Het kon niet waar zijn! Jason probeerde de moderne machine te rijmen met de barbaar, maar het lukte niet. Wie riep hij op? Het bestaan van een zender betekende dat er in ieder geval nog een was. Was Rhes een persoon of een ding?
Met een geestelijke krachtsinspanning kreeg hij zijn gedachten onder controle en remde ze af. Er was iets nieuws hier, factoren waar hij geen rekening mee gehouden had. Hij bleef zichzelf verzekeren dat er voor alles een verklaring was, als je eenmaal de feiten goed bij elkaar had.
Jason deed zijn ogen dicht om de felle stralen van de zon buiten te sluiten die door de toppen van de bomen heen kwamen, en bekeek de feiten opnieuw. Ze vielen gelijkelijk uiteen in twee soorten, die hij zelf waargenomen had, en die hij van de bewoners van de stad gekregen had. Die laatste soort ‘feiten’ wilde hij vasthouden, om te zien of zij klopten met wat hij ondervonden had. Er was een goede kans dat de meeste of alle onjuist zouden blijken te zijn.
‘Sta op,’ onderbrak de stem zijn gedachten. ‘We vertrekken.’ Zijn benen waren nog steeds gevoelloos en bijna niet te gebruiken. De gebaarde man snoof verachtelijk en trok hem overeind en zette hem tegen de buitenmuur. Jason greep de knoestige schors van de blokken vast toen hij alleen was. Hij keek rond en verzamelde indrukken.
Het was de eerste keer sinds hij van huis was weggelopen dat hij op een boerderij was. Een andere wereld met een andere flora en fauna, maar de overeenkomst was duidelijk genoeg. Een pas omgeploegde akker strekte zich uit van de blokhut naar de heuvel. Geploegd door een goede boer. Zelfs goed getrokken voren die de contouren van de heuvel volgden. Een andere, grotere blokhut stond naast deze, waarschijnlijk een schuur.
Er kwam een snuffelend geluid van achter hem en Jason draaide zich snel om — en verstijfde. Zijn hand riep om de ploffer die er niet was en zijn vinger spande zich om de afwezige trekker.
Het was uit het oerwoud gekomen en zachtjes naar hem toegeslopen. Het had zes dikke poten met klauwen die in de grond drongen. Het twee meter lange lichaam was bedekt met een geel met zwarte vacht die alleen de kop en schouders vrij liet. Deze waren bedekt met hoornachtige schubben die elkaar overlapten. Jason kon alles zien omdat het beest vlakbij was.
Hij wachtte op het einde.
De bek ging open, een kikkerachtige spleet in de haarloze schedel, en liet een dubbele rij puntige tanden zien.
‘Hier Fido!’ zei de man met de baard. Hij kwam naar Jason toe en knipte met zijn vingers. Het ding kwam naar voren, streek langs de verdwaasde Jason en wreef zijn kop langs het been van de man. ‘Brave hond,’ zei de man, en krabde met zijn vinger onder de rand van de schubben waar die in vacht overgingen.
De gebaarde man had twee rijdieren meegebracht uit de schuur, gezadeld en van teugels voorzien. Jason merkte nauwelijks iets van de details zoals de zachte huid en de lange poten, toen hij op een ervan ging zitten. Zijn voeten werden snel in de stijgbeugels geslagen. Toen zij wegreden kwam het beest met de geschubde kop achter hen aan.
‘Brave hond,’ zei Jason en begon zonder enige aanleiding te lachen. De man met de baard draaide zich om en keek hem dreigend aan tot hij weer rustig was.
Toen zij het oerwoud naderden, was het donker. Het was onmogelijk onder het dikke bladerdak iets te zien, en zij gebruikten geen lampen. De dieren schenen de weg te kennen. Er waren schrapende geluiden en schrille kreten uit het oerwoud om hen heen, maar het deed Jason niet veel. Misschien stelde de automatische manier waarop de andere man de reis ondernam hem gerust. Of de aanwezigheid van de ‘hond’, die hij meer voelde dan zag. De reis was lang maar niet al te ongemakkelijk.
