Kort na zonsopgang bevond een deel van Tar Valon zich nog in de schaduw, maar de sneeuw die alles bedekte, glinsterde helder. Achter de hoge witte muren vol prachtige torens en vaandels leek de stad zelf licht uit te stralen. Egwene zat op haar ruin en bevond zich op de rivieroever ten noorden van de stad, maar de stad leek verder weg dan hij in werkelijkheid was. De Erinin was hier meer dan twee mijl breed en de Alindrelle Erinin en de Osendrelle Erinin aan weerszijden van het eiland waren half zo breed. Het leek alsof Tar Valon zich in een groot meer bevond, onbereikbaar ondanks de enorme bruggen die zó hoog boven het water uitstaken dat schepen er met gemak onderdoor konden. De Witte Toren, een ivoorwitte zuil die duizelingwekkend hoog boven het stadshart uit reikte, vervulde haar met heimwee. Niet naar Tweewater, maar naar de Toren. Dat was nu haar thuis. Haar aandacht werd getrokken door een rookpluim, een vage zwarte lijn aan de overzijde van de stad die haar deed grijnzen. Daishar stampte met zijn hoef in de sneeuw, maar een aai langs zijn nek was genoeg om de ruin weer rustig te krijgen. Zijn berijdster had wel meer nodig om rustig te worden. Heimwee was de minste van haar problemen. Het viel volstrekt in het niet bij de rest.
Met een zucht liet ze de teugels op de voorste zadelboog rusten en hief het koperen kijkglas op. Haar mantel gleed van haar schouder af, maar ze negeerde de kou en schermde met haar handschoen de voorste lens af tegen het felle zonlicht. De stadswallen kwamen op haar af. Ze vestigde haar aandacht op de hoge gebogen havendammen van de Noordhaven die zich tegen de stroom in uitstrekten. Jvlensen liepen met vastberaden tred achter de kantelen van de haven, maar ze kon van deze afstand nauwelijks de mannen en de vrouwen onderscheiden. Toch was ze blij dat ze haar gestreepte stola niet om had en dat haar gezicht door een kap verhuld werd, voor het geval dat iemand een sterker kijkglas had dan zij. De brede opening van de door mensenhanden gemaakte haven werd versperd door een enorme ijzeren ketting die een paar voet boven het wateroppervlak gespannen was. Aan de kleine stipjes op het water, duikvogels die voor de haven vissen vingen, kon men de grootte van de ketting afleiden. Er waren twee mannen nodig om één schakel op te tillen. Een roeiboot kon nog onder de versperring door, maar verder kon geen vaartuig erlangs zonder toestemming van de Witte Toren. De ketting was uiteraard bedoeld om vijanden buiten te houden. ‘Daar zijn ze, Moeder,’ mompelde heer Garet en ze deed het kijkglas omlaag. Haar generaal was een stevige man in een eenvoudige borstplaat met daaronder een eenvoudige bruine jas, zonder ook maar enig spoor van verguldsel of borduurwerk. Zijn gezicht zag er breed en verweerd uit en zijn leeftijd maakte dat hij een geruststellende kalmte uitstraalde. Je hoefde maar naar Garet Brin te kijken om te weten dat hij bij het zien van de Doemkrocht zijn angst zou onderdrukken en gewoon aan de slag zou gaan. En andere mannen zouden hem volgen. Hij had al op meerdere slagvelden bewezen dat je hem moest volgen als je wilde winnen. Een goede man om achter je te hebben. Haar ogen volgden zijn pantserhandschoen die stroomopwaarts wees.
Om een landtong waren net vijf, zes – nee, zeven – rivierschepen in het zicht verschenen die door het water van de Erinin ploegden. Ze waren erg groot voor rivierschepen, één had drie masten waarvan de driehoekige zeilen bol stonden. Lange riemslagen kliefden door het blauw-groene water om nog wat harder te kunnen gaan. Aan de vaartuigen was een brandend verlangen naar snelheid af te lezen, alsof men niet kon wachten om Tar Valon te bereiken. De rivier was hier diep genoeg om binnen roepafstand van de oever te kunnen varen, maar deze schepen voeren achter elkaar in een rij, zo veel mogelijk in het midden van de Erinin als de wind toeliet. Matrozen in de masten hielden de oever in de gaten, maar niet vanwege zandbanken. Ze hadden in feite niets te vrezen zolang ze buiten boogbereik bleven. Het is waar dat ze vanaf de plaats waar ze op haar paard zat al deze schepen in brand kon steken, of simpelweg gaten in hun rompen kon slaan en ze tot zinken brengen. Dat kon allemaal in een handomdraai. Maar als ze dat deed, zou een aantal opvarenden zeker verdrinken. De stroming was sterk, het water ijskoud en het was een flink stuk naar de oever voor degenen die konden zwemmen. Zelfs één dode zou inhouden dat ze de Kracht als wapen gebruikt had. Ze probeerde te leven alsof ze al gebonden was door de Drie Geloften, en het waren de Geloften die deze schepen beschermden tegen haar of een andere zuster. Een zuster die bij de Eedstaf gezworen had, kon zichzelf niet eens dwingen de stromen te verweven, tenzij ze zichzelf ervan kon overtuigen dat de schepen haar leven bedreigden. Maar de schippers en hun bemanningen hechtten daar kennelijk geen geloof aan.
Naarmate de rivierschepen dichterbij kwamen, klonk er ondanks de afstand een vaag geroep. De uitkijken op de masten wezen naar haar en Garet en het werd al snel duidelijk dat ze dachten dat ze een Aes Sedai met haar zwaardhand was. De schippers namen het zekere voor het onzekere en even later ging het tempo van de riemslagen omhoog. Het ging slechts een fractie sneller, maar de roeiers werkten zich ervoor in het zweet. Een vrouw op het halfdek van het voorste schip, waarschijnlijk de schipper, zwaaide met haar armen alsof ze nog sneller wilde. Een paar mannen renden over het dek om touwen aan te trekken of ze te laten vieren zodat de hoek van de zeilen veranderde, maar Egwene zag dat het niet veel uithaalde. Naast de matrozen waren er nog meer mannen op het dek en de meeste daarvan stonden bij de reling, een paar hadden zelf ook kijkglazen. Sommigen leken de afstand te meten die nog afgelegd moest worden voordat de veilige haven bereikt was.
