het waarschijnlijk meer met gebrek aan controle te maken had. Siuans geloof in haar eigen kunnen was soms groter dan gerechtvaardigd was. ik zag vannacht een gedeeltelijke lijst van Gezetenen en kon de meeste namen lezen voordat de lijst in een wijnrekening veranderde.’ Dat gebeurde wel vaker in Tel’aran’rhiod. Dingen bleven niet lang hetzelfde als ze geen weerspiegeling van iets permanents in de werkelijkheid waren. ‘Andaya Forae was verheven namens de Grijzen, Rina Hafden namens de Groenen en Juilaine Madome namens de Bruinen. Geen van allen heeft de stola langer dan zeventig jaar gedragen. Elaida heeft hetzelfde probleem als wij, Moeder.’

‘Ik snap wat je bedoelt,’ zei Egwene langzaam terwijl ze haar slapen masseerde. Het geklop achter haar ogen zou alleen nog maar erger worden. Zoals altijd. Ze zou er ’s avonds nog spijt van krijgen dat ze Halima weggestuurd had. Ze verschoof de map voor haar een stukje naar links en weer terug. ‘Hoe zit het met de rest? Er moesten in totaal zes Gezetenen vervangen worden.’

‘Ferane Neheran was verheven namens de Witten,’ gaf Siuan toe, ‘en Suana Dragand namens de Gelen. Ze hebben allebei eerder in de Zaal gezeten. De lijst was niet compleet en ik heb niet alles kunnen lezen.’ Ze rechtte haar rug en ging koppig door. ‘Een of twee zusters die te vroeg verheven worden zou al behoorlijk ongewoon zijn. Het is weleens gebeurd, maar niet vaak. We hebben het nu echter over elf Gezetenen, misschien zelfs twaalf, als je onze Gezetenen en die van de Toren bij elkaar optelt. Dat kan geen toeval meer zijn. Als alle vishandelaren dezelfde prijs bieden, kun je er donder op zeggen dat ze de avond daarvoor samen wat gedronken hebben.’

‘Je hoeft me niet verder te overtuigen, Siuan.’ Egwene leunde met een zucht achterover en pakte meteen de stoelpoot vast die altijd in elkaar klapte als ze dat deed. Er was duidelijk iets vreemds aan de gang, maar wat had het te betekenen? En wie kon in elke Ajah de keuze voor Gezetenen beïnvloeden? De Blauwe Ajah uitgezonderd. Zij hadden ook een nieuwe Gezetene gekozen, maar Moria was al meer dan honderd jaar Aes Sedai. Misschien gold het ook niet voor de Rode Ajah, maar niemand wist of er iets veranderd was bij de Rode Gezetenen. De Zwarte Ajah kon erachter zitten, maar die had er alleen voordeel bij als al die te jonge Gezetenen Zwart waren. Dat kon eenvoudigweg niet. Als de Zwarte Ajah zoveel invloed had gehad, had de Zaal al lang geleden uit Duistervrienden bestaan. Als er echter sprake van een patroon was, dan was dat door iémand veroorzaakt. De doffe pijn achter haar ogen werd een tikkeltje erger als ze aan alle mogelijkheden en onmogelijkheden, dacht. ‘Als dit toch allemaal toeval blijkt te zijn, Siuan, zul je er nog spijt van krijgen dat je dacht dat het een raadsel was.’ Ze dwong zichzelf erbij te glimlachen zodat het niet overkwam als een dreigement. Een Amyrlin moest voorzichtig zijn met wat ze zei. ‘Nu je me ervan overtuigd hebt dat er iets aan de hand is, wil ik dat je uitzoekt wat. Wie is hier verantwoordelijk voor en wat is het doel? Zolang we dat niet weten, weten we niets.’

‘Is dat alles wat u wilt weten?’ zei Siuan droogjes. ‘Wilt u het voor of na het avondmaal weten?’

‘Het zal wel daarna worden,’ snauwde Egwene. Ze haalde diep adem toen ze de beteuterde blik van Siuan zag. Ze had geen reden om haar hoofdpijn op Siuan af te reageren. De woorden van een Amyrlin waren machtig en konden gevolgen met zich meebrengen. Dat mocht ze niet vergeten. ‘Hoe eerder, hoe beter,’ zei ze op mildere toon. ‘Ik weet dat je je uiterste best doet.’

