Regel 1: Alle Geesteskinderen van Christus moeten getrouwd Zijn, anders mogen ze niet tot de orde toetreden; maar ze moeten kuis leven.
Vraag 1: Is het huwelijk in zijn algemeenheid wel noodzakelijk?
Dwazen zeggen: Waarom zouden we trouwen? Liefde is de enige band die mijn geliefde en ik nodig hebben. Tegen hen zeg ik: Het huwelijk is geen overeenkomst tussen een man en een vrouw; zelfs de beesten hechten zich aan elkaar en brengen hun jongen voort. Het huwelijk is een overeenkomst tussen een man en vrouw aan de ene en hun gemeenschap aan de andere kant. In het huwelijk treden volgens de wetten van de gemeenschap komt overeen met een volwaardig burger worden; het huwelijk weigeren komt overeen met een vreemde zijn, een kind, een vogelvrije, een slaaf of een verrader. De enige constante factor in elke mensensamenleving is dat alleen diegenen die gehoorzamen aan de wetten, de taboes en de huwelijksgebruiken echte volwassenen zijn.
Vraag 2: Waarom krijgen priesters en nonnen dan een celibatair leven voorgeschreven?
Om hen te onderscheiden van de gemeenschap. Priesters en nonnen zijn dienaren, geen burgers. Zij dienen de Kerk, maar ze zijn de Kerk niet. De Moederkerk is de bruid en Christus is de bruidegom; priesters en nonnen zijn slechts gasten op de bruiloft, want zij hebben het burgerschap van de gemeente van Christus verworpen teneinde die te kunnen dienen.
Vraag 3; Waarom trouwen de Geesteskinderen van Christus dan wel? Dienen wij niet ook de Kerk?
Wij dienen de Kerk niet, behalve dan op de manier waarop alle vrouwen en mannen haar dienen door middel van hun huwelijk. Het verschil is dat waar zij hun genen doorgeven aan de volgende generatie, wij onze kennis doorgeven; hun erfgoed is te vinden in de genetische moleculen van de komende generaties, terwijl wij in hun geest voortleven. Herinneringen zijn het nakroost van onze huwelijken en die zijn niet meer of minder dan de kinderen van vlees en bloed verwerkt in gewijde liefde.
De deken van de kathedraal droeg, waar hij ook ging, de stilte van donkere kapellen en dikke, torenhoge muren met zich mee. Toen hij het klaslokaal binnenstapte, viel er een zware stilte over de leerlingen en zelfs hun ademhaling was gedempt toen hij geluidloos voor de klas kwam staan.
‘Dom Cristão,’ mompelde de deken. ‘De bisschop wenst u te raadplegen.’
De leerlingen, grotendeels tieners, waren oud genoeg om op de hoogte te zijn van de gespannen verhouding tussen de hiërarchie van de kerk en de tamelijk vrijgevochten kloosterlingen die de meeste katholieke scholen in de Honderd Werelden dreven. Dom Cristão was niet alleen een uitmuntend leraar in de vakken geschiedenis, geologie, archeologie en antropologie, maar ook abt van het klooster van de Filhos da Mente de Cristo — de Geesteskinderen van Christus. Zijn positie maakte hem tot de voornaamste rivaal van de bisschop voor het hoogste geestelijke gezag in Lusitania.
In bepaalde opzichten kon hij zelfs als de meerdere van de bisschop beschouwd worden; op de meeste werelden was er maar één abt van de Filhos op elke aartsbisschop, terwijl er voor elke bisschop een schoolhoofd was.
Maar zoals alle Filhos maakte Dom Cristão er een punt van om de kerkhiërarchie volledig te eerbiedigen. Zodra hij hoorde dat de bisschop hem had ontboden, schakelde hij de lessenaar uit en deelde hij de klas mee dat de les beëindigd was zonder zelfs maar zijn betoog af te ronden. De leerlingen keken daar niet van op; ze wisten dat hij hetzelfde zou hebben gedaan als een willekeurige gewijde priester zijn lessen had onderbroken. Het was voor de clerus natuurlijk buitengewoon vleiend om te zien hoe belangrijk ze waren in de ogen van de Filhos; maar het maakte hun ook duidelijk dat elke keer dat ze tijdens de lesuren de school bezochten, het lesgeven volledig gestaakt zou worden in de klas die ze bezochten. Het gevolg daarvan was dat de priesters maar zelden de school bezochten en dat de Filhos door hun overdreven eerbiedigheid vrijwel volledig onafhankelijk konden blijven.
Dom Cristão wist wel ongeveer waarom de bisschop hem had laten ontbieden. Dokter Navio was een kletskous en er deden de hele morgen al geruchten de ronde over een of andere vreselijk dreigement van de Spreker voor de Doden. Dom Cristão vond de ongefundeerde angsten van de clerus bij confrontaties met ongelovigen en heidenen altijd moeilijk te verdragen. De bisschop zou woedend zijn en dat betekende dat hij krachtig optreden van iemand zou verlangen, ook al was de beste koers, zoals gewoonlijk, niets doen, geduld en meewerken. Bovendien was bekend geworden dat deze Spreker beweerde dat hij de Spreker was die in eigen persoon de dood van San Angelo had Besproken. Als dat het geval was, was hij waarschijnlijk helemaal geen vijand, maar een vriend van de kerk. Of althans een vriend van de Filhos, wat in Dom Cristão’s geest op hetzelfde neerkwam.
Terwijl hij achter de zwijgende deken aan tussen de gebouwen van de faculdade en door de tuin van de kathedraal liep, bande hij alle boosheid en ergernis die hij voelde uit zijn hart. Telkens en telkens weer herhaalde hij zijn kloosterlingennaam: Amai a Tudomundo Para Que Deus Vos Ame. Ge Moet Van Iedereen Houden Opdat God U Bemint. Hij had de naam heel zorgvuldig uitgekozen toen hij en zijn verloofde intraden in de orde, want hij wist dat zijn grootste zwakte ergernis en ongeduld over domheid was. Zoals alle Filhos had hij de bezwering tegen zijn krachtigste zonde als naam gekozen. Het was een van de manieren waarop zij zich geestelijk aan de wereld blootgaven. We zullen ons niet met schijnheiligheid tooien, luidde San Angelo’s leer. Christus zal ons in deugdzaamheid kleden zoals de leliën des velds, maar wij zullen geen moeite doen om zelf deugdzaam te lijken. Dom Cristão voelde vandaag dat zijn deugdzaamheid hier en daar wat begon te slijten; de koude wind van het ongeduld zou hem weleens tot op het bot kunnen verkillen. En dus herhaalde hij in stilte zijn naam en dacht: Bisschop Peregrino is een ontzettend rund, maar Amai a Tudomundo Para Que Deus Vos Ame.