Ze speelde met de gedachte om een enorme lichtflits vlak boven elk schip te weven, met wellicht een harde knal erbij. Als er aan boord iemand met hersens was, zou hij ongetwijfeld beseffen dat snelheid of afstand ze niet kon beschermen, maar alleen de verdraagzaamheid die uit de Drie Geloften voortkwam. Ze konden wéten dat ze veilig waren juist vanwege de Aes Sedai. Met een diepe zucht schudde ze haar hoofd en berispte ze zichzelf in gedachten. Die simpele weving zou veel meer aandacht trekken dan de aanwezigheid van één zuster. Er kwamen regelmatig zusters naar de oever om naar Tar Valon en de Toren te staren. Als er gereageerd werd op haar lichtflits, zou dat zeer snel tot een gevecht kunnen leiden, met alle gevolgen vandien. Daar was de afgelopen vijf dagen al meer dan genoeg gelegenheid toe geweest.
‘De havenmeester heeft sinds we hier zijn niet meer dan acht of negen schepen tegelijk binnengelaten,’ zei Garet toen het eerste schip hen bereikt had, ‘maar de schippers hebben nu door hoe het werkt. Zo meteen verschijnt er nog een groep schepen die de stad bereikt wanneer de Torenwachten zich ervan vergewist hebben dat deze mannen zich komen aanmelden voor het leger. Jima Chubain weet best dat hij moet oppassen dat er geen mannen van mij aan boord zijn. Dankzij hem zitten er meer Torenwachten in de havens dan waar dan ook, afgezien van de brugtorens. Maar daar komt nog wel verandering in. De schepen komen binnen zodra het licht is en blijven binnenkomen tot het vallen van de avond, hier en ook in de Zuidhaven. Deze groep schepen vervoert minder mannen dan gewoonlijk. Elk plan is geniaal totdat het uitgevoerd wordt, Moeder, en dan moet je het aanpassen aan de omstandigheden als je niet vertrappeld wilt worden.’
Egwene liet merken dat ze geërgerd was. Die zeven schepen vervoerden bij elkaar meer dan tweehonderd reizigers. Enkelen van hen waren misschien koopman, handelaar of een ander soort ongevaarlijke reiziger, maar de zon werd weerkaatst door helmen, borstplaten en op lederen wambuizen genaaide stalen schijven. Hoeveel scheepsladingen kwamen er dagelijks binnen? Er kwam in ieder geval een gestage stroom mannen de stad binnen om zich aan te melden bij Hoofdkapitein Chubain. ‘Waarom hebben mannen toch altijd zoveel haast om te moorden en vermoord te worden?’ mompelde ze geprikkeld.
Heer Garet keek haar kalm aan. Hij zat als een standbeeld op zijn paard, een grote voskleurige ruin met een witte bles. Soms had ze het gevoel dat ze een klein beetje begreep wat Siuan voor deze man voelde. Soms had ze er veel voor over om hem een keer te laten schrikken, gewoon om zijn gezicht te zien.
Jammer genoeg wist ze zelf ook het antwoord op de vraag waarom mannen in dienst gingen. Ach, er waren genoeg mannen die zonder na te denken voor de ‘goede’ zaak in de bres sprongen en sommigen waren op zoek naar avontuur, wat dat ook in hun ogen mocht zijn. Maar het was een simpel feit dat je met het dragen van een piek of een speer twee keer zoveel verdiende als met het ploegen van andermans veld. Je kreeg nog eens de helft meer als je goed genoeg kon paardrijden voor de ruiterij. Kruisboogschutters en boogschutters zaten daar ergens tussenin. Degene die voor een ander werkte, koesterde de droom dat hij op een dag zijn eigen boerderij of winkel zou hebben, of daar voor zijn zonen in ieder geval een begin mee kon maken. Maar diegene had ook ongetwijfeld de talloze verhalen gehoord van mannen die vijf of tien jaar in dienst waren geweest en met genoeg goud thuiskwamen om prettig van te kunnen leven. Verhalen over eenvoudige mannen die het tot generaal of zelfs edelman schopten. Garet had botweg gezegd dat het voor de armen aantrekkelijker was om achter de punt van een piek te lopen dan achter de kont van een ploegpaard. Zelfs als er veel meer kans was dat die piek zijn dood zou betekenen dan dat hij er roem en rijkdom mee zou vergaren. Dat was een cynisch standpunt, maar ze vermoedde dat de meeste mannen op die schepen er ook zo tegenaan keken. Zo was ze zelf ook aan haar eigen leger gekomen. Tegenover elke man die wilde dat de overweldiger van de Amyrlin Zetel verwijderd werd, tegenover elke man die Elaida zag voor wat ze werkelijk was, stonden er tien, zo niet honderd anderen die zich hadden aangemeld vanwege de soldij. Sommige mannen aan boord van het schip deden hun handen omhoog om aan de wachten op de havenmuren te laten zien dat ze geen wapens vasthielden.
‘Nee,’ zei ze en heer Garet zuchtte. Zijn stem bleef kalm, maar wat hij zei was geenszins geruststellend.
‘Moeder, zolang de havens geopend blijven, eet Tar Valon beter dan wij. En in plaats van zwakker te worden door de honger, wordt de Torenwacht groter en sterker. Ik betwijfel of Elaida toestaat dat Chubain ons aanvalt, al zou ik dat helemaal niet erg vinden. Elke dag wachten wordt namelijk opgeteld bij de rekening die vroeg of laat vereffend moet worden. Ik heb vanaf het begin gezegd dat het in een bestorming zal eindigen. Die mening is niet veranderd, maar de rest wel. Laat de zusters mij en mijn mannen binnen de stadswallen zetten en ik neem Tar Valon in. Het zal niet zonder bloedvergieten gaan, dat gaat het nooit, maar ik kan de stad voor u innemen. En er zullen minder slachtoffers vallen dan wanneer u het nog langer uitstelt.’
