5. Valentine

Vandaag liet ik me ontvallen dat Libo mijn zoon is. Alleen Bast hoorde wat ik zei, maar binnen een uur wist kennelijk iedereen het. Ze kwamen om me heen staan en lieten Selvagem aan me vragen of het waar was, was ik echt ‘al’ vader. Selvagem legde vervolgens Libo’s hand in de mijne; in een opwelling sloeg ik mijn arm om Libo heen en zij maakten de klikkende geluiden van verbazing en volgens mij ook van ontzag. Ik kon duidelijk zien dat vanaf dat moment mijn prestige onder hen aanzienlijk was toegenomen.

Aan de conclusie valt niet te ontkomen. De zwijntjes die wij tot dusver hebben leren kennen zijn geen volledige gemeenschap en zelfs geen karakteristieke mannelijke exemplaren. Ze zijn of jongelingen of oude vrijgezellen. Geen van hen heeft ooit kinderen verwekt. Voor zover wij kunnen nagaan heeft geen van hen zelfs ooit gepaard.

Ik heb nog nooit van een mensengemeenschap gehoord waar dergelijke groepen vrijgezellen niet worden bezien als paria’s, zonder macht of aanzien. Geen wonder dat ze met die eigenaardige mengeling van eerbied en minachting over de vrouwen spreken en de ene minuut geen beslissing durven nemen zonder hun toestemming en de volgende minuut tegen ons staan te vertellen dat de vrouwen te dom zijn om iets te begrijpen, dat ze varelse zijn. Tot nu toe nam ik zonder meer aan dat die opmerkingen waar waren, wat ertoe leidde dat ik me een beeld vormde van de vrouwen als verstandeloze wezens, een kudde zeugen die op vier poten rondliepen. Ik dacht dat de mannen hen misschien raadpleegden op de manier waarop ze de bomen raadplegen, en dat ze uit hun gegrom met wichelarij antwoorden afleidden, vergelijkbaar met botten werpen of ingewanden lezen.

Maar nu besef ik dat de vrouwen mogelijk precies zo verstandig zijn als de mannen en helemaal geen varelse. De negatieve opmerkingen van de mannen spruiten voort uit hun wrok tegen het vrijgezellenbestaan, uitgesloten van het voortplantingsproces en van de machtsstructuren van de stam. De zwijntjes zijn net zo voorzichtig met ons geweest als wij met hen — zij hebben ons niet laten kennismaken met hun vrouwen of met de mannen die de macht bezitten. Wij dachten dat we het hart van de zwijntjesgemeenschap onderzochten. In plaats daarvan bevinden we ons, figuurlijk gesproken, in de genetische goot, tussen de mannen wier genen niet goed genoeg geacht worden om bij te dragen aan de stam.

En toch kan ik dat niet geloven. De zwijntjes die ik heb gekend waren allemaal scherp, slim en leerden razendsnel. Zo snel dat ik hun per ongeluk meer over de menselijke samenleving heb bijgebracht dan ik in al die jaren van onderzoek over hen heb kunnen opsteken. Als dit hun uitschot is, dan hoop ik maar dat ze me ooit achtenswaardig genoeg zullen vinden om kennis te mogen maken met de ‘vrouwen’ en de ‘vaders’.

Maar ondertussen kan ik hier niets van rapporteren omdat ik, gewild of niet, duidelijk de regels heb gebroken. Het maakt niet uit dat niemand ooit had kunnen voorkomen dat de zwijntjes iets over ons te weten kwamen. Het maakt niet uit dat de regels stom zijn en averechts uitpakken. Ik heb ze gebroken en als ze daarachter komen, zullen ze mijn contact met de zwijntjes volledig afsnijden, en dat is altijd nog veel erger dan het streng beperkte contact dat we nu hebben. Ik moet dus mijn toevlucht nemen tot bedrog en dwaze listen, zoals het verstoppen van deze aantekeningen in Libo’s gesloten persoonlijke archief, waar zelfs mijn geliefde echtgenote er niet naar zou zoeken. Hier zit ik met de onmisbare kennis dat de zwijntjes die wij bestudeerd hebben allemaal vrijgezellen zijn, en vanwege de regels durf ik daarover niets bekend te maken aan de framling xenologen. Olha bem, gente, aqui está: A ciência, o bicho que se devora a si mesma! (Kijk maar goed, mensen, hier heb je het: De wetenschap, het lelijke beestje dat zichzelf verslindt!)

