10 Een stralend baken

De bediende was meer gewend aan het kneden van brooddeeg dan aan prutsen met rijen kleine knoopjes. Toen ze eindelijk klaar was met het dichtknopen van Elaynes donkergroene reismantel, maakte ze een kniks en stapte ze zwaar hijgend achteruit. Het was moeilijk te zeggen of dat kwam van de inspanning of omdat ze in de aanwezigheid was van de erfdochter. Misschien had de ring met het Grote Serpent aan Elaynes linkerhand er ook iets mee te maken. In vogelvlucht lag er iets meer dan twintig span tussen Huis Matherin en de rivier de Erinin met zijn drukke handel, maar de reis door de Chishenbergen duurde veel langer. De mensen hier waren meer gewend aan het drijven van vee over de grenzen van Morland dan aan bezoekers, vooral als dat de erfdochter en een Aes Sedai waren. De eer leek meer dan sommige bedienden konden verdragen. Elsie had het blauwzijden gewaad dat Elayne de avond ervoor had gedragen zorgvuldig opgevouwen en in een grote reiskist opgeborgen; zó zorgvuldig dat Elayne het bijna zelf had gedaan. Ze had slecht geslapen. Ze was rusteloos geweest en steeds wakker geworden, toen had ze zich verslapen en nu kon ze niet wachten om terug te gaan naar Caemlin.

Dit was de vijfde keer dat ze een nacht buiten Caemlin had doorgebracht sinds de stad bedreigd werd. Op elke reis had ze een dag besteed met bezoeken aan drie of vier landhuizen, eenmaal zelfs vijf, allemaal eigendom van mensen die door bloed of eed aan het Huis Trakand waren verbonden. Elk bezoek kostte tijd. Ze had haast, maar het was belangrijk om een goede indruk te maken. Ze trok telkens reiskleding aan wanneer ze van het ene landhuis naar het andere reisde. Anders zou ze in gekreukelde kleding arriveren en een vluchteling lijken. Maar voordat ze ergens aankwam, voor een overnachting of slechts een kort bezoek, moest ze zich omkleden. De helft van de tijd was ze bezig met omkleden, maar als ze haar reiskleding aanhield zou ze gehaast en behoeftig, misschien zelfs wanhopig lijken. Door het diadeem van de erfdochter en een geborduurd gewaad afgezet met kant straalde ze vertrouwen en kracht uit. Ze zou haar eigen bediende hebben meegebracht om een extra goede indruk te maken, als Essande hun tempo in de winterkou had kunnen bijhouden. Bovendien was de oude vrouw zó traag, dat ze waarschijnlijk van frustratie op haar tong zou bijten. Toch was Essande niet zo langzaam als de jonge Elsie met haar grote ogen. Eindelijk gaf Elsie haar met een kniks de met bont gevoerde rode mantel aan, die Elayne gehaast om haar schouders sloeg. Er laaide een vuur in de stenen haard maar de ruimte was allesbehalve warm en het leek wel of ze de laatste tijd de kou niet meer zo goed op een afstand kon houden. Het meisje maakte een kniks en vroeg of ze een paar mannen moest halen om de kisten naar beneden te dragen, als het Hare Majesteit beliefde. De eerste keer had Elayne vriendelijk uitgelegd dat ze nog geen koningin was, maar Elsie gruwde van de gedachte om haar eenvoudig met vrouwe aan te spreken, of zelfs met prinses, hoewel dat laatste eerlijk gezegd zeer ouderwets was. Meestal was Elayne blij wanneer iemand haar aanspraak op de troon erkende, maar vanochtend was ze te moe en wilde ze zo snel mogelijk vertrekken. Ze onderdrukte een geeuw toen ze Elsie opdroeg snel de mannen te gaan halen en keerde zich om naar de paneeldeur. Het meisje haastte zich om die voor haar te openen, wat langer duurde dan wanneer ze het zelf zou hebben gedaan, met een kniks voor het openen en nog een erna. Elaynes zijden broekrok ruiste venijnig toen ze de kamer uit beende terwijl ze haar rode rijdhandschoenen aantrok. Als Elsie haar ook maar een tel langer had opgehouden, zou ze waarschijnlijk zijn gaan gillen.

Maar het was het meisje zelf dat schreeuwde voordat Elayne ook maar drie stappen had gezet; een ijselijke gil die uit haar keel leek te worden getrokken. Elaynes mantel waaierde uit toen ze zich abrupt omdraaide, de Ware Bron omhelsde en de rijkdom van saidar door haar heen liet stromen. Elsie stond op de loper die in het midden van de vaal bruine vloertegels lag en staarde naar de andere kant van de hal, beide handen tegen haar mond gedrukt. Er was niemand te zien.

‘Wat is er, Elsie?’ vroeg Elayne. Ze had al een aantal ongevormde wevingen klaar, van een eenvoudig net van lucht tot een vuurbal die de helft van de muren voor haar zou hebben vernietigd. In haar huidige gemoedstoestand wilde ze een van beide gebruiken; ze wilde de Kracht gebruiken. Haar stemmingen waren de laatste tijd op zijn minst onberekenbaar.

Het meisje keek sidderend over haar schouder en als haar ogen daarvóór al groot waren geweest, dan puilden ze nu echt uit. Ze hield haar handen voor haar mond alsof ze een volgende schreeuw wilde tegenhouden. Met haar donkere haren en ogen, haar lengte, haar volle boezem en in de kledij van Huis Matherin zag ze er echt uit als een meisje. Elsie was dan misschien vier of vijf jaar ouder dan zij, maar de manier waarop ze zich gedroeg maakte het moeilijk om haar anders te zien.

‘Wat is er, Elsie en zeg niet dat het niéts was. Je kijkt alsof je een geest hebt gezien.’

