15

De truck rammelde naar de ringmuurpoort en stopte. Krannon wuifde naar de wacht door het voorraampje en sloot er toen een metalen scherm overheen. Toen de poorten openzwaaiden kroop de truck — eigenlijk een machtig gepantserde tank — langzaam naar voren. Er was een tweede hek achter het eerste, dat niet openging voor het eerste gesloten was. Jason keek door de periscoop van de bijrijder terwijl de buitenpoort omhoog ging.

Automatische vlammenwerpers laaiden op in de opening, en hielden pas in toen de truck dichtbij was. Een verschroeid gebied omringde de poort. Daarbuiten begon de jungle. Onbewust week Jason terug op zijn plaats. Al de planten en dieren waar hij alleen voorbeelden van gezien had, leefden hier in overvloedige aantallen. Takken en klimplanten met ringen van doornen strengelden zich dooreen tot een totale massa, waarin het wild krioelde. Een woedende zee van geluid wierp zich op hen, het dreunde en knarste op de gepantserde tank. Krannon lachte en haalde de handel over die het buitenste rooster onder stroom zette. Het krassen stierf weg toen het beest de stroomkring sloot op de geaarde romp. Het was een langzaam werk, in lage versnelling door de wildernis te breken. Krannon had zijn hoofd in het periscoopmasker begraven en worstelde zwijgend met de bediening. Iedere mijl scheen het beter te gaan, totdat hij tenslotte de periscoop omhoog duwde en de raampantsers opende.

De wildernis was nog steeds dicht en dodelijk maar lang niet zo erg als het gebied in de onmiddellijke nabijheid van de ommuring Het leek of het meeste van de dodelijke krachten van Pyrrus waren geconcentreerd op het ene gebied rond de nederzetting. Waarom? vroeg Jason zich af. Waarom deze heftige en gerichte haat van de planeet?

De motor sloeg af en Krannon stond op en rekte zich uit.

‘We zijn er,’ zei hij. ‘Laten we gaan uitladen.’ Er waren naakte rotsen rondom de truck, een rond heuveltje, dat uit het oerwoud stak, te glad en te steil dan dat er iets op kon groeien. Krannon opende de luiken en zij duwden de kisten en kratten naar buiten. Toen zij klaar waren viel Jason uitgeput op de stapel neer.

‘Ga in de wagen, we gaan terug,’ zei Krannon.

‘Jij gaat terug, ik blijf hier.’

Krannon keek hem koud aan. ‘Ga in de truck of ik vermoord je. Niemand blijft hier. Ten eerste blijf je hier in je eentje geen uur meer in leven, maar wat veel erger is, de vreters zouden je te pakken krijgen. En je meteen vermoorden natuurlijk, maar dat is niet belangrijk. Maar je hebt uitrustingsstukken die niet in hun handen mogen vallen. Wil je soms een vreter met een ploffer zien?’

Terwijl de Pyrraan praatte waren Jasons gedachten verder gehold. Hij hoopte dat Krannons reflexen even snel waren als zijn schedel dik was.

Jason keek naar de bomen, liet zijn blik omhooggaan door de dikke takken. Hoewel Krannon nog steeds praatte, was hij zich automatisch bewust van Jasons aandacht. Toen Jasons ogen wijder opengingen en zijn ploffer in zijn hand sprong, verscheen Krannons eigen wapen en draaide hij zich in dezelfde richting om.

‘Daar — in de top!’ schreeuwde Jason en vuurde in de wirwar van takken. Krannon vuurde ook. Zodra hij schoot, gooide Jason zich achterover, rolde zich op tot een bal en liet zich langs de hellende rots naar beneden rollen. De schoten hadden het geluid van zijn bewegingen overstemd en voor Krannon zich om kon keren had de zwaartekracht hem al van de rots in de dikke beplanting gesleurd. Krakende takken sloegen naar hem en braken zijn val. Toen hij stillag, was hij verdwenen in de wirwar. Krannons schoten kwamen te laat om hem te raken.

Terwijl hij daar moe en gekneusd lag, hoorde Jason de Pyrraan vloeken. Hij stampte op de rots rond, vuurde een paar schoten af, maar bedacht zich wel om het bos in te gaan. Tenslotte gaf hij het op en ging terug naar de truck. De motor sloeg aan en de rupsen knarsten en schraapten over de rots terug het oerwoud in. Er was wat dof gerommel en gekraak dat langzaam wegstierf.

Toen was Jason alleen.

Tot dusver was het niet helemaal tot hem doorgedrongen hoe eenzaam hij zou zijn. Omgeven door alleen de dood, nu de truck uit het gezicht verdwenen was. Hij moest een overweldigend verlangen om er achteraan te rennen bedwingen. Gedane zaken nemen geen keer.

Dit was een groot risico, maar het was de enige manier om met de vreters in contact te komen. Zij waren wilden, maar zij waren altijd nog van menselijke afkomst. En zij waren nog niet zo diep gezonken dat zij de handel met de beschaafde Pyrranen gestopt hadden. Hij moest met hen in contact komen, en op goede voet raken. En uitvinden hoe zij het voor elkaar hadden gekregen om veilig te leven in dit gekkenhuis.