Een knoop balde zich samen in haar maag tot ze nauwelijks nog kon ademen. Met behulp van Novice-oefeningen probeerde ze de knoop stukje bij beetje los te maken. De oever hield de rivier in toom, stuurde haar zonder dwang. De kalmte keerde langzaam in haar terug. Te veel mensen waren gewend geraakt aan het zien van geweven Poorten, en Garet vond het zelfs de normaalste zaak van de wereld. Toen hij erachter kwam dat meer mensen tegelijk gebruik konden maken van zo’n Poort, zag hij meteen de voordelen. Zelfs de dikke muren van Tar Valon, die dankzij de Kracht nog niet door de grootste katapulten beschadigd konden worden, boden geen bescherming tegen een leger dat kon Reizen. Garet Brin zou niet de laatste zijn die daarop kwam. De Asha’man wisten het blijkbaar ook al. Oorlog was altijd al afschuwelijk, maar het zou nu nog afschuwelijker gaan worden.
‘Nee,’ herhaalde ze. ik weet dat er slachtoffers zullen vallen voordat dit voorbij is.’ Als ze haar ogen sloot, zag ze al stervende mensen voor zich. Maar er zouden nog meer slachtoffers vallen als ze de verkeerde beslissingen nam, en niet alleen hier. ik moet zorgen dat de Witte Toren tot Tarmon Gai’don in leven blijft om de wereld te beschermen tegen de Asha’man. De Toren zal sterven als dit alles in de straten van Tar Valon in gevechten tussen zusters uitmondt.’ Dat was al een keer gebeurd en een tweede keer moest koste wat kost voorkomen worden. ‘Als de Witte Toren sterft, verdwijnt alle hoop. Dat zou u nu toch wel moeten weten.’
Ze trok aan de teugels om de briesende Daishar in bedwang te houden en liet het kijkglas in de leren koker aan haar zadel zakken. De duikvogels hielden op met vissen en vlogen de lucht .in toen de dikke ketting die de Noordhaven blokkeerde, begon te zakken. Hij zou onder het wateroppervlak verdwenen zijn als het eerste schip de havenmond bereikte. Hoelang was het geleden dat zij op diezelfde manier Tar Valon was binnengevaren? Het leek wel een eeuwigheid. Het was een andere vrouw die toen aan wal ging en door de Meesteres der Novices ontvangen werd.
Garet schudde grijnzend zijn hoofd, maar zoals altijd gaf hij het niet op. ‘U moet de Toren in leven houden, Moeder, maar ik moet zorgen dat u haar in handen krijgt. Of er moet buiten mijn medeweten iets veranderd zijn. Ik zie wel hoe zusters met elkaar fluisteren en steeds om zich heen kijken, ook al weet ik niet wat het te betekenen heeft. Als u de Toren wilt, zal het tot een bestorming komen. Hoe eerder, hoe beter.’
Het leek opeens donkerder te worden, alsof er wolken voor de zon trokken. Er zouden hoe dan ook bij bosjes doden vallen, maar ze moest koste wat kost de Toren in leven houden. Als je geen goede keuze kon maken, moest je zorgen dat je de minst slechte maakte, ik heb genoeg gezien,’ zei ze zachtjes. Ze keek nog een laatste keer naar de rook aan de andere kant van de stad en liet toen Daishar omdraaien naar de bomen waar haar geleide op haar wachtte. Tweehonderd ruiters op de oever met borstplaten van gekookt leer of jassen met metalen schijven aan zouden zeker de aandacht trekken, maar Garet had haar ervan overtuigd dat deze mannen met hun lansen en korte bogen nodig waren. Die rookpluim aan de overkant duidde zonder enige twijfel op brandende wagens of voorraden. Het waren slechts speldenprikjes, maar ze kwamen elke nacht voor. Soms één keer, soms twee of drie keer, totdat iedereen ’s ochtends bij het opstaan eerst keek of er ergens rook te zien was. Het was nog altijd niet gelukt om de overvallers te pakken te krijgen. De achtervolgers werden verrast door spontane sneeuwbuien of ijskoude nachtwinden, of er lag opeens verse sneeuw op plekken waar hoefsporen te zien hadden moeten zijn. De overblijfselen van wevingen maakten duidelijk dat die lieden door Aes Sedai geholpen werden. Er was een kans dat Elaida aan deze kant van de rivier ook mannen en wellicht zusters had, en dus moest er voorzichtigheid betracht worden. Elaida zou weinig leuker vinden dan Egwene Alveren in handen krijgen. Dit was natuurlijk niet haar hele geleide. Behalve Sheriam, haar Hoedster, waren er deze ochtend nog zes andere Aes Sedai met haar uitgereden. Deze hadden allen hun zwaardhanden meegenomen en dus zaten er achter de zusters acht mannen met voortdurend van kleur veranderende mantels te wachten. Bewust van het mogelijke gevaar van overvallers en bewust van de enorme gespannenheid van hun Aes Sedai, hielden ze de bosjes in de gaten alsof er helemaal geen geleide was. De veiligheid van hun Aes Sedai was hun voornaamste zorg en die vertrouwden ze aan niemand anders toe. Sarin, een lange dikzak met een zwarte baard, zat zo dicht bij Nisao dat het leek alsof hij boven de kleine Gele zuster uittorende. Hoewel hij kleiner dan zij was, lukte het Jori ook om boven Morvrin uit te torenen. Hij was even breed als Sarin, maar erg klein, zelfs voor een Cairhienin. De drie zwaardhanden van Mijrelle stonden zo dicht om haar heen dat ze haar paard niet kon bewegen zonder een van hun paarden opzij te duwen. De slanke en mooie Setagana omringde Anaiya bijna in zijn eentje, wat Tervail met zijn lange neus en zijn gezicht vol littekens ook bij Beonin probeerde te doen. Carlinya had zoals de meeste Witten geen zwaardhand, maar ze bestudeerde de mannen alsof ze daar misschien wel verandering in wilde brengen. Tot voor kort had Egwene zich liever niet met deze zes vrouwen laten zien. Samen met Sheriam hadden ze allemaal