Het meisje schrok. ‘Dat heb ik ook,’ zei ze bevend. Ze sprak Elayne zonder titel aan, wat bewees hoe geschokt ze was. ‘Vrouwe Nelein, Heer Admuns grootmoeder. Ze stierf toen ik klein was, maar ik weet nog dat zelfs heer Admun bij haar op zijn tenen liep, dat de bedienden opsprongen als ze naar hen keek en andere vrouwes en heren die op bezoek waren ook. Iedereen was bang voor haar. Ze stond recht voor me en ze keek zo woedend...’ Ze brak haar relaas blozend af toen Elayne lachte.

Ze lachte voornamelijk uit opluchting. De Zwarte Ajah was haar niet gevolgd naar het landhuis van heer Admun. Er stonden geen moordenaars met messen te wachten, geen zusters die loyaal waren aan Elaida en haar terug wilden brengen naar Tar Valon. Soms droomde ze over die dingen, meestal allemaal tegelijk in dezelfde droom. Ze liet saidar los, zoals altijd met tegenzin, en voelde hoe de vreugde en levenslust uit haar wegstroomden. Matherin steunde haar, maar Admun zou het misschien verkeerd opvatten als ze zijn halve huis ruïneerde.

‘De doden kunnen de levenden niets doen, Elsie,’ zei ze vriendelijk. Nog vriendelijker omdat ze had gelachen en niet te vergeten de neiging had gehad het meisje een draai om haar domme oren te geven. ‘Ze zijn niet meer van deze wereld en kunnen niets in deze wereld aanraken, ook ons niet.’ Het meisje knikte en maakte nog een kniks, maar aan de grootte van haar ogen en het trillen van haar lip te zien was ze niet overtuigd. Elayne had echter geen tijd om haar te vertroetelen. ‘Haal de mannen voor mijn kisten, Elsie,’ zei ze met vaste stem, ‘en maak je geen zorgen over geesten.’ Het meisje maakte nog een kniks en haastte zich op weg, haar hoofd angstig alle kanten opdraaiend voor het geval vrouwe Nelein te voorschijn zou springen. Geesten! Dat kind was werkelijk dom!

Matherin was een oud Huis, al was het dan niet groot of machtig. De brede trappen naar de voorhal hadden marmeren balustrades. De hal zelf was ruim, met grijsblauwe vloertegels en spiegellampen die aan twintig voet lange kettingen aan de zoldering hingen. Er waren geen vergulde en ingelegde voorwerpen, maar er stonden kunstig gesneden kisten en kasten langs de muren. Aan een van de muren hingen twee wandkleden, en op een ervan waren mannen afgebeeld die vanaf hun paard op luipaarden jaagden, wat zacht gezegd een riskante onderneming was. Op het andere gaven vrouwen van Huis Matherin een zwaard aan de eerste koningin van Andor, een gebeurtenis die Matherin koesterde, of die nu werkelijk had plaatsgevonden of niet.

Aviendha was al beneden en ijsbeerde rusteloos door de hal, en Elayne zuchtte toen ze haar zag. Ze zouden een kamer hebben gedeeld als dat niet de indruk zou hebben gewekt dat Matherin niet kon zorgen voor twee belangrijke gasten. Hoe kleiner het Huis, hoe sterker zijn gevoel van trots. Vaak bezaten de kleinere Huizen weinig meer dan dat. Aviendha kon die trots begrijpen, aangezien zijzelf een enorme trots en kracht uitstraalde. Met haar rechte rug was ze langer dan Elayne. Ze had een dikke donkeren sjaal over haar bloes gedrapeerd en hield haar lange rossige haar uit haar gezicht met een grijze hoofddoek. Ze was het toonbeeld van een Wijze, hoewel ze maar een jaar ouder was dan Elayne. Wijzen die konden geleiden leken vaak veel jonger dan ze werkelijk waren, en Aviendha zag er waardig uit. Op dit ogenblik tenminste, ook al hadden ze samen vaak genoeg gegiecheld. De enige opsmuk die ze droeg, zoals gewoonlijk, waren een lange zilveren ketting uit Kandor, een schildpadvormige broche van amber en een brede ivoren armband. Wijzen droegen altijd veel kettingen en armbanden, maar Aviendha was nog geen Wijze, slechts een leerlinge. Elayne dacht nooit aan Aviendha in termen van ‘slechts’, maar het leverde nu en dan problemen op. Soms dacht ze dat de Wijzen haar ook als een soort leerlinge zagen, of op zijn minst als student. Een dwaze gedachte, natuurlijk, maar soms....

Toen Elayne beneden was, schikte Aviendha haar sjaal en vroeg: ‘Heb je goed geslapen?’ Ze klonk onbekommerd, maar haar groene ogen keken onrustig. ‘Je hebt toch geen wijn laten brengen om in slaap te komen? Ik heb ervoor gezorgd dat je wijn bij het avondmaal was verdund met water, maar ik zag je naar de wijnkan kijken.’