Als er een andere manier was geweest om dit probleem op te losen zou hij die genomen hebben; hij schiep er geen genoegen in de martelaar te spelen. Maar Kerk met zijn ultimatum had hem ertoe gedwongen. Het contact moest snel gelegd worden en dit was de enige manier. Waar de wilden waren viel niet te zeggen en ook niet of zij gauw zouden komen. Als het woud niet al te dodelijk was kon hij zich daar verstoppen en zijn tijd afwachten om hen te benaderen. Als zij hem tussen de voorraden aantroffen, zouden ze hem ter plaatse afmaken met een typisch Pyrraanse reflex.

Moeilijk liep hij voort en naderde de rand van het bos. Er bewoog iets op een tak, maar verdween toen hij naderbij kwam. Geen van de planten bij een dikke boom zag er giftig uit en daarom gleed hij erachter. Er was niets dodelijks in zicht, en dat verbaasde hem. Zijn lichaam ontspande zich een beetje terwijl hij tegen de ruwe bast aan leunde.

Er viel iets zachts en verstikkends over zijn hoofd; zijn lichaam zat in een ijzeren greep. Hoe meer hij tegenspartelde, des te steviger werd hij vastgehouden, tot het bloed in zijn oren suisde en zijn longen om lucht brulden.

Pas toen hij verlamd was werd de druk minder. Zijn eerste paniek ebde een beetje weg toen hij besefte dat het geen beest was dat hem had aangevallen. Hij wist niets van de vreters, maar zij waren mensen, dus had hij nog steeds een kans.

Zijn armen en benen werden stevig vastgebonden, zijn pistool werd van zijn arm gerukt. Hij voelde zich vreemd naakt. De sterke handen grepen hem weer vast en hij werd de lucht ingeslingerd om met zijn gezicht in iets warms en zachts te vallen. De angst nam weer toe want het was een of ander groot dier. En alle Pyrraanse dieren waren dodelijk.

Toen het dier met hem wegliep, maakte de paniek plaats voor een stijgend gevoel van uitgelatenheid. De vreters waren erin geslaagd een soort wapenstilstand tot stand te brengen, met tenminste een diersoort. Hij moest uitvinden hoe. Als hij achter dat geheim kon komen — en het terug kon brengen naar de stad — zou het al zijn pijn en moeite rechtvaardigen. Het zou misschien zelfs Welfs dood rechtvaardigen als de eeuwenoude oorlog kon worden verminderd of beëindigd.

Jasons stevig gebonden armen en benen deden eerst vreselijk pijn, maar werden gevoelloos toen de bloedcirculatie ophield. De hortende en stotende rit ging eindeloos verder, hij kon op geen enkele manier de tijd schatten. Een regenbui doorweekte hem, daarna voelde hij dat zijn kleren stoomden toen de zon erdoor kwam.

Eindelijk was het afgelopen. Hij werd van de rug van het dier afgetrokken en neergegooid. Zijn armen vielen slap neer toen iemand de touwen losmaakte. De terugkerende bloedcirculatie overspoelde hem met pijn terwijl hij daar lag en worstelde om zich te kunnen bewegen. Toen zijn handen hem eindelijk gehoorzaamden bracht hij ze naar zijn gezicht en haalde de blinddoek weg, een zak van dik bont. Het licht verblindde hem terwijl hij de frisse lucht in- en uitademde.

Hij knipperde tegen de felle gloed en keek rond. Hij lag op een vloer van ruwe planken, de ondergaande zon scheen in zijn ogen door de deurloze ingang van het gebouwtje. Buiten strekte zich een omgeploegd land uit langs de heuvel tot aan de zoom van het woud. Het was te donker om binnen in de hut veel te kunnen zien.

Er kwam iets dat het licht in de ingang tegenhield, een grote dierlijke gestalte. Toen hij nog eens keek merkte Jason dat het een man was met lang haar en een dikke baard. Hij was gekleed in bontvellen; zelfs zijn benen waren in bont gewikkeld. Zijn ogen waren gericht op de gevangene, terwijl hij met zijn ene hand de bijl die aan zijn middel hing liefkoosde.

‘Wie ben je? Wat wil je?’ vroeg de baardige man plotseling. Jason koos zijn woorden langzaam, zich afvragend of deze wilde hetzelfde heetgebakerde karakter had als de stadsbewoners.

‘Mijn naam is Jason. Ik kom in vrede. Ik wil je vriend zijn.’

‘Leugens!’ gromde de man en trok de bijl uit zijn riem. ‘Rotzooiers-trucjes! Ik zag hoe je je verborg. Wachtte om mij te vermoorden. Ik vermoord jou eerst.’

Hij probeerde het scherp van de bijl met een eeltige duim en hief hem toen omhoog.

‘Wacht,’ zei Jason wanhopig. ‘Je begrijpt het niet!’

De bijl zwaaide weer naar beneden.

‘Ik kom van een andere planeet!’

Een zware schok ging door hem heen toen de bijl zich naast zijn hoofd in het hout boorde. Op het laatste ogenblik had de man naast hem gericht. Hij greep Jason bij zijn kleren en trok hem overeind tot hun gezichten elkaar raakten.

‘Is dat waar?’ schreeuwde hij. ‘Kom je van een andere planeet?’ Zijn greep werd losser en Jason viel terug voordat hij antwoord kon geven. De wilde sprong over hem heen naar het donker achter in de hut.

‘Dat moet Rhes weten,’ zei hij, terwijl hij aan iets morrelde tegen de muur. Opeens was het licht. Jason kon alleen maar staren. De harige in bont gehulde wilde bediende een zender. De eeltige met vuil bedekte vingers trokken behendig aan de schakelaars en draaiden een nummer.

Загрузка...