13 Hoogzetels

Zaide en de twee windvindsters verlieten Elaynes vertrekken, uiterlijk sierlijk en ongehaast, maar met bijna even weinig ceremonieel als waarmee ze waren binnengekomen. Ze spraken enkel de wens uit dat het Licht Elayne mocht verlichten en bewaren. Voor Atha’an Miere was dat bijna hetzelfde als wegsnellen zonder groeten. Elayne dacht dat als Zaide inderdaad de volgende Vrouwe der Schepen wilde worden, ze waarschijnlijk een rivale had die ze hoopte te verslaan. Het kon goed zijn voor Andor als Zaide inderdaad de troon van de Atha’an Miere besteeg, of hoe het Zeevolk dat ook noemde. Akkoord of niet, ze zou zich er altijd van bewust zijn dat Andor haar had geholpen, en dat moest wel een goede zaak zijn. Maar als ze er niet in slaagde, dan zou iedereen ook weten naar wie de voorkeur van Andor was uitgegaan. Hoe je het ook wendde of keerde, het was allemaal onzeker. Het hier en nu was iets heel anders.

‘Ik verwacht niet dat iemand een gezant aanraakt,’ zei ze zachtjes toen de deuren achter hen gesloten waren, ‘maar van nu af aan wil ik dat de beslotenheid van mijn vertrekken wordt gerespecteerd. Zelfs gezanten mogen niet zomaar binnenwandelen. Begrepen?’ Rasoria knikte, haar gezicht van steen, maar de kleur op haar wangen verraadde dat ze zich evenzeer schaamde als Birgitte dat ze het Zeevolk binnen had gelaten. De binding kronkelde en Elayne voelde haar eigen gezicht rood worden van schaamte. ‘Jullie hebben niets verkeerd gedaan, niet echt, maar laat het niet weer gebeuren.’ Licht, nu klonk ze als een dom wicht! ‘We zullen het er niet meer over hebben,’ zei ze stijfjes. O, Drakenvuur op Birgitte en de binding! Zaide zou zich écht niet met minder dan geweld hebben laten tegenhouden. Ze schaamde zich dat ze de vrouw, die toch al zo’n hoofdpijn had, zo vernederde. En Aviendha had geen reden om op die vleiende manier te grijnzen. Elayne wist niet hoe of wanneer haar zuster had gehoord dat zij en Birgitte elkaar soms weerspiegelden, maar Aviendha vond het allemaal reuze grappig. Haar gevoel voor humor kon soms vrij platvloers zijn.

‘Jullie laten elkaar nog eens smelten,’ zei ze lachend. ‘Maar die grap heb je al uitgehaald, Birgitte Trahelion.’ Birgitte keek haar boos aan. Plotseling kwam er schrik in plaats van schaamte door de binding, maar Aviendha keek zo onschuldig dat haar ogen bijna uit haar hoofd vielen.

Ze kon er maar beter niet naar vragen, besloot Elayne. Wanneer je vragen stelt, zei Lini altijd, dan moet je ook luisteren naar de antwoorden, of je nu wilt of niet. En zij wilde het niet horen, niet in aanwezigheid van Rasoria, die geconcentreerd naar de vloertegels keek, en de rest van de gardevrouwen in de voorkamer, die deden alsof ze niet luisterden. Ze had zich nooit gerealiseerd hoe belangrijk beslotenheid was tot ze het volkomen kwijt was. Of bijna volkomen dan. ‘Ik ga mijn bad afmaken,’ zei ze rustig. Bloed en as, welke grap had Birgitte met haar uitgehaald? Iets waarvan ze smolt? Het kon niet veel voorstellen als ze nog steeds niet wist wat het was. Helaas was het badwater lauw geworden. Daar wilde ze niet echt in zitten. Nog even in bad zou heerlijk zijn geweest, maar ze had geen zin om te wachten tot de badkuipen emmer voor emmer waren leeggehaald en weer gevuld met warm water. Het hele paleis zou nu wel weten dat ze terug was en de huisvrouwe en de hoofdschrijver zouden staan te trappelen om hun dagelijkse verslag uit te brengen. Dat deden ze elke dag wanneer ze in de stad was, en ze zouden extra gehaast zijn omdat ze een dag weg was geweest. Plicht kwam voor plezier als je een land wilde regeren. En dat gold dubbel voor iemand die de troon nog moest bestijgen.

Aviendha haalde de handdoek van haar hoofd en schudde haar haren uit, blijkbaar opgelucht dat ze niet meer in het water hoefde. Ze liep naar de kleedkamer, deed haar badmantel uit voor ze de deur bereikte en had de meeste van haar kleren al aan toen Elayne en de diensters binnenkwamen. Ze liet zich zonder al te veel morren verder aankleden door Naris, hoewel er weinig meer te doen viel dan in de zware wollen rokken te stappen. Ze sloeg de handen van de dienster weg en knoopte zelf de veters van haar zachte, kniehoge laarzen dicht.

Voor Elayne was het minder eenvoudig. Behalve in noodgevallen voelde Essande zich gepasseerd wanneer ze haar kledingkeuze niet met haar overlegde. Met persoonlijke bedienden moest je uitkijken, die relatie lag heel gevoelig. Een persoonlijke bediende wist altijd meer van je geheimen dan je dacht; ze zag je op je onvoordeligst: nukkig, moe, huilend op je kussen, in razernij en depressief. Respect werkte twee kanten op, anders zou de toestand onhoudbaar zijn. Dus zat Aviendha op een van de gevoerde banken en liet Naris haar haren kammen. Elayne koos voor een eenvoudig grijs gewaad van fijne wol met groene borduursels op de hoge hals en mouwen, afgezet met zwart vossenbont. Ze had geen moeite met beslissen, maar Essande kwam steeds met zijden gewaden aanlopen die waren afgezet met parels of saffieren of vuurdruppels, elk nog rijkelijker versierd dan het vorige. Het maakte niet uit dat de troon nog niet van haar was; Essande doste haar het liefst elke dag uit als een koningin die audiëntie hield.