‘Broeder Amai,’ zei bisschop Peregrino. Hij gebruikte nooit de beleefde aanspreektitel Dom Cristão, hoewel bekend was dat de meeste kardinalen deze beleefdheid wel in acht namen. ‘Fijn dat u bent gekomen.’
Navio zat al in de zachtste stoel, maar die benijdde Dom Cristão hem niet. Luiheid had Navio dik gemaakt en nu maakte zijn dikte hem lui; het was zo’n vicieuze-cirkelziekte die zichzelf steeds in stand hield en Dom Cristão was dankbaar dat hij die aandoening niet had. Hij koos zelf een hoge kruk zonder rugleuning. Daarop kon hij niet met ontspannen lijf gaan zitten en dat zou zijn geest helpen om scherp te blijven.
Navio stak vrijwel onmiddellijk van wal met een verslag van zijn pijnlijke, ontmoeting met de Spreker voor de Doden, compleet met uitgebreide uitleg van wat de Spreker allemaal gedreigd had te zullen doen als de tegenwerking voortduurde. ‘Een opsporingsambtenaar, stel je voor! Een ongelovige die het gezag van de moederkerk durft te verdringen!’ Tjonge, als de moederkerk bedreigd wordt, krijgen de lekenleden de echte kruisvaardersgeest — maar als je ze vraagt om één keer in de week naar de mis te gaan, rolt de kruisvaardersgeest zich op en gaat slapen.
Navio’s woorden hadden toch enig effect: bisschop Peregrino werd steeds bozer en zijn gezicht kreeg een rozige kleur onder zijn donkerbruine huid. Toen Navio’s verhaal eindelijk afgelopen was, wendde Peregrino zich met een van woede vertrokken gezicht tot Dom Cristão en zei: ‘Zegt u nu eens wat u daarvan vindt, broeder Amai!’
Als ik minder tactvol was, zou ik zeggen dat het ontzettend stom was om deze Spreker dwars te zitten terwijl je wist dat hij de wet aan zijn kant had en terwijl hij ons totaal geen kwaad had gedaan. Nu is hij geprikkeld en veel gevaarlijker dan hij ooit geweest zou zijn als je gewoon geen aandacht aan zijn komst had geschonken.
Dom Cristão glimlachte magertjes en boog zijn hoofd. ‘Ik vind dat wij meteen moeten toeslaan om hem de macht ons kwaad te doen te ontnemen.’
Die militante woorden verrasten bisschop Peregrino. ‘Precies,’ zei hij. ‘Maar ik had nooit verwacht dat ú dat zou begrijpen.’
‘De Filhos zijn zo vurig als een ongewijde christen maar kan zijn,’ zei Dom Cristão. ‘Maar aangezien wij geen priesterschap bezitten, moeten we het zien te redden met verstand en logica als armzalig surrogaat voor gezag.’
Bisschop Peregrino verdacht hem af en toe van ironie, maar hij kon er nooit echt de vinger op leggen. Hij gromde en kneep zijn ogen half dicht. ‘Hoe had u gedacht om toe te slaan, broeder Amai?’
‘Tja, vader Peregrino, de wet is erg duidelijk. Hij heeft alleen macht over ons als we hem hinderen in de uitoefening van zijn plichten als geestelijke. Als we hem dus de macht om ons kwaad te doen willen ontnemen, hoeven we hem alleen maar onze medewerking te geven.’
De bisschop brulde en sloeg met zijn vuist op tafel. ‘Precies het soort sofisterij dat ik van jou had kunnen verwachten, Amai!’
Dom Cristão glimlachte. ‘Er zit eigenlijk niets anders op — of we beantwoorden zijn vragen, of hij verzoekt volkomen terecht om de status van opsporingsambtenaar en u gaat scheep naar het Vaticaan om verantwoording af te leggen over een aanklacht wegens godsdienstvervolging. We zijn allemaal veel te veel op u gesteld, bisschop Peregrino, om ook maar iets te doen dat ertoe zou leiden dat u van uw ambt ontheven zou worden.’
‘Ja ja, daar weet ik alles van — dat jullie zo op me gesteld zijn.’
‘Sprekers voor de Doden zijn trouwens eigenlijk volkomen onschadelijk — ze richten geen rivaliserende organisaties op, ze dienen geen sacramenten toe, ze beweren zelfs niet dat De zwermkoningin en de hegemoon een heilig geschrift is. Het enige dat ze doen, is de waarheid proberen te ontdekken over het leven van de doden en vervolgens vertellen ze aan iedereen die naar hen wil luisteren het levensverhaal van een dode zoals de dode het meende te leven.’
‘En u beweert dat u dat onschadelijk vindt?’
‘In tegendeel. San Angelo heeft onze orde juist gesticht omdat het vertellen van de waarheid zo’n machtige daad is. Maar ik vind het veel onschadelijker dan, laten we zeggen, de protestantse reformatie. En het intrekken van onze Roomse Vergunning op grond van godsdienstvervolging zou gegarandeerd leiden tot toestaan van voldoende niet-katholieke immigratie om ervoor te zorgen dat wij niet meer dan een derde van de bevolking uitmaken.’
Bisschop Peregrino draaide aan zijn ring. ‘Maar zou het Gesternteparlement dat werkelijk toestáan? Ze hebben een grens gesteld aan de omvang van deze kolonie — als er zoveel ongelovigen worden toegelaten, zouden we die grens ver overschrijden.’
‘Maar u moet toch weten dat ze daar al in voorzien hebben. Waarom denkt u dat er twee sterschepen in een parkeerbaan rond onze planeet zijn achtergebleven? Aangezien een Roomse Vergunning een onbeperkte bevolkingsaanwas garandeert, zullen ze ons bevolkingsoverschot eenvoudig tot emigreren dwingen. Ze verwachten dat het over een generatie of twee nodig wordt — wat weerhoudt hen ervan om daar nu al mee te beginnen?’