‘Ja, moeder,’ zei Elayne zoetjes. ‘Nee, moeder. Ik vroeg me af hoe Admun aan zulke goede wijn was gekomen, moeder. Het leek zonde om het te verdunnen. En ik heb geitenmelk gedronken voor ik ging slapen.’ Als iets haar misselijk maakte, was het wel geitenmelk. En dan te bedenken dat ze het ooit lekker had gevonden. Aviendha zette haar vuisten op haar heupen en vormde zo’n toonbeeld van verontwaardiging dat Elayne moest lachen. Een zwangerschap ging gepaard met ongemakken, van abrupte stemmingswisselingen tot pijnlijke borsten en die eeuwige vermoeidheid, maar het bemoederen van anderen was soms het ergste. Iedereen in het koninklijk paleis wist dat ze zwanger was – velen hadden het zelfs eerder geweten dan zij, dankzij Mins beelden en haar losse tong – en zelfs toen ze klein was werd ze niet zo bemoederd. Toch droeg ze alle lasten met zoveel hoffelijkheid als ze kon opbrengen. Meestal, tenminste. Ze probeerden haar alleen maar te helpen. Ze wilde alleen dat niet iedereen die ze kende, deed alsof ze door haar zwangerschap hersenloos was geworden. Bijna iedereen die ze kende. Degenen die zelf nog nooit een kind hadden gedragen waren het ergste. Soms wilde ze dat Min had verteld of het een meisje of een jongen zou worden, of dat Aviendha of Birgitte zich precies kon herinneren wat Min had gezegd. Min had altijd gelijk, maar ze hadden met zijn drieën vrij veel wijn gedronken en Min was allang vertrokken voor Elayne eraan had gedacht het te vragen. Als ze aan het kind dacht dat in haar groeide, moest ze altijd aan Rhand denken, net zoals ze meteen aan de baby dacht wanneer ze aan hem dacht. Ze miste Rhand vreselijk, al was hij eigenlijk altijd bij haar. Een deel van hem, een gevóél van hem, reisde altijd mee in haar achterhoofd net als dat ze Birgitte voelde, haar andere zwaardhand. De binding had echter zijn grenzen. Hij was ergens in het westen, zo ver weg dat ze weinig meer wist dan dat hij leefde. Eigenlijk niets meer dan dat, ook al dacht ze dat ze het wel zou weten als hij zwaargewond zou zijn. Ze was er niet zeker van dat ze wilde weten waar hij mee bezig was. Hij was na zijn vertrek lang ver in het zuiden geweest en nu, net deze morgen, was hij naar het westen gereisd. Het was eigenlijk verontrustend om hem eerst in de ene richting te voelen en dan plotseling in een andere richting, nóg verder weg. Hij kon wel achter vijanden aan zitten, of voor vijanden op de loop zijn, of nog duizend andere dingen doen. Ze hoopte vurig dat zijn reden om te Reizen een onschuldige was. Hij zou toch al veel te snel sterven – mannen die konden geleiden overleden er altijd aan – maar ze wilde hem graag zo lang mogelijk in leven houden.

‘Het gaat hem goed,’’ zei Aviendha, bijna alsof ze haar gedachten kon lezen. Ze hadden sinds ze elkaar als eerstezusters aannamen meer gevoel voor elkaar, maar dat ging niet zo ver als de zwaardhandbinding die zij en Min met Rhand deelden. ‘Als hij zich laat ombrengen, hak ik zijn oren af.’

Elayne keek even beduusd en schoot in de lach, en na een geschrokken blik lachte Aviendha met haar mee. Het was eigenlijk niet zo grappig, behalve misschien voor een Aiel – Aviendha had een zéér vreemd gevoel voor humor – maar Elayne kon niet meer ophouden met lachen en Aviendha leek even hulpeloos. Ze zochten schuddebuikend van pret steun bij elkaar. Het leven was vreemd. Als iemand haar een paar jaar geleden zou hebben verteld dat ze een man zou delen met een andere vrouw – met twee andere vrouwen! – dan zou ze diegene voor gek hebben uitgemaakt. De gedachte alleen al zou haar onzedelijk hebben geleken. Maar ze hield evenveel van Aviendha als van Rhand, zij het op een andere manier, en Aviendha hield evenveel van Rhand als zijzelf. Als ze dat ontkende zou ze Aviendha ontkennen, en ze zou nog eerder uit haar huid stappen. Aielvrouwen, zusters of naastzusters, trouwden vaak met dezelfde man, en naar zijn mening daarover werd maar zelden gevraagd. Ze zou met Rhand gaan trouwen, en Aviendha ook, en Min ook. Wat de mensen ook zouden zeggen of denken, zo zou het gaan. Als hij tenminste lang genoeg in leven bleef.

Plotseling werd ze bang dat haar lachen in huilen zou overgaan. Alstublieft, Licht, laat mij niet een van die vrouwen zijn die huilbuien hebben tijdens hun zwangerschap. Het was al erg genoeg dat ze niet wist of haar stemming van het ene op het andere ogenblik van melancholie naar razernij zou omslaan. Ze kon zich urenlang volkomen normaal voelen en dan waren er uren dat ze zich voelde als een speelbal die een eindeloze trap af stuiterde. Het leek erop dat ze vanochtend die speelbal was.

‘Het gaat hem goed en het zal hem goed blijven gaan,’ fluisterde Aviendha vurig, alsof ze daar zelf voor zou zorgen door iedereen te doden die hem bedreigde.

Met haar vingertoppen veegde ze een traan van haar zusters wang. ‘Het gaat hem goed en het zal hem goed blijven gaan,’ bevestigde ze zachtjes. Ze konden saidin niet doden, maar de smet op de mannelijke helft van de Kracht zou Rhand wel doden. De lampen boven hen flikkerden toen een van de hoge buitendeuren openzwaaide en er een ijskoude windvlaag binnenkwam. Ze stapten snel, nog wel hand in hand, een eindje uit elkaar. Elayne zette het serene, gladde gezicht op dat een Aes Sedai waardig was. Ze kon het zich niet veroorloven dat iemand zou zien hoe ze troost zocht in een omhelzing. Als je wilde regeren, mocht je niet het minste teken geven van zwakte of tranen, tenminste niet in het bijzijn van anderen. Er waren nu al genoeg geruchten over haar, net zoveel goede als slechte. Ze was goedaardig of wreed, eerlijk of partijdig, gul of hebzuchtig, al naar gelang het verhaal waar je naar luisterde. De verhalen waren tenminste met elkaar in evenwicht, maar als iemand kon zeggen dat ze de erfdochter in de armen van haar gezel hadden gezien zou dat nóg een verhaal aan de geruchtenstroom toevoegen. Als haar vijanden dachten dat ze bang was, zouden ze alleen maar nog brutaler worden. En sterker. Lafhartigheid was het soort gerucht dat bleef hangen als vettige modder; je kon het nooit helemaal afspoelen. De geschiedenis vertelde over vrouwen die hun kans op de Leeuwentroon hadden verspeeld om niet meer dan dat. Bekwaamheid was een vereiste om succesvol te kunnen regeren en wijsheid was iets waarop gehoopt werd, hoewel vrouwen zonder beide eigenschappen de troon hadden bestegen en zich desondanks gered hadden. Maar er waren slechts weinig mensen die een lafaard zouden steunen en geen van hen wilde zij aan haar kant.