Dat was ooit logisch geweest, toen er elke dag delegaties van kooplieden kwamen om een petitie in te dienen of hun respect te betuigen, vooral uitlanders die hoopten dat de problemen in Andor geen invloed op hun handel zouden hebben. Het oude gezegde dat degene die Caemlin had, Andor had, was nooit juist geweest. Bovendien dachten de kooplieden dat de kans dat ze inderdaad de troon zou bestijgen door de aankomst van Arymilla’s leger was afgenomen. Ze konden de Huizen aan de zijden van beide partijen even gemakkelijk tellen als geld. Zelfs Andoraanse kooplieden vermeden nu het koninklijk paleis. Ze bleven zo veel mogelijk weg uit de Binnenstad zodat niemand zou denken dat ze naar het paleis waren gegaan. Bankiers kwamen onder kappen en in anonieme rijtuigen. Er was niemand die haar kwaad toewenste, voor zover ze wist, en er was zeker niemand die haar boos wilde maken, maar ze wilden Arymilla ook niet boos maken, niet nu. Maar de bankiers kwamen wel, en tot dusver had ze niets gehoord over kooplieden die petities indienden bij Arymilla. Dat zou een eerste teken zijn dat haar zaak verloren was.

Het kostte Elayne twee keer zo lang als noodzakelijk om het gewaad in te komen, aangezien Sefanie haar van Essande mocht helpen. Het meisje hijgde steeds omdat ze nog niet gewend was om iemand anders aan te kleden en bang was dat ze voor de ogen van Essande een fout zou maken. Dat zou ze veel erger vinden dan een fout maken voor de ogen van haar meesteres, vermoedde Elayne. Vrees maakte de stevige jonge vrouw onhandig, haar onhandigheid maakte haar zorgvuldiger, en door haar zorgvuldigheid maakte ze zich meer zorgen over fouten, zodat ze nóg langzamer bewoog dan de breekbare oudere vrouw ooit had gedaan. Uiteindelijk zat Elayne dan tegenover Aviendha en liet ze Essande een ivoren kam door haar lokken halen. In Essandes ogen was het één ding om een van de meisjes een gewaad over Elaynes hoofd te laten glijden en de knoopjes dicht te maken, maar het was iets heel anders om hen het haar van Elayne in de war te laten maken.

Voordat ze twintig slagen met de kam kon maken, verscheen Birgitte in de deuropening. Essande snoof en Elayne kon bijna zien hoe de vrouw achter haar rug een grimas trok. Essande had aanvaard dat Birgitte tijdens het baden aanwezig was, met tegenzin weliswaar, maar de kleedkamer was heilig.

Verrassend genoeg liet Birgitte de afkeuring van de bediende van zich afglijden zonder ook maar een verzoenende blik. Normaal gesproken ergerde ze Essande niet meer dan nodig was. ‘Dyelin is terug, Elayne. Ze heeft gezelschap: de Hoogzetels van Mantear, Haevin, Giljard en Nortan.’ Om onduidelijke redenen voerde de binding gevoelens van verwarring en ergernis met zich mee. Gedeelde hoofdpijn of niet, Elayne kon wel springen van blijdschap. Als Essande de kam niet zo diep in haar haren had geplant, zou ze dat misschien wel hebben gedaan. Vier! Ze had nooit verwacht dat Dyelin zoveel zou bereiken. Ze had erop gehoopt, erom gebeden, maar het nooit verwacht, zeker niet in één korte week. In werkelijkheid was ze ervan overtuigd geweest dat Dyelin met lege handen zou terugkeren. Vier stelde haar gelijk met Arymilla. Het was ergerlijk dat ze ‘gelijkstond’ met dat domme mens, maar het was de waarheid. Mantear, Haevin, Giljard en Nortan. Waarom Candraad niet? Dat was het vijfde Huis dat Dyelin had benaderd. Maar ze had vier Huizen en ze zou zich niét druk maken over wat ze niet had. ‘Breng ze naar de formele zitkamer en blijf bij ze tot ik kan komen, Birgitte.’ De kleine zitkamer was voldoende geweest voor Zaide – ze hoopte dat de golfvrouwe de belediging niet had gevoeld – maar voor vier Hoogzetels was meer nodig. ‘En vraag de huisvrouwe om vertrekken te regelen.’ Vertrekken. Licht! De Atha’an Miere moesten snel weg om ruimte te maken. Tot zij vertrokken, sliepen in de meeste bedden al drie mensen. ‘Essande, de groene zijden met de saffieren, denk ik. En ook saffieren voor mijn haar. Die grote.’ Birgitte vertrok, nog steeds verward en van streek. Waarom? Ze kon toch niet verwachten dat ze Dyelin zou laten wachten om Zaide? O Licht, nu was ze verward omdat Birgitte verward was; als dit zo doorging werden ze allebei duizelig! Toen de deur dicht was, liep Essande met een triomfantelijk glimlachje naar de dichtstbijzijnde kast. Kijkend naar Aviendha, die Naris en haar kam had weggewuifd en nu zelf een grijze doek om haar haren bond, glimlachte Elayne zelf ook. Ze had iets nodig om haar uit die werveling te halen. ‘Misschien moest je deze keer ook weer eens zijde en stenen dragen, Aviendha,’ zei ze op licht plagerige toon. ‘Dyelin zal het niet erg vinden, natuurlijk, maar de anderen zijn niet gewend aan Aiel. Anders denken ze misschien dat ik een stalknecht bij me heb.’ Het was als grapje bedoeld – ze plaagden elkaar voortdurend over kleding en Dyelin keek tóch wel met scheve ogen naar Aviendha, wat die ook droeg – maar haar zuster keek fronsend naar de kasten langs de muur, knikte en legde de grijze doek naast zich neer op het kussen. ‘Net genoeg om indruk te maken op die Hoogzetels. Denk maar niet dat ik dit altijd doe. Ik doe het voor jou.’ Voor iemand die enkel een ander een plezier deed, toonde ze wel veel belangstelling voor de kleding die Essande te voorschijn haalde. Ze koos voor een donkerblauw fluwelen kleed met een groenzilveren net voor haar haren. Het was haar kleding, voor haar gemaakt, maar sinds ze in Caemlin was aangekomen had ze die kleding vermeden alsof ze krioelden van de doodskleedspinnen. Ze streelde de mouwen en aarzelde alsof ze van gedachten zou veranderen, maar uiteindelijk liet ze Naris de kleine paarlen knoopjes dichtmaken. Elayne bood aan haar een paar smaragden te lenen die uitstekend bij het gewaad pasten, maar Aviendha hield haar zilveren sneeuwvlokketting en haar zware ivoren armband om. Op het laatste ogenblik bevestigde ze de schildpad van amber op haar schouder. ‘Je weet nooit wanneer hij van pas komt,’ zei ze. ‘Beter mee verlegen dan om verlegen,’ stemde Elayne in. ‘Die kleuren staan je prachtig.’ Het was waar, maar Aviendha bloosde. Als je haar complimenteerde met haar boogschietkunst of hoe snel ze kon rennen, nam ze dat zonder meer aan, maar ze had moeite om te aanvaarden dat ze mooi was. Dat was een deel van zichzelf dat ze tot voor kort had weten te negeren.