João Figueira Alvarez, Geheime aantekeningen, gepubliceerd in Demosthenes’ ‘Gerechtvaardigd verraad: de xenologen van Lusitania’, Reykjaviks Historisch Perspectief, 1990:4:1


Haar buik was al strak en gezwollen, maar het duurde nog een maand voor Valentines dochter geboren moest worden. Het was een voortdurende ergernis om zo dik en topzwaar te zijn. Als ze voorheen voorbereidingen trof om met een groep geschiedenisstudenten op söndring te gaan, had ze altijd grotendeels zelf de boot kunnen inladen. Nu moest ze alles door de zeelieden van haar man laten doen en kon ze zelfs niet heen en weer klauteren van werf naar ruim — de kapitein hield toezicht op het stouwen om te zorgen dat het schip goed in evenwicht bleef. Hij deed het natuurlijk prima — kapitein Räv was uiteindelijk de man die haar toen ze hier nog maar pas was, de fijne kneepjes van het stouwen had bijgebracht — maar Valentine hield er niet van om een zittende rol opgedrongen te krijgen.

Het was haar vijfde söndring; op de eerste had ze Jakt ontmoet. Ze had nooit aan trouwen gedacht. Trondheim was een wereld net als alle andere die ze met haar rondzwervende jongere broer had bezocht. Ze gaf les, ze studeerde en na vier of vijf maanden schreef ze een uitgebreid historisch essay dat ze onder het pseudoniem Demosthenes publiceerde en vervolgens vermaakte ze zich tot Ender een oproep aanvaardde om elders te komen Spreken. Meestal sloot hun werk schitterend op elkaar aan — hij werd opgeroepen om de dood te Bespreken van een of ander belangrijk personage en diens levensverhaal werd dan het middelpunt van haar essay. Het was een spel dat ze speelden, net doen of ze reizende professoren in het een of ander waren, terwijl ze in werkelijkheid de identiteit van een wereld bepaalden, want een essay van Demosthenes werd altijd gezien als onherroepelijk waar.

Een tijdlang had ze gedacht dat op een gegeven moment iemand toch wel zou inzien dat Demosthenes essays schreef die een verdacht verband met haar omzwervingen vertoonden, en haar zou ontmaskeren. Maar al gauw besefte ze dat er rond Demosthenes een soort mythologie was ontstaan, net als rond de Sprekers, maar dan in mindere mate. De mensen meenden dat Demosthenes niet één enkel individu was. Volgens hen was elk essay van Demosthenes het onafhankelijk geschreven werk van een genie die het vervolgens onder de naam Demosthenes probeerde te publiceren; de computer legde dan automatisch het werk voor aan een onbekende commissie van briljante eigentijdse geschiedkundigen, die beslisten of het werk waardig was om die naam te dragen. Kon niet schelen dat niemand ooit een geleerde had ontmoet aan wie een dergelijk werk was toegeschreven. Elk jaar werden honderden pogingen gewaagd; de computer weigerde automatisch alle essays die niet door de echte Demosthenes geschreven waren en toch hield de overtuiging onwankelbaar stand dat zo’n persoon als Valentine onmogelijk kon bestaan. Tenslotte was Demosthenes begonnen als demagoog op de computernetwerken toen de Aarde nog met de kruiperds in oorlog was, drieduizend jaar geleden. Het kon inmiddels dezelfde persoon niet meer zijn.

En dat is waar ook, bedacht Valentine. Bij elk boek ben ik een ander persoon, want terwijl ik de geschiedenis van een wereld beschrijf, verandert die wereld mijn persoonlijkheid. En bij deze wereld was dat heel sterk het geval.