‘Dat zouden ze nooit doen.’
‘Het Gesternteparlement is geïnstalleerd om een eind te maken aan de jihads en de pogroms die op een stuk of tien planeten altijd wel plaatsvonden. Een beroep op de godsdienstvervolgingswet is een ernstige zaak.’
‘Het is totaal niet in verhouding! Eén Spreker voor de Doden wordt ontboden door een of andere halve gare ketter en plotseling worden we geconfronteerd met gedwongen emigratie!’
‘Geliefde vader, zo hebben de zaken altijd al gelegen tussen het wereldse en het kerkelijk gezag. Wij moeten geduld oefenen, al was het alleen maar om de reden dat zij alle wapens in handen hebben.’
Navio moest daarom grinniken.
‘Zij hebben dan misschien wel de wapens, maar wij hebben de sleutels van hemel en hel,’ zei de bisschop.
‘En ik ben ervan overtuigd dat de helft van het Gesternteparlement zich bij voorbaat al in allerlei bochten wringt. Ondertussen kan ik misschien de narigheid van deze moeilijke tijden wat verlichten. Om te voorkomen dat u in het openbaar uw eerdere uitspraken moet herroepen—’ (uw stomme, negatieve, onverdraagzame uitspraken) ‘-maakt u bekend dat u de Filhos da Mente de Cristo hebt opgedragen om de zware last te dragen van het beantwoorden van de vragen van de ongelovige.’
‘Misschien weet u wel niet alle antwoorden die hij verlangt,’ zei Navio.
‘Maar wij kunnen toch de antwoorden voor hem verwerven. Misschien hoeven de mensen van Milagre op deze manier wel helemaal niet rechtstreeks aan de Spreker te antwoorden, maar spreken ze alleen met onschadelijke broeders en zusters van onze orde.’
‘Met andere woorden,’ zei Peregrino droog, ‘de monniken van uw orde worden de dienaren van de ongelovige.’
Dom Cristão sprak zwijgend driemaal achter elkaar zijn naam uit.
Sinds zijn jeugd in het leger had Ender nooit meer zo duidelijk gevoeld dat hij zich op vijandelijk terrein bevond. Het pad dat van het praça heuvelopwaarts liep was helemaal uitgesleten door de voetstappen van de vele kerkgangers en de koepel van de kathedraal was zo hoog dat hij overal vanaf het pad zichtbaar was, behalve op het allersteilste stuk van de helling. Aan zijn linkerhand lag de basisschool in terrassen tegen de helling aan; rechts bevond zich de wijk Vila dos Professores, zo genoemd naar de onderwijzers maar voornamelijk bewoond door tuinlieden, schoonmakers, administratief personeel, beroepskeuzeadviseurs en ander lager personeel. De onderwijzers die Ender zag droegen allemaal het grijze habijt van de Filhos en bekeken hem in het voorbijgaan nieuwsgierig—
De vijandigheid begon toen hij de top van de heuvel bereikte; een breed, vrijwel vlak gazon en een onberispelijk verzorgde tuin met keurige paadjes van hoogovenslakken. Dit hier is de wereld van de kerk, dacht Ender, alles op zijn plaats en verboden voor onkruid. Hij was zich ervan bewust dat velen hem in de gaten hielden, maar nu waren de habijten zwart of oranje, priesters en dekens, en hun ogen waren kwaadaardig van bedreigd gezag. Wat steel ik van jullie door hier te komen? vroeg Ender hun zwijgend. Maar hij wist dat hij hun haat verdiende. Hij was een onkruid dat in hun keurig onderhouden tuin groeide; overal waar hij zijn voeten neerzette dreigde wanorde en veel prachtige bloemen zouden sterven als hij wortel schoot en het leven uit hun aarde wegzoog.
Jane babbelde opgewekt met hem en probeerde hem te verleiden om haar antwoord te geven, maar Ender weigerde haar spelletje mee te spelen. De priesters zouden zijn lippen niet zien bewegen; er was een aanzienlijke stroming in de kerk die operatief aangebrachte voorzieningen zoals zijn oorsieraad als heiligschennis beschouwde, een poging om een lichaam te verbeteren dat God volmaakt had geschapen.
‘Hoeveel priesters kan deze gemeenschap eigenlijk onderhouden, Ender?’ zei ze, zogenaamd verwonderd.
Ender had haar graag toegevoegd dat ze het precieze aantal allang in haar archief had. Een van haar grootste genoegens was ergerlijke opmerkingen maken als hij zich in een positie bevond waarin hij geen antwoord kon geven of zelfs maar kon laten blijken dat er een stem in zijn oor klonk.
‘Klaplopers die zich niet eens voortplanten. Als ze niet copuleren, vereist de evolutie toch dat ze uitsterven?’ Natuurlijk wist ze best dat de priesters het grootste deel van het administratieve werk en de openbare dienstverlening voor de gemeenschap uitvoerden. Ender formuleerde in gedachten zijn tegenopmerkingen alsof hij ze hardop kon uitspreken. Als de priesters er niet waren, zouden overheid, zakenleven, gildes of een andere groep zich uitbreiden om de taken over te nemen. Er wierp zich altijd wel een of andere strikte machtsstructuur op als behoudende kracht in een gemeenschap die de identiteit daarvan wist te behouden in weerwil van de voortdurende veranderingen en variaties waaraan de gemeenschap blootstond. Als er geen krachtige voorstander van behoud was, viel de gemeenschap onherroepelijk uiteen. Een krachtig behoudzuchtig element is ergerlijk, maar noodzakelijk voor de gemeenschap. Had Valentine niet ook zoiets geschreven in haar boek over Zanzibar? Zij vergeleek de priesterstand met het skelet van gewervelde dieren—
Louter en alleen om hem te laten zien dat ze zijn gedachten uitstekend kon volgen ook al sprak hij ze niet hardop uit, liet Jane hem het juiste citaat horen; om hem te plagen liet ze het met Valentines eigen stem horen, die ze kennelijk ergens had opgeslagen om hem ermee te kunnen kwellen. ‘De botten zijn hard en lijken op zich dood en stenig, maar door zich aan het skelet te hechten en eraan te trekken, kan de rest van het lichaam heft leven voortgang doen vinden.’