Essande schudde afkeurend haar hoofd, niet wetende dat de schildpadbroche een angreaal was. Amber stond niet bij blauw fluweel. Of misschien was het vanwege Aviendha’s mes met het hoornen gevest, dat ze achter haar groen fluwelen riem stak. De oude vrouw deed Elayne een riem van gevlochten goud om waaraan een kleine dolk met saffieren hing. Alles moest precies goed zijn om Essandes goedkeuring te kunnen wegdragen.

Rasoria schrok op toen Aviendha in haar fluwelen gewaad de voorkamer binnenliep. De gardevrouwen hadden haar nooit in iets anders gezien dan in Aiel-dracht. Aviendha keek alsof ze hadden gelachen en greep haar mes stevig vast, maar gelukkig werd haar aandacht afgeleid door een dienblad dat bedekt met een doek op de lange zijtafel tegen de muur stond. Elaynes middagmaal was gebracht terwijl zij bezig waren geweest met verkleden. Aviendha trok de blauwgestreepte doek weg en probeerde Elayne aan te zetten iets te eten, lachend en wijzend naar de zoete stoofschotel van gedroogde pruimen en juichend over de stukken varkensvlees in graanbrij. In werkelijkheid zaten er maar flintertjes vlees in. Rasoria schraapte haar keel en vertelde dat er een lekker vuur brandde in de grotere zitkamer. Ze zou met alle plezier het dienblad voor Vrouwe Elayne meenemen. Iedereen probeerde te zorgen dat Elayne goed at, hoe zij ‘goed’ dan ook zagen, maar dit was belachelijk. Het dienblad had er al een tijdje gestaan en de brij was een klonterige massa geworden. Als ze de kom op de kop hield zou die rommel gewoon blijven plakken!

Er zaten Hoogzetels van vier Huizen op haar te wachten, en ze hadden nu wel lang genoeg gewacht. Ze merkte dit feit op, maar bood aan dat zij haar eten wel mochten hebben als ze honger hadden. In feite gaf ze hun te kennen dat ze daar weleens op zou kunnen staan, en dat was voor Aviendha voldoende om de doek met een rilling weer over het dienblad te werpen. Ook Rasoria verspilde verder geen tijd.

Het was maar een korte wandeling door de ijzige gang naar de formele zitkamer, en alleen de fel gekleurde winterwandkleden bewogen in de tocht van de gang, maar de gardevrouwen vormden een ring om Elayne en Aviendha en hielden alles in de gaten alsof ze Trolloks verwachtten. Slechts met moeite lukte het Elayne om Rasoria ervan te overtuigen dat het niet nodig was de zitkamer te doorzoeken voor ze binnenging. De gardevrouwen dienden en gehoorzaamden haar, maar ze hadden ook gezworen haar in leven te houden. Ze konden daar even koppig in zijn als Birgitte over de beslissing of ze op enig tijdstip zwaardhand, kapitein-generaal of oudere zuster was. Waarschijnlijk zou Rasoria de heren en vrouwes die binnen wachtten het liefst hebben gevraagd om hun wapens af te staan! Maar de dreiging met de brij had er misschien ook iets mee te maken. Na een korte woordenwisseling stapten Elayne en Aviendha alleen door de brede deuropening de kamer binnen. Elaynes gevoel van tevredenheid duurde niet lang.

De zitkamer was groot en bood gemakkelijk plaats aan tientallen mensen; hij had donker betimmerde wanden en gelaagde kleden over de vloertegels. Er stond een hoefijzervormige rij stoelen voor een grote open haard van roodgeaderd, wit marmer. Hier konden belangrijke hoogwaardigheidsbekleders worden ontvangen met meer eerbetoon dan tijdens een audiëntie voor de troon, omdat de ruimte intiemer was. Het vuur dat over de houtblokken in de haard danste had nog maar nauwelijks de tijd gehad om de kilte uit de lucht te verdrijven, maar dat was niet de reden dat Elayne het gevoel had dat ze een stomp in haar maag had gekregen. Nu begreep ze Birgittes verwarring.