De alomtegenwoordigheid van het lutherse denken stond haar helemaal niet aan, en vooral niet dat van de calvinistische tak, die overal al een antwoord op leek te hebben nog voordat er iets gevraagd was. En dus had ze het plan opgevat om met een groepje uitverkoren doctoraalstudenten een tijdje uit Reykjavik weg te trekken naar een van de Zomereilanden, de eilandketen op de evenaar, waar in het voorjaar skrika kwamen paaien en zwermen halking dol werden van voortplantingsenergie. Haar idee was om de patronen van intellectueel verval die op elke universiteit onvermijdelijk waren te doorbreken. De studenten zouden niets anders eten dan de havregrin die in het wild in de beschutte dalen groeide en de enkele halking die ze mogelijk met durf en beleid zouden verschalken. Als hun dagelijks voedsel van hun eigen inspanningen afhankelijk was, lag het voor de hand dat hun opvattingen over wat belangrijk was en wat niet drastisch zouden veranderen.

De universiteit gaf met tegenzin toestemming; zij huurde uit eigen middelen een boot van Jakt, die zojuist aan het hoofd was komen te staan van een van de vele families die van de skrikavangst leefden. Hij had de aan zeelieden eigen minachting voor universiteitsmensen en noemde ze skräddare in hun gezicht en veel erger dingen achter hun rug. Hij vertelde Valentine dat hij binnen een week haar uitgehongerde studenten zou moeten komen redden. In plaats daarvan hielden zij en haar schipbreukelingen, zoals ze zich noemden, het niet alleen de volle periode uit, maar zelfs op een bloeiende manier. Ze bouwden een soort dorp en genoten met volle teugen van een periode van ongebreideld, creatief denken, met als resultaat na hun terugkeer een opvallende golf uitstekende, inzicht verschaffende publikaties.

Het meest duidelijke resultaat in Reykjavik was dat Valentine altijd honderden kandidaten had voor de twintig plaatsen in elk van de drie zomersöndrings. Voor haar was Jakt echter veel belangrijker. Hij had geen bijzonder hoge opleiding genoten, maar hij was zeer vertrouwd met de traditionele kennis van Trondheim zelf. Hij kon de halve equatoriale zee bevaren zonder een kaart te hoeven raadplegen. Hij kende de ijsbergvelden en hij wist waar de schotsen dicht opeen zouden liggen. Hij scheen te weten waar de skrika bijeen zouden komen om te dansen en hoe hij zijn jagers moest opstellen om ze onverhoeds te vangen als ze spartelend uit zee aan land gingen. Het weer leek hem wel nooit te kunnen verrassen en Valentine kwam tot de slotsom dat er kennelijk geen enkele situatie bestond waarop hij niet was voorbereid.

Behalve op haar. En toen de lutherse dominee — geen calvinist — hen in de echt verbond, leken ze allebei meer verbaasd dan gelukkig. En toch waren ze heel gelukkig. En voor het eerst sinds haar vertrek van de Aarde voelde ze zich compleet, tevreden en thuis. Daarom groeide nu de baby ook in haar buik. De zwerftocht was afgelopen. En ze was Ender zo dankbaar dat hij dit had begrepen, dat hij zonder dat ze het hadden hoeven bespreken beseft had dat Trondheim het eind van hun duizenden kilometers lange odyssee was, het eind van de Demosthenes’ loopbaan. Net als de ishäxa had ze een manier gevonden om in het ijs van deze wereld te wortelen en het voedsel op te zuigen dat de bodem van andere landen niet had verschaft.

