Takken hadden de val van de reddingsboot gebroken, de boegraketten waren uitgebrand en het moeras had de landing een beetje verzacht. Het was evengoed een mislukte noodlanding. De gehavende cilinder zonk langzaam weg in het stilstaande water en de dunne modder van het moeras. De boeg was al onder voor Jason het voor elkaar kreeg het noodluik in de romp open te maken.
Het was onmogelijk te zeggen hoe lang het zou duren voor de boot zonk en Jason was niet in conditie om daar lang bij stil te staan. Gedeukt en bebloed als hij was, had hij nog net genoeg energie om eruit te klimmen. Wadend en vallend baande hij zich een weg naar vaste grond en ging zwaar neerzitten zodra hij iets gevonden had dat hem kon dragen.
Achter hem borrelde de boot en zonk onder water. Bellen ingesloten lucht bleven nog even boven komen, hielden toen op. Het water werd stil en behalve de gebroken takken en bomen was er geen enkel teken dat hier ooit een schip was neergekomen. Insecten jankten over het moeras en het enige geluid dat de stilte van het woud verstoorde was de wrede schreeuw van een dier dat zijn prooi neerhaalde. Toen dat was weggeëbd in kleine geluidsgolfjes, was alles stil.
Jason trok zichzelf met moeite uit de halve trance. Zijn lichaam leek wel door een gehaktmolen gedraaid, en het was bijna onmogelijk om te denken met de mist in zijn hoofd. Na een paar minuten van overleg met zichzelf, kwam hij tot de conclusie dat hij zijn medidoos nodig had. De vlug-af-klem ging niet en de knop weigerde. Tenslotte draaide hij zijn arm tot die onder de opening was en drukte het hele toestel toen naar beneden. Het gonsde ijverig; hoewel hij de naalden niet kon voelen, nam hij aan dat het werkte. Hij keek even een beetje wazig en toen werd alles duidelijker. Pijndoders gingen aan het werk en langzaam kwam hij uit de donkere wolk die over zijn hersens had gehangen sinds de landing.
Het denken kwam terug en de eenzaamheid kwam mee. Hij had geen eten, geen vrienden, was omringd door vijandige krachten op een vreemde planeet. Er was een groeiende paniek die diep in zijn binnenste begon en het vergde heel wat geconcentreerd vechten om die te onderdrukken.
‘Denken Jason, wind je niet op.’ Hij zei het hardop om zchzelf gerust te stellen maar had er meteen spijt van want zijn stem klonk zwak in de leegte, met een ondertoon van hysterie erin. Er schoot iets in zijn keel en hij hoestte om het weg te krijgen, spuugde bloed. Toen hij naar de rode vlek keek, werd hij plotseling kwaad. Hij haatte deze dodelijke planeet en de ongelooflijke stomheid van de mensen die er woonden. Hardop vloeken was beter en zijn stem klonk niet zo zwak nu. Tenslotte schreeuwde hij en schudde zijn vuist tegen niets in het bijzonder, maar het hielp wel. De woede had de angst verdreven en hem in de werkelijkheid teruggebracht.
Op de grond zitten was nu wel prettig. De zon was warm en toen hij achterover leunde was hij bijna de eeuwige last van de dubbele zwaartekracht vergeten. De boosheid had de angst weggenomen, rust vaagde de vermoeidheid weg. Ergens in zijn achterhoofd kwam het oude spreekwoord te voorschijn. Zolang er leven is, is er hoop. Hij maakte een grimas om de afgezaagdheid van de woorden, maar besefte tegelijkertijd dat er een grond van waarheid in school.
Hij telde zijn activa. Flink gehavend maar nog steeds in leven. Geen van de blauwe plekken leek erg ernstig, en er waren geen botten gebroken. Zijn wapen werkte nog steeds, het wipte in en uit de krachtholster toen hij eraan dacht. Pyrranen maakten stevige spullen. De medidoos deed het ook. Als hij zijn hoofd bij elkaar hield, erin slaagde in een tamelijk rechte lijn te lopen en van het land kon leven, was er een behoorlijke kans dat hij het zou halen terug naar de stad. Wat voor ontvangst hij daar zou krijgen, was een heel andere kwestie. Dat zou hij wel merken als hij er was. Er komen was het belangrijkst.