Dyelin stond bij de haard haar handen aan het vuur te warmen en draaide zich om toen zij binnenkwamen. De vrouw had een krachtig gezicht met fijne lijntjes rond haar ooghoeken en een begin van grijs in haar gouden haar; ze had niet de tijd genomen zich te verkleden voor ze het paleis bereikte. Ze droeg nog steeds haar diepgrijze reisgewaad met een paar vlekken op de zoom. Haar kniks bestond uit de kleinste buiging van haar hals en een lichte kniebuiging, maar ze was niet met opzet onbeleefd. Dyelin wist wie ze was, net zoals Zaide. Haar enige juweel was een gouden pin in de vorm van de Uil en Eik van Taravin op haar schouder, een duidelijk teken dat de Hoogzetel van Taravin niets meer dan dat nodig had. Ze wist wie ze was en ze was bijna gestorven om haar trouw voor Elayne te bewijzen. ‘Vrouwe Elayne,’ zei ze formeel, ‘het is mij een eer u heer Perival voor te stellen, Hoogzetel van Huis Mantear.’ Een knappe knaap met gouden haren in een eenvoudige blauwe tuniek rukte zijn ogen los van een caleidoscoop op een gouden standaard die hoger was dan hijzelf. Hij had een zilveren kom in zijn hand waarvan Elayne vurig hoopte dat die geen wijn bevatte, of dan tenminste toch zeer verdunde wijn. Op een van de zijtafels stonden verschillende dienbladen met kannen en kommen. Er stond ook een sierlijk bewerkte theepot waarvan ze wist dat er even goed water in kon zitten. ‘Het is mij een genoegen, Vrouwe Elayne,’ piepte hij blozend, terwijl hij een vrij aardige buiging maakte ondanks zijn gehannes met het veel te lange zwaard om zijn middel. ‘Huis Mantear staat naast Huis Trakand.’ Verbijsterd beantwoordde ze zijn kniks, waarbij ze mechanisch haar rokken uitspreidde. ‘Vrouwe Catalyn, Hoogzetel van Huis Haevin,’ ging Dyelin door. ‘Elayne,’ mompelde de jonge vrouw met de donkere haren aan haar zijde. Ze raakte haar groene broekrok aan en maakte een kleine buiging die misschien als kniks bedoeld was, of misschien deed ze enkel Dyelin na. Of misschien wilde ze voorkomen dat ze haar kin zou bezeren aan de Blauwe Beer van Haevin, een grote broche op de hoge hals van haar kleed. Haar haren waren opgenomen in een zilveren net waarop de Blauwe Beer was afgebeeld, en ook op haar zilveren ring zat het wapen. Iets te veel Huistrots. Ondanks haar koele hooghartigheid was ze maar nét een vrouw, haar wangen nog rond als die van een baby. ‘Haevin staat naast Trakand, klaarblijkelijk, anders zou ik hier niet zijn.’

Dyelins mond trok wat samen en ze keek het meisje strak aan, wat Catalyn echter niet scheen op te merken. ‘Heer Branlet, Hoogzetel van Huis Giljard.’

Nog een jongen, met slordige zwarte krullen, in een groen tenue met goudgeborduurde mouwen, die haastig zijn wijnkom op een tafel zette alsof hij zich betrapt voelde. Zijn blauwe ogen waren te groot voor zijn gezicht en hij struikelde bijna over zijn zwaard toen hij boog. ‘Het is mij een genoegen te kunnen zeggen dat Huis Giljard naast Huis Trakand staat, Vrouwe Elayne.’ Halverwege sloeg zijn stem over, en hij bloosde nog heviger dan Perival. ‘En Heer Conail, Hoogzetel van Huis Nortan.’ Conail Nortan grijnsde over de rand van zijn zilveren kom. Hij was lang en mager en droeg een grijze tuniek met mouwen die net te kort waren om zijn benige polsen te bedekken. Zijn grijns was innemend, zijn bruine ogen stonden vrolijk, en zijn neus leek net een havikssnavel. ‘We hebben strootjes getrokken voor de volgorde van het voorstellen en ik had de kortste. Nortan staat bij Trakand. We kunnen een wicht als Arymilla niet de troon laten bestijgen.’ Hij kwam soepel uit zijn woorden en hij had tenminste de volwassenheid bereikt, maar als hij veel ouder was dan zestien zou Elayne zijn omgeslagen laarzen én zijn zilveren sporen opeten.

Hun jeugdigheid was natuurlijk geen verrassing, maar ze had verwacht dat Conail een grijsaard bij zich zou hebben om hem raad te geven, en dat voogden bij de anderen zouden meekijken. Maar er was verder niemand in de kamer behalve Birgitte, die met haar armen over elkaar voor de hoge ramen stond. De stralende middagzon scheen door het heldere glas en veranderde haar in een silhouet van ongenoegen.

‘Trakand heet u allen welkom, en ik heet u allen welkom,’ zei Elayne terwijl ze haar verbijstering probeerde te verbergen. ‘Ik zal uw steun niet vergeten, en Trakand ook niet.’ Iets van haar consternatie moest toch aan haar te zien zijn, want Catalyn pruilde en haar ogen glinsterden.

‘Ik heb geen voogd meer nodig, zoals je zou moeten weten, Elayne,’ zei ze stijfjes. ‘Mijn oom, heer Arendor, zei tijdens het Lichtfeest dat ik er wel klaar voor was en dat ik even goed nu als over een jaar mijn gang kon gaan. Eerlijk gezegd denk ik dat hij meer tijd wil hebben om te jagen, nu hij nog kan. Hij heeft altijd van jagen gehouden, en hij is vrij oud.’ Weer merkte ze Dyelins frons niet op. Arendor Haevin en Dyelin waren bijna even oud.

‘Ik heb ook geen voogd,’ zei Branlet onzeker, zijn stem bijna even hoog als die van Catalyn.