De baby schopte wild en maakte een eind aan haar dagdroom; ze keek om zich heen en zag Ender aan komen lopen langs de rand van de werf met zijn plunjezak over zijn schouder. Ze begreep onmiddellijk waarom hij zijn plunje mee had: hij wilde mee met deze söndring. Ze vroeg zich af of ze daar blij om was. Ender was stil en bescheiden, maar hij kon onmogelijk zijn briljante begrip van de menselijke natuur geheim houden. De gemiddelde student zou hem over het hoofd zien, maar de besten, de studenten van wie ze hoopte dat ze op de proppen zouden komen met inventief denkwerk, zouden onvermijdelijk de subtiele maar krachtige aanwijzingen oppikken die hij ongetwijfeld zou laten vallen. Het resultaat zou indrukwekkend zijn, daar was ze van overtuigd — maar het zou Enders briljantie zijn en niet die van de studenten. Het zou het doel van de söndring enigszins tenietdoen.

Maar ze zou geen nee zeggen als hij vroeg of hij mee mocht. Eerlijk gezegd zou ze het heerlijk vinden als hij meeging. Hoeveel ze ook van Jakt hield, ze miste toch de sterke band die zij en Ender hadden voor ze trouwde. Het zou nog jaren duren voor zij en Jakt zo’n hechte band zouden hebben opgebouwd als zij met haar broer had. Jakt wist dat ook en het deed hem een beetje verdriet; een echtgenoot hoort niet met zijn zwager om de toewijding van zijn vrouw te hoeven wedijveren.

‘Ho, Val,’ zei Ender.

‘Ho, Ender.’ Alleen op de steiger, waar niemand anders het kon horen, kon ze hem vrijelijk bij die naam uit hun kindertijd noemen zonder eraan te hoeven denken dat de rest van de mensheid daar een scheldnaam van had gemaakt.

‘Wat doe je als het konijn besluit om eruit te springen terwijl je op söndring bent?’

Ze lachte. ‘Haar papa wikkelt haar in een skrikavacht, ik zing malle Scandinavische liedjes voor haar en de studenten krijgen plotseling geheel nieuwe inzichten in de invloed van voortplantingsdriften op de geschiedenis.’

Ze lachten met elkaar en ineens wist Valentine, zonder te beseffen hoe ze het wist, dat Ender niet met de söndring mee wilde, maar dat hij zijn plunjezak had gepakt omdat hij Trondheim ging verlaten en dat hij niet was gekomen om te vragen of ze meeging, maar om afscheid te nemen. De tranen sprongen haar ongewild in de ogen en een verwoestend verdriet maakte zich van haar meester. Hij stak zijn armen uit en koesterde haar zoals hij in het verleden zo vaak had gedaan; maar dit keer zat haar buik tussen hen in en was hun omarming onhandig en aarzelend.

‘Ik dacht dat je wilde blijven,’ fluisterde ze. ‘Je sloeg alle oproepen die kwamen af.’

‘Er kwam er één die ik niet kan afslaan.’

‘Ik kan deze baby wel tijdens een söndring krijgen, maar niet op een andere wereld.’

Zoals ze al had vermoed, was het niet Enders bedoeling dat ze meeging. ‘De baby zal schokkend blond worden,’ zei Ender. ‘Ze zou op Lusitania hopeloos misplaatst lijken. Er wonen daar voornamelijk zwartharige Brazilianen.’

Dus hij ging naar Lusitania. Valentine begreep onmiddellijk waarom hij ging — de moord door de zwijntjes op de xenoloog was inmiddels algemeen bekend, omdat het in Reykjavik tijdens de middagpauze in het nieuws was geweest. ‘Je bent stapelgek.’

‘Nou, nee, dat zou ik niet willen zeggen.’

‘Weet je wel wat er zou gebeuren als de mensen zouden beseffen dat dé Ender naar de wereld van de zwijntjes onderweg is. Ze zouden je kruisigen!’

‘Ze zouden me hier ook kruisigen, maar niemand behalve jij weet wie ik ben. Beloof me dat je het niet zult verklappen.’

‘Wat voor goed kun je daar doen? Als je eindelijk arriveert, is hij al tientallen jaren dood.’ ‘Mijn onderwerpen zijn gewoonlijk behoorlijk koud voor ik arriveer om voor hen te Spreken. Dat is het grootste nadeel van een zwervend bestaan.’