Het geluid van Valentines stem deed hem meer pijn dan hij had verwacht, en in ieder geval meer dan Janes bedoeling was geweest. Zijn pas vertraagde. Hij besefte dat het haar afwezigheid was die hem zo gevoelig maakte voor de vijandigheid van de priesters. Hij had de calvinistische leeuw in zijn eigen hol getrotseerd, hij had filosofisch gesproken naakt over de gloeiende kolen van de islam gewandeld en shintofanaten hadden hem in Kyoto voor zijn raam in hun gezangen met de dood bedreigd. Maar altijd was Valentine in de buurt geweest — in dezelfde stad waar ze dezelfde lucht inademde en onder hetzelfde weer te lijden had. Als hij op pad ging, sprak ze hem moed in, en als hij van een confrontatie terugkeerde, gaven haar woorden zelfs zijn mislukkingen zin doordat ze hem op kleine overwinninkjes in zijn nederlagen wees. Ik heb nog maar tien dagen geleden afscheid van haar genomen en nu mis ik haar al.
‘Links, denk ik,’ zei Jane. Gelukkig gebruikte ze nu weer haar eigen stem. ‘Het klooster staat aan de westkant van de heuvel en kijkt uit op de zenadorpost.’
Hij liep langs de faculdade, waar studenten vanaf twaalf jaar zich in de hogere natuurwetenschappen bekwaamden. En daar lag het lage gebouw van het klooster op hem te wachten. Hij moest lachen om het contrast tussen de kathedraal en het klooster. De Filhos waren bijna beledigend in hun verwerping van pracht en praal. Geen wonder dat de clerus overal een hekel aan hen had.
Zelfs de tuin van het klooster getuigde van dwarsheid — alles wat geen moestuin was was aan onkruid en ongemaaid gras overgeleverd.
De abt werd uiteraard Dom Cristão genoemd; als de abt een vrouw was geweest, was dat Dona Cristã geweest. Op deze planeet, waar maar één escola baixa en één faculdade waren, was er maar één schoolhoofd; met aantrekkelijke eenvoud stond de man hier aan het hoofd van het klooster en zijn vrouw aan het hoofd van de scholen, waardoor ze alle zaken van de orde in één enkel huwelijk hadden ondergebracht. Ender had San Angelo meteen aan het begin al verteld dat het het toppunt van aanmatiging was en in het geheel geen ootmoed om de hoofden van kloosters en scholen ‘meneer christen’ of ‘mevrouw christen’ te laten noemen, waarmee ze zich een titel toeëigenden die rechtens elke volgeling van Christus toebehoorde. San Angelo had alleen maar gelachen — want dat was natuurlijk precies wat hij ermee bedoelde. Aanmatigend in zijn ootmoed, dat was hij en dat was een van de redenen waarom Ender van hem had gehouden.
Dom Cristão kwam het erf op om hem te begroeten in plaats van hem in zijn escritorio op te wachten — het jezelf ongemakkelijk maken ten gunste van degenen die je dient, maakte deel uit van de leer van de orde. ‘Spreker Andrew!’ riep hij. ‘Dom Ceifeiro!’ riep Ender terug. Ceifeiro — oogster — was de eigen titel van de orde voor het ambt van abt; schoolhoofden werden aradores, ploegers, genoemd en onderwijzende monniken waren semeadores, zaaiers.
De ceifeiro moest lachen om het afwijzen door de Spreker van zijn gewone aanspreektitel, Dom Cristão. Hij wist hoe ingrijpend het was om van andere mensen te vergen dat ze de Filhos bij hun titels en hun aangenomen namen noemden. Zoals San Angelo zei: ‘Als ze je met je titel aanspreken, geven ze toe dat je een christen bent; als ze je bij je naam noemen, zal er uit hun mond een preek volgen.’ Hij nam Ender bij de schouders, lachte en zei: ‘Ja, ik ben de ceifeiro. En wat bent ú voor ons — onze onkruidplaag?’
‘Ik probeer overal waar ik kom een pest te zijn.’
‘Pas dan maar op dat de Heer van de Oogst u niet samen met het onkruid verbrandt.’
‘Ik weet het — de verdoemenis ligt op een ademtocht afstand en er bestaat geen enkele hoop dat ik mij ooit zal laten bekeren.’
‘Priesters doen aan bekeren. Onze taak is het onderwijzen van de geest. Aardig van u om hierheen te komen.’
‘Aardig van u om me hier uit te nodigen. Ik moest al mijn toevlucht nemen tot de meest grove dreigementen om iemand ook maar een woord tot me te laten spreken.’
De ceifeiro begreep natuurlijk dat de Spreker wist dat de uitnodiging uitsluitend onder druk van zijn dreigen met opsporingsbevoegdheid gedaan was. Maar broeder Amai hield het gesprek liever vrolijk. ‘En vertelt u me nu eens, is het waar dat u San Angelo hebt gekend? Bent u waarlijk degene die zijn dood heeft Besproken?’
Ender gebaarde naar het hoge onkruid dat boven de rand van de tuinmuur uitstak. ‘Hij zou de wanorde in uw tuin wel hebben kunnen waarderen. Hij hield er erg van om kardinaal Aquila te tarten en ongetwijfeld haalt ook uw bisschop Peregrino vol afkeer zijn neus op voor uw slordige manier van tuinieren.’
Dom Cristão gaf hem een knipoog. ‘U kent te veel van onze geheimen. Als we u helpen om de antwoorden op uw vragen te vinden, vertrekt u dan weer?’
‘U kunt hoop koesteren. De langste periode die ik ergens ben gebleven sinds ik mijn dienende taak als Spreker begon, is de anderhalf jaar die ik in Reykjavik heb gewoond, op Trondheim.’
‘Ik wilde dat u ons eenzelfde kort verblijf hier zou beloven. Dat vraag ik niet voor mezelf, maar voor de gemoedsrust van degenen die veel zwaarder gewaden dragen dan het mijne.’
Ender gaf het enige oprechte antwoord dat de bisschop mogelijk gerust kon stellen. ‘Ik beloof dat als ik ooit een plaats vind waar ik me zou willen vestigen, ik mijn titel van Spreker afleg en een produktief burger zal worden.’