Aan de debetkant stond de planeet Pyrrus, kracht ondermijnende zwaartekracht, moordend weer en wilde dieren. Kon hij dat overleven? Als om zijn woorden te benadrukken werd de lucht donkerder en siste de regen in het bos op hem af. Jason krabbelde overeind en oriënteerde zich voor de regen hem het gezicht zou belemmeren. Een hoekige bergketen stond vaag aan de horizon. Hij herinnerde zich dat ze tijdens de vlucht daar overheen gekomen waren. Dat zou zijn eerste doel zijn. Als hij die bereikt had zou hij wel weer eens denken over de volgende stap.
Bladeren en vuil vlogen in snelle vlagen voor de wind uit, toen spoelde de regen over hem heen. Doorweekt, rillend en doodmoe, mat hij de kleuterkracht van zijn benen met de planeet van de dood.
Toen de schemering viel regende het nog steeds. Hij was er niet zeker van of hij in de goede richting liep en het had geen zin om verder te gaan. Alsof dat nog niet genoeg was, raakte Jason op het randje van de uitputting. Het zou een natte nacht worden. Alle bomen hadden dikke stammen en waren glibberig, hij zou er zelfs op een 1-G wereld niet in hebben kunnen klimmen. De beschutte plekjes die hij onderzocht onder omgevallen bomen en dikke struiken, waren even nat als de rest van het bos. Tenslotte krulde hij zich op in de beschutting van een boom, en viel in slaap, huiverend terwijl het water in stralen van hem afliep.
De regen hield tegen middernacht op en de temperatuur daalde sterk. Jason werd langzaam wakker uit een droom waarin hij aan het doodvriezen was en kwam tot de ontdekking dat het bijna waar was. Fijne sneeuw stoof door de bomen, bepoederde de grond en hoopte zich tegen hem op. De kou beet zich in zijn vlees vast en toen hij niesde deed zijn borst pijn. Zijn zere en gevoelloze lichaam wilde alleen maar rust, maar het vonkje redelijkheid dat in hem overbleef zette hem op de been. Als hij zou blijven liggen zou hij doodgaan. Terwijl hij met een hand tegen de boom steunde om niet om te vallen, begon hij eromheen te strompelen. De ene schuifelende stap na de andere, steeds maar rond totdat de vreselijke koude iets afnam en hij niet meer huiverde. Vermoeidheid omhulde hem als een grijze deken. Hij bleef lopen, de helft van de tijd met gesloten ogen en hij deed ze alleen open als hij viel en vol pijn weer overeind moest krabbelen.
Toen de zon opkwam brandde die de sneeuwwolken weg. Jason leunde tegen zijn boom en keek knipperend omhoog met pijnlijke ogen. De grond was overal wit, behalve rond de boom, waar zijn strompelende voeten een kring van zachte modder in de grond hadden gewoeld. Met zijn rug tegen de gladde stam zonk Jason langzaam neer op de grond en liet zich hongerig door de zon koesteren.
De uitputting had hem licht in zijn hoofd gemaakt en zijn lippen waren gebarsten van de dorst. Een bijna onophoudelijk hoesten trok met vingers van vuur aan zijn borst. Hoewel de zon nog steeds laag stond was het al zo heet dat zijn huid opdroogde. Droog en heet.
Het was niet goed. Deze gedachte bleef door zijn hoofd zeuren totdat hij het toegaf. Hij bekeek het van alle kanten en keerde het om en om. Wat was niet goed? Zoals hij zich voelde.
Longontsteking. Hij had alle symptomen.
Zijn droge lippen barstten en werden met bloed bevochtigd toen hij glimlachte. Hij had alle dierlijke gevaren van Pyrrus kunnen ontwijken, al de grote vleeseters en giftige reptielen, om nu te worden neergeveld door het kleinste beestje van allemaal. Nou, daar had hij ook een middeltje tegen. Hij rolde met trillende vingers zijn mouw op en drukte de opening van de medidoos tegen zijn arm. Hij gaf een klik en begon boos te zoemen. Hij wist dat dat iets betekende, hij kon zich alleen niet herinneren wat. Toen hij het omhoog hield zag hij dat een van de naalden half uit de opening stak. Natuurlijk. Hij was leeg, geen van de antibiotica waar de analysator om gevraagd had was aanwezig. Hij moest bijgevuld worden. Jason smeet het ding vloekend weg, het plonsde in een plas en was verdwenen. Weg geneeskunde, weg medidoos, weg Jason dinAlt. Eenzame strijder tegen de gevaren van de planeet des doods. Stoere vreemdeling die het even goed kon als de inwoners. Het had hem maar een dag gekost om zijn doodvonnis getekend te krijgen.