om verschillende redenen trouw aan haar gezworen, en geen van hen wilde dat dit uitlekte. Via hen kon ze een zekere invloed op de gebeurtenissen uitoefenen, terwijl iedereen dacht dat ze slechts een speelpop was. Een piepjonge Amyrlin naar wie niemand luisterde en waar de Zaal van de Toren mee kon doen wat ze wilde. De Zaal kwam er al snel achter dat dat een illusie was toen ze hen zover kreeg om Elaida de oorlog te verklaren, wat eigenlijk het logische gevolg was van hun vlucht uit de Toren. Maar daarna maakten de Zaal en de Ajahs zich alleen maar zorgen over haar volgende stap en probeerden ze ervoor te zorgen dat het iets was wat hun goedkeuring had. De Gezetenen waren stomverbaasd toen ze hun voorstel aanvaardde om een adviesraad van zusters uit elke Ajah samen te stellen die haar bij zouden staan niet hun kennis en ervaring. Misschien dachten ze wel dat het succes van de oorlogsverklaring haar naar het hoofd gestegen was. Natuurlijk had ze Morvrin, Anaiya en de anderen opgedragen om te zorgen dat ze uitverkoren werden. Ze hadden nog net genoeg aanzien bij hun Ajahs om dat te laten lukken. Ze luisterde nu al een paar weken naar hun raad, al nam ze die niet altijd ter harte. Het was in ieder geval niet meer nodig om geheime ontmoetingen te organiseren of heimelijk berichten door te geven.
In de tijd dat Egwene naar de Toren had zitten staren, had iemand zich bij het gevolg gevoegd.
Sheriam had haar blauwe stola over haar mantel geslagen en het lukte haar om vanuit haar zadel een zeer formele buiging te maken. Ze kon af en toe ongelofelijk formeel zijn. ‘Moeder, Gezetene Delana wil u spreken,’ zei ze alsof Egwene de stevige Grijze zuster niet op haar gevlekte merrie had zien zitten. ‘Ze zegt dat het om een niet onbelangrijke kwestie gaat.’ Haar wat bittere toon verraadde dat Delana haar niet verteld had wat die kwestie was. Dat vond Sheriam vast niet leuk. Ze was erg gesteld op haar positie. ‘Onder vier ogen, alstublieft, Moeder,’ zei Delana, terwijl ze haar kap naar achteren deed en haar zilverkleurige haar te voorschijn liet komen. Ze had een zware stem voor een vrouw, maar daarin weerklonk niet de haast van iemand die belangrijke zaken wilde bespreken.
Haar aanwezigheid was enigszins verrassend te noemen. Delana steunde Egwene regelmatig in de Zaal van de Toren als Gezetenen onderling aan het twisten waren of een besluit wel of niet iets met de oorlog tegen Elaida te maken had. Als dat wel het geval was, moest de Zaal namelijk als een blok achter Egwenes bevelen staan. Zelfs de Gezetenen die de oorlog steunden, waren daar niet blij mee en dus werd er eindeloos gekibbeld. Ze wilden Elaida afzetten, maar als het erop aankwam, konden ze in de Zaal niets anders dan discussiëren. Toch was Delana’s steun eerlijk gezegd niet altijd even welkom. De ene dag was ze een typisch Grijze onderhandelaarster die consensus zocht, de andere dag had ze zulke provocerende argumenten dat ze elke Gezetene kwaad kreeg. Ze gooide ook op andere manieren de knuppel in het hoenderhok. Ze had nu al drie keer de Zaal verzocht om bekend te maken dat Elaida tot de Zwarte Ajah behoorde. Dit leidde steeds tot een ongemakkelijke stilte die pas eindigde als de zitting gesloten werd. Maar weinig zusters wilden de Zwarte Ajah openlijk bespreken. Delana was bereid alles te bespreken, van hoe ze 987 Novices van kleding moesten voorzien tot de vraag of Elaida stiekem aanhangers onder hen had. Ook van dit onderwerp kregen de meeste zusters de bibbers. De vraag was waarom ze zo vroeg uitgereden was, en alleen. Ze had Egwene tot nog toe niet benaderd zonder minimaal drie Gezetenen als gezelschap. Delana’s ogen onthulden even weinig als haar gladde Aes Sedai-gezicht. ‘Tijdens het terugrijden,’ zei Egwene tegen haar. ‘We willen graag alleen met elkaar praten,’ voegde ze eraan toe toen Sheriam haar mond opendeed. ‘Rij met de anderen achter ons aan, alsjeblieft.’ De Hoedster kneep haar groene ogen dicht in wat bijna woede leek. De bekwame en geestdriftige Hoedster had haar hoop op Egwene gevestigd en maakte er geen geheim van dat ze bij al Egwenes gesprekken aanwezig wilde zijn. Boos of niet, ze boog instemmend haar hoofd met een lichte aarzeling. Sheriam had niet altijd geweten wie van hen de leiding had, maar dat was nu wel duidelijk. Vanaf de Erinin liep het land langzaam op naar de enorme piek in het westen. Deze berg was zo groot dat je hem haast geen berg kon noemen. De Drakenberg zou zelfs ver boven de Rug van de Wereld uitsteken. In het relatief platte landschap rond Tar Valon leek het alsof de bergtop een deel van de hemel was. Helemaal als er een dunne rookpluim uit de puntige top te voorschijn kwam, zoals nu. Op die hoogte was het natuurlijk geen dunne rookpluim. De bossen hielden halverwege de Drakenberg al op en niemand had ooit in de buurt van de top weten te komen. Het gerucht ging dat de hellingen vol lagen met botten van mensen die het geprobeerd hadden. Waarom iemand zoiets zou willen proberen, wist niemand. Soms kwam de schaduw van de berg op het eind van de avond helemaal tot aan de stad. De mensen die hier woonden, waren eraan gewend dat de Drakenberg het uitzicht domineerde, net als ze eraan gewend waren dat de Witte Toren boven de stadsmuren uitstak en mijlenver te zien was. Ze waren er allebei altijd al geweest en zouden altijd blijven. Maar het volk had het drukker met oogsten en werken dan met bergen en ’ Aes Sedai.