Dyelin lachte welwillend naar hem en veegde zijn haar van zijn voorhoofd. Het viel meteen weer terug. ‘Maeve reed alleen, dat vond ze altijd prettig, toen haar paard zich verstapte in het gat van een grondeekhoorn,’ legde ze rustig uit. ‘Tegen de tijd dat ze gevonden werd, was het te laat. Er is wat... overleg geweest over wie haar plaats moest innemen.’

‘Ze ruziën al drie maanden,’ mompelde Branlet. Even leek hij jonger dan Perival; een jongen die probeerde zijn weg te vinden met niemand om hem de weg te wijzen. ‘Ik hoor het eigenlijk niemand te vertellen, maar ik kan het jou wel zeggen. Jij wordt Koningin.’

Dyelin legde een hand op Perivals schouder en hij rechtte zijn rug, al bleef hij kleiner dan zij. ‘Heer Willin zou hier komen met heer Perival, maar hij is door zijn leeftijd aan zijn bed gekluisterd. De jaren bekruipen ons uiteindelijk allemaal.’ Ze wierp nog een blik op Catalyn, maar het meisje bestudeerde Birgitte nu met getuite lippen. ‘Willin droeg me op je te zeggen dat hij je naast zijn goede wensen ook iemand stuurt die hij als zijn zoon beschouwt.’

‘Oom Willin heeft me gezegd dat ik de eer van Mantear en Andor moet bewaren,’ zei Perival, vastberaden zoals alleen een kind kan zijn. ‘Ik ga het proberen, Elayne. Ik ga heel erg mijn best doen.’

‘Ik weet zeker dat je zult slagen,’ zei Elayne hem. Het lukte haar om tenminste iets van warmte in haar stem te leggen. Ze wilde hen allen naar buiten jagen en Dyelin een paar scherpe vragen stellen, maar dat kon niet, niet nu. Wat hun leeftijd ook was, elk van hen was Hoogzetel van een machtig Huis, en ze moest hun verfrissingen aanbieden en tenminste even met hen babbelen voordat ze zich gingen omkleden.

‘Is zij echt de kapitein-generaal van de Koninginnegarde?’ vroeg Catalyn toen Birgitte een fijne porseleinen kom met lichtgekleurd warm water aan Elayne gaf. Het meisje sprak alsof Birgitte er niet bij was. Birgitte trok een wenkbrauw op voor ze vertrok, maar Catalyn leek geoefend in het negeren van wat ze niet wilde zien. Er kwam een scherpe, zoete geur van kruiden uit de kom in haar mollige hand. En er zat niet eens een druppel honing in het waterige aftreksel dat bij Elayne voor thee door moest gaan.

‘Ja, én mijn zwaardhand,’ zei ze. Beleefd. Ze was er wel klaar voor! Wat een giller! Het meisje dacht waarschijnlijk dat dat een compliment was. Ze verdiende een pak slaag voor haar gebrek aan manieren, maar je kon een Hoogzetel moeilijk een pak rammel geven. Niet wanneer je haar steun nodig had.

Catalyn wierp een blik op Elaynes handen, maar de ring met het Grote Serpent veranderde niets aan haar koele gezichtsuitdrukking. ‘Hebben ze je die gegeven? Ik wist niet dat je als Aes Sedai was opgevoed. Ik dacht dat de Witte Toren je naar huis had gestuurd. Toen je moeder stierf. Of misschien vanwege de problemen in de Toren waar we over gehoord hebben. Stel je voor, Aes Sedai die ruzie maken als boerinnen op de markt. Maar hoe kan zij generaal óf zwaardhand zijn zonder zwaard? In elk geval, mijn tante Evelle zegt dat een vrouw het zwaard aan de mannen moet overlaten. Je gaat je eigen paard toch niet beslaan als er een smid is, of je eigen graan malen als er een molenaar is?’ Dat was zonder twijfel een citaat van Vrouwe Evelle.

Elayne hield haar gezicht in de plooi en negeerde de nauwelijks bedekte beledigingen. ‘Een leger is het zwaard van een generaal, Catalyn. Garet Brin zegt dat een generaal die een ander lemmet gebruikt het verkeerde vak heeft.’ Die naam leek ook al geen indruk op haar te maken. Zelfs de kinderen van mijnwerkers in de Mïstbergen kenden de naam van Garet Brin!

Aviendha kwam naast Elayne staan en glimlachte alsof ze zich enorm verheugde op een kans om met het meisje te praten. ‘Zwaarden hebben geen enkel nut,’ zei ze zoetjes. Zoetjes! Aviendha! Elayne had zich nooit gerealiseerd dat haar zuster zo vakkundig kon huichelen. Zij had ook een kom warme kruidenwijn in haar hand. Ze had ook niet kunnen verwachten dat ze uit zusterliefde slappe thee zou blijven drinken. ‘Je zou met de speer moeten leren omgaan, en het mes en de boog. Birgitte Trahelion kan met haar boog op tweehonderd pas je ogen uit je hoofd schieten. Misschien wel op driehonderd pas.’

‘De speer?’ zei Catalyn zwakjes. En toen, op licht ongelovige toon, ‘Mijn ógen?’

‘Je hebt mijn zuster nog niet ontmoet,’ zei Elayne. ‘Aviendha, Vrouwe Catalyn Haevin. Aviendha van de Negendalen-Taardad.’ Misschien had ze dit beter andersom kunnen doen, maar Aviendha was haar zuster, en zelfs een Hoogzetel moest er maar genoegen mee nemen om te worden voorgesteld aan de zuster van de erfdochter. ‘Aviendha is Aiel. Zij leert een Wijze te worden.’ De mond van het domme wicht zakte van schrik steeds verder open, totdat ze eruitzag als een vis. Heel bevredigend. Aviendha glimlachte fijntjes naar Elayne, haar groene ogen sprankelend van goedkeuring. Elayne hield haar gezicht onbewogen maar wilde eigenlijk teruggrijnzen.