Siuan leek te begrijpen dat Egwenes uitbarsting niet alleen prikkelbaarheid was. Ze zag er wel jong uit, maar ze had jarenlange ervaring in het lezen van gezichten. ‘Zal ik Halima halen?’ zei ze terwijl ze half opstond. Dat ze haar naam zonder bijtende toon uitsprak, gaf aan hoe bezorgd ze was. ‘Dat is zo gebeurd.’

‘Als ik me door elk pijntje laat onderbreken, krijg ik nooit wat af,’ zei Egwene terwijl ze de map opende. ‘Wat heb je vandaag voor me?’ Ze hield haar handen op de papieren om ze bij haar hoofd weg te houden.

Een van Siuans taken was het ’s ochtends ophalen van de verslagen van de Ajahs. Daarin stond het nieuws van hun netwerk van ogen-en-oren die de Ajahs bereid waren te delen, samen met gegevens die de afzonderlijke zusters aan hun Ajah hadden doorgegeven en waarvan de Ajah besloten had om die aan Egwene door te geven. Het was een vreemde manier van nieuws schiften, maar samen met Siuans gegevens had ze een tamelijk nauwkeurig beeld van de wereld. Het was Siuan gelukt de informanten te behouden die ze als Amyrlin had gehad. Ze had simpelweg geweigerd te vertellen wie haar informanten waren, ondanks verwoede pogingen van de Zaal. Uiteindelijk kon niemand tegenspreken dat die ogen-en-oren van de Amyrlin waren en dat ze dus aan Egwene verslag moesten doen. Men mopperde hier nog altijd over, maar de feiten waren onweerlegbaar. Zoals gewoonlijk was het eerste verslag niet afkomstig van de Ajahs of van Siuan, maar van Leane. Het bestond uit dunne vellen papier met daarop een sierlijk handschrift. Egwene wist niet precies waarom, maar het was zonneklaar dat Leanes letters door een vrouw geschreven waren. Als Egwene een vel had gelezen, liet ze het helemaal opbranden bij de tafellamp. Egwene en Leane deden in het bijzijn van anderen alsof ze elkaar nauwelijks kenden, dus mochten Leanes verslagen niet in de verkeerde handen vallen. Slechts een paar zusters wisten dat Leane ogen-en-oren in Tar VaIon had. Ze was misschien wel de enige. Een fout die veel mensen maakten, was dat ze keken naar wat er aan het einde van de straat gebeurde, maar niet letten op wat er zich voor hun neus afspeelde. Het Licht wist dat Aes Sedai evenveel fouten maakten als iedereen. Leane had jammer genoeg weinig nieuws te melden. Haar mensen in de stad klaagden over smerige straten die steeds gevaarlijker werden, zowel ’s nachts als overdag. Vroeger was er nauwelijks misdaad in Tar Valon, maar nu hadden de Torenwachten de straten verlaten om de havens en de brugtorens te bewaken. De Witte Toren inde alleen nog de invoerbelastingen en kocht voorraden via tussenpersonen, maar verder was er geen enkel contact met de stad. De grote stadspoorten waar het volk doorheen kon om de Toren te bezoeken waren gesloten. Voor zover bekend was er sinds het begin van de belegering geen zuster buiten de Toren gezien. Dit bevestigde de eerdere verslagen van Leane. Bij het laatste vel trok Egwene echter haar wenkbrauwen omhoog. Het gerucht ging dat Garet Brin een geheime ingang had gevonden en dat hij elk ogenblik met zijn leger binnen de stadswallen kon opduiken. ‘Leane had het ongetwijfeld vermeld als iemand ook maar iets over Poorten had gezegd,’ zei Siuan snel toen ze Egwenes uitdrukking zag. Ze had al deze verslagen natuurlijk al gelezen en wist welk vel Egwene vast had. Siuan ging zo abrupt op de wankele kruk verzitten dat ze bijna op het kleed viel. Dat weerhield haar er echter niet van om door te praten. ‘U kunt er zeker van zijn dat Garet niets heeft laten uitlekken,’ zei ze terwijl ze weer rechtop ging zitten. ‘Geen van zijn soldaten is zo dom om over te lopen naar de stad, en hij weet wanneer hij zijn mond moet houden. Hij heeft gewoon de naam dat hij vanuit het niets kan aanvallen. Hij heeft zoveel onmogelijke dingen gedaan dat mensen hem tot alles in staat achten. Meer is het niet.’