De regelmatige beweging van het dier en zijn vermoeidheid overmanden Jason en hij doezelde in slaap, maar werd telkens weer wakker wanneer hij voorover zakte. Tenslotte sliep hij rechtop in het zadel in. Uren gingen op die manier voorbij totdat hij zijn ogen opende en een verlichte vierkante plek voor zich zag. De reis was afgelopen.
Zijn benen waren stijf en geschaafd door het zadel. Nadat zijn voeten losgemaakt waren was het afstijgen een hele krachtsinspanning en hij viel bijna. Er ging een deur open en Jason stapte naar binnen. Het duurde enige tijd voor zijn ogen aan het licht gewend waren, maar toen zag hij een man op het bed voor hem.
‘Kom hier en ga zitten.’
De stem was vol en sterk, gewend om te bevelen. Het lichaam was dat van een invalide. Een deken bedekte hem tot zijn middel, daarboven was het vlees ziekelijk wit en bedekt met rode vlekken, en het hing los om de botten heen. Er leek niets van de man over dan alleen het geraamte.
‘Niet zo best,’ zei de man op het bed. ‘Maar ik ben er gewend aan geraakt.’ Zijn toon veranderde plotseling.
‘Naxa zei dat je van een andere wereld kwam. Is dat waar?’
Jason knikte van ja en zijn antwoord bracht leven in het skelet. Het hoofd kwam uit de kussens omhoog en de roodomrande ogen zochten de zijne met een wanhopige intensiteit.
‘Mijn naam is Rhes en ik ben een vreter. Wil je me helpen?’
Jason was verbaasd over de heftigheid van Rhes’ vraag, helemaal niet in verhouding tot de simpele inhoud. Toch zag hij geen reden om een ander dan het eerste en voor de hand liggende antwoord te geven.
‘Natuurlijk zal ik je helpen, waar ik maar kan. Zolang het niet inhoudt dat ik een ander kwaad doe. Wat wil je?’
Het hoofd van de zieke man was slap neer gevallen, uitgeput, terwijl Jason praatte. Maar het vuur brandde nog steeds in zijn ogen.
‘Wees er zeker van, ik wil niemand anders kwaad berokkenen,’ zei Rhes. ‘Integendeel. Zoals je ziet lijd ik aan een kwaal die onze medicijnen niet kunnen genezen. Binnen een paar dagen zal ik dood zijn. Nu heb ik gezien — dat de mensen uit de stad — een apparaat gebruiken, zij drukken het op een wond of op een beet van een beest. Heb jij zo’n apparaat?’
‘Dat klinkt als een beschrijving van de medidoos,’ Jason drukte op het knopje op zijn middel dat het medidoosje in zijn hand deed vallen. ‘Ik héb de mijne hier. Het analyseert en behandelt de meeste ...’
‘Wil je het op mij gebruiken?’ onderbrak Rhes, met een dringende klank in zijn stem.
‘Neem me niet kwalijk,’ zei Jason. ‘Dat had ik moeten begrijpen.’ Hij stapte naar voren en drukte de machine op een van de ontstoken gedeelten van Rhes’ borst. Het lampje ging branden en de dunne naald van de analysesonde kwam naar beneden. Toen die terugtrok zoemde het apparaatje, klikte toen drie keer terwijl drie verschillende injectienaalden in de huid drongen. Toen ging het lampje uit.
‘Is dat alles?’ vroeg Rhes terwijl hij keek hoe Jason de medidoos in zijn gordel terugdeed.
Jason knikte, keek toen op en zag dat er natte plekken van tranen op het gezicht van de oude man zaten. Rhes merkte het en veegde ze boos weg.
‘Wanneer een man ziek is,’ gromde hij, ‘worden het lichaam en al zijn zintuigen verraders. Ik geloof dat ik niet meer gehuild heb sinds ik een kind was — maar je moet bedenken dat ik niet om mijzelf huil. Het is om de naamloze duizenden van mijn volk die gestorven zijn door gebrek aan dat kleine apparaatje dat jij zo gewoon bij je draagt.’