De man die binnenkwam en zich omdraaide om de enorme deur achter zich dicht te duwen, had slechts één been en ondersteunde zichzelf met een kruk. Ondanks de vliesvulling was de mouw van zijn zware wollen jas door de kruk versleten. Fridwyn Ros was een breedgeschouderd oud-soldaat die heer Admuns landgoed beheerde met behulp van een dikke schrijver. Die laatste had gisteren in consternatie naar de erfdochter geknipperd, met ontzag gestaard naar haar ring met het Grote Serpent en zich opgelucht teruggehaast naar zijn boeken toen hij besefte dat ze hem niet nodig had. Hij was waarschijnlijk bang voor belasting op de rekeningen van het landhuis. Meester Ros had ook verbaasd naar haar ring gestaard, dat wel, maar hij had blij naar de erfdochter gegrijnsd. Hij betreurde oprecht dat hij niet meer voor haar kon rijden. Als hij een leugenaar was geweest, zou hij Admun en de schrijver allang al hun gezamenlijke bezittingen hebben afgesnoept. Ze was niet bang dat hij de verkeerde verhalen zou rondvertellen.

Zijn kruk klikte ritmisch op de vloertegels terwijl hij de hal doorliep en hij maakte ondanks zijn gebrek een aardige kniks naar hen beiden. Hij was eerst van Aviendha geschrokken, maar had snel begrepen dat de twee vrouwen vriendinnen waren. Hoewel hij een Aiel niet helemaal kon vertrouwen, betekende het wel dat hij haar aanvaardde. Je kon niet alles hebben.

‘De mannen zijn bezig uw bagage op de lastdieren te bevestigen, mijn Koningin, en uw geleide is gereed.’ Hij was een van die mensen die weigerde haar op een andere manier aan te spreken dan met ‘mijn Koningin’ of ‘Majesteit’. Toch klonk er twijfel in zijn stem toen hij het geleide noemde. Hij verborg dit haastig door te hoesten en verder te vertellen. ‘De mannen die met u meegaan zijn allen bereden, voor zover ik heb kunnen regelen. Jonge mannen voornamelijk, en een aantal met meer ervaring, maar ze weten aan welke kant van de hellebaard de punt zit. Ik wenste dat het Huis u er meer kon meegeven, maar zoals ik al heb uitgelegd: toen heer Admun hoorde dat er anderen waren die aanspraak maakten op wat u toebehoort, besloot hij niet te wachten tot de lente maar heeft hij zijn krijgslieden bij elkaar geroepen en naar Caemlin gestuurd. Sindsdien is er een paar keer flink sneeuw gevallen, maar met wat geluk in de passen is hij nu halverwege.’ Uit zijn blik sprak overtuiging, maar hij wist beter dan zij dat als Admun pech had, hij en zijn krijgslieden dóód in de passen zouden liggen.

‘Matherin heeft altijd geloofd in Trakand,’ vertelde Elayne hem, ‘en ik vertrouw erop dat dat altijd zo zal blijven. Ik waardeer heer Admuns trouw, Meester Ros, en de uwe.’

Ze beledigde Matherin en hem niet met de belofte van grote beloningen, maar de brede glimlach van Meester Ros zei haar dat ze hem al alle beloning had gegeven die hij wenste. Matherin zou natuurlijk beloond worden, maar dat kon ze hem niet als een worst voorhouden.

Meester Ros boog terwijl ze naar de deur liep. Hij bleef buigen toen ze op het brede granieten bordes stapte. In de bittere kou stonden bedienden in dikke jassen te wachten met een kom warme kruidenwijn. Ze weigerde die mompelend. Tot ze een kans had gehad zich in te stellen op de scherpe koude lucht wilde ze beide handen vrij hebben om haar mantel dicht te houden. Bovendien zou Aviendha die wijn toch uit haar hand slaan. Aviendha nam wel een kom aan nadat ze haar sjaal rond haar hoofd en schouders had gedrapeerd, haar enige tegemoetkoming aan het weer. Ze negeerde de kou natuurlijk, zoals Elayne haar had geleerd. Elayne probeerde de kou weer van zich af te duwen en tot haar verrassing lukte dat gedeeltelijk. Het was nog steeds kil, maar het leek haar niet meer te bevriezen.

De lucht was helder en de zon scheen fel over de bergen, maar er konden ieder ogenblik stormwolken over de omringende pieken komen aanrollen. Het was beter wanneer ze hun eerste bestemming van vandaag zo snel mogelijk bereikten. Helaas deed Vuurhart, haar grote zwarte ruin, zijn naam eer aan door te snuiven en te bokken en wolken stomende adem uit te blazen, alsof hij nog nooit een halster had gedragen. Aviendha’s langbenige grijze merrie had het in haar kop gehaald om hem na te doen. Ze danste in de kniediepe sneeuw en sprong alle kanten op, behalve daarheen waar de verzorger haar wilde hebben. De merrie was vuriger dan Elayne voor haar zuster zou hebben uitgekozen, maar Aviendha had erop gestaan nadat ze de naam van het dier had gehoord. Siswai betekende speer in de Oude Taal. De verzorgers leken vaardige vrouwen, maar ze dachten blijkbaar dat ze de dieren moesten kalmeren voordat ze de teugels uit handen konden geven. Elayne moest zich beheersen om niet te snauwen dat ze Vuurhart al had getemd voordat zij hem ooit hadden gezien.