Egwene glimlachte stiekem terwijl ze het vel met heer Garets naam erop in de vlam hield. Een paar maanden geleden had Siuan een bijtende opmerking over hem gemaakt in plaats van hem te prijzen. Dan was hij die ‘bloedige Garet Brin’ geweest en niet gewoon Garet. Het kon onmogelijk zo zijn dat ze het miste om zijn was te doen en zijn laarzen te poetsen, maar Egwene had gezien hoe ze naar hem staarde als hij in het Aes Sedai-kamp was. En dan rende ze weg als hij ook maar even haar kant op keek. Siuan! Die wegrende! Siuan was meer dan twintig jaar Aes Sedai, en meer dan tien jaar Amyrlin geweest, maar ze had er geen flauw benul van hoe het was om verliefd te zijn.

Egwene sloeg de as van haar handen en stopte met glimlachen. Ze begreep Siuan volkomen, aangezien ze zelf ook verliefd was. Maar ze wist niet waar Gawein was en ze wist ook niet wat ze moest doen als ze erachter kwam. Hij had zijn verplichtingen aan Andor en zij haar verplichtingen aan de Toren. Ze kon die kloof alleen overbruggen als ze hem bond, maar dat kon hem zijn leven kosten. Het was beter om hem los te laten en hem te vergeten. Ze zou nog eerder haar eigen naam vergeten. Ze ging hem hóé dan ook binden. Dat wist ze zeker. Ze kon hem natuurlijk niet binden als ze niet wist waar hij was en haar handen niet op hem kon leggen. En zo was het cirkeltje rond. Wat waren mannen toch... lastig! Ze stopte even om haar vingers tegen haar slapen te houden, maar de kloppende pijn werd er niet minder van. Ze zette Gawein zo ver mogelijk uit haar gedachten. Ze dacht dat dit een voorproefje was van het hebben van een zwaardhand. Gawein bevond zich altijd in haar achterhoofd en zo nu en dan kwam hij op de meest ongelegen tijdstippen in haar gedachten. Ze concentreerde zich op datgene waar ze mee bezig was en pakte een volgend verslag op. Het leek wel alsof een deel van de wereld verdwenen was. Er was weinig nieuws uit de landen die door de Seanchanen bezet werden. Er waren fantasierijke beschrijvingen van Seanchaanse beesten die het bewijs waren dat ze Schaduwgebroed gebruikten. Er waren afschuwelijke verhalen over vrouwen die beproefd werden om te zien of ze damane waren en een halsband om moesten. Tot slot waren er deprimerende verhalen over... berusting. De Seanchanen bleken geen slechtere heersers te zijn dan anderen en zelfs beter dan sommigen; als je tenminste niet een vrouw was die kon geleiden. Een hoop mensen dachten niet meer aan verzet toen ze zagen dat de Seanchanen zich verder niet met hen bemoeiden. In Arad Doman ging het niet veel beter. Het stikte van de geruchten die in het verslag vermeld werden om aan te geven in wat voor toestand het land verkeerde. Koning Alsalam was dood. Nee, hij kon opeens geleiden en was toen gek geworden. Rodel Ituralde, de grootkapitein, was ook dood, of hij zat op de troon, of hij was Saldea binnengevallen. De leden van de Koopliedenraad waren ook allemaal dood, of ze waren het land ontvlucht, of hadden een burgeroorlog ontketend omdat ze allemaal koning wilden worden. Al deze geruchten konden waar of verzonnen zijn. De Ajahs waren gewend om alles te zien, maar nu was een derde van de wereld in dikke mist gehuld. Misschien hadden de Ajahs wel meer gezien, maar dat gaven ze dan niet door. Een ander probleem was dat elke Ajah een andere zaak van vitaal belang achtte en bijna al het andere negeerde. De Groenen bijvoorbeeld maakten zich vooral druk over geruchten dat de legers van de Grenslanden zich bij Nieuw Breem bevonden, honderden roeden van je Verwording die ze moesten bewaken. In hun verslag ging het over niets anders dan Grenslanders, alsof er terstond iets ondernomen moest worden. Niet dat ze iets voorstelden of een suggestie deden, maar de frustratie was duidelijk af te lezen aan het slordige handschrift van iemand die gehaast het vel vol gekrabbeld had. Egwene was door Elayne op de hoogte gebracht, maar ze vond het best om de Groenen even in hun sop gaar te laten koken. Siuan had haar uitgelegd waarom ze niet halsoverkop orde op zaken waren gaan stellen. Volgens haar informant in Nieuw Breem werden de Grenslanders vergezeld van vijftig of honderd zusters, misschien zelfs tweehonderd. Het precieze aantal Aes Sedai werd natuurlijk sterk overdreven, maar de Groenen waren ongetwijfeld van hun aanwezigheid op de hoogte, al werd er geen gewag van gemaakt in de verslagen die ze Egwene stuurden. Geen enkele Ajah had iets over die zusters gemeld. Maar als puntje bij paaltje kwam, was er weinig verschil tussen twee of tweehonderd zusters. Niemand wist wie die zusters waren en waarom ze daar waren, maar als men dat ging uitzoeken, zou dat ongetwijfeld als inmenging gezien worden. Er was vreemd genoeg bijna een oorlog tussen Aes Sedai aan de gang, maar toch weerhield de traditie een zuster ervan om zich te bemoeien met een andere zuster. Gelukkig maar.

