17

Iedere vierkante centimeter van zijn lichaam deed pijn, waar de dubbele zwaartekracht zijn lichaam op het harde hout van de vloer gedrukt had. Zijn ogen waren gezwollen en hij had een onbeschrijfelijke smaak in zijn mond die er in wolkjes uitkwam. Overeind komen was een krachtsinspanning en hij moest een kreun onderdrukken toen zijn gewrichten kraakten.

‘Goedemorgen Jason,’ riep Rhes van het bed. ‘Als ik niet zo sterk in medicijnen geloofde, zou ik geneigd zijn te zeggen dat er een wonder in je machine zit dat mij in een nacht genezen heeft.’

Er was geen twijfel aan dat hij herstellende was. De ontstoken vlekken waren verdwenen en het brandende licht was uit zijn ogen. Hij zat op zijn bed naar de morgenzon te kijken die de hagelbui van de nacht op de velden deed smelten. ‘Er is vlees in de kast daar en water of visk om te drinken.’

De visk bleek gedistilleerd te zijn van buitengewone kracht die onmiddellijk de mist in Jasons hoofd deed opklaren, hoewel er wel een zacht gefluit in zijn oren overbleef. En het vlees was een zacht, gerookt stuk, het beste voedsel dat hij geproefd had sinds hij Darkhan had verlaten. Alles bij elkaar genomen gaven zij hem zijn vertrouwen in het leven en de toekomst terug. Hij zette zijn glas met een bevrijde zucht neer en keek rond.

Tegelijk met het verdwijnen van de druk van de onmiddellijke overleving en de uitputting, keerden zijn gedachten automatisch terug naar zijn probleem. Wat waren deze mensen werkelijk — en hoe hadden zij het klaargespeeld in leven te blijven in de dodelijke wildernis? In de stad had men hem verteld dat ze wilden waren. Toch zat er een zorgvuldig onderhouden zendinstallatie aan de muur. En naast de deur stond een kruisboog, die machinaal gefabriceerde pijlen afschoot. Hij kon de indrukken van de machine duidelijk op de schachten zien. Het enige wat hij nodig had was meer informatie. Hij kon beginnen met een van zijn foutieve informaties kwijt te raken.

‘Rhes, je lachte toen ik je vertelde wat de mensen uit de stad zeiden over het ruilen van kralen voor voedsel. Wat ruilen zij in werkelijkheid met jullie?’

‘Alles, binnen bepaalde grenzen,’ zei Rhes. ‘Kleine gefabriceerde artikelen zoals elektronische onderdelen voor onze zenders. Roestvrije legeringen die wij niet kunnen maken in onze smeltovens, snijwerktuigen, kernelektriciteitskrachtbronnen die energie produceren uit elk radioactief element. Zulke dingen. Binnen het redelijke ruilen ze alles wat we vragen als dat niet op de verboden lijst staat. Zij hebben het voedsel hard nodig.’

‘En de goederen op de verboden lijst?’

‘Wapens natuurlijk, of alles wat je kunt gebruiken om wapens te maken. Zij weten dat wij buskruit maken, dus krijgen we geen gegoten of naadloze buis waar we zware lopen van zouden kunnen maken. We draaien onze eigen geweerlopen met de hand, hoewel de kruisboog in het oerwoud stiller en sneller is. En dan willen ze ons ook niet al te veel laten weten, daarom is het enige leesmateriaal dat we krijgen technische onderhoudshandleidingen, zonder enige elementaire theorie.

‘De laatste soort op de lijst weet je: medicijnen. Dat is het enige wat ik niet begrijp, en dat mijn haat doet branden bij elk sterfgeval dat zij hadden kunnen voorkomen.’

‘Ik ken hun redenen,’ zei Jason.

‘Vertel ze me dan, want ik kan er geen een bedenken.’