‘Ik had nooit gedacht dat ik je nog eens zou kwijtraken.’

‘Maar ik wist al dat we elkaar kwijt waren op de dag dat je verliefd werd op Jakt.’

‘Dan had je me dat moeten vertellen! Dan had ik het niet gedaan!’

‘Daarom heb ik het je ook niet verteld. Maar het is niet waar, Val. Je zou het toch gedaan hebben. En ik wilde ook dat je het deed. Je bent nog nooit zo gelukkig geweest.’ Hij pakte haar met twee handen bij haar middel. ‘De Wiggin-genen schreeuwden gewoon om voortzetting van hun bestaan. Ik hoop dat je er nog een stuk of tien bij neemt.’

‘Bij meer dan vier vinden ze je onbeleefd, bij meer dan vijf hebberig en bij meer dan zes ben je een barbaar.’ Terwijl ze het grapje stond te maken, dacht ze na hoe ze de söndring het beste kon aanpakken — de doctoraalstudenten zonder haar laten vertrekken, de hele zaak afgelasten, of uitstellen tot na Enders vertrek?

Maar Ender maakte de vraag zinloos. ‘Denk je dat je echtgenoot me vannacht door een van zijn boten op de mareld zal willen laten afzetten, zodat ik morgenochtend met de pendel naar mijn sterschip kan vertrekken?’

Zijn haast was wreed. ‘Als je geen schip van Jakt nodig had gehad, zou je dan een boodschap op de computer voor me hebben achtergelaten?’

‘Ik heb het besluit vijf minuten geleden genomen en ik ben regelrecht naar je toegekomen.’

‘Maar je hebt al passage geboekt — daar is planning voor nodig!’

‘Niet als je het sterschip koopt.’

‘Waarom heb je zo’n haast? De reis duurt tientallen jaren—’

‘Tweeëntwintig jaar.’

‘Tweeëntwintig jaar! Wat voor verschil maken dan een paar dagen? Kan je niet een maand wachten tot mijn baby geboren is?’

‘Over een maand, Val, heb ik misschien de moed niet meer om je nog te verlaten.’

‘Doe het dan niet! Wat betekenen die zwijntjes helemaal voor je? De kruiperds zijn al ramen genoeg voor een mensenleven. Blijf, ga trouwen net als ik; jij hebt de sterren opengegooid voor kolonisatie, Ender, blijf nu hier om van de vruchten van je arbeid te genieten!’

‘Jij hebt Jakt. Ik heb verfoeilijke studenten die maar blijven proberen om me tot het calvinisme te bekeren. Mijn arbeid is nog niet afgelopen, en Trondheim is mijn thuis niet.’

Valentine voelde de woorden als een beschuldiging: Jij hebt je hier geworteld zonder erbij stil te staan of ik wel op deze grond zou kunnen leven. Maar dat is mijn schuld niet, wilde ze antwoorden — jij bent degene die vertrekt, niet ik. ‘Weet je nog hoe het was,’ zei ze, ‘toen we Peter op Aarde achterlieten en aan een reis van tientallen jaren naar onze eerste kolonie begonnen, naar de wereld waar jij regeringsleider werd? Het was net of hij gestorven was. Tegen de tijd dat we er aankwamen was hij oud en wij waren nog jong; toen we via de weerwort met elkaar praatten, was hij een stokoude oom geworden, de door macht gerijpte hegemoon, de legendarische Locke, noem maar op, maar niet onze broer.’

‘Hij was er nogal van opgeknapt, als ik het me goed herinner.’ Ender probeerde de dingen lichter te maken.

Maar Valentine gaf een perverse draai aan zijn woorden. ‘Denk je dat ik in twintig jaar ook zal opknappen?’

‘Ik denk dat ik meer verdriet om jou zal hebben dan wanneer je gestorven was.’