‘Maar jullie hebben toch zelf dokters en medicijnen?’
‘Kruidendokters en medicijnmannen,’ zei Rhes, terwijl hij met een ongeduldig gebaar van zijn hand hen allen tot de vergetelheid veroordeelde. ‘De paar hardwerkende eerlijke mannen worden gehinderd door het feit dat de gebedsgenezers gewoonlijk beter genezen dan hun sterkste drankjes.’
Het spreken had Rhes vermoeid. Hij stopte plotseling en sloot zijn ogen. De ontstoken plekken op zijn borst verloren al iets van hun kwaadaardige kleur omdat de injecties begonnen te werken. Jason keek de kamer rond en zocht naar een sleutel van het mysterie van dit volk. De vloer en de wanden waren gemaakt van lange planken zonder verf of versieringen. Zij zagen er eenvoudig en ruw uit, alleen geschikt voor de wilden die hij verwacht had te ontmoeten. Of waren zij wel ruw? Het hout had een golvende vlammende nerf. Toen hij dichterbij keek zag hij dat er was in het hout was gewreven om het patroon beter te laten uitkomen. Was dit een daad van wilden — of van kunstzinnige mensen die probeerden alles uit eenvoudige materialen te halen? Het uiteindelijke effect ging de saaie geverfde en geklonken stalen kamers van de stadspyrranen ver te boven. Was het niet zo dat beide uiteinden van de artistieke ladder werden gedomineerd door eenvoud? De niet ontwikkelde inboorling gaf een eenvoudige expressie aan een helder idee en schiep schoonheid. Aan het andere eind verwierp de ‘geleerde’ kritische mens al de uitgekiendheden en versierselen en zocht de eerlijke helderheid van ongekunstelde kunst. Naar welk eind van de ladder keek hij nu?
Deze mensen waren wilden, was hem verteld. Zij waren gehuld in dierehuiden en spraken een gebroken taaltje, Naxa tenminste. Rhes gaf toe dat hij gebedsgenezers prefereerde boven dokters. Maar als dit alles waar was, waar paste dan de zender in dit geheel? Of het lichtgevende plafond dat deze kamer zacht verlichtte?
Rhes opende zijn ogen en staarde Jason aan, alsof hij hem voor het eerst zag. ‘Wie ben je?’ vroeg hij. Tin wat kom je hier doen?’
Er was een koude dreiging in zijn woorden en Jason begreep waarom. De Pyrranen uit de stad haatten de vreters en zonder twijfel was dit gevoel wederzijds. Naxa’s bijl had dat wel bewezen. Terwijl zij praatten was Naxa zwijgend naderbij gekomen en stond daar met zijn vingers om de steel van dezelfde bijl. Jason wist dat zijn leven nog steeds gevaar liep tot hij een antwoord gaf dat deze mensen tevreden stelde.
Hij kon de waarheid niet vertellen. Als zij eenmaal vermoedden dat hij hier aan het spioneren was om de mensen uit de stad te helpen, zou het afgelopen zijn. Niettemin moest hij vrij zijn om over het overlevingsprobleem te praten.
Het antwoord kwam in hem op zodra hij voor dit probleem geplaatst werd. Dit alles had maar een ogenblik van overweging gekost, terwijl hij zich omkeerde naar de invalide en hij antwoordde meteen. Hij probeerde zijn stem normaal en ongedwongen te laten klinken.
‘Ik ben Jason dinAlt, een ecoloog, dus je ziet dat ik de beste redenen van het heelal heb om deze planeet te bezoeken.’
‘Wat is een ecoloog?’ onderbrak Rhes. Er was niets in zijn stem om te kunnen vaststellen of hij de vraag ernstig meende, of dat het als een val bedoeld was. Alle sporen van het gemak van hun eerdere gesprek waren weg; zijn stem had een klank, dodelijk als het gif van een steekvleugel.
