15. Bespreking

MENS: Waarom komt niemand van de andere mensen ons ooit opzoeken?

MIRO: Wij zijn de enigen die door het hek mogen.

MENS: Waarom klimmen ze er dan niet gewoon overheen?

MIRO: Heeft niemand van jullie ooit het hek aangeraakt? (Mens geeft geen antwoord.) Het is ontzettend pijnlijk om het hek aan te raken. Over het hek klimmen zou betekenen dat je in alle delen van je lijf de ergst mogelijke pijn zal voelen, en overal tegelijk.

MENS: Dat is stom. Er groeit toch gras aan beide kanten?

Ouanda Quenhatta Figueira Mucumbi, Opgetekende gesprekken, 103:0:1970:1:1:5


De zon was nog maar een uur van de horizon verwijderd toen burgemeester Bosquinha de trap opliep naar het privé-kantoor van bisschop Peregrino in de kathedraal. Dom en Dona Cristães waren er al en zaten met ernstige gezichten te kijken. Maar bisschop Peregrino leek nogal in zijn sas. Hij genoot er altijd van als de voltallige politieke en geestelijke leiding van Milagre onder zijn dak bijeen was. Het gaf niets dat de vergadering door Bosquinha bijeen was geroepen en dat ze had aangeboden om die in de kathedraal te houden omdat zij degene was met de wagen. Peregrino vond het heerlijk om op een of andere manier het gevoel te hebben dat hij de baas van de Lusitaniakolonie was. Nu ja, aan het eind van de vergadering zou het hun allemaal duidelijk zijn dat niemand in dit vertrek baas van wat dan ook was.

Bosquinha begroette hen allemaal. Maar ze ging niet op de haar aangeboden stoel zitten. In plaats daarvan nam ze plaats achter het werkstation van de bisschop, identificeerde zich en startte het programma dat ze had voorbereid. In de lucht boven het werkstation verschenen verscheidene lagen van kleine kubussen. De hoogste laag bevatte maar een paar kubussen; de meeste lagen hadden er een heleboel, vele in ieder geval meer. Meer dan de helft van de lagen, te beginnen met de hoogste, waren rood van kleur; de rest was blauw.

‘Erg mooi,’ zei bisschop Peregrino.

Bosquinha keek naar Dom Cristão. ‘Herkent u het model?’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Maar ik denk wel dat ik weet waar deze vergadering over gaat.’

Dona Cristã leunde naar voren in haar stoel. ‘Is er ergens een veilige plek waar we de dingen die we willen bewaren kunnen verstoppen?’

Bisschop Peregrino’s uitdrukking van afstandelijke geamuseerdheid verdween van zijn gezicht. ‘Ik weet niet waar deze bijeenkomst over gaat.’

Bosquinha draaide zich om op haar stoel om hem aan te kunnen kijken. ‘Ik was nog heel jong toen ik werd benoemd tot landvoogd van de nieuwe Lusitaniakolonie. Het was een grote eer om uitgekozen te worden en een blijk van groot vertrouwen. Ik had al sinds mijn jeugd het besturen van gemeenschappen en maatschappelijke stelsels bestudeerd en ik had het tijdens mijn korte loopbaan in Oporto heel goed gedaan. Wat de commissie blijkbaar over het hoofd zag, was het feit dat ik toen al achterdochtig, listig en chauvinistisch was.’

‘Welke deugden wij in de loop der tijd allemaal hebben leren bewonderen,’ zei bisschop Peregrino.

Bosquinha glimlachte. ‘Mijn chauvinisme hield in dat, zodra ik de Lusitaniakolonie toegewezen had gekregen, mijn loyaliteit aan de belangen van Lusitania groter was dan die aan de belangen van de Honderd Werelden of van het Gesternteparlement. Mijn listigheid stelde me in staat om tegen de commissie voor te wenden dat ik in tegendeel altijd de belangen van het Parlement voorop had staan. En mijn achterdocht gaf me de overtuiging in dat het hoogst onwaarschijnlijk was dat het Parlement Lusitania iets zou geven dat ook maar in de verte leek op een onafhankelijke en gelijkwaardige status te midden van de Honderd Werelden.’

‘Uiteraard niet,’ zei bisschop Peregrino. ‘We zijn een kolonie.’

‘We zijn helemaal geen kolonie,’ zei Bosquinha. ‘We zijn een experiment. Ik heb ons handvest en onze vergunning bestudeerd en alle parlementaire besluiten die op ons betrekking hebben, en ik ontdekte dat de normale privacy-wetgeving op ons niet van toepassing is. Ik ontdekte dat de commissie een onbegrensde volmacht had om zich toegang te verschaffen tot alle geheugenbestanden van elk persoon en elk instituut op Lusitania.’

De bisschop begon boos te kijken. ‘Bedoel je dat de commissie het recht heeft om in de vertrouwelijke bestanden van de kerk te kijken?’

‘Aha,’ zei Bosquinha. ‘Een mede-chauvinist.’

‘Het Gesterntereglement geeft de kerk anders bepaalde rechten.’

‘U hoeft op mij niet kwaad te worden hoor.’

‘U hebt het mij nooit verteld.’

‘Als ik het u verteld had, had u bezwaar aangetekend en dan zouden zij net gedaan hebben of ze een stapje terug deden en dan had ik niet kunnen doen wat ik gedaan heb.’

‘En dat is?’

‘Dit programma maken. Het registreert alle gevallen waarin via de weerwort een bestand van de Lusitaniakolonie wordt geopend.’

Dom Cristão grinnikte. ‘Dat mag u helemaal niet doen.’

