8. Dona Ivanova

Het betekent een leven van voortdurend bedrog. Je trekt erop uit en ontdekt iets, iets belangrijks, en als je dan in de post terugkomt, schrijf je een volkomen onschuldig rapport waarin niets voorkomt dat we door beschavingsvervuiling te weten zijn gekomen.

Jullie zijn nog te jong om te weten wat een kwelling dat is. Vader en ik begonnen dit te doen omdat we het niet konden verdragen kennis achter te moeten houden voor de zwijntjes. Je zult er net als ik wel achterkomen dat het niet minder pijn doet om kennis achter te moeten houden voor je collega-onderzoekers. Als je hen ziet worstelen met een vraag en je weet dat jij de kennis bezit waarmee ze hun probleem zouden kunnen oplossen; als je hen heel dicht bij de waarheid ziet komen en hen vervolgens door gebrek aan de juiste gegevens toch hun goede conclusies ziet afwijzen en hen in hun oude fouten ziet vervallen — je zou geen mens zijn als dat je niet zou kwellen.

Jullie moeten altijd goed onthouden dat het hun eigen wetten zijn en dat ze daar zelf voor gekozen hebben. Zij zijn degenen die de muur tussen henzelf en de waarheid opgetrokken hebben en zij zouden ons alleen maar straffen als we hun lieten weten hoe makkelijk en grondig wij die muur doorbroken hebben. En voor elke framling onderzoeker die oprecht naar de waarheid zoekt zijn er tien kleinzielige descabeçados [lui zonder hoofd] die kennis minachten, die nooit eens een oorspronkelijke gedachte hebben, die zich alleen maar op het werk van de oprechte onderzoekers kunnen storten om die op kleine foutjes te betrappen of op tegenstrijdige uitspraken of gebreken in hun methodes. Deze horzels zullen zich op elk rapport dat je maakt storten, en als je ook maar, één keer onvoorzichtig bent, nemen ze je te grazen.

Dat betekent dat je niet eens een zwijntje kunt noemen dat een naam heeft die aan beschavingsvervuiling is ontleend: ‘Kommetje’ zou bijvoorbeeld verraden dat we hun de beginselen van het pottenbakken hebben bijgebracht. ‘Kalender’ en ‘Oogster’ spreken natuurlijk voor zich. En zelfs God in eigen persoon zou ons niet kunnen redden als hun de naam ‘Pijl’ ter ore kwam.

Memo van Liberdade Figueira de Medici aan Ouanda Figueira Mucumbi en Miro Ribeira von Hesse, op bevel van het Parlement uit het archief van Lusitania gelicht en opgevoerd als bewijsmateriaal tijdens de rechtszaak in absentia tegen de van hoogverraad en ambtsmisdrijf beschuldigde xenologen van Lusitania


Ondanks het feit dat haar betekenisvolle werk al meer dan een uur klaar was, bleef Novinha nog maar rondhangen in de biologistapost. De gekloonde aardappelplanten tierden allemaal welig in hun voedseloplossing; nu zou het verder alleen nog een kwestie zijn van dagelijks observeren om te zien welke van haar genetische veranderingen de gezondste plant met de meest bruikbare knollen zou opleveren.

Als ik niets meer te doen heb, waarom ga ik dan niet naar huis? Ze had geen antwoord op die vraag. Haar kinderen hadden haar nodig, dat was zeker; ze bewees hun geen gunst door iedere morgen vroeg te vertrekken en pas thuis te komen ais de kleintjes al sliepen. En hoewel ze wist dat ze naar huis moest, bleef ze hier toch maar naar het laboratorium zitten staren zonder iets te zien, zonder iets te doen, zonder iets te zijn.