Jason koos zijn woorden zorgvuldig. ‘Eenvoudig gezegd is het die tak van biologie die de relaties tussen de organismen en hun omgeving bestudeert. Hoe klimatologische en andere factoren de vormen van leven beïnvloeden en hoe de levensvormen op hun beurt elkaar en hun omgeving beïnvloeden.’ Dat was allemaal waar — maar eerlijk gezegd wist hij niet veel méér over dit onderwerp, daarom ging hij snel op iets anders over.
‘Ik hoorde verslagen over deze planeet, en kwam tenslotte hier om het uit de eerste hand te bestuderen. Ik deed zoveel mogelijk werk in de stad, maar dat was niet genoeg. De mensen daar denken dat ik gek ben, maar zij gaven mij tenslotte toestemming om hierheen te gaan.’
‘Wat voor regeling is er getroffen voor je terugkeer?’ snauwde Naxa.
‘Geen enkele,’ zei Jason. ‘Ze waren er zeker van dat ik onmiddellijk gedood zou worden en dachten niet dat ik terug zou keren. Zij wilden me niet laten gaan en ik moest losbreken.’
Dit antwoord scheen Rhes tevreden te stellen en op zijn gezicht brak een trieste glimlach door. ‘Natuurlijk dachten ze dat, die rotzooiers kunnen geen meter buiten hun muren zonder een gepantserde machine zo groot als een schuur. Wat hebben ze je over ons verteld?’
Weer wist Jason dat zijn lot van zijn antwoord afhing. Deze keer dacht hij zorgvuldig na voor hij begon te spreken.
‘Nou, misschien krijg ik de bijl in mijn nek voor deze woorden, maar ik moet eerlijk zijn. Jullie moeten wel weten wat zij denken. Zij zeiden dat jullie vuile en stomme wilden waren — die stonken. En jullie nou — hadden vreemde manieren om met dieren om te gaan. In ruil voor voedsel, leverden zij jullie kralen en messen ...’
Beide Pyrranen barstten in een schaterend gelach uit. Rhes hield gauw weer op, hij was nog zwak, maar Naxa lachte tot hij begon te hoesten en water over zijn hoofd moest gooien uit een kalebaskruik.
‘Dat wil ik graag geloven,’ zei Rhes. ‘Het zijn precies de stommiteiten die zij zouden zeggen. Die mensen weten niets van de wereld waarin zij leven. Ik hoop dat de rest van wat je zei waar is, maar zelfs als dat niet zo is, ben je hier welkom. Je bent van een andere planeet, dat weet ik. Een rotzooier zou de moeite niet hebben genomen om mijn leven te redden. Je bent de eerste buitenwerelder die mijn volk ooit gekend heeft en daarom ben je dubbel welkom. We zullen je op alle mogelijke manieren helpen. Mijn arm is jouw arm.’
Deze laatste woorden hadden een rituele klank en toen Jason ze herhaalde knikte Naxa goedkeurend. Tegelijkertijd voelde Jason dat ze meer waren dan een zinloos ritueel. Onderlinge afhankelijkheid betekende overleven op Pyrrus en hij wist dat deze mensen elkaar bijstonden tot de dood tegen de moordende gevaren rond hen. Hij hoopte dat het ritueel hem binnen de beschermsfeer had gehaald.
‘Dat is genoeg voor vannacht,’ zei Rhes. ‘De spikkelziekte heeft me verzwakt, en je medicijnen hebben me nog slapper gemaakt. Je blijft hier, Jason. Daar ligt een deken, maar nog geen bed, voorlopig.’
Enthousiasme had Jason tot dusver overeind gehouden en had hem de inspanning bij de dubbele zwaartekracht van de hele dag doen vergeten. Nu sloeg de vermoeidheid hem neer. Hij herinnerde zich vaag dat hij voedsel afsloeg en zich in een deken op de grond rolde. Daarna vergetelheid.