De anderen waren veel gemakkelijker in de omgang en brachten je veel minder tot razernij. Perival en Branlet waren verlegen. Het was hun eerste keer in Caemlin, laat staan het koninklijk paleis, en zeiden nauwelijks een woord behalve wanneer iemand het eruit trok. Conail dacht dat de bewering dat Aviendha Aiel was een grapje was en kreeg bijna een mes in zijn ribben toen hij bulderend lachte, maar gelukkig dacht hij dat dat ook een grapje was. Aviendha nam de ijzige houding aan waardoor ze al in haar normale kleding leek op een Wijze; in haar fluwelen gewaad leek ze nog meer op een hovelinge, hoezeer ze ook aan haar mes zat. En Branlet bleef zijdelingse blikken werpen op Birgitte. Het duurde even voor Elayne zag dat hij keek hoe ze op haar hooggehakte laarzen liep – die wijde broek zat eigenlijk vrij strak om haar heupen – maar ze zuchtte alleen. Gelukkig merkte Birgitte het niet; Elayne zou het via de binding hebben gemerkt als ze had geprobeerd het te verbergen. Birgitte vond het leuk als mannen naar haar keken. Volwassen mannen. Het zou de zaak van Elayne geen goed hebben gedaan als haar zwaardhand de jongeman billenkoek had gegeven.

Ze wilden vooral weten of Reanne Corlie Aes Sedai was. Geen van de vier had ooit een zuster gezien, maar ze dachten dat zij er een moest zijn aangezien ze kon geleiden, en hen en hun wapenknechten met een enkele stap honderden mijlen ver weg kon brengen. Dit was een goede kans om ontwijkend te zijn zonder echt te liegen, geholpen door de ring met het Grote Serpent om haar vinger. Een leugen zou haar relatie met deze vier van meet af aan bezoedelen, maar als ze te scheutig was met de waarheid zouden de geruchten over hulp van de Aes Sedai Arymilla niet bereiken. Natuurlijk stonden ze alle vier te springen om te vertellen hoeveel gewapende lieden ze hadden meegebracht, in totaal iets meer dan drieduizend, bijna de helft daarvan kruisboogschieters of hellebaarddragers die vooral op de muren van pas zouden komen. Dat was een aanzienlijke macht voor vier Huizen om paraat te hebben, maar geen enkel Huis wilde dan ook in deze tijden zijn Hoogzetel onbewaakt laten. Ontvoeringen waren niet ongehoord wanneer de troon onzeker was. Conail zei dit in zoveel woorden en met een lach; hij leek overal om te kunnen lachen. Branlet knikte en haalde een hand door zijn haren. Elayne vroeg zich af hoeveel van zijn talloze tantes, ooms en neven wisten dat hij weg was, en wat ze zouden doen als ze het ontdekten. ‘Als Dyelin nog een paar dagen had willen wachten,’ zei Catalyn, ‘dan had ik meer dan twaalfhonderd man mee kunnen brengen.’ Dat was de derde keer in even zoveel zinnen dat ze erin slaagde te benadrukken dat zij het overgrote deel van de mannen had meegebracht. ‘Ik heb een bericht uit laten gaan naar alle Huizen die gezworen zijn aan Haevin.’

‘En ik aan elk Huis dat gezworen is aan Nortan,’ voegde Conail toe. Met een grijns, uiteraard. ‘Nortan kan dan misschien niet zoveel zwaarden bij elkaar brengen als Haevin of Trakand – of Mantear,’ voegde hij met een buiging naar Perival toe, ‘maar wie er ook rijdt wanneer de Adelaars roepen, hij rijdt voor Caemlin.’

‘Ze zullen niet snel rijden in de winter,’ zei Perival zachtjes. En verrassend, aangezien niemand hem had aangesproken. ‘Ik denk dat we het zullen moeten doen met wie we nu hebben.’ Conail lachte en sloeg de knaap op zijn schouder. Hij zei: ‘Kop op, elke man met een hart is onderweg naar Caemlin om Vrouwe Elayne te steunen,’ maar Elayne bestudeerde Perival eens wat nader. Zijn blauwe ogen kruisten de hare even zonder knipperen voor hij verlegen zijn blik afwendde. Een jongen, maar hij wist beter waar hij zich in begeven had dan Conail of Catalyn, die hem nogmaals vertelde hoeveel wapenknechten ze had meegebracht én hoeveel meer Haevin er kon verzamelen. Alsof niet iedereen behalve Aviendha preriés wist hoeveel man elk Huis kon oproepen: geoefende soldaten of boeren die een hellebaard of spies hadden gebruikt in een oorlog, en dorpelingen. Heer Willin had goed werk verricht met de jonge Perival. Nu moest ze zorgen dat het niet teloorging.

Uiteindelijk was de tijd aangebroken om kussen uit te wisselen, waarbij Branlet bloosde tot in zijn haarwortels, Perival verlegen knipperde toen Elayne naar hem toeboog en Conail zwoer dat hij zijn wang nooit meer zou wassen. Catalyn gaf Elayne een verrassend aarzelende, snelle kus op haar wang, alsof haar net te binnen was geschoten dat ze toegegeven had dat Elayne haar meerdere was, maar even later knikte ze in zichzelf en viel de koele trots weer als een mantel om haar heen. Zodra de vier aan de zorgen van de bedienden waren toevertrouwd en naar hun vertrekken werden begeleid, waarvan Elayne hoopte dat de huisvrouwe de kans had gehad die in gereedheid te brengen, vulde Dyelin haar wijnkom en ging met een zucht van vermoeidheid in een van de hoge besneden stoelen zitten. ‘Een goede week werk, al zeg ik het zelf. Ik heb Candraad meteen van de lijst geschrapt. Ik dacht dat Danine nooit zou besluiten, en het duurde maar een uurtje voordat mijn gelijk bewezen werd, al moest ik wel een halve dag blijven om haar niet te beledigen. Die vrouw ligt waarschijnlijk tot het middaguur in bed omdat ze niet kan besluiten aan welke kant van het bed ze moet opstaan! De rest hoefde ik slechts een klein beetje te overreden voor ze het belang van mijn verzoek inzagen. Niemand met een beetje verstand wil riskeren dat Arymilla op de troon komt.’