‘In een oord als dit zou dat ook katholiek worden inhouden.’
‘San Angelo heeft me jaren geleden laten beloven dat als ik me ooit een godsdienst zou aanmeten, dat de zijne zou zijn.’
‘Dat klinkt op een of andere manier niet erg als een serieuze geloofsbelijdenis.’
‘Dat komt omdat ik geen geloof heb.’
De ceifeiro lachte alsof hij wel beter wist en drong erop aan om Ender het klooster en de scholen te laten zien voor Enders vragen ter tafel kwamen. Ender vond het niet erg — hij wilde weleens zien hoe ver de ideeën van San Angelo gekomen waren in de eeuwen na zijn dood. De scholen leken aangenaam genoeg en de kwaliteit van het onderwijs was hoog, maar het was al donker toen de ceifeiro hem naar het klooster terugbracht en hem voorging naar de kleine cel die hij deelde met zijn vrouw de aradora.
Dona Cristã was er al en zat een reeks grammaticaoefeningen te maken op het werkstation tussen de bedden. Ze wachtten tot ze op een punt belandde waar ze kon stoppen voor ze iets tegen haar zeiden.
De ceifeiro stelde hem voor als Spreker Andrew. ‘Maar hij vindt het kennelijk moeilijk om mij Dom Cristão te noemen.’
‘Dat vindt de bisschop ook,’ zei zijn vrouw. ‘Mijn echte naam is Detestai o Pecado e Fazei o Direito.’ Haat de Zonde en Doe het Goede, vertaalde Ender. ‘Van de naam van mijn echtgenoot valt een aardige afkorting te maken — Amai, bemin. Maar van de mijne? Kunt u zich voorstellen dat u een vriend zou aanspreken met: Hoi, Detestái!’ Ze moesten allemaal lachen. ‘Liefde en Haat, dat zijn wij, man en vrouw. Hoe gaat u me noemen als de naam christen te goed voor me is?’
Ender keek naar haar gezicht, dat net zoveel rimpels begon te vertonen dat een kritischer dan hij ingesteld persoon haar oud zou kunnen noemen. Maar uit haar ogen straalde een kracht en uit haar lach een vreugde die haar veel jonger deden lijken, zelfs jonger nog dan Ender. ‘Ik zou u Beleza willen noemen, maar dan zou uw echtgenoot me ervan beschuldigen dat ik met u flirt.’
‘Nee, hij zou me gewoon Beladona noemen — van schoonheid naar vergif in één gemeen klein grapje. Nietwaar, Dom Cristão?’
‘Het is mijn taak om jou nederig te houden.’
‘Zoals het mijn taak is om jou kuis te houden,’ antwoordde ze.
Bij die woorden keek Ender onwillekeurig van het ene bed naar het andere.
‘Aha, nog één die nieuwsgierig is naar ons celibataire huwelijk,’ zei de ceifeiro.
‘Nee,’ zei Ender. ‘Maar ik herinner me dat San Angelo echtelieden aanspoorde om het bed te delen.’
‘De enige manier waarop wij dat zouden, kunnen,’ zei de aradora, ‘is om er een overdag te laten slapen en de ander ’s nachts.’
‘De regels moeten aangepast worden aan de kracht van de Filhos da Mente,’ legde de ceifeiro uit. ‘Ongetwijfeld zijn er wel mensen die het bed kunnen delen en toch celibatair blijven, maar mijn vrouw is nog te mooi en mijn vleselijke lusten zijn nog te sterk.’
‘Dat was San Angelo’s bedoeling ook. Hij zei dat het huwelijksbed een voortdurende beproeving van jullie liefde voor kennis moest zijn. Hij hoopte dat elke man en vrouw in de orde er na verloop van tijd voor zou kiezen om zich niet alleen geestelijk maar ook lichamelijk voort te planten.’
‘Maar zodra we dat doen,’ zei de ceifeiro, ‘moeten we de Filhos verlaten.’
‘Dit is iets dat onze geliefde San Angelo niet begreep, omdat er tijdens zijn leven nooit een echt klooster van de orde bestond,’ zei de aradora. ‘Het klooster wordt ons gezin, en dat verlaten zou net zo pijnlijk zijn als scheiden. Als hij eenmaal wortel heeft geschoten, kan een plant niet dan met veel pijn en geweld weer uit de grond gerukt worden. En dus slapen wij in aparte bedden en hebben we net voldoende kracht om in onze geliefde orde te blijven.’
Er klonk zoveel tevredenheid uit haar woorden dat Ender onverhoeds de tranen in de ogen sprongen. Ze zag het, bloosde en keek de andere kant op. ‘Huil niet voor ons, Spreker Andrew. Onze vreugde is vele malen groter dan ons lijden.’
‘U begrijpt het niet,’ zei Ender. ‘Mijn tranen waren niet uit medelijden, maar omdat ik het zo mooi vond.’
‘Nee,’ zei de ceifeiro, ‘zelfs de celibataire priesters vinden dat onze kuisheid in het huwelijk op zijn best excentriek is.’
‘Maar ik niet,’ zei Ender. Hij wilde hun vertellen van zijn lange kameraadschap met Valentine, intiem en liefhebbend als een echtgenote, en toch kuis als een zuster. Maar de gedachte aan haar belette hem het spreken. Hij ging op het bed van de ceifeiro zitten en liet zijn hoofd in zijn handen zakken.
‘Is er iets mis?’ vroeg de aradora. En tegelijk legde de ceifeiro vriendelijk een hand op zijn hoofd.
Ender hief zijn hoofd op en probeerde de plotselinge aanval van liefde voor en verlangen naar Valentine van zich af te schudden. ‘Deze reis heeft me helaas meer gekost dan enige andere. Ik heb mijn zuster achtergelaten, die vele jaren met me meereisde. Ze trouwde in Reykjavik. Het is voor mij nu ruim een week geleden dat ik bij haar wegging, maar ik merk dat ik haar meer mis dan ik verwachtte. U tweeën—’
‘Bedoelt u dat u ook celibatair leeft?’ vroeg de ceifeiro.
‘En nu ook nog weduwnaar,’ fluisterde de aradora.
Ender vond het helemaal niet vreemd om zijn verlies van Valentine in deze termen te horen beschrijven.