Ze dacht aan naar huis gaan en kon zich niet indenken waarom dat vooruitzicht haar geen vreugde gaf. Marcão is dood, hoor, hield ze zichzelf voor. Hij stierf drie weken geleden. En geen moment te vroeg. Hij deed alles waarvoor ik hem ooit nodig had en ik deed alles wat hij wilde, maar al onze redenen vervlogen vier jaar voor hij eindelijk definitief verrotte. In al die tijd hebben we nooit een ogenblik van liefde gedeeld, maar ik heb er nimmer aan gedacht hem te verlaten. Een scheiding zou onmogelijk zijn geweest, maar desquite zou genoeg zijn geweest. Om een eind te maken aan de mishandelingen. Zelfs nu was haar heup nog stijf en soms ook pijnlijk van de laatste keer dat hij haar tegen de betonnen vloer had gesmeten. Wat een prettige aandenkens heb je achtergelaten, Cão, mijn hond van een echtgenoot.

De pijn vlijmde door haar heup, alleen al bij de gedachte eraan. Ze knikte tevreden. Ik verdien niet beter, en het zal me spijten als het geneest.

Ze stond op en begon te lopen, zonder ook maar één seconde met haar been te trekken, ook al deed het zeer genoeg om de heup te ontzien. Ik ben niet van plan om mezelf in de watten leggen, in geen enkel opzicht. Ik verdien niet beter.

Ze liep naar de deur en draaide die achter zich op slot. Zodra ze de deur uit was, draaide de computer al het licht uit, behalve de lampen die nodig waren voor de verschillende planten die momenteel een geforceerde fotosynthesefase doormaakten. Ze hield verbazingwekkend veel van haar planten en haar beestjes. Groei, riep ze hun dag en nacht zwijgend toe, groei en bloei. Ze had verdriet over de mislukkelingen en kneep ze pas dood als het zeker was dat ze toch geen toekomst meer hadden. Nu ze bij de post vandaan liep, hoorde ze in haar onderbewustzijn nog steeds hun muziek, de kreten van de oneindig kleine cellen die groeiden en splitsten en zich in steeds ingewikkelder patronen groepeerden. Ze begaf zich vanuit het licht naar de duisternis, van het leven naar de dood en de emotionele pijn nam toe in volmaakte harmonie met de pijn in haar gewrichten.

Toen ze over de top van de heuvel haar huis naderde, zag ze lager op de helling vlekken van lamplicht dat door de ramen naar buiten viel. De kamer van Quara en Grego was donker; hun ondraaglijke beschuldigingen zou ze niet hoeven verduren — die van Quara geuit in zwijgen en die van Grego in gemelijke, gemene streken. Maar er brandde veel meer licht dan anders, onder andere dat in haar eigen kamer en dat in de voorkamer. Er was iets ongewoons aan de hand en ze hield niet van ongewone dingen.

Olhado zat in de woonkamer, zoals gebruikelijk met zijn koptelefoon op; maar vanavond had hij ook de computerplug in zijn oog. Kennelijk viste hij oude beeldherinneringen op uit de computer, of misschien was hij juist wel beelden aan het wissen die hij bewaard had. Net als vele malen eerder wenste ze dat zij ook haar beeldherinneringen zou kunnen wissen om ze door prettiger beelden te vervangen. Pipo’s lijk, dat was er bijvoorbeeld een die ze graag zou willen inruilen voor een paar van de heerlijke gouden dagen toen ze nog met zijn driën in de zenadorpost werkten. En Libo’s lichaam in zijn lijkwade, dat geliefde lijf nog slechts bijeengehouden door de windsels; ze zou wel graag andere herinneringen aan zijn lijf hebben, hoe zijn lippen aanvoelden bijvoorbeeld, of zijn prachtige, expressieve handen. Maar de goede herinneringen vervlogen en raakten bedolven onder de pijn. Ik heb ze allemaal gestolen, die heerlijke dagen, en dus werden ze me afgenomen en vervangen door wat ik verdiende.

Olhado draaide zich om en keek haar aan, met de plug weerzinwekkend uit zijn oog stekend. Ze kon haar huivering en schaamte niet onderdrukken. Het spijt me, zei ze zwijgend. Als je een andere moeder had gehad, zou je ongetwijfeld je ogen nog hebben. Jij werd geboren als de beste, de gezondste, de compleetste van al mijn kinderen, Lauro, maar niets dat uit mijn schoot komt kan lang onbeschadigd blijven.