‘Overleven — meer niet. Ik betwijfel of je beseft dat ze een teruglopende bevolking hebben. Het is alleen een kwestie van jaren voor ze verdwenen zullen zijn. Daarentegen moet jullie bevolking tenminste op hetzelfde peil blijven — zo die al niet langzaam toeneemt — een bevolking die blijft bestaan zonder al hun technische bescherming. Daarom haten ze jullie in de stad en tegelijkertijd zijn ze jaloers. Als ze jullie medicijnen gaven en het jullie goed ging, zouden jullie de slag winnen die zij verloren hebben. Ik veronderstel dat ze jullie tolereren als een noodzakelijk kwaad om hun van voedsel te voorzien. Voor de rest wensen ze jullie allemaal dood.’

‘Dat is te begrijpen,’ gromde Rhes, terwijl hij met zijn vuist tegen het bed sloeg. ‘Het soort verdraaide logica dat je van die rotzooiers kunt verwachten. Zij gebruiken ons om zich te kunnen voeden, geven ons het absolute minimum in ruil en tegelijkertijd snijden ze ons af van de kennis die ons uit dit van-de-hand-in-de-tand leven kan krijgen. Wat erger is, veel erger, zij snijden ons af van de sterren en de rest van de mensheid.’ De haat op zijn gezicht was zo groot dat Jason onwillekeurig achteruit week.

‘Denk jij dat wij hier wilden zijn, Jason? We gedragen ons als beesten en zien eruit als beesten omdat we voor ons bestaan moeten vechten op dierlijk niveau. Toch weten we van de sterren. In die kist daar, verzegeld in metaal, liggen meer dan dertig boeken, alles wat we hebben. De meeste ervan zijn romans, met wat geschiedenis en algemene wetenschap. Net genoeg om de verhalen over de nederzetting en de rest van het heelal levend te houden. We zien de schepen in de stad landen en we weten dat er daarboven andere werelden zijn waar we alleen van kunnen dromen en die we nooit zullen zien. Verwondert het je dan dat we die beesten die zichzelf mensen noemen haten, en dat we ze in een klap zouden vernietigen als we de kans kregen? Ze hebben gelijk dat ze de wapens bij ons vandaan houden — want zo zeker als de zon ’s morgens opgaat, zouden we ze tot de laatste man vermoorden als we konden, en de dingen in bezit nemen die zij ons onthouden.’

Het was een hard oordeel, maar in beginsel waar. Vanuit het gezichtspunt van een buitenstaander dan. Jason probeerde de boze man niet uit te leggen dat de stadspyrranen hun houding als de enig juiste en enig logische beschouwden.

‘Hoe is deze oorlog tussen jullie twee groepen eigenlijk ontstaan?’ vroeg hij.

‘Ik weet het niet,’ zei Rhes. ‘Ik heb er vaak over nagedacht, maar er zijn geen documenten uit die tijd. We weten wel dat we afstammen van de kolonisten die hier allemaal tegelijk zijn gekomen. Ergens, op een keer, zijn de twee groepen uit elkaar gegaan. Misschien was het een oorlog, ik heb daarover gelezen in de boeken. Ik heb een gedeeltelijke theorie, hoewel ik die niet kan bewijzen, dat het ging om de plaats van de stad.’

‘De plaats van de stad? Dat begrijp ik niet.’

‘Nou, je kent de rotzooiers en je hebt gezien waar hun stad ligt. Zij kregen het voor elkaar om die precies in het midden van de gevaarlijkste plek van deze planeet neer te zetten. Je weet dat ze niets om levende wezens geven, behalve om zichzelf; schieten en doden is hun enige logica. Ze wilden er niet bij stilstaan waar zij hun stad precies moesten bouwen, en zo kregen ze het voor elkaar hem op de stomste plaats te bouwen die je je kunt voorstellen. Ik ben er zeker van dat mijn voorvaderen zagen hoe stom dit was en hun dat probeerden te vertellen. Dat zou reden genoeg zijn voor een oorlog, denk je niet?’ ‘Misschien wel — als het echt zo gegaan is,’ zei Jason. ‘Maar ik denk dat je het probleem omdraait. Het is een oorlog tussen het oorspronkelijke Pyrraanse leven en de mensen en ieder vecht om de ander te vernietigen. De levensvormen veranderen steeds en zijn uit op de uiteindelijke vernietiging van de indringer.’