Haar geleide zat al te paard zodat ze niet in de sneeuw hoefden te staan; een twintigtal ruiters in de rode tunieken met witte kragen en glanzend gepoetste borstplaten en helmen van de Koninginnegarde. Misschien twijfelde Meester Ros omdat de tunieken van de ruiters van zijde waren gemaakt, net als hun rode broeken met witte strepen langs de pijp, en vanwege het lichtgekleurde kant langs hun halzen en mouwen. Ze zagen er in elk geval meer ceremonieel dan effectief uit. Of misschien kwam het doordat het allemaal vrouwen waren. Je zag niet veel vrouwen werken met wapens, op de enkele bewaker van een koopman of in oorlogstijd hier en daar een vrouw in het leger na. Voordat ze er zelf een samenstelde had Elayne nog nooit gehoord van een groep soldaten die enkel uit vrouwen bestond. Met uitzondering van de Speervrouwen natuurlijk, maar zij waren Aiel en iets heel anders. Ze hoopte dat de mensen hen zouden zien als aanstellerij, als voornamelijk decoratief bedoeld, met hun kant en zijde. Mannen hadden de neiging vrouwen met wapens te onderschatten tot ze er een tegenover zich hadden staan, en zelfs de meeste andere vrouwen vonden haar een hersenloos wicht. Lijfwachten deden meestal hun best er zó dreigend uit te zien dat niemand zou proberen langs hen heen te komen. Maar haar vijanden zouden wel een manier vinden om aan te vallen, zelfs al zou ze de complete Koninginnegarde schouder aan schouder om zich heen zetten. Het was haar doel geweest een lijfwacht samen te stellen die door haar vijanden werd genegeerd tot het te laat was. Ze was van plan hun uniform nog meer in het oog te laten springen, deels om deze misvattingen een verdere voedingsbodem te bieden en deels om de trots van deze bijzondere soldatenvrouwen te doen groeien, maar zelf had ze geen twijfels. Elk van deze vrouwen, van koopmanswachten tot Jagers op de Hoorn, was zorgvuldig uitgekozen om haar vaardigheden, ervaring en moed. Elayne was bereid haar leven in hun handen te leggen. Dat had ze al gedaan.

Een slanke vrouw met twee gouden luitenantsknopen op de schouder van haar rode mantel bracht Elayne een saluut met een arm over haar borst. Haar gespikkelde ruin schudde met zijn hoofd waardoor de zilveren bellen in zijn manen lichtjes rinkelden, alsof ook hij haar een saluut bracht. ‘We zijn klaar, Vrouwe, en het terrein is veilig.’ Caseille Raskovni was een van degenen die als lijfwacht van een koopman hadden gewerkt. Haar Arafelse accent was niet dat van een geschoolde vrouw, maar haar stem was kordaat en rechtdoorzee. Ze gebruikte de juiste aanspreektitel en dat zou ze blijven doen totdat Elayne gekroond was, maar ze was bereid om te vechten om die kroon voor Elayne zeker te stellen. Zeer, zeer weinigen, mannen zowel als vrouwen, tekenden tegenwoordig in voor dienst in de Koninginnegarde. ‘De mannen van Meester Ros zijn ook klaar. Voor zover mogelijk.’ De man schraapte zijn keel, verschoof zijn kruk en bestudeerde de sneeuw voor zijn laars.

Elayne zag wat Caseille bedoelde. Meester Ros had elf man van het Huis bij elkaar gesprokkeld om met haar mee te rijden naar Caemlin. Hij had ze voorzien van hellebaarden en korte zwaarden en wat hij verder aan wapenrusting had kunnen vinden: negen antieke helmen zonder gezichtsbescherming en zeven gedeukte borstplaten waardoor ze kwetsbaar waren. Hun rijdieren hadden dikke wintervachten, maar waren niet slecht. Toch zag Elayne, ondanks het feit dat de ruiters in dikke mantels waren gehuld, dat acht van hen zich waarschijnlijk niet vaker dan eens per week hoefden te scheren, of nog helemaal niet. De mannen die meester Ros als ervaren had beschreven, hadden gerimpelde gezichten en benige handen en hadden gezamenlijk waarschijnlijk nog niet één volledig stel tanden. Hij had niet gelogen of geprobeerd te bezuinigen; Admun had waarschijnlijk alle sterke mannen in de omgeving meegenomen en hen zo goed mogelijk toegerust. Het was overal hetzelfde liedje. Blijkbaar was een groot aantal gezonde, sterke mannen verspreid over Andor bezig haar in Caemlin te bereiken. En waarschijnlijk zou geen van hen de stad bereiken totdat alles al beslist was. Ze kon elke dag zoeken zonder ooit een garnizoen te vinden. Maar de mannen in deze kleine groep hielden hun hellebaarden vast alsof ze wisten hoe ze die moesten gebruiken. Aan de andere kant was dat niet zo moeilijk als je in een zadel zat en het uiteinde van de hellebaard in je stijgbeugel kon laten rusten. Dat had zij zelf ook nog wel gekund. ‘We hebben nu negentien van dit soort landhuizen bezocht, zuster,’ zei Aviendha zachtjes, terwijl ze zo dicht naar Elayne toe kwam dat hun schouders elkaar raakten, ‘en met deze erbij hebben we zo 5 jongens verzameld die te jong zijn om tot het Bloed te worden verheven, en oude mannen die hun speer allang terzijde hadden moeten leggen. Ik heb het niet eerder gevraagd, want jij kent je mensen en je gebruiken, maar is dit je tijd wel waard?’