‘Nee, Ender, het is precies hetzelfde als wanneer ik dood zou zijn, en je zal er niet omheen kunnen dat jij degene bent die mij heeft omgebracht.’

Hij kromp in elkaar. ‘Dat meen je niet.’

‘Ik schrijf je ook niet. Waarom zou ik? Voor jou zal het maar een week of twee duren. Je zou op Lusitania aankomen en dan had de computer een stapel brieven van twintig jaar voor je, van een persoon van wie je nog geen week geleden afscheid had genomen. Die van de eerste vijf jaar zouden allemaal verdrietig zijn en vol staan over hoeveel pijn het doet om je te verliezen en hoe eenzaam het is nu ik niet met je kan praten—’

‘Jakt is je man, niet ik.’

‘En wat zou ik daarna moeten schrijven? Pientere, gezellige brieven vol nieuwtjes over de baby? Ze zou dan inmiddels vijf zijn, zes, tien, twintig en getrouwd en je zou haar niet eens kennen, het zou je niets kunnen schelen.’

‘Het zal me wel kunnen schelen.’

‘Nou, je zal er de kans niet voor krijgen. Ik schrijf pas aan je als ik heel erg oud ben, Ender. Tot je op Lusitania geweest bent en weer naar een ander oord vertrokken, tientallen jaren opslokkend met grote happen. Dan zal ik je mijn memoires toesturen. Ik zal ze aan jou opdragen. Voor Andrew, mijn geliefde broer. Ik heb je met liefde gevolgd naar een stuk of twintig werelden en jij wilt niet eens twee weken blijven als ik je dat vraag.’

‘Val, let alsjeblieft op je woorden voor je me helemaal de vernieling in werkt.’

‘Dat is een sofistenopmerking die je van je studenten niet zou pikken, Ender! Ik zou al deze dingen niet gezegd hebben als jij niet als een op heterdaad betrapte dief zou vertrekken. Nou moet je de boel niet omdraaien en mij de schuld geven!’

Hij antwoordde ademloos en struikelde af en toe in zijn haast over zijn eigen woorden; hij haastte zich om wat hij wilde zeggen gezegd te hebben voor zijn emoties hem het spreken onmogelijk maakten. ‘Nee, je hebt gelijk, ik wilde haast maken omdat ik daar een karwei moet opknappen en elke dag die ik hier rondhang verdoe ik mijn tijd, en omdat het me elke keer weer pijn doet om Jakt en jou dichter naar elkaar toe te zien groeien en jou en mij verder uit elkaar, ook al weet ik dat dat juist goed is, en toen ik dus besloot om te gaan, dacht ik dat het beter zou zijn om vlug te vertrekken en ik had gelijk; je weet dat ik gelijk heb. Ik had alleen niet gedacht dat je me erom zou haten.’

Nu werden zijn emoties hem de baas en hij barstte in tranen uit en zij ook. ‘Ik haat je niet, ik hou van je, je bent een deel van me, je bent mijn hart en als jij weggaat, wordt mijn hart uitgerukt en weggevoerd—’

En meer werd er niet gezegd.

Rävs eerste stuurman bracht Ender naar de mareld, het grote platform in de equatoriale zee, waar ruimtependels gelanceerd werden naar in een parkeerbaan ronddraaiende sterschepen. Ze kwamen zwijgend overeen dat Valentine niet met hem mee zou gaan. In plaats daarvan ging ze met haar man naar huis, waar ze zich de hele nacht aan hem vastklampte. De volgende dag vertrok ze op söndring met haar studenten; ze huilde alleen ’s nachts om Ender, wanneer volgens haar niemand het kon zien.

Maar haar studenten zagen het wel en allerlei verhalen over het grote verdriet van professor Wiggin over het vertrek van haar broer, de rondzwervende Spreker, deden de ronde. Ze maakten ervan wat studenten altijd doen — tegelijk meer en minder dan de werkelijkheid. Maar één student, een meisje dat Plikt heette, besefte dat er meer vastzat aan het verhaal van Valentine en Andrew Wiggin dan iemand vermoedde.