Of ze nu door kleine gehuchten met een paar stenen huizen of dorpen met honderd huizen reden, overal stopten kinderen met spelen of emmers water tillen om te staren naar de soldaten die over de besneeuwde wegen voorbijkwamen. Ze hadden geen banieren bij zich, maar sommige soldaten droegen de Vlam van Tar Valon op hun mantel of mouwen. De vreemde mantels van de zwaardhanden gaven aan dat een aantal vrouwen Aes Sedai was. Zelfs zo dicht bij de stad kwamen er hier tot voor kort bijna nooit zusters voorbij, en voor kinderen leken ze zo uit een sprookjesboek weggelopen. Maar goed, datzelfde gold waarschijnlijk ook voor de soldaten. De boerderijen die Tar Valon van voedsel voorzagen, bedekten het grootste deel van het landoppervlak. De velden om de enorme huizen en hoge stallen van steen of baksteen werden afgebakend door stenen muren, met hier en daar wat struikgewas en bomen. Groepjes boerenkinderen renden vaak een stuk met de ruiters mee en sprongen als hazen door de sneeuw. De meeste volwassenen bleven binnen, maar zij die buiten waren, dik ingepakt tegen de kou, keken geen ogenblik naar de soldaten, zwaardhanden en Aes Sedai. Het zou binnenkort lente worden en Aes Sedai hadden op het ploegen en planten geen enkele invloed. Als het Licht het wilde, zou dat zo blijven. Een geleide had geen enkel nut als ze niet in een opstelling tegen mogelijke aanvallen reden. Heer Garet liet een groot aantal rijders voor de groep uit en aan de flanken rijden. Een paar ruiters dekten de aftocht, terwijl hij het leeuwendeel van de soldaten leidde, achter de zwaardhanden, die op hun beurt vlak achter Sheriam en de ‘raad’ reden. Ze vormden samen een brede ring rond Egwene, die zich bijna kon voorstellen dat ze alleen met Delana reed. Zolang ze niet om zich heen of voor zich keek. In plaats van de Grijze Gezetene meteen uit te horen vergeleek Egwene de hoeves waar ze langsreden met de hoeves in Tweewater. Het was een lange rit terug naar het kamp, aangezien niemand een Poort mocht weven op plaatsen waar dat gezien kon worden. Er was genoeg tijd om te horen wat Delana te zeggen had misschien was het besef dat Tweewater niet langer haar thuis was de reden dat ze die hoeves bestudeerde. De waarheid onder ogen zien was geen verraad, maar dat betekende niet dat ze Tweewater mocht vergeten. Je kon vergeten wie je was als je vergat waar je vandaan kwam. Soms leek de herbergiersdochter uit Emondsveld wel een onbekende. Al deze hoeves zouden in Emondsveld uit de toon vallen, maar ze kon niet precies zeggen waarom. De huizen hadden een andere vorm, de daken stonden wat schuiner. Je kon op sommige plekken door de sneeuw zien dat de daken hier vaker van leisteen dan van stro waren. In Tweewater was er nu natuurlijk ook minder stro en meer baksteen dan vroeger. Dat had ze in Tel’aran’rhiod gezien. Dingen veranderden soms zo langzaam dat je het niet eens doorhad, of veel sneller dan je zou willen, maar ze veranderden hoe dan ook.
Niets bleef hetzelfde, ook al dacht je van wel. Of hoopte je van wel. ‘Er zijn zusters die denken dat hij uw zwaardhand wordt,’ zei Delana plotseling met een zachte stem. Het leek wel alsof ze het over koetjes en kalfjes had. Al haar aandacht ging uit naar het rechttrekken van haar mantelkap. Ze reed heel goed paard en bewoog zo makkelijk met haar merrie mee dat het leek alsof ze niet merkte dat het dier er was. ‘Er zijn er zelfs een paar die denken dat hij het al is. Ik heb er al een tijdje geen gehad, maar het kan heel geruststellend zijn om een zwaardhand te hebben. Als je de juiste kiest.’ Egwene trok een wenkbrauw omhoog terwijl Delana doorpraatte. Ze was er trots op dat ze de vrouw niet aanstaarde; dit was wel het laatste gespreksonderwerp dat ze verwacht had. ‘Heer Garet brengt veel tijd met u door. Hij is wat ouder dan gewoonlijk, maar Groenen kiezen de eerste keer vaak een man met meer ervaring. Ik weet dat u nog niet tot een Ajah behoort, maar voor mijn gevoel bent u Groen. Ik vraag me af of Siuan blij of boos zal zijn als u hem bindt. Ze hebben een zeer bijzondere relatie, als je het zo kunt noemen, maar dat lijkt haar geenszins in verlegenheid te brengen.’