‘O ja, zuster.’ Elayne antwoordde even zachtjes, zodat de eenbenige oud-soldaat en de bedienden hen niet konden horen. De beste mensen konden koppig worden als je wilde dat ze zich op een bepaalde manier gedroegen. Vooral als ze merkten dat de hulp die ze met pijn en moeite hadden verzameld en aangeboden en die je had aanvaard, niet was wat je eigenlijk wilde, iedereen in dat dorp bij de rivier weet inmiddels dat ik hier ben, en dat geldt ook voor de helft van de boerderijen in de wijde omtrek. Tegen de middag weet de andere helft het ook, en morgen bereikt het nieuws het volgende dorp en nog meer boerderijen. Nieuws verspreidt zich langzaam in de winter, vooral in dit land. Ze wéten dat ik mijn aanspraak op de troon heb uitgesproken, maar als ik morgen de troon bestijg of morgen sterf, horen ze dat pas bij aanvang van de lente, misschien zelfs pas in de zomer. Maar vandaag weten ze dat Elayne Trakand leeft, dat ze de Huizen heeft bezocht in juwelen en zijden kleding en dat ze mannen tot haar banier heeft geroepen. Mensen die hier twintig mijl vandaan wonen zullen beweren dat ze me gezien hebben en mijn hand hebben aangeraakt. En als ze dat zeggen, spreken ze meteen ook hun voorkeur uit. Wanneer je voor iemand spreekt, overtuig je jezelf ervan dat je vóór hen bent. Er zijn mannen en vrouwen in negentien plaatsen rondom Andor die praten over hoe ze de erfdochter nog vorige week hebben gezien, en elke dag verspreiden die geruchten zich verder als een inktvlek.

Als ik er de tijd voor zou hebben, zou ik elk dorp in Andor bezoeken. Het zal geen verschil maken voor wat er gebeurt in Caemlin, maar het kan wel alle verschil maken nadat ik gewonnen heb.’ Ze wilde niet denken aan een andere mogelijkheid dan winnen. Vooral niet omdat ze wist wie de troon zou bestijgen als zij faalde. ‘De meeste koninginnen in onze geschiedenis hebben er de eerste jaren van hun regeringsperiode voor moeten zorgen dat het volk achter hen stond, Aviendha, en sommigen hebben dat nooit gedaan, maar er zijn zwaardere tijden dan deze op komst. Ik heb misschien niet eens een jaar de tijd om elke Andoraan aan mijn kant te krijgen. Ik kan niet wachten tot ik op de troon zit. Er komen moeilijke tijden aan en ik moet er klaar voor zijn. Andor moet er klaar voor zijn, en daar moet ik voor zorgen,’ besloot ze vastberaden. Aviendha raakte lachend Elaynes wang aan. ik denk dat ik veel van je zal leren over hoe het is om een Wijze te zijn.’ Tot haar ontsteltenis bloosde Elayne. Haar wangen stonden in brand! Misschien waren haar buien tóch erger dan het bemoederen. Licht, ze zou er nog maanden onder lijden! Niet voor de eerste keer voelde ze iets van wrok jegens Rhand. Hij had haar dit aangedaan – goed, ze had hem geholpen, hem er zelfs toe aangezet, maar dat deed er niet toe – hij had dit gedaan en was met een zelfvoldane grijns op zijn gezicht weggelopen. Ze wist niet zeker of zijn grijns werkelijk zelfvoldaan was geweest, maar ze kon het zich maar al te goed voorstellen. Laat hém maar eens telkens afwisselend vrolijk en huilerig zijn, eens kijken hoe hij dat zou vinden! Ik kan niet goed nadenken, dacht ze geërgerd. Dat was óók zijn schuld.

Eindelijk vonden de verzorgers Vuurhart en Siswai rustig genoeg voor vrouwen. Aviendha klom vanaf het stenen opstapje in haar zadel met heel wat meer sierlijkheid dan vroeger, terwijl ze met haar omvangrijke rokken zo veel mogelijk haar donkere kousen bedekte. Ze vond nog steeds dat haar eigen benen beter waren dan die van een paard, maar ze was een verdienstelijk amazone geworden. Al had ze nog steeds de neiging om verrast te kijken wanneer het paard deed wat ze wilde. Vuurhart probeerde weer heen en weer te dansen toen Elayne op zijn rug zat, maar ze gaf een ruk aan de teugels, misschien iets harder dan ze anders zou hebben gedaan. Haar buien waren omgeslagen in een plotselinge angst om Rhand. Als ze zijn veiligheid niet kon verzekeren, dan was er een man in de buurt van wie ze zeker wist dat hij precies dat zou doen wat hij moest doen. Zes gardevrouwen gingen in een langzaam wandeltempo voor over de weg vanaf het huis; sneller ging niet in deze sneeuw. De rest volgde haar en Aviendha in ordelijke rijen, terwijl de laatste amazones de lastdieren leidden. De plaatselijke mannen reden in slordige rijen achter hen aan met hun eigen lastdier, een ruig paard dat was beladen met kookpotten, slordige bundels en zelfs een zestal levende kippen. Hier en daar steeg gejuich op toen ze door het dorpje met rieten daken reden en over de stenen brug boven een meanderende, bevroren rivier. Ze hoorde luide uitroepen: ‘Elayne van de Lelie!’ en ‘Trakand! Trakand!’ en ‘Matherin houdt stand!’ Maar ze zag ook een vrouw huilen tegen de borst van haar man, die ook tranen op zijn wangen had, en een andere vrouw die met haar rug naar de ruiters bleef staan en weigerde om te kijken. Elayne hoopte dat ze hun zonen weer naar huis kon terugsturen. Er zou waarschijnlijk niet zwaar gevochten worden bij Caemlin, behalve als ze een zware blunder beging. Maar gevechten waren onvermijdelijk en zodra de Rozenkroon van haar was, lag er nog meer strijd in het verschiet. In het zuiden lag Seanchan en in het noorden wachtten Myrddraal en Trolloks op Tarmon Gai’don. Andor zou zonen verliezen in de dagen die komen gingen. Drakenvuur, ze ging niét huilen! Voorbij de brug ging de weg weer omhoog, een steile klim door dennen en sparren en lederbladbomen, maar het was niet meer dan een lange mijl naar de bergweide. De sneeuw glinsterde onder de ochtendzon en droeg nog de sporen van waar een eerdere Poort een diepe voor had achtergelaten. Ze hadden wel dichterbij het huis kunnen uitkomen, maar het was veiliger om een Poort te openen op een plaats waar minder mensen kwamen.