Natuurlijk zei ze niets van dit alles hardop, net zoals Olhado niets tegen haar zei. Ze maakte aanstalten om naar haar kamer te gaan om te kijken waarom het licht aan was.

‘Moeder,’ zei Olhado.

‘Ja?’

‘We hebben bezoek,’ zei hij. ‘De Spreker is er.’

Ze voelde zich van binnen verstijven. Niet vanavond, schreeuwde ze geluidloos. Maar ze wist ook dat ze hem morgen evenmin zou willen zien, of de dag daarna, of ooit.

‘Zijn broek is nu weer schoon en hij is zich aan het verkleden in jouw kamer. Ik hoop dat je dat niet erg vindt.’

Ela kwam uit de keuken. ‘Je bent thuis,’ zei ze. ‘Ik heb cafezinhos ingeschonken, voor jou ook een.’

‘Ik wacht wel buiten tot hij weg is,’ zei Novinha.

Ela en Olhado keken elkaar aan. Novinha begreep onmiddellijk dat ze haar beschouwden als een probleem dat een oplossing behoefde; dat ze het kennelijk eens waren met wat de Spreker hier wilde doen. Nou, ik ben een dilemma dat voor jullie onoplosbaar is.

‘Moeder,’ zei Olhado, ‘hij is niet wat de bisschop zei. Hij is goed.’

Novinha antwoordde op haar allervenijnigste sarcastische manier. ‘Sinds wanneer ben jij deskundig op het gebied van goed en kwaad?’

Weer keken Ela en Olhado elkaar aan. Ze wist wat ze dachten. Hoe kunnen we het haar uitleggen? Hoe kunnen we haar overhalen? Nou, lieve kinderen, dat zal niet lukken. Ik ben niet over te halen, zoals Libo elke week van zijn leven heeft ondervonden. Hij heeft het geheim nimmer uit me kunnen loskrijgen. Het is niet mijn schuld dat hij is gestorven.

Maar ze waren er toch in geslaagd haar van haar voornemen af te brengen. In plaats van weer naar buiten te gaan, liep ze de keuken in langs Ela, die in de deuropening stond maar die ze niet aanraakte. De kleine koffiekopjes stonden in een keurige kring op tafel met de dampende pot in het midden. Ze ging zitten en legde haar onderarmen op de tafel. Dus de Spreker was hier en kwam haar als eerste opzoeken. Waar moest hij anders heen? Het is mijn schuld dat hij hier is, nietwaar? Hij is een van de vele personen wier leven ik heb verwoest, zoals ik de levens van mijn kinderen heb verwoest, het leven van Marcão en dat van Libo en Pipo en mijn eigen leven.

Een sterke maar verrassend gladde mannenhand verscheen naast haar schouder, pakte de pot en begon door de kleine, bevallige tuit een dunne straal hete koffie in de kleine cafezinho-kopjes te gieten.

‘Posso derramar?’ vroeg hij. Wat een stomme vraag, aangezien hij al aan het schenken was. Maar hij had een vriendelijke stem en hij sprak Portugees met een aantrekkelijke Castiliaanse tongval. Zou hij een Spanjaard zijn?

‘Desculpa-me,’ fluisterde ze. Vergeef me. ‘Trouxe o Senhor tantos quilömetros—’

‘Een ruimtevlucht wordt niet in kilometers gemeten, Dona Ivanova. Die meten we in jaren.’ Zijn woorden waren een beschuldiging, maar in zijn stem hoorde ze weemoed, vergeving ook en zelfs troost. Ik zou me door die stem kunnen laten verleiden. Die stem is een leugenaar.

‘Als ik uw reis ongedaan zou kunnen maken en u die tweeëntwintig jaar teruggeven, zou ik het doen. Die oproep was een grote vergissing. Het spijt me.’ Haar eigen stem klonk vlak. Aangezien haar hele leven een leugen was, klonk zelfs deze verontschuldiging uit het hoofd geleerd.