‘Jouw theorie is nog fantastischer dan de mijne,’ zei Rhes. ‘Dat is helemaal niet waar. Ik geef toe dat het leven op deze planeet niet gemakkelijk is — als het waar is wat ik in de boeken over andere planeten gelezen heb — maar het verandert niet. Je moet snel ter been zijn en je ogen goed openhouden voor alles wat groter is dan jezelf, maar je kunt in leven blijven. In ieder geval, het doet er niet toe waarom, de rotzooiers zijn op moeilijkheden uit geweest. Ik ben blij te zien dat ze er nu genoeg hebben.’

Jason probeerde niet verder op dit punt in te gaan. Het was niet de moeite waard Rhes’ houding in de grond te veranderen — als het al mogelijk was. Hij was er niet in geslaagd om in de stad iemand te overtuigen van de dodelijke mutaties, zelfs toen zij de feiten konden overzien, maar Rhes kon nog steeds informatie leveren.

‘Ik geloof wel dat het niet belangrijk is wie de strijd begon,’ zei Jason om de andere man tevreden te stellen, maar hij meende er geen woord van. ‘Maar je zult het met me eens moeten zijn dat de stadsmensen permanent in oorlog zijn met al het plaatselijke leven. Jullie echter zijn erin geslaagd om in ieder geval met twee soorten die ik gezien heb goeie maatjes te worden. Heb je er enig idee van hoe dat gegaan is?’

‘Naxa zal zo hier zijn,’ zei Rhes, en wees naar de deur. ‘Zodra hij klaar is met de dieren. Vraag het hem. Hij is de beste prater die we hebben.’

‘Prater?’ vroeg Jason. ‘Ik had het tegenovergestelde idee over hem. Hij praatte niet veel en wat hij zei was soms een beetje moeilijk te verstaan.’

‘Niet dat soort praten,’ onderbrak Rhes ongeduldig. ‘De praters passen op de dieren. Zij trainen de honden en de doryms, en de betere zoals Naxa proberen altijd met de andere beesten te werken. Zij kleden zich primitief, maar dat moeten zij wel. Ik heb ze horen zeggen dat de dieren niet van synthetische stoffen, metaal of gelooid leer houden, daarom dragen zij voor het grootste gedeelte ongelooide bontvellen. Maar laat het vuil je niet misleiden, het heeft niets met zijn verstand te maken.’ ‘Doryms? Zijn dat jullie lastdieren, waarmee we hierheen reden?’

Rhes knikte. ‘Doryms zijn meer dan lastdieren, ze zijn eigenlijk een beetje van alles. De grote mannetjesdieren trekken de ploeg en andere machines, terwijl de jonge dieren voor het vlees gebruikt worden. Als je meer wilt weten vraag het aan Naxa. Je kunt hem in de schuur vinden.’

‘Dat zou ik wel willen,’ zei Jason, terwijl hij opstond. ‘Ik voel me alleen zo ongekleed zonder mijn pistool.’

‘Pak hem, ga je gang, hij ligt in de kist naast de deur. Kijk alleen uit wat je hier neerschiet.’

Naxa was achter in de schuur een van de puntige teennagels van een dorym aan het afvijlen. Het was een vreemd gezicht. De in bont geklede man met het grote beest — en als contrast de beryllium-koperen vijl en de elektroluminescerende plafondplaten die de schuur verlichtten. De dorym sperde zijn neusgaten open toen Jason binnenkwam en wilde weg. Naxa klopte op zijn hals en praatte zachtjes totdat hij rustiger werd en stilstond, nog wel een beetje huiverend.

Er kwam iets in Jasons hersenen in beweging, hij had het gevoel dat een in lang niet gebruikte spier gespannen werd. Een gewaarwording die hem angstig bekend voor kwam.

‘Goedemorgen,’ zei Jason. Naxa gromde iets en ging door met vijlen. Jason bleef een tijdje staan kijken en probeerde het nieuwe gevoel te analyseren. Het jeukte en gleed weg toen hij het wilde pakken en glipte weg. Wat het ook was, het was begonnen toen Naxa tegen de dorym praatte.

‘Naxa, kun je misschien een van de honden hier roepen, ik zou er graag een van dichtbij willen zien.’