Jane mompelde in zijn oor: ‘Als dit deel uitmaakt van een of ander meesterlijk plan van je, Ender, dan moet ik toegeven dat het mij boven de pet gaat.’
Maar natuurlijk maakte het geen deel uit van een plan. Ender vond het een angstig gevoel op deze manier zijn macht over de loop der dingen kwijt te raken. Gisteravond in het huis van de Ribeira’s was hij de dingen volkomen meester; nu voelde hij dat hij zichzelf volledig aan deze getrouwde monniken toevertrouwde, met dezelfde overgave die Quara en Grego vertoond hadden.
‘Volgens mij,’ zei de ceifeiro, ‘kwam u hier het antwoord zoeken op meer vragen dan u besefte.’
‘U moet zo eenzaam zijn,’ zei de aradora. ‘Uw zuster heeft haar rustplaats gevonden. Zoekt u er ook één?’
‘Volgens mij niet,’ zei Ender. ‘Het spijt me dat ik zo’n misbruik heb gemaakt van uw gastvrijheid. Ongewijde monniken mogen helemaal de biecht niet horen.’
De aradora moest hardop lachen. ‘O, élke katholiek mag de biecht van een ongelovige horen.’
Maar de ceifeiro lachte niet. ‘Spreker Andrew, u hebt ons kennelijk meer vertrouwen geschonken dan u ooit van plan was, maar ik kan u verzekeren dat wij dat vertrouwen verdienen. En gaandeweg ben ik gaan geloven dat ik ú ook kan vertrouwen. De bisschop is bang van u en ik moet toegeven dat ikzelf ook mijn twijfels had, maar die zijn van de baan. Ik zal u helpen als ik dat kan, omdat ik ervan overtuigd ben dat u ons kleine stadje niet zult schaden.’
‘Aha,’ zei Jane, ‘nu begrijp ik het. Een zeer slimme zet van jouw kant, Ender. Je bent een veel beter toneelspeler dan ik ooit heb geweten.’
Haar spottende opmerkingen maakten dat Ender zich cynisch en goedkoop voelde en hij deed iets dat hij nog nooit eerder had gedaan. Hij stak zijn hand uit naar zijn oorsieraad, voelde naar de kleine uitschakelaar en duwde die met zijn vinger opzij en vervolgens omlaag. Het oorsieraad viel stil. Jane kon niet langer in zijn oor spreken en niet langer alles zien en horen vanuit zijn standpunt. ‘Laten we naar buiten gaan,’ zei Ender.
Ze begrepen heel goed wat hij zojuist had gedaan, aangezien de functie van zo’n oorsieraad algemeen bekend was; ze zagen het als bewijs van zijn verlangen naar een intiem en serieus gesprek en stemden dus bereidwillig toe. Ender had het oorsieraad tijdelijk willen uitschakelen, als reactie op Janes ongevoeligheid; hij had na een paar minuten het interface weer willen inschakelen. Maar de manier waarop de aradora en de ceifeiro zich duidelijk ontspanden zodra het oorsieraad was uitgeschakeld, maakte het onmogelijk om het weer in te schakelen, althans voorlopig.
En buiten op de nachtelijke helling, in gesprek met de aradora en de ceifeiro, vergat hij helemaal dat Jane niet meeluisterde. Ze vertelden hem over Novinha’s eenzame jeugd en hoe ze haar tot leven hadden zien komen door Pipo’s vaderlijke zorg en Libo’s vriendschap. ‘Maar vanaf de avond van zijn dood werd ze als een dode voor ons.’
Novinha wist niet hoe vaak er over haar gesproken was. Meestal gaf kinderverdriet geen aanleiding tot vergaderingen in de spreekkamer van de bisschop, gesprekken in het klooster tussen haar onderwijzers en eindeloze overpeinzingen in het kantoor van de burgemeester. Maar de meeste kinderen waren ook niet de dochter van Os Venerados; de meesten waren niet de enige xenobioloog van de planeet.
‘Ze werd erg vriendelijk en zakelijk. Ze maakte rapporten over haar werk inzake het aanpassen van inheemse planten voor menselijk gebruik en het geschikt maken van aardse planten voor teelt op Lusitania. Ze gaf op alle vragen altijd een vlot, vrolijk en oppervlakkig antwoord. Maar ze was als een dode voor ons, ze had geen vrienden. We klopten zelfs met ons probleem bij Libo aan.
God hebbe zijn ziel, en hij vertelde ons dat hij, die haar vriend was geweest, dat hij zelfs de vrolijke leegte die ze alle anderen betoonde niet kreeg. Tegen hem ging ze tekeer en ze verbood hem om haar ook maar iets te vragen.’ De ceifeiro pelde een inheemse grasspriet en likte het sap van de kern. ‘Probeer dit eens, Spreker Andrew — het heeft een interessante smaak en het is volkomen onschadelijk omdat uw stofwisseling er toch niets mee kan beginnen.’
‘Je zou hem toch minstens moeten waarschuwen, waarde echtvriend, dat de randen van het gras als scheermessen door zijn tong en lippen kunnen snijden.’
‘Dat wilde ik net gaan doen.’
Ender moest lachen, pelde een spriet af en proefde hem. Zure kaneel, iets citrusachtigs, de mufheid van bedorven adem — de smaak deed denken aan vele dingen, grotendeels onaangenaam, maar was ook heel sterk. ‘Je zou eraan verslaafd kunnen raken.’
‘Mijn echtgenoot staat op het punt om u met een gelijkenis iets duidelijk te maken, Spreker Andrew. U bent gewaarschuwd.’
De ceifeiro lachte sluw. ‘Heeft San Angelo niet gezegd dat Christus op de juiste manier onderwees door nieuwe dingen met oude te vergelijken?’
‘De smaak van het gras,’ zei Ender. ‘Wat heeft die met Novinha te maken?’
‘Het is allemaal erg duister. Volgens mij proefde Novinha van iets dat buitengewoon onaangenaam was, maar zo sterk dat het haar volkomen overmeesterde en ze de smaak nooit meer kwijt raakte.’
‘En wat was dat dan wel?’
‘In theologische termen? De hovaardij van de universele schuld. Het is een vorm van ijdelheid en eigendunk. Zij houdt zichzelf verantwoordelijk voor dingen die onmogelijk haar schuld kunnen zijn. Alsof zij alles in de hand heeft, alsof andermans leed een straf is voor haar zonden.’