‘Ik voel het tijdsverloop nog niet,’ zei de Spreker. Hij stond nog steeds achter haar zodat ze zijn gezicht nog niet gezien had. ‘Voor mij was het pas een week geleden dat ik afscheid nam van mijn zuster. Zij was mijn enige nog levende verwant. Haar dochter was nog niet geboren en nu heeft ze waarschijnlijk haar studie afgerond, is getrouwd en heeft misschien zelf al kinderen. Ik zal haar nooit kennen. Maar ik ken tiw kinderen, Dona Ivanova.’

Ze pakte haar cafezinho en dronk het kopje in één teug leeg, ook al verschroeide de koffie haar tong en deed hij zeer in haar maag. ‘Na een paar uur meent u ze al te kennen?’

‘Beter dan u, Dona Ivanova.’

Novinha hoorde Ela hijgen van schrik over deze brutale opmerking van de Spreker. En al waren zijn woorden misschien waar, het maakte haar evengoed woedend om ze door een vreemde te horen uitspreken. Ze draaide zich om om hem aan te kijken en hem iets toe te snauwen, maar hij had zich verplaatst; hij stond niet meer achter haar. Ze draaide zich verder om en moest uiteindelijk helemaal overeind komen om te kijken waar hij was, maar hij was niet langer in het vertrek. Ela stond met grote ogen in de deuropening.

‘Kom terug!’ zei Novinha. ‘Zoiets kun je niet zomaar zeggen en vervolgens gewoon weglopen!’

Maar hij gaf geen antwoord. In plaats daarvan hoorde ze iemand zacht lachen achter in het huis. Novinha ging het geluid achterna. Ze liep de kamers door tot helemaal achter in het huis. Miro zat op Novinha’s eigen bed en de Spreker stond naast de deur en lachte met hem. Miro zag zijn moeder en de lach verdween van zijn gezicht. Dat sneed haar door haar ziel. Ze had hem al jaren niet zien lachen, had vergeten hoe mooi zijn gezicht dan was, hoeveel hij op zijn vader leek; en haar komst had die lach weggevaagd.

‘We gingen hier zitten praten omdat Quim zo kwaad was,’ legde Miro uit. ‘Ela heeft het bed opgemaakt.’

‘Ik denk niet dat het de Spreker iets kan schelen of het bed opgemaakt was of niet,’ zei Novinha. ‘Of wel, Spreker?’

‘Orde en wanorde,’ zei de Spreker, ‘hebben beide hun schoonheid.’ Nog steeds keek hij haar niet aan en daar was ze blij om, want dat betekende dat ze zijn ogen niet hoefde te zien als ze haar nare boodschap overbracht.

‘Ik moet u vertellen, Spreker, dat u een vergeefse reis hebt gemaakt,’ zei ze. ‘Het staat u vrij me erom te haten, maar er is geen dood die Besproken moet worden. Ik was een dom kind. In mijn jeugdige onnozelheid dacht ik dat als ik een Spreker opriep, de schrijver van De zwermkoningin en de hegemoon zou komen. Ik had een man verloren die als een vader voor me was en ik wilde getroost worden.’

Nu draaide hij haar zijn gezicht toe. Hij was een tamelijk jonge man, jonger dan zij in ieder geval, maar zijn ogen stonden verleidelijk vol begrip. Perigoso, dacht ze. Hij is gevaarlijk, hij is mooi, ik zou kunnen verdrinken in zijn begrip.

‘Dona Ivanova,’ zei hij, ‘hoe kon u na het lezen van De zwermkoningin en de hegemoon in godsnaam denken dat de schrijver daarvan troost zou kunnen brengen?’

Het was Miro die antwoord gaf — de zwijgzame, traag pratende Miro, die op het gesprek inhaakte met een gretigheid die ze sinds hij een kind was niet meer van hem had gezien. ‘Ik heb het gelezen,’ zei hij, ‘en de oorspronkelijke Spreker voor de Doden schreef het verhaal van de zwermkoningin met diep erbarmen.’

De Spreker glimlachte droevig. ‘Maar hij schreef niet vóór de kruiperds, nietwaar? Hij schreef voor de mensheid, die nog steeds de vernietiging van de kruiperds vierde als een grote overwinning. Hij schreef wreed, om hun trots te doen verkeren in berouw, hun vreugde in verdriet. En nu hebben mensen helemaal vergeten dat ze de kruiperds ooit haatten, dat ze ooit een naam eerden en achtten die nu onuitsprekelijk wordt geacht—’

‘Ik kan alles zeggen,’ zei Ivanova. ‘Hij heette Ender en hij vernietigde alles wat hij aanraakte.’ Net als ik, zei ze er niet achteraan.