Zonder zijn hoofd op te heffen floot Naxa zachtjes. Jason was er zeker van dat het buiten de schuur niet hoorbaar was. Toch sloop er binnen een minuut een van de Pyrraanse honden naar binnen. De prater wreef het dier over de kop en sprak vriendelijk tegen hem, terwijl het dier gespannen in zijn ogen keek.

Toen Naxa weer aan het werk ging met de dorym werd de hond rusteloos. Hij sloop snuffelend in de schuur rond en ging snel op de openstaande deur af. Jason riep hem terug. Tenminste, hij wilde hem terugroepen. Op het laatste moment zei hij niets. Niet overhard tenminste. In een plotselinge opwelling hield hij zijn mond dicht — hij riep hem alleen in gedachten. Hij dacht: ‘Kom hier’ en richtte de gedachtenstoot op het dier met alle kracht en precisie die hij ooit gebruikt had om de dobbelstenen te beïnvloeden. Terwijl hij dat deed besefte hij dat het lang geleden was dat hij er zelfs maar over gedacht had zijn psi-kracht te gebruiken.

De hond bleef staan en keerde zich naar hem om.

Hij aarzelde, keek naar Naxa en liep toen naar Jason toe. Van zo dichtbij was de hond een dier uit een nachtmerrie. De kale beschermende schubben, de roodomrande ogen en de ontelbare van speeksel druipende tanden boezemden hem weinig vertrouwen in. Toch voelde Jason geen vrees.

Er was een relatie tussen man en hond die vanzelf sprak. Zonder zich ervan bewust te zijn, strekte hij zijn hand uit en krabde de hond op zijn rug, waar hij wist dat het jeukte.

‘Wist niet dat je een prater was,’ zei Naxa. Tewijl hij naar hem keek was er voor het eerst een soort vriendschap in zijn stem.

‘Ik wist het ook niet — tot nu toe,’ zei Jason. Hij keek in de ogen van het dier voor hem, krabde op de lelijke hobbelige rug en begon het te begrijpen.

De praters moesten goed ontwikkelde psi-krachten hebben, dat was nu wel duidelijk. Er bestaat geen barrière van ras of uiterlijk wanneer twee levende wezens hun emoties met elkaar delen. Eerst meevoelen, zodat er geen haat of angst zou zijn. Daarna directe communicatie. De praters waren misschien degenen die het eerst de barrière van haat op Pyrrus doorbroken hadden en die geleerd hadden met de oorspronkelijke dieren en planten te leven. Anderen konden hun voorbeeld gevolgd hebben — dit zou misschien de verklaring voor het ontstaan van de gemeenschap van vreters zijn.

Nu hij zich erop concentreerde was Jason zich bewust van het zachte golven van allerlei gedachten om hem heen. Het bewustzijn van de dorym stemde overeen met andere soortgelijke patronen in het achterste gedeelte van de schuur. Hij wist zonder buiten te gaan kijken dat er meer grote beesten daar achter in het veld waren.

‘Dit is helemaal nieuw voor mij,’ zei Jason. ‘Heb je er ooit over nagedacht, Naxa? Hoe voelt het om een prater te zijn? Ik bedoel: weet je waarom de dieren je gehoorzamen, terwijl het andere mensen helemaal niet lukt?’

Dit soort redeneren was te moeilijk voor Naxa. Hij haalde zijn vingers door zijn dikke haar en keek dreigend toen hij antwoordde: ‘Nooit over nagedacht. Doe het gewoon. Moet het beest goed leren kennen, kan je aanvoelen wat ze gaan doen. Dat is alles.’

Het was duidelijk dat Naxa nog nooit nagedacht had over de oorsprong van zijn bekwaamheid om met de dieren om te gaan. En als hij het niet gedaan had, zou niemand anders het waarschijnlijk wel gedaan hebben. Zij hadden er geen reden voor. Zij accepteerden eenvoudig de kracht van praters als een heel gewoon feit. Ideeën schoven langs elkaar heen in zijn geest, als stukjes van een puzzle die in elkaar pasten. Hij had tegen Kerk gezegd dat het oorspronkelijke leven van Pyrrus zich aaneengeschaard had in de strijd tegen de mens, hij wist niet waarom. Nou, hij wist nog steeds niet waarom, maar hij kreeg er enig idee van hoe het gegaan was.