En dus ging ze proberen hun levensloop te achterhalen door van achter naar voor hun gezamenlijke reizen tussen de sterren te volgen. Toen Valentines dochter Syfte vier jaar was en haar zoon Ren twee, kwam Plikt haar opzoeken. Inmiddels was ze een jonge lector aan de universiteit en ze liet Valentine het verhaal zien dat ze had gepubliceerd. Ze had het als een verzonnen verhaal gepresenteerd, maar het was natuurlijk waar, het verhaal van de broer en de zuster die de oudste mensen in het heelal waren, geboren op Aarde voor er nog enige andere wereld gekoloniseerd was, en vervolgens rondzwervend van wereld naar wereld, ontheemd en altijd op zoek.

Tot Valentines opluchting — en vreemd genoeg ook wel een beetje tot haar teleurstelling — had Plikt niet ontdekt dat Ender de oorspronkelijke Spreker voor de Doden was en Valentine Demosthenes. Maar ze wist genoeg van hun levensloop om hun afscheid te kunnen beschrijven, toen zij besloot om bij haar man te blijven en hij besloot om verder te trekken. Ze had het tafereel tederder en aangrijpender beschreven dat het in werkelijkheid was geweest; Plikt had geschreven wat er gebeurd zou zijn als Ender en Valentine wat meer gevoel voor drama hadden bezeten.

‘Waarom heb je dit geschreven?’ vroeg Valentine.

‘Is het niet goed genoeg om zichzelf te rechtvaardigen?’

Valentine vond het gewrongen antwoord wel vermakelijk, maar ze liet zich niet van haar stuk brengen. ‘Wat betekende mijn broer Andrew voor jou dat je aan het onderzoek begon waarmee je dit kon schrijven?’

‘Nog steeds de verkeerde vraag,’ zei Plikt.

‘Kennelijk zak ik telkens voor een of andere proef. Kan je me een aanwijzing geven over het soort vragen dat ik zou moeten stellen?’

‘Niet boos worden. U had moeten vragen waarom ik het als een verhaal schreef in plaats van als een biografie.’

‘Waarom heb je dat gedaan?’

‘Omdat ik ontdekte dat Andrew Wiggin, Spreker voor de Doden, Ender Wiggin de Anderlingendoder is.’

Ender was weliswaar al vier jaar onderweg, maar hij was nog achttien jaar van zijn bestemming verwijderd. Valentine werd misselijk van angst als ze bedacht wat voor leven hij zou hebben als hij in Lusitania werd verwelkomd als dé meest schandalige mens in de geschiedenis van de mensheid.

‘U hoeft niet bang te zijn, professor Wiggin. Als ik het bekend had willen maken, had ik dat kunnen doen. Toen ik erachter kwam, besefte ik dat hij berouw had van wat hij had gedaan. En wat een schitterend berouw. Het was de Spreker voor de Doden die zijn daad als een onuitsprekelijke misdaad aan de kaak stelde — en dus nam hij de titel Spreker aan, als zoveel honderden anderen, en speelde de rol van zijn eigen aanklager op twintig werelden.’

‘Je hebt zo veel ontdekt, Plikt, en maar zo weinig begrepen.’

‘Ik begrijp alles! Lees maar wat ik heb geschreven — dat was vol begrip!’

Valentine hield zichzelf voor dat Plikt al zoveel wist dat ze net zogoed nog wat meer mocht weten. Toch was het niet haar verstand maar haar woede die Valentine ertoe aanzette om te vertellen wat ze nog nooit eerder aan iemand had verteld. ‘Plikt, mijn broer was geen navolger van de oorspronkelijke Spreker voor de Doden. Hij schrééf De zwermkoningin en de hegemoon

Toen Plikt besefte dat Valentine de waarheid sprak, overweldigde die haar. Al die jaren had ze Andrew Wiggin beschouwd als haar onderwerp en de oorspronkelijke Spreker voor de Doden als haar inspiratiebron. Te ontdekken dat ze dezelfde persoon waren maakte haar een halfuur lang sprakeloos.