‘Zij geeft zichzelf de schuld,’ Zei de aradora, ‘van Pipo’s dood.’
‘Ze is niet dom,’ zei Ender. ‘Ze weet dat de zwijntjes het deden en ze weet dat Pipo in zijn eentje naar hen toeging. Hoe zou het dan haar schuld kunnen zijn?’
‘Toen deze gedachte voor het eerst bij me opkwam, voerde ik hetzelfde bezwaar aan. Maar, toen ging ik de verslagen en de opnames van de gebeurtenissen op de avond dat Pipo stierf doornemen. Er was maar één kleine aanwijzing te vinden — een opmerking die Libo maakte; hij vroeg Novinha of ze hem wilde laten zien waar Pipo en zij mee bezig waren geweest voor Pipo de zwijntjes ging opzoeken. Ze zei nee. Dat was alles — iemand anders kwam ertussen en ze kwamen niet meer op het onderwerp terug, niet meer in de zenadorpost althans, niet op een plaats waar het geregistreerd kon worden.’
‘Het maakte ons allebei erg nieuwsgierig naar wat er kort voor Pipo’s dood was voorgevallen, Spreker Andrew,’ zei de aradora. ‘Waarom ging Pipo er zo haastig vandoor? Hadden ze ergens ruzie over gemaakt? Was hij boos? Als iemand sterft, iemand die je liefhad, terwijl je bij je laatste contact met hem kwaad of verwijtend deed, dan ga je je schuldig voelen. Had ik dit maar niet gezegd of had ik dat maar niet gezegd.’
‘We probeerden te reconstrueren wat er die avond voorgevallen kon zijn. We bekeken het computerlogboek dat automatisch alle werkaantekeningen opslaat en van elk geregistreerd persoon in een dossier bijhoudt wat hij doet. En alles wat op haar betrekking had was volledig beveiligd. Niet alleen de bestanden waaraan ze het laatst had gewerkt. We konden zelfs de bestanden van de aansluitende periodes niet oproepen. We konden zelfs niet bepalen wat voor soort bestanden ze voor ons verborgen hield. We konden er eenvoudig niet aan komen. Net zomin als de burgemeester dat kon met haar gewone bevoegdheden.’
De aradora knikte. ‘Het was de eerste keer dat iemand ooit op die manier openbare bestanden had beveiligd — werkbestanden die deel uitmaken van het werk van de kolonie.’
‘Het was ongehoord wat ze had gedaan. De burgemeester had natuurlijk gebruik kunnen maken van de bijzondere bevoegdheden die ze in een noodtoestand heeft, maar waar was de noodtoestand? Daarvoor zouden we een openbare hoorzitting hebben moeten houden en we hadden geen enkele wettige rechtvaardiging. Alleen onze bezorgdheid om haar, en de wet heeft geen consideratie met mensen die willen snuffelen voor andermans welzijn. Ooit zullen we misschien eens zien wat er in die bestanden staat, wat er tussen hen voorviel vlak voor Pipo stierf. Ze kan ze niet wissen, omdat het openbare zaken betreft.’
Het kwam niet bij Ender op dat Jane niet meeluisterde, dat hij haar had afgesneden. Hij nam aan dat ze zodra ze dit had gehoord alle beveiligingen die Novinha ooit had aangebracht zou negeren om te ontdekken wat er in haar bestanden stond.
‘En haar huwelijk met Marcos,’ zei de aradora. ‘Iedereen wist dat dat waanzin was. Libo wilde met haar trouwen, daar maakte hij geen geheim van. Maar zij zei nee.’
‘Het was alsof ze zei: Ik verdien het niet om te trouwen met de man die me gelukkig zou kunnen maken. Ik trouw met de man die gemeen en gewelddadig zal zijn en die me de straf zal geven die ik verdien.’ De ceifeiro zuchtte. ‘Haar verlangen naar zelfkastijding hield hen voor eeuwig gescheiden.’ Hij stak zijn hand uit en legde die even op die van zijn vrouw.
Ender wachtte op een meesmuilende opmerking van Jane over de zes kinderen die toch wel bewezen dat Libo en Novinha niet volledig gescheiden gebleven waren. Toen die uitbleef, herinnerde Ender zich eindelijk dat hij de verbinding uitgeschakeld had. Maar hij kon hem op dit moment moeilijk weer inschakelen nu de ceifeiro en de aradora hem op zijn vingers keken.
Omdat hij wist dat Libo en Novinha jarenlang elkaars geliefde waren geweest, wist hij ook dat de ceifeiro en de aradora het mis hadden. O, Novinha kon zich best schuldig voelen — dat zou verklaren waarom ze Marcos verdroeg, waarom ze zich afsloot van de meeste andere mensen. Maar het was niet de reden dat ze niet met Libo was getrouwd; hoe schuldig ze zich ook voelde, ze vond wel dat ze de geneugten van Libo’s bed verdiende.
Het was het huwelijk met Libo dat ze afwees en niet Libo zelf. En dat was geen makkelijke keus in zo’n kleine kolonie en vooral niet in een katholieke. Wat zat er dan wel aan het huwelijk maar niet aan overspel vast? Wat was het dat ze op deze manier wilde vermijden?
‘U begrijpt dus dat het voor ons nog steeds een raadsel is. Als u waarlijk van plan bent om de dood van Marcos Ribeira te Bespreken, dan zult u op een of andere manier het antwoord op die vraag moeten vinden — waarom is ze met hem getrouwd? En om dat te beantwoorden moet u uitvissen waarom Pipo stierf. En tienduizend van de knapste koppen van de Honderd Werelden werken daar al meer dan twintig jaar aan.’
‘Maar ik heb een voordeel boven al die knappe koppen,’ zei Ender.
‘En wat mag dat dan wel zijn?’ vroeg de ceifeiro.
‘Ik heb hulp van mensen die van Novinha houden.’
‘Wij zijn niet in staat geweest om onszelf te helpen,’ zei de aradora. ‘En we hebben haar ook niet kunnen helpen.’
‘Misschien kunnen we elkaar helpen,’ zei Ender.