‘Hoever zijn we hier ongeveer van de stad?’ vroeg Jason. ‘Heb je enig idee hoe lang het duurt om er per dorym heen te gaan?’

‘Halve dag heen — halve dag terug. Waarom? Wil je erheen?’

‘Ik wil de stad niet in, nog niet. Maar ik wil er wel dichtbij komen,’ zei Jason.

‘Kijk maar wat Rhes zegt,’ was Naxa’s antwoord.

Rhes gaf onmiddellijk zijn goedkeuring zonder enige vraag te stellen. Zij zadelden de doryms en gingen meteen op weg om de hele trip voor het donker werd achter de rug te hebben.

Zij waren nog geen uur op weg toen Jason al wist dat ze in de richting van de stad gingen. Met iedere minuut werd het gevoel sterker. Naxa merkte het ook en schoof onrustig in het zadel heen en weer. Zij moesten hun rijdieren voortdurend op de hals kloppen en geruststellen, omdat ze schichtig en rusteloos werden.

‘Dit is ver genoeg,’ zei Jason. Naxa stopte dankbaar.

De ongeformuleerde gedachte hamerde door Jasons hoofd en nam het helemaal in bezit. Hij voelde het aan alle kanten om zich heen — alleen nog veel sterker voor hem uit, in de richting van de onzichtbare stad. Naxa en de doryms reageerden op dezelfde manier, waren rusteloos en niet op hun gemak, zonder de reden te weten.

Een ding was nu duidelijk, de Pyrraanse dieren waren gevoelig voor psi-straling — waarschijnlijk de planten en de lagere levensvormen ook. Misschien was het hun manier van communicatie, aangezien zij de mensen gehoorzaamden die er een strenge controle over hadden. En in deze omgeving was er een uitstraling van psi-kracht zoals hij nog nooit te voren had gevoeld. Hoewel zijn persoonlijke talenten meer de kant van de psychokinese uitgingen — de mentale controle van onbezielde materie — was hij toch nog steeds gevoelig voor de meeste mentale verschijnselen. Bij het kijken naar een sportevenement had hij dikwijls een eenstemmige verbondenheid van geest gevoeld. Wat hij nu voelde was iets dergelijks.

Alleen verschrikkelijk verschillend. Een menigte jubelde bij een of ander succes op het sportveld, en kreunde bij een misser. Dat gevoel wisselde en veranderde bij het voortgaan van de wedstrijd. Hier was de gedachte-uitstraling oneindig, sterk en angstaanjagend. Het was niet goed in woorden om te zetten. Het was gedeeltelijk haat, gedeeltelijk angst en helemaal vernietiging.

‘DOOD DE VIJAND’ was zo nabij als Jason het kon uitdrukken, maar het was meer. Een oneindige stroom van mentale razernij en moordlust.

‘Laten we nu teruggaan,’ zei hij, plotseling ziek en misselijk van de gevoelens die hij door zich heen had laten spoelen. Toen zij op de terugweg waren begon hij veel dingen te begrijpen.

Zijn plotselinge onbeschrijfelijke angst toen het Pyrraanse beest hem die eerste dag op de planeet was aangevallen En zijn steeds terugkerende nachtmerries, die nooit helemaal verdwenen, zelfs niet met de pillen. Beide waren zij reactie op de haat die tegen de stad gericht was. Hoewel hij het om een of andere reden nog niet direct gevoeld had, was er genoeg tot hem doorgedrongen om een sterke emotionele reactie te veroorzaken.

Rhes sliep toen zij terugkwamen en Jason kon pas de volgende dag met hem praten. Ondanks zijn vermoeidheid van de reis, bleef hij wakker tot laat in de nacht en liet zijn gedachten gaan over de ontdekkingen van die dag. Kon hij Rhes vertellen wat hij uitgevonden had? Niet zo goed. Als hij dat deed zou hij het belang van zijn ontdekking moeten uitleggen en waar hij het voor wilde gebruiken. Alles wat de inwoners van de stad zou helpen zou Rhes niet in het minst aanspreken. Het was het beste om niets te zeggen totdat de hele zaak voorbij was.

Загрузка...