‘Dat moet je maar aan Siuan zelf vragen.’ Egwenes glimlach was een beetje venijnig. Haar toon overigens ook. Ze begreep zelf ook niet helemaal waarom Garet Brin haar zijn diensten had aangeboden, maar de Zaal van de Toren had wel wat beters te doen dan te roddelen als een stel dorpsvrouwen. ‘Zeg maar tegen wie het wil horen dat ik nog niemand gebonden heb, Delana. Heer Garet brengt tijd met me door, zoals je net zei, omdat ik Amyrlin ben en hij mijn generaal is. Herinner ze daar ook maar meteen aan.’ Delana dacht dus dat ze Groen was. Dat was de Ajah van haar keuze, alhoewel ze eerlijk gezegd slechts één zwaardhand wilde. Maar Gawein was in Tar Valon of op weg naar Caemlin. Het zou nog wel even duren voor ze hem te pakken had. Ze bleef Daishars nek aaien en probeerde haar glimlach niet in een boze blik te laten veranderen. Het was fijn om even niet over de Zaal of andere zaken na te denken. Door de Zaal begreep ze nu waarom Siuan er zo vaak als een beer met kiespijn uitzag toen ze Amyrlin was.
‘Het is niet zo dat er uitgebreid over dit onderwerp gesproken wordt,’ mompelde Delana. ‘Nog niet, althans. Men vraagt zich echter wel af of u een zwaardhand gaat binden en wie. Ik betwijfel of Garet Brin als goede keuze beschouwd zou worden.’ Ze draaide zich om in haar zadel om achter zich te kijken. Naar heer Garet, dacht Egwene, maar toen de Gezetene terugdraaide, zei ze zachtjes: ‘U hebt Sheriam natuurlijk niet zelf als Hoedster gekozen, maar u moet weten dat de anderen ook door de Ajahs aangesteld zijn om u in de gaten te houden.’ Omdat haar appelgrijze merrie kleiner dan Daishar was, moest ze naar Egwene opkijken. Ze deed haar uiterste best om dat niet zo over te laten komen. Haar blauwe ogen werden opeens heel fel. ‘Sommigen dachten dat Siuan u... te goed... raad gegeven had door de manier waarop u Elaida de oorlog verklaarde. Maar zij koestert natuurlijk nog wrok door wat haar overkomen is, nietwaar? Sheriam wordt nu als de hoofdschuldige gezien. Hoe dan ook, de Ajahs willen vooraf ingelicht zijn als u weer met een verrassing komt aanzetten.’
‘Bedankt voor de waarschuwing,’ zei Egwene beleefd. Hoofdschuldige? Omdat ze had bewezen dat ze niet dé speelpop van de Zaal was, vroeg men zich dus af wiens speelpop ze dan wel was. Gelukkig wist niemand hoe het zat met haar raadsvrouwen. Hopelijk bleef dat ook zo.
‘Er is nóg een reden waarom u op uw hoede moet zijn,’ ging Delana verder. De felheid van haar ogen sprak haar zorgeloze toon tegen. Ze vond dit belangrijker dan ze aan Egwene wilde laten merken. ‘U kunt ervan uitgaan dat de raad die ze u geven rechtstreeks afkomstig is van de overste van hun Ajah. En zoals u weet kunnen de overste en de Gezetenen van een Ajah niet altijd even goed met elkaar opschieten. Als u hun raad te goed opvolgt, kunt u onenigheid met de Zaal krijgen. Niet alle besluiten houden verband met de oorlog, maar u zult vast willen dat een paar ervan goedgekeurd worden.’
‘Een Amyrlin hoort naar alle partijen te luisteren voor ze een besluit neemt,’ antwoordde Egwene, ‘maar ik zal je waarschuwing in gedachten houden als ze me raad geven, Dochter.’ Dacht Delana soms dat ze een dwaas was? Misschien probeerde ze haar wel boos te krijgen. Woede zorgde vaak voor overhaaste beslissingen en onbezonnen woorden die soms niet meer teruggenomen konden worden. Ze wist niet waar Delana op doelde, maar Gezetenen probeerden je op allerlei manieren te manipuleren. Sinds ze tot Amyrlin verheven was, had ze al aardig wat kunnen oefenen op het ontwijken van manipulatie. Door diep en regelmatig te ademen zocht en vond ze de balans van rust. Daar had ze de laatste tijd jammer genoeg veel te veel oefening in gehad.
De Grijze zuster keek naar haar op met een volkomen rustig gezicht. Maar haar ogen waren nu zo fel als bliksemschichten. ‘Misschien wilt u wel weten hoe men tegenover onderhandelingen met Elaida staat, Moeder.’
Egwene glimlachte bijna. Ze had met opzet gewacht met praten. Kennelijk vond Delana het niet leuk om dochter genoemd te worden door een-vrouw die jonger dan de meeste Novices was. Jonger dan de meeste Novices die de Toren ontvlucht waren, en zelfs jonger dan de meeste nieuwkomers. Delana was zelf echter ook nog te jong om Gezetene te zijn. En ze kon zich minder goed beheersen dan de herbergiersdochter. ‘En waarom zou ik dat willen weten?’
‘Omdat het de laatste paar dagen ter sprake is gekomen in de Zaal. Het is geen voorstel, maar Varilin, Takima en Magla hadden het erover. Faiselle en Saroiya leken geïnteresseerd in wat ze te zeggen hadden.’
Kalm of niet, Egwene voelde een vlaag van woede in zich opkomen die ze met moeite kon onderdrukken. Die vijf waren Gezetenen voordat de Toren brak. Belangrijker nog, ze waren verdeeld tussen de twee grote kampen die probeerden de Zaal in handen te krijgen, wat erop neerkwam dat ze Romanda of Lelaine volgden. Die twee zouden elkaar nooit een duimbreed toegeven en hadden hun volgelingen in een ijzeren greep.
Egwene wilde graag geloven dat anderen door de gebeurtenissen in paniek raakten, maar dat gold niet voor Romanda en Lelaine. Al een halve week werden alle verhalen over Elaida en het heroveren van de Toren overstemd door bezorgde gesprekken over die onmogelijk krachtige en lange uitbarsting van de Kracht. Bijna iedereen wilde weten waar het door veroorzaakt werd, maar was tegelijkertijd doodsbenauwd. Het lukte Egwene gisteren pas om de Zaal ervan te overtuigen dat het voor een klein gezelschap veilig moest zijn om naar de plek van de uitbarsting te Reizen. De overblijfselen van de weving waren zo krachtig dat iedereen nog precies kon aanwijzen waar die had plaatsgevonden. De meeste zusters wachtten in spanning af totdat Akarrin en de anderen weer terug waren. Elke Ajah had vertegenwoordigd willen zijn, maar Akarrin was de enige Aes Sedai die bereid was te gaan.