Even keek ze fronsend naar haar wijn, en daarna kalm naar Elayne. Ze aarzelde nooit te zeggen wat ze dacht, of ze nu dacht dat Elayne het ermee eens zou zijn of niet, en dat was ze duidelijk nu ook van plan. ‘Misschien was het verkeerd om die Kinsvrouwen te laten doorgaan voor Aes Sedai, hoe omzichtig we daar ook over hebben gedaan. Misschien is de druk te groot voor hen, en dat stelt ons allen bloot aan gevaar. Vanochtend stond vrouwe Corlie met open mond te staren alsof ze een ganzenhoedster was die voor het eerst naar de stad kwam. Ik denk dat ze moeite had om de Poort te weven die ons hier bracht. Dat zou een mooie toestand zijn geweest, als iedereen in de rij had gestaan om door een wonderbaarlijk gat in de lucht te rijden dat vervolgens nooit verscheen. Om nog maar te zwijgen over het feit dat ik dan het Licht mag weten hoelang in het gezelschap van Catalyn had moeten doorbrengen. Het hatelijke kind! Ze heeft een goed verstand, als iemand haar een paar jaar zou begeleiden, maar ze heeft een dubbele dosis van de giftige Haevin-tong.’ Elayne knarste met haar tanden. Ze wist hoe scherp de Haevins konden zijn. De hele familie was er tróts op! Catalyn zeker. En ze was het beu om uit te leggen wat een vrouw die kon geleiden tegenwoordig bang kon maken. Ze was het moe om steeds te worden herinnerd aan wat ze probeerde te negeren. Dat verdómde baken stond nog steeds te stralen in het westen, een volslagen onmogelijkheid, zowel door zijn afmeting als zijn duur. Iédereen die zo lang kon geleiden zonder rustpauze zou nu allang van uitputting zijn omgevallen. En Rhand Altor was precies op die plek, in het midden ervan. Ze was er zeker van! Hij was in leven, maar ze had zin om hem op zijn gezicht te slaan omdat hij haar dit aandeed. Maar zijn gezicht was niet hier... Birgitte smakte haar kom zo hard op tafel dat de wijn alle kanten opspatte. Een wasvrouw zou moeten ploeteren om die vlek uit haar mouw te krijgen. En een meid zou uren moeten werken om de tafel weer te wrijven. ‘Kinderen!’ blafte ze. ‘Er gaan mensen sterven door Je beslissingen die ze nemen, en het zijn niet meer dan kinderen, Conail nog wel het meest! Je hebt hem gehoord, Dyelin. Hij wil de bloedige héld van Arymilla uitdagen zoals Artur Haviksvleugel! Haviksvleugel heeft nog nooit tegen iemands held gevochten, en hij wist al toen hij jonger was dan héér Nortan dat het een stommiteit was om zoveel te laten afhangen van een stom tweegevecht. Maar Conail denkt dat hij die bloedtroon voor Elayne kan winnen met zijn bloedzwaard!’

‘Birgitte Trahelion heeft gelijk,’ zei Aviendha vurig. Haar handen waren tot vuisten gebald waar ze haar rokken vastgreep. ‘Conail Nortan is een dwaas! Maar hoe kan iemand die kinderen volgen in de dans der speren? Hoe kan iemand ze vragen te leiden?’ Dyelin keek hen beiden aan en besloot Aviendha’s vraag het eerst te beantwoorden. Ze was duidelijk in de war gebracht door Aviendha’s kledij. Maar ze was ook in de war omdat Aviendha en Elayne elkaar als zusters hadden aangenomen en omdat Elayne een vriendin had die Aiel was. Dat Elayne haar vriendin bij deze ontmoetingen wilde hebben, kon ze aanvaarden. Maar niet zonder te laten mérken dat ze het aanvaardde. ‘Ik werd Hoogzetel van Taravin toen ik vijftien was, toen mijn vader omkwam in de gevechten in de Altaraanse moerassen. Mijn twee jongere broers stierven datzelfde jaar tijdens gevechten met veedieven uit Morland. Ik luisterde naar raadgevers, maar ik zei de ruiters van Huis Taravin waar ze moesten toeslaan en we hebben de Altaranen en de Morlanders geleerd om elders te gaan stelen. De tijden bepalen wanneer kinderen volwassen moeten worden, Aviendha, niet wij, en in deze tijden kan een jonge Hoogzetel niet langer kind zijn.

En wat u betreft, Vrouwe Birgitte,’ zei ze op drogere toon, ‘uw taalgebruik is als altijd... prikkelend.’ Ze vroeg niet waar Birgitte al haar kennis over Artur Haviksvleugel vandaan had, dingen die geen geschiedkundige wist, maar ze nam haar schattend op. ‘Branlet en Perival zullen mijn raad aannemen en dat geldt ook voor Catalyn, denk ik, al verheug ik me niet op de tijd die ik met haar zal moeten doorbrengen. Conail is nauwelijks de eerste jongeman die denkt dat hij onoverwinnelijk en onsterfelijk is. Als u hem als kapitein-generaal niet kunt intomen, dan stel ik voor dat u voor hem heen en weer loopt. Zoals hij naar die broek van u staarde, denk ik dat hij u overal zou volgen.’