‘O? En wat weet u van hem?’ Zijn stem striemde als een graszaag, bijtend en meedogenloos. ‘Hoe weet u of er niet iets was dat hij met liefde beroerde? Of er niet iemand was die van hem hield, die gezegend was met zijn liefde? Vernietigde alles wat hij aanraakte — dat is een leugen die opgaat voor geen enkel mens dat ooit heeft geleefd.’

‘Is dat uw leerstelling, Spreker? Dan weet u ook niet veel.’ Ze zei het minachtend, maar toch joeg zijn boosheid haar angst aan. Ze had gedacht dat zijn vriendelijkheid even onverstoorbaar was als die van een biechtvader.

En de boosheid was ook razendsnel weer van zijn gezicht verdwenen. ‘U kunt uw geweten geruststellen,’ zei hij. ‘Uw oproep deed me op reis gaan, maar terwijl ik onderweg was, hebben anderen ook een beroep op een Spreker gedaan.’

‘O ja?’ Wie was er in deze achterlijke stad genoegzaam bekend met De zwermkoningin en de hegemoon om een beroep op een Spreker te willen doen en wie was er onafhankelijk genoeg van bisschop Peregrino om dat beroep te durven doen? ‘Als dat zo is, waarom bent u dan hier in mijn huis?’

‘Omdat er een beroep op me werd gedaan om de dood van Marcos Maria Ribeira te Bespreken, uw echtgenoot zaliger.’

Dat was een ontstellende gedachte. ‘Zijn dood! Wie wil er ooit nog aan hem denken nu hij eenmaal dood is!’

De Spreker gaf geen antwoord. Maar Miro zei op scherpe toon vanaf haar bed: ‘Grego, bijvoorbeeld. De Spreker heeft ons laten zien wat we allemaal hadden moeten weten: dat de jongen verdriet heeft om zijn vader en denkt dat we allemaal een hekel aan hem hebben—’

‘Psychologie van de koude grond,’ snauwde zij. ‘Wij hebben zelf ook therapeuten en die zijn ook geen knip voor de neus waard.’

Ela’s stem klonk van achter haar rug. ‘Ik heb een beroep op hem gedaan om vaders dood te Bespreken, moeder. Ik dacht dat het tientallen jaren zou duren voor hij kwam, maar ik ben blij dat hij er nu al is, nu hij ons nog kan helpen.’

‘Hoe kan hij ons nou helpen?’

‘Hij heeft ons al geholpen, moeder. Grego viel in slaap met zijn armen om zijn hals en Quara heeft iets tegen hem gezegd.’

‘Om je de waarheid te zeggen,’ zei Miro, ‘zei ze tegen hem dat hij stonk.’

‘En dat zal wel waar geweest zijn ook,’ zei Ela, ‘want Greguinho had hem helemaal nat gepiest.’

Miro en Ela barstten in lachen uit bij de herinnering en de Spreker grijnsde met hen mee. Dit vond Novinha nog het meest verontrustende van alles — zulk plezier was er in dit huis praktisch niet meer beleefd sinds Marcão haar een jaar na Pipo’s dood hier had gebracht. Ongewild herinnerde Novinha zich haar vreugde van toen Miro pas geboren was en van toen Ela nog klein was, de eerste paar jaren van hun leven, hoe Miro altijd over van alles kletste en hoe Ela hem altijd hardnekkig door het hele huis achterna liep, hoe de kinderen samen speelden en in het gras dolden met op de achtergrond het bos van de zwijntjes achter het hek. Het was Novinha’s vreugde in haar kinderen die Marcão vergiftigde, die maakte dat hij hen allebei ging haten, omdat hij wist dat niets daarvan aan hem toebehoorde. Tegen de tijd dat Quim geboren werd, was het huis zwanger van boosheid en hij had nooit geleerd om onbevangen te lachen waar zijn ouders hem zouden kunnen horen. En nu ze Miro en Ela samen hoorde lachen, leek het wel of er ineens een dik zwart gordijn werd opengetrokken. Plotseling was er weer daglicht, terwijl Novinha helemaal vergeten had dat een etmaal nog iets anders omvatte dan alleen de nacht.