De ceifeiro keek hem aan en legde een hand op zijn schouder. ‘Als u dat meent, Spreker Andrew, dan moet u ook even eerlijk tegen ons zijn als wij tegen u geweest zijn. Dan vertelt u ons welke inval u nog geen tien seconden geleden ineens kreeg.’
Ender bleef even zwijgen en knikte vervolgens ernstig. ‘Ik denk niet dat Novinha uit schuldgevoel weigerde om met Libo te trouwen. Ik denk dat ze niet met hem wilde trouwen om te voorkomen dat hij toegang zou krijgen tot die beveiligde bestanden.’
‘Waarom?’ vroeg de ceifeiro. ‘Was ze bang dat hij erachter zou komen dat ze ruzie had gemaakt met Pipo?’
‘Volgens mij heeft ze helemaal geen ruzie gehad met Pipo,’ zei Ender. ‘Volgens mij hadden Pipo en zij samen iets ontdekt en heeft die kennis tot Pipo’s dood geleid. Daarom heeft ze de bestanden ontoegankelijk gemaakt. Op een of andere manier is de informatie die ze bevatten levensgevaarlijk.’
De ceifeiro schudde zijn hoofd. ‘Nee, Spreker Andrew, u begrijpt de macht van schuldgevoel niet. Mensen ruïneren niet hun hele leven voor een handjevol kennis — maar dan doen ze wel voor een nog kleinere hoeveelheid schuldgevoel. Uiteindelijk trouwde ze wél met Marcos Ribeira. En dat was zelfkastijding.’
Ender ging er maar niet tegenin. Ze hadden trouwens gelijk waar het Novinha’s schuldgevoel betrof; waarom zou ze zich anders door Marcos Ribeira laten aftuigen zonder er ooit over te klagen? Het schuldgevoel was duidelijk aanwezig. Maar er was nog een reden om met Marcão te trouwen. Hij was steriel en schaamde zich daarvoor; om zijn gebrek aan mannelijkheid voor de stad geheim te houden, was hij bereid een huwelijk te verdragen waarin hij systematisch werd bedrogen. Novinha was bereid om te lijden, maar ze was niet bereid om zonder Libo’s lichaam en zonder Libo’s kinderen te leven. Nee, de reden dat ze niet met Libo wilde trouwen, moest zijn dat ze hem geen toegang wilde geven tot de geheimen in haar bestanden omdat wat daarin stond ertoe zou leiden dat hij door de zwijntjes vermoord zou worden.
Wat een schrijnende ironie dan, dat ze hem uiteindelijk toch hadden vermoord.
Teruggekeerd in zijn kleine huisje ging Ender achter het werkstation zitten en bleef aan één stuk door Jane oproepen. Onderweg naar huis had ze geen woord tegen hem gezegd, ook al had hij haar uitgebreid zijn verontschuldigingen aangeboden zodra hij zijn oorsieraad weer had ingeschakeld. Ze antwoordde ook niet via het werkstation.
Pas nu besefte hij dat het oorsieraad voor haar veel meer betekende dan voor hem. Hij had alleen maar een ergerlijke storing uitgeschakeld, zoals je een vervelend kind de mond snoert. Maar voor haar was het oorsieraad haar voortdurende contact met de enige mens die haar kende. Hun contact was wel eerder onderbroken geweest, vele malen zelfs, door ruimtereizen en slaap bijvoorbeeld; maar dit was de eerste maal dat hij haar had uitgezet. Het was alsof de enige persoon die haar kende nu ineens weigerde te erkennen dat ze bestond.
Hij stelde haar zich voor als Quara, huilend in bed en er wanhopig naar verlangend om opgetild en geknuffeld en gerustgesteld te worden. Maar zij was geen kind van vlees en bloed. Hij kon haar niet gaan zoeken. Hij kon alleen maar afwachten en hopen dat ze terugkwam.
Wat wist hij eigenlijk van haar af? Hij kon met geen mogelijkheid uitmaken hoe diep haar gevoelens staken. Het was zelfs niet ondenkbaar dat ze zich min of meer met het oorsieraad identificeerde en dat hij haar gedood had door dat uit te schakelen.
Nee, hield hij zich voor. Ze doolt ergens daarginds rond in het netwerk van de honderden filotische weerwortverbindingen tussen de sterrenstelses van de Honderd Werelden.
‘Vergeef me,’ toetste hij in op het werkstation. ‘Ik heb je nodig.’
Maar zijn oorsieraad bleef zwijgen en het werkstation bleef stil en koud. Hij had nooit beseft hoezeer hij steunde op haar voortdurende aanwezigheid. Hij was altijd van mening geweest dat hij prijs stelde op zijn eenzaamheid; maar nu hij die eenzaamheid opgedrongen kreeg, voelde hij een dringende behoefte aan praten, aan iemand die naar hem luisterde, alsof hij niet zeker wist of hij wel bestond zonder het bewijs van een gesprek met iemand anders.
Hij haalde zelfs de zwermkoningin uit haar bergplaats te voorschijn, hoewel wat tussen hen voorviel toch nauwelijks als gesprek aangemerkt kon worden. Maar zelfs dat weinige bleek nu onmogelijk. Haar gedachten bereikten hem wazig en zwak en zonder de woorden die zo moeilijk voor haar waren; eenvoudig een vragend gevoel en een beeld van haar cocon die op een koele, vochtige plaats werd gelegd, zoiets als een grot of een holte in een levende boom.
En toen hij diep in de nacht wakker werd, geplaagd door schuld over wat hij Jane zo wreed had aangedaan, ging hij weer achter het toetsenbord zitten. ‘Kom bij me terug, Jane,’ schreef hij. ‘Ik hou van je.’ En toen verstuurde hij de boodschap via de weerwort naar een plaats waar ze hem onmogelijk kon negeren. Iemand op het kantoor van de burgemeester zou de boodschap lezen zoals alle openbare weerwortberichten gelezen werden; ongetwijfeld zouden de burgemeester, de bisschop en Dom Cristão morgenochtend de letterlijke tekst kennen. Ze mochten zich best afvragen wie Jane was en waarom de Spreker haar over een afstand van vele lichtjaren, midden in de nacht aanriep. Het kon Ender niet schelen. Want nu was hij niet alleen Valentine, maar ook Jane kwijt en was hij voor het allereerst in twintig jaar moederziel alleen.