‘Ze stellen tenminste niet voor om iemand naar Caemlin te sturen.’ Egwene knipperde met haar ogen en voelde dat haar hoofdpijn scherper was geworden door het lezen van de kleine lettertjes. Siuan lachte spottend. ‘En waarom zouden ze? Voor zover zij weten laat Elayne zich door Merilille en Vandene begeleiden. Ze zijn er zeker van dat ze een Aes Sedai als koningin krijgen en nog een Groene ook. Trouwens, de Asha’man zijn niet in Caemlin en dat wil iedereen zo houden. Zoals het er nu voor staat, kunnen we even goed proberen wespkwallen met onze blote handen uit het water te vissen. Zelfs de Groenen weten dat. Niet dat dat een zuster van welke kleur dan ook ervan weerhoudt zo nu en dan naar Caemlin te gaan. Om eventjes een bezoek te brengen aan een van haar ogen-en-oren, of om een gewaad te bestellen, of om een zadel te kopen, of om het Licht mag weten wat nog meer.’

‘Zélfs de Groenen?’ zei Egwene sarcastisch. Iedereen zei altijd dat Bruinen zus en Witten zo waren, ook als dat duidelijk niet waar was, maar soms werd ze een beetje nijdig als alle Groenen op één hoop werden gegooid, alsof ze allemaal hetzelfde waren. Misschien zag ze zichzelf als een Groene, of als iemand die ooit Groen was geweest, wat natuurlijk een rare gedachte was. De Amyrlin was van alle Ajahs en van geen enkele Ajah; de zeven strepen op haar stola herinnerden haar aan dat feit. Daar kwam bij dat ze daarvoor niet tot een Ajah behoord had. Toch voelde ze iets – geen voorliefde, dat was te sterk – een soort van verbondenheid tussen zichzelf en de Groene zusters. ‘Van hoeveel zusters weten we niet waar ze mee bezig zijn, Siuan? Zelfs de zwakste zusters kunnen Reizen waarheen ze willen als ze gekoppeld zijn. Ik zou wel willen weten waar ze heen gaan.’ Siuan dacht even na. ‘Ongeveer twintig, denk ik,’ zei ze uiteindelijk. ‘Misschien een paar minder. De aantallen zijn elke dag anders. Niemand houdt het eigenlijk bij. Er is geen zuster die daaraan zou meewerken.’ Ze leunde voorover en hield zichzelf deze keer in balans op de kruk met de ongelijke poten. ‘U hebt tot nu toe alles in goede banen kunnen leiden, Moeder, maar het blijft niet goed gaan. Vroeg of laat komt de Zaal erachter wat er allemaal in Caemlin aan de hand is. Misschien aanvaarden ze dat er niets is gezegd over de Seanchaanse gevangenen, omdat ze dat zien als zaken van Vandene of Merilille. Maar ze weten al dat er mensen van het Zeevolk in Caemlin zijn en vroeg of laat komen ze achter het akkoord dat met hen gesloten is. En met de Kinne, al zullen ze niet weten wat uw plannen met hen zijn.’