De gloed van saidar omringde Aviendha terwijl ze de weide opreden. Ze had hier gistermiddag een Poort gemaakt vanaf hun laatste verblijfplaats, een huis dat zich honderd mijl naar het noorden bevond, dus zou ze ook een Poort weven om naar Caemlin te gaan. Maar de aanblik van Aviendha die straalde door de Kracht maakte Elayne sikkeneurig. Degene die de Poort had gemaakt waardoor ze Caemlin hadden verlaten, maakte ook alle andere tot ze terugkeerden, omdat ze de grond had leren kennen op elke plek waar haar Poort de grond raakte. Maar op elk van hun vijf reizen had Aviendha gevraagd of ze de eerste Poort mocht maken. Het kon zijn dat ze wilde oefenen, zoals ze beweerde, hoewel Elayne nauwelijks meer ervaring had dan zij, maar er was haar een andere mogelijkheid ingevallen. Misschien wilde Aviendha haar ervan weerhouden te geleiden. Omdat ze zwanger was. Ze hadden geen eerstezusters kunnen worden als een van hen toen zwanger was geweest. Het ongeboren kind zou die binding dan hebben gedeeld, en het was niet sterk genoeg om dat te overleven. Maar een van de Aes Sedai in het paleis zou zeker iets hebben gezegd als geleiden tijdens de zwangerschap werd afgeraden. Aan de andere kant waren er maar zeer weinig Aes Sedai die kinderen kregen. Misschien wisten ze het niet. Er waren veel dingen die Aes Sedai niet wisten, hoezeer ze ook probeerden de rest van de wereld van het tegendeel te overtuigen – zijzelf had van tijd tot tijd haar voordeel met die aanname gedaan.

Maar het leek Elayne onwaarschijnlijk dat ze hier niets over wisten, terwijl het voor zoveel vrouwen belangrijk was. Wijzen kregen echter wel kinderen, en zij hadden niets gezegd over... plotseling werden alle gedachten over haar baby en geleiden en wat de Aes Sedai wel of niet wisten uit haar hoofd geduwd. Ze voelde dat iemand saidar geleidde. Niet Aviendha, niet iemand in de omringende bergen, niet zo dichtbij. Dit was ver weg, als een baken dat straalde op een afgelegen bergtop in de nacht. Een zeer afgelegen bergtop. De hoeveelheid Ene Kracht die werd gebruikt moest onvoorstelbaar zijn, als zij die op deze afstand kon voelen. Elke vrouw ter wereld die kon geleiden moest dit kunnen voelen, er zonder meer naar kunnen wijzen. En het baken lag in het westen. Er was niets veranderd in haar binding met Rhand, ze kon niet precies aanwijzen waar hij was, maar ze wist het.

‘Hij is in gevaar,’ zei ze. ‘We moeten naar hem toe, Aviendha.’ Aviendha rechtte haar rug en keek haar aan. De gloed bleef om haar heen hangen en Elayne voelde dat ze diep uit de Bron had geput. Maar terwijl Aviendha zich tot haar wendde, voelde ze de Kracht in de andere vrouw afnemen. ‘Dat moeten we niet doen, Elayne.’ Verbijsterd draaide Elayne zich om in het zadel en staarde haar aan. ‘Wil je hem aan zijn lót overlaten? Aan dat!’ Niemand kon zoveel saidar aan, zelfs niet de sterkste cirkel, niet zonder hulp. Er werd gezegd dat er een sa’angreaal bestond, groter dan alle andere die ooit waren gemaakt. Als wat ze had gehoord juist was, dan was dat misschien een middel om hiermee om te gaan. Misschien. Maar ze had ook gehoord dat geen vrouw hem kon gebruiken en het overleven, niet zonder de ter’angreaal die voor dat doel was gemaakt, en voor zover ze wist had niemand er ooit een gezien. En als ze er al een vonden, zou er vast geen zuster zijn die het zou proberen. Zoveel Kracht kon bergketens wegblazen! Geen enkele zuster zou het proberen, behalve misschien een van de Zwarte Ajah. Of erger nog, een van de Verzakers. Misschien meer dan een. Wat anders kón het zijn? En Aviendha wilde het gewoon negéren, terwijl ze móést weten dat Rhand daar was!

De gardevrouwen, zich nergens van bewust, wachtten nog steeds geduldig en hielden de bomenrij rond de weide in de gaten. Ze maakten zich weinig zorgen na hun ontvangst in het landhuis, hoewel Caseille met opgetrokken wenkbrauwen vanachter de tralies van haar helm naar Elayne en Aviendha keek. Ze wist dat ze nooit aarzelden tijdens het openen van een Poort. De mannen van het Huis Matherin stonden in de bundels op hun lastdier te graaien en maakten ruzie over iets wat al dan niet was meegenomen. Aviendha dreef haar grijze merrie dichter naar Elaynes zwarte ruin en sprak haar zachtjes toe.