Toen had ze een vertrouwelijk gesprek met Valentine, waardoor ze elkaar gingen vertrouwen, en Valentine vroeg aan Plikt of ze huisonderwijzeres van haar kinderen wilde worden en haar wilde helpen bij het lesgeven en het schrijven. Jakt keek wat verbaasd op van de nieuwe toevoeging aan het huishouden, maar mettertijd vertelde Valentine hem de geheimen die Plikt bij haar onderzoek had ontdekt of haar had weten te ontfutselen. Het werd de familielegende en de kinderen groeiden op met wonderbaarlijke verhalen over hun lang geleden vertrokken oom Ender, die op elke wereld als een monster werd beschouwd maar die in werkelijkheid een soort heiland was, of een profeet, of minstens een martelaar.

De jaren verstreken, het gezin bloeide en Valentines pijn om het verlies van Ender veranderde in trots op hem en tenslotte in een krachtige hoop. Ze verlangde naar zijn aankomst op Lusitania, waar hij het raadsel van de zwijntjes zou oplossen en zijn kennelijke bestemming als apostel voor de ramen zou gaan vervullen. Het was Plikt, de goede lutheraan, die Valentine leerde om Enders leven in religieuze termen te beschouwen; de grote evenwichtigheid van haar gezinsleven en het wonder van elk van haar vijf kinderen hadden haar langzamerhand niet de leerstellingen, maar wel de bewogenheid van het geloof bijgebracht.

Het greep natuurlijk de kinderen ook aan. Omdat ze het nimmer aan een buitenstaander konden vertellen, kreeg het verhaal van oom Ender een bovennatuurlijke bijklank. Syfte, de oudste dochter, was bijzonder onder de indruk, en zelfs toen ze twintig werd en haar gezonde verstand de primitieve, kinderlijke aanbidding van oom Ender de baas werd, was ze nog altijd bezeten van hem. Hij was een wezen uit een legende en toch leefde hij nog, op een wereld die niet onmogelijk ver weg was.

Ze zei er niets over tegen haar vader en moeder, maar ze vertrouwde het wel toe aan haar voormalige onderwijzeres. ‘Eens ga ik naar hem toe, Plikt. Ik ga naar hem toe en ik ga hem helpen met zijn werk.’

‘Waarom denk je dat hij hulp nodig zal hebben? Jóuw hulp, in ieder geval?’ Plikt was altijd sceptisch tot haar leerling haar geloof had verdiend.

‘Hij deed het de eerste keer ook niet in zijn eentje, nietwaar?’ En Syftes dromen vlogen uit, weg van het ijs van Trondheim naar de verre planeet waar Ender Wiggin nog geen voet aan land had gezet. Mensen van Lusitania, jullie weten niet wat voor een groot man jullie planeet zal bewandelen en jullie last over zal nemen. En ik zal me te zijner tijd bij hem voegen, al zal dat dan een generatie later worden — bereid je maar voor op mij ook, Lusitania.

In zijn sterschip had Ender Wiggin geen weet van de vracht aan andermans dromen die hij met zich meevoerde. Het was nog maar een paar dagen geleden dat hij Valentine huilend op de steiger had achtergelaten. Voor hem had Syfte geen naam; ze was een bolling in Valentines buik en meer niet. Het verlies van Valentine begon nu pas pijn te doen — terwijl zij allang over haar pijn heen was. En zijn gedachten waren in het geheel niet bij zijn onbekende nichtjes en neefjes op de ijsplaneet.

Hij dacht aan het eenzame, gekwelde jonge meisje Novinha en hij vroeg zich af wat de tweeëntwintig jaren van zijn reis haar zouden aandoen, en wie ze geworden zou zijn als hij haar eindelijk ontmoette. Want hij hield van haar, zoals je alleen kunt houden van iemand die een afspiegeling is van je eigen persoon op het moment van je grootste verdriet.

Загрузка...