Siuan snoof zachtjes. Ze wist zelf niet wat ze vond van het denkbeeld dat Aes Sedai zich bij de Kinne aansloten als ze met pensioen gingen, laat staan wat andere zusters er van zouden vinden. ‘Mijn ogen-en-oren is nog niets opgevallen, maar dat gaat niet lang meer duren. Als u het nog langer uitstelt, is de kans groot dat we midden in een school zilvertanden terechtkomen.’

‘Een dezer dagen,’ mompelde Egwene, ‘moet je me toch eens die zilvertanden laten zien waar je het altijd over hebt.’ Ze deed haar hand omhoog toen de andere vrouw haar mond opende. ‘Dat komt nog wel. Het akkoord met het Zeevolk gaat problemen veroorzaken,’ gaf ze toe, ‘maar de Ajahs zullen aanvankelijk de aanwijzingen niet begrijpen. Zusters die vrouwen van het Zeevolk lesgeven in Caemlin? Het is nog nooit eerder voorgekomen, maar wie breekt de traditie en gaat vragen stellen of zich inmengen? Er zal een hoop gemopperd worden en er zullen wat vragen in de Zaal gesteld worden. Maar voordat het akkoord met het Zeevolk bekend wordt, heb ik mijn plan omtrent de Kinne al voorgesteld.’

‘Denkt u dat dat niets teweeg zal brengen?’ Terwijl ze haar stoel verschoof, liet Siuan onbeschaamd haar ongeloof blijken. ‘Het zal inderdaad een debat op gang brengen,’ erkende Egwene.

Zachter kon het niet gesteld worden. Als alles bekend werd, zou er een enorme opschudding volgen. Het zou een rel veroorzaken die zelden onder Aes Sedai gezien was. Maar de Toren nam nu al duizend jaar in omvang af en daar wilde ze een einde aan maken. ‘Maar ik wil het langzaam brengen. Aes Sedai hebben het misschien liever niet over hun leeftijd, Siuan, maar ze zullen er snel genoeg achter komen dat ons leven gehalveerd wordt door het gebruik van de Eedstaf. Niémand wil eerder sterven dan nodig is.’

‘Als ze geloven dat er echt een Kinsvrouw van zeshonderd jaar oud is,’ zei Siuan schoorvoetend, waarop Egwene geërgerd zuchtte. De bewering over de hoge leeftijd van leden van de Kinne was nog iets wat Siuan in twijfel trok. Egwene waardeerde Siuans raad en waardeerde dat ze niet alleen maar zei wat Egwene wilde horen. Maar soms liep ze de boel even erg te vertragen als Romanda of Lelaine. ‘Als het nodig is, Siuan,’ zei ze geërgerd, ‘laat ik de zusters met een paar vrouwen praten die minstens honderd jaar ouder dan zij zijn. Ze mogen ze best proberen af te schilderen als wilders en leugenaars, maar Reanne Corlie kan bewijzen dat ze in de Toren was en wanneer. Anderen kunnen dat ook bewijzen. Met een beetje geluk kan ik de zusters zover krijgen mijn voorstel te aanvaarden voordat ze erachter komen dat er een akkoord met de Atha’an Miere is. Als ze eenmaal aanvaard hebben dat een zuster ontheven mag worden van de Drie Geloften, zal het een stuk makkelijker zijn om ze ervan te overtuigen dat ze de zusters van het Zeevolk moeten laten gaan. Voor de rest stelt dat akkoord weinig voor. Je zegt steeds tegen me dat je iets in de Zaal gedaan kunt krijgen als je het handig aanpakt en een beetje geluk hebt. Ik zal zo handig zijn als maar kan, en zo te zien is het geluk ook aan mijn zijde.’