Elayne schudde de pure woede die in haar opwelde van zich af. Niet haar woede, niet haar boosheid op Dyelin, net als het niet haar woede was over de wijn die Birgitte knoeide. Het was de woede van Birgitte. Zij wilde Rhand niet in zijn gezicht slaan. Of eigenlijk ook wel, maar dat was het punt niet. Licht, Conail had ook al naar Birgitte gekeken? ‘Zij zijn de Hoogzetels van hun Huizen, Aviendha. Niemand in hun Huizen zou het waarderen als ik hen niet als zodanig behandel; verre van dat. De mannen die voor hen rijden zullen vechten om hen in leven te houden, maar ze rijden voor Perival en Branlet, Conail en Catalyn, niet voor mij. Want zij zijn de Hoogzetels. Aviendha keek nadenkend en vouwde haar armen alsof ze zichzelf een sjaal omdeed, maar ze knikte. Abrupt en met tegenzin – niemand bereikte zo’n hoge positie onder de Aiel zonder jarenlange ervaring en de goedkeuring van de Wijzen – maar ze knikte. ‘Birgitte, jij zult je met hen bezig moeten houden als kapitein-generaal voor de Hoogzetel. Ook als ze grijze haren hadden zouden ze niet per se wijzer zijn, en zeker niet gemakkelijker in de omgang. Zelfs dan zouden ze een eigen mening hebben. Sterker nog, met het gewicht van hun ervaring zouden ze nog tien keer zo zeker zijn dat ze het beter wisten dan jij. Of ik.’ Ze deed erg veel moeite om haar stem niet scherp te laten klinken, en Birgitte voelde ongetwijfeld wat een inspanning dat voor haar was. Het gevoel van razernij dat door de binding kwam nam tenminste plotseling af. Het was alleen maar ingedamd, niet verdwenen – Birgitte vond het leuk als mannen keken, tenminste wanneer zij wilde dat ze keken, maar ze vond het helemaal niét leuk als iemand zei dat ze de aandacht probeerde te trekken – maar toch kende ze het gevaar voor hen beiden als ze haar emoties te veel de vrije hand liet.

Dyelin nipte van haar wijn terwijl ze Birgitte schattend opnam. Slechts een handjevol mensen wist de waarheid die Birgitte wanhopig probeerde te verbergen, en daar hoorde Dyelin niet bij. Maar Birgitte was niet voorzichtig genoeg geweest, een verspreking hier, een foutje daar, want de oudere vrouw wist zeker dat er een mysterie schuilging achter haar blauwe ogen. Het Licht mocht weten wat ze zou denken als ze dat raadsel oploste. De twee waren nu al als water en vuur. Ze konden ruzie maken over alles, zelfs over welke kant boven was. Deze keer dacht Dyelin duidelijk dat ze gewonnen had.

‘Dat kan wel zijn, Dyelin,’ ging Elayne door, ‘maar ik zou het prettiger hebben gevonden als ze hun raadslieden hadden meegebracht. Gedane zaken nemen geen keer, maar ik maak me vooral zorgen over Branlet. Als Giljard me ervan beschuldigt dat ik hem ontvoerd heb, dan staan de zaken er nog slechter voor dan nu.’ Dyelin wuifde dit bezwaar weg. ‘Je kent de Giljards niet zo goed, hè? Ze maken onderling zóveel ruzie dat het wel tot de zomer kan duren voor ze merken dat de jongen weg is. En als ze het al merken, zal niemand herroepen wat hij gedaan heeft. Geen van hen zal willen toegeven dat ze zo druk waren met ruziën over wie zijn voogd moest zijn dat ze vergaten hem in het oog te houden. En ten tweede zal geen van hen willen toegeven dat ze niet van tevoren geraadpleegd waren. In elk geval zou Giljard eerder Zaide dan Marne steunen, en ze zijn evenmin gesteld op Arawn of Sarand.’

‘Ik hoop dat je gelijk hebt, Dyelin, want jij bent degene die zich met boze Giljards mag bezighouden als die komen. En als je toch de andere drie raad geeft, kun je er dan ook voor zorgen dat Conail geen blunders begaat?’

Ondanks al haar woorden deinsde Dyelin toch enigszins achteruit bij de eerste suggestie. Na de tweede suggestie zuchtte ze. Birgitte lachte luid. ‘Als je problemen hebt, kan ik je wel een broek en een paar laarzen lenen, dan kun jij voor hem heen en weer lopen.’

‘Sommige vrouwen,’ mompelde Dyelin in haar wijnkom, ‘kunnen de vis laten bijten door met hun vinger te wenken, Vrouwe Birgitte. En andere vrouwen moeten hun aas door de hele vijver sleuren.’ Daar moest Aviendha om lachen, maar Elayne voelde de woede van Birgitte weer opkomen.

Een stroom koude lucht blies de kamer binnen toen de deur werd geopend en Rasoria binnentrad en stijfjes in de houding ging staan. ‘De huisvrouwe en de hoofdschrijver zijn gearriveerd, Vrouwe Elayne,’ kondigde ze aan. Haar stem sloeg over toen ze de stemming in de kamer oppikte.

Een blinde geit had het nog gemerkt, met Dyelin die zelfingenomen als een kat in een melkbus in haar stoel zat, en Birgitte die boos naar haar en Aviendha keek. Aviendha koos dat tijdstip uit om eraan te denken dat Birgitte toevallig wél Birgitte Zilverboog was, waardoor ze naar de vloer keek, even beschaamd als wanneer ze een Wijze had uitgelachen. Nu en dan wenste Elayne dat haar vriendinnen even hecht met elkaar waren als zij en Aviendha, maar het lukte ze altijd om elkaar te irriteren, en ze nam aan dat je ook niet meer kon verwachten van echte mensen. Perfectie was iets uit boeken en de verhalen van speelmannen.

‘Stuur ze binnen,’ zei ze tegen Rasoria. ‘En stoor ons niet, behalve als de stad wordt aangevallen. Behalve als het belangrijk is,’ voegde ze toe. In verhalen koersten de vrouwen die dit soort opdrachten ga ven altijd af op rampspoed. Soms bevatte de geschiedenis wijze lessen als je ernaar zocht.

Загрузка...