Een verstikt gegrom klonk achter hem. Hij keerde zich om, liet zich vallen en vuurde tegelijkertijd. Het was allemaal voorbij voor het tot zijn benevelde geest doordrong. De Pyrraanse training had zijn reflexen geconditioneerd op precorticaal niveau. Jason keek ontzet naar het afschuwelijke beest dat nog geen meter van hem af lag te sterven en besefte dat hij goed getraind was. Zijn eerste reactie was een ongelukkig gevoel omdat hij een van de honden van de vreters gedood had. Toen hij wat beter keek zag hij dat het beest enigszins verschilde in tekening, grootte en aard. Hoewel het merendeel van de voorkant weggeschoten was, en het bloed uit de wond gutste, probeerde het nog steeds bij Jason te komen. Voordat zijn ogen braken, had het zich bijna tot zijn voeten gevochten.
Het was niet helemaal een vretershond hoewel de kans groot was dat het een wild familielid was. Dezelfde relatie als tussen een hond en een wolf. Hij vroeg zich af of er nog meer overeenkomsten waren tussen een wolf en dit dode beest. Jaagden zij in horden?
Meteen toen de gedachte bij hem opkwam keek hij op — geen seconde te vroeg. De grote schaduwen renden tussen de bomen en sloten hem in. Toen hij er twee neerschoot, huilden de anderen van woede en trokken zich in het bos terug. Zij gingen niet weg. In plaats van bang door de dode dieren werden ze nog razender. Jason zat met zijn rug tegen de boom en wachtte tot zij dichtbij kwamen, voordat hij ze neermaaide. Bij ieder schot en iedere doodskreet huilden de woedende overlevenden des te luider. Sommigen van hen vochten met elkaar toen zij elkaar tegenkwamen en gaven zo uiting aan hun woede. Een stond er op zijn achterpoten en scheurde de bast van een boom. Jason waagde er een schot aan, maar hij was te ver weg.
Er waren voordelen in het koorts hebben, merkte hij. Hij wist logischerwijs dat hij maar tot zonsondergang kon leven, of tot zijn wapen leeg was. Het feit deed er niet zoveel toe. Niets deed er eigenlijk toe. Hij zakte in elkaar en ontspande zich helemaal. Hij hief alleen zijn arm op om te vuren, liet hem daarna weer vallen. Iedere paar minuten moest hij zich omdraaien om achter de boom te kijken, en alles wat hem van achter besloop neerschieten. Hij wenste vaag dat hij tegen een smallere boom leunde, maar het was niet de moeite waard om er een op te zoeken. Die middag vuurde hij zijn laatste schot af. Het doodde een dier dat hij dichtbij had laten komen. Hij had gemerkt dat hij de verre schoten miste. Het beest gromde en viel neer, de anderen die dichtbij waren trokken terug en huilden in sympathie. Een van hen gaf zich bloot en Jason trok aan de trekker.
Er klonk alleen een lichte klik. Hij probeerde het nog eens voor het geval het een ketsschot geweest was maar er klonk weer een klik. Het wapen was leeg, evenals de reservepatroonhouder. Hij herinnerde zich vaag dat hij opnieuw geladen had, maar kon zich niet herinneren hoe vaak hij dat gedaan had.
Dit was dan het einde. Ze hadden allemaal gelijk gehad, Pyrrus was tegen hem opgewassen. Maar ze moesten hun mond houden want ze zouden er zelf tenslotte ook aangaan. Pyrranen stierven nooit in bed. Pyrranen gingen nooit verloren. Zij gingen er alleen maar aan. Als hij geen moeite meer hoefde te doen om op zijn hoede te zijn en zijn wapen vast te houden kreeg de koorts hem in zijn greep. Hij wilde slapen en hij wist dat het een lange slaap zou worden. Met bijna gesloten ogen keek hij hoe de vleeseters voorzichtig nader slopen. De eerste was dicht genoeg gekropen om te springen; hij kon de spieren in de poten zien spannen.
Hij sprong, wentelde zich in de lucht en viel voor hij Jason bereikt had. Bloed gulpte uit zijn opengesperde muil en een korte metalen schacht stak uit de zijkant van zijn kop.
Er kwamen twee mannen uit de struiken en keken op hem neer. Alleen hun aanwezigheid scheen al genoeg voor de vleeseters want zij waren allemaal verdwenen. Vreters. Hij had zo’n haast gehad om de stad te bereiken, dat hij het bestaan van de vreters vergeten was. Het was goed dat zij hier waren en Jason was erg blij dat zij gekomen waren. Hij kon niet zo goed praten, daarom glimlachte hij om hen te bedanken. Maar het deed te veel pijn aan zijn lippen, dus ging hij maar slapen.