Siuan trok een zuur gezicht en probeerde te protesteren, maar moest uiteindelijk toegeven dat Egwene gelijk had. Ze gaf zelfs toe dat Egwene het kon klaarspelen als ze een beetje geluk had en het op het juiste ogenblik bracht. Ze was nog steeds niet overtuigd van de plannen met de Kinne en het akkoord met de Atha’an Miere, maar wat Egwene wilde gaan doen, was nooit eerder gedaan. De Zaal zou het waarschijnlijk goedgekeurd hebben voordat ze wisten waar ze zich mee ingelaten hadden. Daar deed Egwene het voor. Er was bijna nooit sprake van een consensus als er iets voorgesteld werd in de Zaal en zonder die consensus kon geen voorstel bekrachtigd worden. Het grootste deel van haar tijd was ze bezig de zusters in de Zaal ertoe over te halen iets te doen wat ze niet wilden. Ze zag niet in waarom het nu anders zou zijn.

Terwijl de Groenen met de Grenslanders bezig waren, richtten de Grijzen zich op het zuiden. Elke Ajah was gefascineerd door de berichten uit Illian en Tyr over grote aantallen wilders onder het Zeevolk. Ze vonden het erg interessant, maar twijfelden of het waar was, want anders hadden zusters er wel van geweten. Hoe kon zoiets verborgen blijven? Er werd niet bij vermeld dat niemand ooit de moeite had genomen wat dieper te graven. De Grijzen waren echter gefascineerd door de Seanchaanse bedreiging van Illian en de recente belegering van de Steen van Tyr. Grijzen waren altijd bezig met het beëindigen van conflicten en dus waren ze gebiologeerd door oorlogen en oorlogsdreiging. En ze wilden natuurlijk hun invloed uitbreiden. Elke keer als de Grijzen door te bemiddelen een oorlog beëindigden, vergrootten ze de macht van alle Aes Sedai en die van de Grijzen in het bijzonder. Met de Seanchanen viel echter niet te onderhandelen, althans niet door Aes Sedai. De verontwaardiging was af te lezen uit de bondige beschrijvingen van Seanchaanse invallen in Illian en het groeiende aantal manschappen dat door heer Gregorin op de been gebracht werd. Laatstgenoemde was de stedehouder van Illian voor de Herrezen Draak, een titel die op zich al voor aardig wat opschudding zorgde. Tyr had een eigen stedehouder voor de Herrezen Draak: hoogheer Darlin Sisnera. Hij zat in de Steen en werd belegerd door edelen die Rhand niet wilden aanvaarden. Het was een merkwaardige belegering. De Steen had een eigen haven en hoewel Darlins vijanden de rest van de stad in handen hadden, konden ze de toevoer van voorraden niet tegenhouden. Ze vonden het kennelijk niet erg om te wachten. Of misschien wisten ze niet wat ze verder nog konden doen. Alleen de Aiel waren er ooit in geslaagd om de Steen te veroveren en niemand had de Steen ooit kunnen uithongeren. De Grijzen hoopten iets in Tyr te kunnen betekenen. Egwene schrok toen ze onder aan het vel was gekomen en pakte snel het volgende vel. De Grijzen hadden gehoopt iets in Tyr te kunnen doen. Er was een Grijze zuster gesignaleerd die eerst de Steen had verlaten voor een ontmoeting met hoogheer Tedosian en hoogvrouwe Estanda, de twee meest prominente belegeraars. ‘Merana,’ fluisterde Egwene. ‘Ze zeggen dat het Merana Ambrey was, Siuan.’ Zonder het te beseffen masseerde ze haar slaap. De pijn achter haar ogen was weer iets toegenomen.