Lelaine en Romanda leken zich echter geen zorgen te maken. Het schouwspel was hevig en duurde lang, maar het was ook heel ver weg en had geen zichtbare schade tot gevolg gehad. Het was vrijwel ’ zeker het werk van de Verzakers en dus was de kans dat ze iets te weten kwamen miniem, laat staan dat ze er iets tegen konden doen. Het was zinloos om er tijd en moeite aan te verspillen terwijl ze zo’n belangrijke taak voor zich hadden. Dat zeiden ze allebei, en ze waren ontstemd dat ze het met elkaar eens waren. Ze waren het er echter ook over eens dat de stola en staf van Elaida afgepakt moesten worden. Romanda was hier bijna even fanatiek in als Lelaine. Lelaine was al woedend toen Elaida een Blauwe Amyrlin afzette, maar toen Elaida afkondigde dat de Blauwe Ajah ontbonden werd, ging ze bijna door het lint. Als zij het goed vonden dat er over onderhandelingen gepraat werd... Er was geen touw aan vast te knopen. Het laatste wat Egwene wilde, was dat Delana of iemand anders vermoedde dat Sheriam en de anderen meer waren dan een stel waakhonden die op haar moesten letten. Toch riep ze hen met een luide stem bij zich. Ze waren slim genoeg om hun geheimen voor zich te houden, al was het alleen maar omdat ze door hun Ajahs levend gevild zouden worden als hier ook maar iets van uitlekte. Zonder zich te haasten reden ze naar voren en omringden haar. Hun gezichten waren maskers van Aes Sedai-kalmte en -geduld. Egwene vroeg Delana te herhalen wat ze gezegd had. Hoewel de Grijze zuster aanvankelijk op afzondering had aangedrongen, sputterde ze nauwelijks tegen. Het was in één klap afgelopen met de kalmte en het geduld. ‘Dit is waanzin,’ zei Sheriam voordat iemand anders iets kon zeggen. Ze klonk boos en misschien ook wel een beetje bang. Dat was niet vreemd, want haar naam stond op een lijst van zusters die gesust moesten worden. ‘Niemand gelooft volgens mij dat onderhandelingen echt mogelijk zijn.’
‘Dat lijkt mij ook niet,’ voegde Anaiya daar droogjes aan toe. Haar gezicht paste meer bij een boerenvrouw dan bij een Blauwe zuster. Ze kleedde zich eenvoudig met goede wollen kleren, maar ze bereed haar vosruin even makkelijk als Delana haar merrie. Er waren maar weinig dingen die Anaiya van de wijs konden brengen. Het sprak voor zich dat onderhandelingen voor de Blauwe Gezetenen geen optie waren. Anaiya zag er niet oorlogszuchtig uit, maar voor Blauwen was dit een strijd op leven en dood waarin praten geen zin had. ‘Elaida is vrij duidelijk geweest over de toestand.’
‘Elaida is irrationeel,’ zei Carlinya met een hoofdbeweging waardoor haar kap van haar donkere krullen afgleed. Geërgerd trok ze haar kap weer op zijn plaats. Carlinya liet zelden haar emoties zien, maar haar bleke wangen waren bijna even rood als die van Sheriam en er klonk woede in haar stem. ‘Ze denkt toch niet dat we nu allemaal terug komen kruipen? Hoe kan Saroiya denken dat ze met minder genoegen zal nemen?’
‘Kruipen is echter precies wat Elaida geëist heeft,’ mopperde Morvrin vinnig. Haar gewoonlijk onbewogen gezicht zag er zuur uit en haar mollige handen hadden de teugels stevig beet. Ze keek zo kwaad naar een zwerm eksters.die van de paarden schrokken en uit een berkenbos vlogen, dat het leek alsof ze elk ogenblik uit de lucht konden vallen. ‘Takima luistert soms graag naar haar eigen stem. Dat móét wel de reden zijn dat ze dit gezegd heeft.’
‘Dat geldt vast ook voor Faiselle,’ zei Mijrelle fronsend. Ze keek boos naar Delana alsof het allemaal haar schuld was. Ze had een olijf, kleurige huid en stond zelfs bij de Groenen bekend om haar opvliegendheid. ik had nooit dit soort praat van haar verwacht. Ze heeft zich nooit eerder zo dwaas gedragen.’
‘Ik kan niet geloven dat Magla zoiets echt meent,’ hield Nisao vol, terwijl ze iedereen om beurten aankeek. ‘Dat kan gewoon niet. Om te beginnen zit Magla, hoe vervelend het ook klinkt, volledig bij Romanda onder de plak. Magla schrikt al als Romanda niest. En het enige waar Romanda over twijfelt, is of Elaida zweepslagen moet krijgen voordat ze verbannen wordt.’
Delana’s gezichtsuitdrukking was zo neutraal dat ze waarschijnlijk een glimlach onderdrukte. Dit was duidelijk waarop ze gehoopt had. ‘Romanda heeft dezelfde invloed op Saroiya en Varilin. Takima en Faiselle durven evenmin een stap te nemen zonder Lelaines toestemming. Toch zeiden ze wat ze zeiden. Ik denk dat uw raadsvrouwen er net zo over denken als de meeste zusters, Moeder.’ Ze keek Egwene zijdelings aan terwijl ze haar handschoenen rechttrok. ‘U kunt dit in de kiem smoren als u kordaat handelt. U kunt daarbij op de steun van de Ajahs rekenen. En in de Zaal op die van mij, natuurlijk. Mijn steun en genoeg steun van anderen om dit de kop in te drukken.’ Alsof Egwene steun nodig had om dat te bewerkstelligen. Misschien probeerde ze bij haar in het gevlei te komen. Of misschien wilde ze alleen maar laten doorschemeren hoe belangrijk ze het vond om Egwene te steunen.