Hoe durfde deze vreemdeling haar huis binnen te dringen en alle gordijnen open te rukken die zij had gesloten!

‘Ik wil het niet hebben,’ zei ze. ‘U hebt het recht niet om het leven van mijn echtgenoot ondersteboven te halen.’

Hij trok een wenkbrauw op. Ze kende het Gesterntereglement net zogoed als ieder ander en wist dus heel goed dat hij niet alleen het recht had, maar dat hij zelfs onder bescherming van de wet stond terwijl hij het ware verhaal van de dode probeerde te achterhalen.

‘Marcão was een ellendige kerel,’ hield ze vol, ‘en de waarheid over hem vertellen zal alleen maar verdriet brengen.’

‘U hebt helemaal gelijk als u zegt dat de waarheid over hem alleen maar verdriet zal brengen, maar niet omdat hij een ellendige kerel was,’ zei de Spreker. ‘Als ik niets anders vertelde dan wat iedereen al weet — dat hij een hekel aan zijn kinderen had en zijn vrouw sloeg en laveloos tekeerging in de ene kroeg na de andere tot de agenten hem naar huis stuurden — dan zou ik geen verdriet veroorzaken. Ik zou juist een heleboel genoegdoening schenken omdat dan iedereen met voldoening kon vernemen dat zijn oordeel over hem altijd al juist was. Hij was een stuk vullis en het was dus in orde dat ze hem als vullis behandelden.’

‘En u denkt dat hij dat niet was?’

‘Geen enkel menselijk wezen is waardeloos als je zijn verlangens begrijpt. Als je hun hart begrijpt, hebben zelfs de meest verdorven mannen en vrouwen weleens iets edels gedaan dat hen in ieder geval een beetje van hun zonden verlost.’

‘Als u dat gelooft, bent u jonger dan u eruitziet,’ zei Novinha.

‘O ja?’ zei de Spreker. ‘Het is amper twee weken geleden dat ik uw oproep kreeg. Toen heb ik u bestudeerd en zelfs als u het zélf niet meer weet, Novinha, dan weet ik nog dat u als jong meisje lief en mooi en goed was. U was wel eerder eenzaam geweest, maar Pipo en Libo kenden u allebei en vonden u hun liefde waard.’

‘Pipo was dood.’

‘Maar hij hield van u.’

‘U weet helemaal niks, Spreker! U was tweeëntwintig lichtjaar bij ons vandaan! Bovendien zei ik niet dat fk waardeloos was, ik zei dat Marcão waardeloos was!’

‘Maar dat meent u niet, Novinha. Omdat u die ene daad van vriendschap en edelmoedigheid kent die het leven van die arme man rechtvaardigt.’

Novinha begreep niet waarom ze zo bang was, maar ze moest hem de mond snoeren voor hij de daad noemde, ook al had ze er geen flauw idee van wat voor vriendelijk gebaar van Marcão hij ontdekt meende te hebben. ‘Hoe durft u me Novinha te noemen!’ schreeuwde ze. ‘Al vier jaar heeft niemand me meer zo genoemd!’

Als antwoord hief hij zijn hand op en streelde met zijn vingers langs haar wang. Het was een bedeesd gebaar, bijna het gebaar van een jonge jongen; het deed haar aan Libo denken en het was meer dan ze kon verdragen. Ze greep zijn hand, smeet die van zich af, duwde hem opzij en stampte haar kamer in. ‘Donder op!’ schreeuwde ze tegen Miro. Haar zoon stond vlug op en liep achteruit naar de deur. Ze kon aan zijn gezicht zien dat ze Miro, na alles wat hij in dit huis had meegemaakt, nog altijd kon verbazen met haar woede.

‘Je krijgt helemaal niets van me!’ schreeuwde ze tegen de Spreker.