‘Dat hoeft geen ramp te zijn.’ Siuan stond op en liep naar een kleine tafel bij de tentwand waar niet bij elkaar passende bekers en twee kannen op een dienblad stonden. In de zilveren kan zat kruidenwijn en in de kan van blauw aardewerk zat thee. Ze waren daar in alle vroegte voor de Amyrlin neergezet en waren allang afgekoeld. Niemand had voorzien dat Egwene naar de rivier zou rijden. ‘Zolang Tedosian en de anderen niet weten voor wie ze echt werkt.’ Siuans stola gleed van haar schouder af terwijl ze voelde of de kan van aardewerk koud was. Het licht van saidar omringde haar korte tijd terwijl ze Vuur geleidde om de inhoud op te warmen. ‘Ze zullen haar niet vertrouwen als ze weten dat ze de Herrezen Draak gehoorzaamt.’ Ze vulde een tinnen beker met thee, deed er een paar flinke scheppen honing bij, roerde goed en gaf de beker aan Egwene. ‘Misschien helpt dit tegen uw hoofdpijn. Het is een kruidenmengsel van Chesa met wat honing erin om de smaak te verzachten.’ Egwene nam voorzichtig een slokje en zette de beker huiverend neer. Als het al zo sterk smaakte met honing erbij, wilde ze niet weten hoe het zonder honing smaakte. Misschien hielp het wel. ‘Hoe kun je hier zo kalm over doen, Siuan? Dat Merana in Tyr opduikt, is het eerste echte bewijs dat we hebben. Dat gedoe met de Gezetenen is meer toeval dan dit.’

In het begin werd er slechts over gefluisterd door de Ajahs en Siuans ogen-en-oren. Er schenen Aes Sedai in Cairhien te zijn die het Zonnepaleis in en uit liepen terwijl de Herrezen Draak aanwezig was. Toen werd het gefluister onduidelijk, ongemakkelijk en onzeker. De ogen-en-oren in Cairhien wilden het niet hardop zeggen. Niemand wilde herhalen wat hun informanten gezegd hadden. De Aes Sedai die in Cairhien waren, leken de bevelen van de Herrezen Draak te volgen. Nog erger waren de namen van die Aes Sedai. Sommige vrouwen kwamen uit Salidar en behoorden tot de eersten die tegen Elaida in opstand waren gekomen, terwijl anderen juist trouw aan Elaida geweest waren. Niemand had hardop het woord Wilsdwang gebruikt, maar het werd ongetwijfeld gedacht. ‘Het heeft geen zin om je haren uit je hoofd te trekken als de wind van de verkeerde kant komt,’ antwoordde Siuan terwijl ze weer op haar kruk ging zitten. Ze wilde haar benen over elkaar doen, maar bedacht zich toen de kruk begon te hellen. Mopperend legde ze haar stola met een schouderbeweging goed en moest weer oppassen dat ze niet viel. ‘Je moet je zeilen zo draaien dat je gebruik maakt van die wind. Hou het hoofd koel en je bereikt de kust. Als je verhit raakt, verdrink je.’ Soms klonk Siuan alsof ze nog op een vissersboot werkte. ‘U moet meerdere slokken nemen als u wilt dat het effect heeft, Moeder.’

Egwene duwde de beker met een grimas van zich af. De smaak die was blijven hangen, was minstens zo erg als haar hoofdpijn. ‘Siuan, als je een manier ziet om hiervan gebruik te maken, heb ik graag dat je het me vertelt. Ik wil er niet aan denken hoe we er gebruik van kunnen maken dat Rhand misschien Wilsdwang op de zusters heeft uitgeoefend. Ik wil niet eens denken aan de mogelijkheid dat hij dat gedaan heeft.’ En ook niet aan de mogelijkheid dat hij zo’n weving kende of dat hij wist hoe hij die weving moest gebruiken. Zij wist het – nog een klein geschenk van Moghedien – en ze wilde dat ze vergat hoe ze die weving moest maken.

‘We moeten vooral denken aan de mogelijke gevolgen. We krijgen vroeg of laat met hem te maken en misschien moeten we hem dan een lesje leren, maar we willen niet dat zusters nu halsoverkop naar Cairhien vertrekken. Iedereen is erg voorzichtig geworden door deze geruchten.’ Siuans stem klonk kalm, maar ze kon niet stilzitten en het liet haar duidelijk niet onberoerd. Bij zoiets als dit kon geen enkele Aes Sedai volkomen rustig blijven. ‘Anderzijds, als iedereen hier goed over nadenkt, zullen ze beseffen dat die verhalen over dat hij zich aan Elaida onderworpen heeft onzin zijn. Ze heeft misschien wel zusters gestuurd om hem in de gaten te houden, maar die zouden nooit aanvaarden dat er ook zusters zijn die Elaida omver willen werpen. Het zal ze moed geven om te horen dat Elaida hem niet in haar macht heeft. Dat is weer een reden minder om naar haar terug te kruipen.’