‘We weten niets, Elayne. Niet of hij danst met de speren of dat dit iets anders is. Als hij danst met de speren en wij verschijnen plotseling, valt hij misschien aan voordat hij ziet wie we zijn. Misschien leiden we hem af omdat hij ons niet verwacht en geven we daardoor zijn vijanden de kans om te winnen. Als hij sterft, zullen we degene die zijn leven heeft genomen opsporen en doden, maar als we nu naar hem toe gaan, gaan we blind en kunnen we rampspoed over onszelf afroepen.’

‘We kunnen toch voorzichtig zijn,’ zei Elayne knorrig. Het maakte haar woedend dat ze knorrig was, maar ze kon alleen maar met haar buien meegaan en proberen ze niet de overhand te laten krijgen. ‘We hoeven niet meteen naar die plek te Reizen.’ Ze greep haar buidel met het kleine ivoren beeldje van de zittende vrouw vast en keek nadrukkelijk naar de broche van haar zuster. ‘Licht, Aviendha, we hebben een angreaal, en geen van ons is hulpeloos.’ Nu klonk ze pas echt nukkig. Ze wist heel goed dat zij samen, mét angreaal, als vliegen ten strijde zouden trekken tegen een vlam, maar zelfs een vliegenbeet kon op het juiste tijdstip alle verschil maken. ‘En zeg me niet dat ik mijn kind in gevaar breng. Min zegt dat ze sterk en gezond wordt geboren. Dat heb je me zelf verteld. Dat betekent dat ik ten minste lang genoeg leef om mijn dochter ter wereld te brengen.’ Ze hoopte op een dochter.

Vuurhart besloot net op dat ogenblik de grijze merrie te bijten. Siswai beet terug en even was Elayne druk bezig haar ruin in de hand te krijgen, te zorgen dat Aviendha niet uit het zadel werd geworpen en Caseille te zeggen dat ze geen hulp nodig hadden. Dat alles leidde haar zozeer af dat ze zich erna niet meer nukkig voelde. Ze wilde Vuurhart een pets tussen zijn oren geven.

Aviendha deed alsof er, behalve het geworstel met de paarden, niets gebeurd was. Ze fronste haar voorhoofd, enigszins onzeker, haar gezicht omlijst door de donkere wol van haar sjaal, maar haar onzekerheid had niets met het paard te maken.

‘Ik heb je verteld over de ringen in Rhuidean,’ sprak ze langzaam, en Elayne knikte ongedurig. Elke vrouw die Wijze wilde worden moest door een ter’angreaal van drie ringen stappen voordat haar opleiding begon. Het was zoiets als de ter’angreaal die werd gebruikt om Novices te testen voor ze een Aanvaarde in de Witte Toren konden worden, behalve dat in het geval van de ringen een vrouw haar hele leven zag. Al haar mogelijke levens, eigenlijk, elke beslissing anjers genomen, een oneindige waaier van levens op basis van andere keuzes. ‘Niemand kan dat allemaal onthouden, Elayne, alleen maar stukjes ervan. Ik wist dat ik van Rhand Altor zou houden...’ ze voelde zich nog steeds ongemakkelijk als ze zijn voornaam gebruikte in het bijzijn van anderen, ‘en dat ik zustervrouwen zou vinden. Van de meeste van die beelden hou je hoogstens een indruk over. Soms een vaag waarschuwend gevoel. Ik denk dat er iets ergs zal gebeuren als we nu naar hem toe gaan. Misschien zal een van ons sterven, misschien wij beiden, ondanks wat Min gezegd heeft.’ Ze zei Mins naam zonder hakkelen, wat aangaf hoeveel zorgen ze zich maakte. Ze kende Min niet erg goed en gebruikte meestal haar volledige naam, Min Farsen. ‘Misschien zal hij sterven. Misschien iets anders. Ik weet het niet zeker – misschien overleven we het wel allemaal en zitten we dan later met hem rond een vuur pecara te roosteren, maar ik voel een vage waarschuwing in mijn hoofd.’ Elayne opende boos haar mond. Toen sloot ze hem weer terwijl haar woede wegsijpelde als water en liet haar schouders zakken. Misschien was Aviendha’s gevoel juist en misschien niet, maar het feit was dat haar argumenten van meet af aan goed waren geweest. Als ze onbezonnen te veel riskeerden, zou dat tot rampspoed kunnen leiden. Het baken was nog sterker geworden. En hij was daar, precies bij het baken. Dit werd haar niet ingegeven door de binding, niet over deze afstand, maar ze wist het. En ze wist dat ze hem voor zichzelf zou moeten laten zorgen terwijl zij voor Andor zorgde, ik kan je niets meer leren over hoe je een Wijze moet zijn, Aviendha,’ zei ze zachtjes. ‘Je bent al veel wijzer dan ik. En dapperder en beheerster, bovendien. We gaan terug naar Caemlin.’ Aviendha kleurde lichtjes onder haar prijzende woorden – ze kon soms erg gevoelig zijn – maar ze verknoeide geen tijd en opende de Poort. Ze keken door een wervelende opening in de lucht uit op de stalhof van het koninklijk paleis. Sneeuw van de weide viel op de schoongeveegde tegels, bijna driehonderd mijl verderop, alsof het niets was. Elayne voelde Birgitte ergens in het paleis. Birgitte had hoofdpijn en een zuur gevoel in haar maag, wat de laatste tijd vaker voorkwam, maar het paste uitstekend bij Elaynes stemming. Hij moet zichzelf redden, dacht ze terwijl ze door de Poort reed. Licht, hoe vaak had ze dat al niet gedacht? Laat maar. Rhand was de liefde van haar hart, de vreugde van haar leven, maar Andor was haar plicht.

Загрузка...