‘Ik ben niet gekomen om je iets te ontnemen,’ zei hij kalm.

‘En ik wil ook niks dat jij te geven hebt! Voor mij ben je helemaal niks waard, hoor je dat! Jij bent het waardeloze sujet hier! Lixo, ruina, estrago — vai fora d’aqui, não tens direito estár em minha casa!’ Je hebt het recht niet om in mijn huis te zijn.

‘Não eres estrago,’ fluisterde hij, ‘eres solo fecundo, e vou plantar jardim ai.’ En voor ze nog iets terug kon zeggen, had hij de deur gesloten en was vertrokken.

Eerlijk gezegd zou ze ook niet geweten hebben wat ze terug had moeten zeggen, zo schandelijk waren zijn woorden. Zij had hem estrago genoemd, maar hij antwoordde alsof ze zichzelf een woestijn had genoemd. En ze had hem minachtend aangesproken met het beledigend familiaire tu voor ‘jij’ in plaats van het vormelijke o Senhor of zelfs maar het informele você. Zo sprak je een kind toe of een hond. En toch, toen hij op dezelfde manier antwoordde, met dezelfde familiariteit, was het heel anders. ‘Je bent vruchtbare grond en ik zal een tuin in je planten.’ Het was iets dat een dichter tegen zijn minnares zegt of zelfs een huisvader tegen zijn vrouw, en het tu was intiem en niet aanmatigend. Hoe durfde hij, fluisterde ze in zichzelf terwijl ze de wang aanraakte die hij had gestreeld. Hij is veel wreder dan ik ooit voor mogelijk had gehouden voor een Spreker. Bisschop Peregrino had gelijk. Hij is gevaarlijk, de ongelovige, de antichrist, hij stapt brutaal de plekken van mijn hart binnen die ik heilig had verklaard, die niemand anders mocht betreden. Hij vertrapt de paar kleine sprietjes die zich in die steenachtige aarde nog aan het leven vastklampen. Hoe durft hij, ik wou dat ik gestorven was voor ik hem ooit gezien had, hij wordt mijn dood nog als hij zo doorgaat.

Ze besefte ineens dat er iemand lag te huilen. Quara. Ze was natuurlijk wakker geworden van het geschreeuw; ze sliep altijd erg licht. Novinha had al bijna de deur opengedaan om haar te gaan troosten, maar toen hoorde ze dat het huilen ophield en dat een zachte mannenstem een liedje voor haar zong. Het liedje was in een andere taal. Het klonk als Duits, meende Novinha, of Scandinavisch of zo; wat het ook was, zij verstond het niet. Maar ze wist wie het zong en ze wist dat Quara getroost was.

Novinha was niet meer zo bang geweest sinds het moment dat ze voor het eerst besefte dat Miro besloten had om zenador te worden en in de voetstappen van de twee door de zwijntjes vermoorde mannen te treden. Deze man ontrafelt het web van mijn gezin en knoopt het gezond weer aan elkaar; maar daarbij zal hij op mijn geheim stoten. Als hij erachter komt hoe Pipo is gestorven en de waarheid Spreekt, dan zal Miro dat geheim ook vernemen en het zal hem doden. Ik weiger nog meer offers aan de zwijntjes te brengen; zo’n wrede god kan ik niet langer aanbidden.

Nog later, terwijl ze in bed lag en achter haar dichte deur in slaap probeerde te komen, hoorde ze nog meer lachende stemmen uit de voorkamer. Dit keer hoorde ze niet alleen Miro en Ela lachen maar ook Quim en Olhado. Ze verbeeldde zich dat ze hen kon zien, de hele kamer vol stralend plezier. Maar toen de slaap haar overmande en haar verbeelding in een droom overging, was het niet de Spreker die te midden van haar kinderen zat en hen leerde lachen; het was Libo, levend en wel en aan iedereen bekend als haar ware echtgenoot, de man met wie ze in haar hart getrouwd was, ook al had ze geweigerd hem in de kerk te trouwen. Zelfs in haar slaap was die vreugde ondraaglijk groot en haar laken werd nat van de tranen.

Загрузка...