‘Hoe zit het met Cadsuane?’ zei Egwene. Van alle namen die uit Cairhien kwamen, had die de grootste schok onder de zusters teweeggebracht. Cadsuane Melaidhrin was een legende, die even vaak afgekeurd als goedgekeurd werd. Sommige zusters dachten dat het een vergissing was; Cadsuane had onderhand dood moeten zijn. Anderen leken juist te hopen dat ze dood was. ‘Weet je zeker dat ze in Cairhien is gebleven nadat Rhand verdwenen was?’

‘Mijn mensen hielden haar meteen in de gaten zodra ik haar naam had gehoord,’ zei Siuan en klonk helemaal niet kalm meer. ‘Ik verdenk haar ervan een Duistervriend te zijn, maar dat weet ik niet zeker. Ik kan wel met zekerheid zeggen dat ze een week nadat hij verdwenen was, in het Zonnepaleis was.’

Egwene sloot haar ogen en drukte met haar handpalmen tegen haar oogleden. Het had geen enkele invloed op de kloppende pijn in haar hoofd. Misschien was Rhand in het gezelschap van een Zwarte zuster, of was het geweest. Misschien had hij Wilsdwang op Aes Sedai uitgeoefend. Het was al erg genoeg als dat op een gewoon iemand werd uitgeoefend, maar op een Aes Sedai was veel erger, veel onheilspellender. Als iemand het lef had om dat tegen een Aes Sedai te gebruiken, was het voor diegene geen enkel probleem om het te gebruiken tegen mensen die zichzelf niet konden verdedigen. Ze zouden vroeg of laat met hem te maken krijgen. Ze was samen met Rhand opgegroeid, maar dat mocht haar niet beïnvloeden. Hij was nu de Herrezen Draak, de hoop van de wereld en tegelijkertijd misschien het grootste gevaar voor de wereld. Misschien? De Seanchanen konden nooit zoveel schade als de Herrezen Draak aanrichten. En als het moest, zou ze gebruik maken van de mogelijkheid dat hij Wilsdwang op zusters had uitgeoefend. De Amyrlin Zetel was echt heel anders dan de herbergiersdochter. Ze keek fronsend naar de beker met zogenaamde thee, pakte hem op en dronk het smerige spul kokhalzend op. Misschien dat de smaak haar hoofdpijn kon doen vergeten.

Vlak nadat ze de beker met een harde klap op tafel gezet had, kwam Anaiya de tent binnengelopen. Haar mond was gespannen en haar voorhoofd gefronst.

‘Akarrin en de anderen zijn terug, Moeder,’ zei ze. ‘Ik moest van Moria zeggen dat ze zo verslag aan de Zaal gaan uitbrengen.’

‘Dat geldt ook voor Escaralde en Malind,’ kwam Morvrin melden, die samen met Mijrelle na Anaiya binnenkwam. De Groene zuster was het evenbeeld van kalme razernij, als dat bestond. Haar olijfkleurige gezicht was kalm en haar ogen zagen eruit als gloeiende kolen. Maar vergeleken met Morvrins blik zag Anaiya er vrolijk uit. ‘Ze sturen Novices en Aanvaarden om alle Gezetenen te halen,’ zei de Bruine zuster. ‘We weten nog niet wat Akarrin gevonden heeft, maar ik denk dat Escaralde en de anderen het willen gebruiken om de Zaal ergens toe te bewegen.’

Egwene zuchtte terwijl ze naar de donkere droesem in de tinnen beker keek. Ze moest aanwezig zijn en dus moest ze de Gezetenen met hoofdpijn en deze afschuwelijke smaak in haar mond tegemoet treden. Ze kon het als een straf zien voor wat ze de Zaal ging aandoen.

Загрузка...