Beonin had al die tijd gezwegen. Ze trok haar mantel om zich heen en staarde naar een vlek tussen de oren van haar merrie, totdat ze plotseling haar hoofd schudde. Haar grote blauw-grijze ogen gaven gewoonlijk een geschrokken uitdrukking aan haar gezicht, maar nu keek ze haar metgezellen een voor een woedend aan, ook Egwene. ‘Waarom kan er niet onderhandeld worden?’ Sheriam knipperde verbaasd met haar ogen en Morvrin opende met een frons haar mond, ’ maar Beonin praatte door en richtte nu haar woede op Delana. Haar Tarabonse accent was sterker dan gewoonlijk. ‘We zijn allebei Grijs. We onderhandelen, we bemiddelen. Elaida heeft heel strenge voorwaarden gesteld, maar zo gaat dat vaak aan het begin van onderhandelingen. We kunnen de Witte Toren herenigen en ieders veiligheid garanderen door te praten.’
‘We vellen ook oordelen,’ snauwde Delana, ‘en Elaida is schuldig bevonden.’ Dat was niet helemaal waar, maar zij leek het meeste van iedereen geschrokken te zijn van Beonins uitbarsting. Het zuur droop van haar stem af. ‘Misschien ben jij wel bereid om over zweepslagen te onderhandelen. Ik niet, en ik denk ook niet dat je veel medestanders zult vinden.’
‘De toestand is veranderd,’ hield Beonin vol. Ze strekte haar hand bijna smekend naar Egwene uit. ‘Elaida had nooit die verklaring over de Herrezen Draak uitgevaardigd als ze hem niet kon beheersen. Die uitbarsting van saidar was een waarschuwing. De Verzakers zijn actief en de Witte Toren moet...’
‘Genoeg,’ onderbrak Egwene haar. ‘Ben je bereid met Elaida te onderhandelen? Met de Gezetenen die nog in de Toren zijn?’ voegde ze eraan toe. Elaida zou nooit bereid zijn te praten. ‘Ja,’ zei Beonin gedreven. ‘Alles kan tot ieders tevredenheid opgelost worden. Dat weet ik zeker.’
‘Dan heb je mijn toestemming.’
Iedereen behalve Beonin begon door elkaar te praten om haar ervan te overtuigen dat het waanzin was. Anaiya schreeuwde even hard als Sheriam en Delana’s ogen puilden zo uit dat ze de indruk gaf doodsbang te zijn. Een paar ruiters van het geleide keken evenveel naar de zusters als naar de hoeves waar ze langsreden. Ook de zwaardhanden hadden hun binding niet nodig om te weten dat hun Aes Sedai geërgerd waren, maar ze bleven op hun plek. Een verstandig man bemoeide zich met zijn eigen zaken als Aes Sedai hun stem verhieven.
Egwene negeerde het geschreeuw en gezwaai. Ze had elke mogelijkheid overwogen om een einde aan het conflict met de Witte Toren te maken, om de Witte Toren zonder geweld te herenigen. Ze had urenlang met Siuan gepraat, die van iedereen de meeste reden had om Elaida af te willen zetten. Als het de Toren had kunnen redden, had Egwene zich aan Elaida overgegeven zonder zich af te vragen of ze wel wettig Amyrlin Zetel was geworden. Siuan had bijna een beroerte gekregen toen Egwene dat voorstelde, maar ze gaf toe, zij het met tegenzin, dat behoud van de Toren het belangrijkste van alles was. Beonins glimlach was zo mooi dat het misdadig zou zijn om haar die te ontnemen.
Egwene verhief haar stem net iets meer dan de rest. ‘Benader Varilin en de anderen die Delana genoemd heeft en bereid een toenadering tot de Toren voor. Dit zijn de voorwaarden die ik bereid ben te aanvaarden: Elaida moet aftreden en vrijwillig in ballingschap gaan.’
Elaida zou namelijk nooit de zusters die zich tegen haar verzet hadden, terug laten komen. Hoewel een Amyrlin niets te zeggen had over de organisatie van een Ajah, had Elaida afgekondigd dat de zusters die de Toren ontvlucht waren, geen lid meer waren van een Ajah. Als het aan haar lag, zouden ze moeten smeken om weer toegelaten te worden tot een Ajah. Na een door haar bepaalde straf. Elaida zou de Toren niet herenigen, maar hem nog verder aan diggelen slaan. ‘Dat zijn de enige voorwaarden die ik bereid ben te aanvaarden. De énige voorwaarden. Begrijp je dat?’
Beonins ogen draaiden weg en ze was van haar paard gevallen als Morvrin haar niet vastgepakt had. Ze mopperde zachtjes terwijl ze de Grijze zuster vasthield en haar een flinke klap in haar gezicht gaf. Alle anderen staarden naar Egwene alsof ze haar voor het eerst zagen. Zelfs Delana, die het waarschijnlijk al vanaf het eerste woord dat ze sprak hierom te doen was geweest. Ze waren gestopt toen Beonin flauwviel, en na een bevel van heer Garet stelden de soldaten zich in een ring om hen op. Sommigen staarden naar de Aes Sedai. Zelfs met hun gezicht achter het vizier van hun helm was duidelijk te zien dat ze bang waren.
‘Het wordt tijd dat we teruggaan naar het kamp,’ zei Egwene kalm. Wat moest gebeuren, moest gebeuren. Misschien dat de Toren herenigd zou worden als ze zich overgaven, maar dat geloofde ze niet. Als ze niet een manier vond om haar plan te laten lukken, zouden Aes Sedai met elkaar vechten in de straten van Tar Valon. ‘We hebben nog veel te doen,’ zei ze, terwijl ze de teugels bij elkaar pakte, ‘en er is niet veel tijd meer’. Ze bad dat er genoeg tijd was.