‘Dat weet ik. Zoals ik al zei, heb ik heel wat verborgen gebreken. Maar mijn programma bespeurde nimmer een grootschalige inbreuk — o, de keren dat de zwijntjes een van onze xenologen doodden werden er natuurlijk wel een paar bestanden geopend, dat was te verwachten — maar niets grootschaligs. Tot vier dagen geleden.’

‘Toen de Spreker voor de Doden arriveerde,’ zei bisschop Peregrino.

Bosquinha vond het wel vermakelijk dat de bisschop kennelijk de komst van de Spreker als zo’n belangrijke gebeurtenis beschouwde dat hij onmiddellijk dat verband legde. ‘Drie dagen geleden,’ zei Bosquinha, ‘werd er via de weerwort een alleen-lezen zoekprogramma uitgevoerd. Dat volgde een interessant patroon.’ Ze draaide haar gezicht weer naar het werkstation en veranderde het beeld. Nu bevonden de bestanden die geopend waren zich in de bovenste lagen van het beeld en waren beperkt tot een bepaald deel. ‘Het las alles wat met de xenologen en de xenobiologen van Milagre te maken had. Het negeerde alle beveiligingsroutines alsof ze niet bestonden. Alles wat ze ontdekten en alles wat met hun privé-levens te maken had. En ja, bisschop Peregrino, op dat moment en ook vandaag nog was ik van mening dat dit met de Spreker te maken had.’

‘Maar hij heeft bij het Gesternteparlement toch geen gezag,’ zei de bisschop.

Dom Cristão knikte wijs. ‘San Angelo schreef eens — in zijn eigen dagboeken die niemand leest behalve de Geesteskinderen—’

De bisschop viel hem met verve aan. ‘Dus de Geesteskinderen hebben wél geheime geschriften van San Angelo!’

‘Niet geheim,’ zei Dona Cristã. ‘Alleen maar saai. Iedereen kan de dagboeken lezen, maar wij zijn de enigen die de moeite nemen.’

‘Wat hij schreef,’ zei Dom Cristão, ‘was dat Spreker Andrew ouder is dan wij weten. Ouder dan het Gesternteparlement en op zijn eigen manier misschien wel machtiger.’

Bisschop Peregrino snoof luidruchtig. ‘Hij is nog een jongen. Kan nog geen veertig zijn.’

‘Jullie zitten de tijd te verdoen met jullie domme rivaliteit,’ zei Bosquinha bits. ‘Ik heb deze vergadering bijeengeroepen vanwege een noodsituatie. Als beleefd gebaar naar jullie toe, omdat ik ten behoeve van de regering van Lusitania uiteraard alle maatregelen al heb genomen.’

De anderen vielen stil.

Bosquinha liet het oorspronkelijke beeld weer boven het werkstation verschijnen. ‘Hedenmorgen waarschuwde mijn programma me voor de tweede keer. Opnieuw was er via de weerwort toegang gezocht tot ons systeem, maar dit keer was het niet het selectieve alleen-lezen zoekprogramma van drie dagen geleden. Dit keer werd alles uitgelezen op gegevens-overdrachtsnelheid en dat houdt in dat al onze bestanden naar computers op andere werelden worden gekopieerd. Daarna wordt de directory-indeling herschreven om het mogelijk te maken om met één enkele, via de weerwort gegeven opdracht al onze bestanden in al onze computergeheugens volledig te vernietigen.’

Bosquinha zag duidelijk dat bisschop Peregrino verbaasd was — en de Geesteskinderen niet.

‘Maar waarom?’ zei bisschop Peregrino. ‘Al onze bestanden vernietigen — dat doe je met een land of een wereld die — in opstand is, die je wilt vernietigen, die je—’

‘Ik zie,’ zei Bosquinha tegen de Geesteskinderen, ‘dat jullie ook chauvinistisch en achterdochtig zijn geweest.’

‘Maar veel kortzichtiger dan u, helaas,’ zei Dom Cristão. ‘Maar wij ontdekten de inbreuk ook. Wij hebben natuurlijk — met enorme kosten — al onze bestanden gekopieerd naar de kloosters van de Geesteskinderen op andere werelden en zij zullen proberen onze bestanden te herstellen nadat ze vernietigd zijn. Maar als wij als een opstandige kolonie behandeld worden, dan betwijfel ik of een dergelijk herstel wel toegestaan zal worden. En dus zijn we ook bezig op papier kopieën te maken van de allerbelangrijkste gegevens. Er is geen kijk op dat we alles zullen kunnen uitprinten, maar we denken misschien wel genoeg te kunnen uitprinten om het ermee te kunnen redden. Zodat ons werk niet volledig verloren zal gaan.’

‘Wisten jullie dit?’ vroeg de bisschop. ‘En jullie hebben het me niet verteld?’

‘Vergeef me, bisschop Peregrino, maar het kwam niet bij ons op dat u dit niet zelf ontdekt zou hebben.’

‘En jullie zijn bovendien van mening dat wij toch geen werk doen dat belangrijk genoeg is om een uitdraai van te maken om te voorkomen dat het verloren gaat!’

‘Genoeg!’ zei burgemeester Bosquinha. ‘Je kunt niet meer dan een klein percentage uitprinten — er zijn gewoon niet genoeg printers in Lusitania om zelfs maar een deukje in het probleem te maken. We zouden de volledige dienstverlening moeten staken. Volgens mij hebben zij over een uur of zo al het kopieerwerk klaar en kunnen ze ons geheugen wissen. Maar zelfs al waren we vanmorgen begonnen, toen de inbreuk begon, dan hadden we nog niet meer dan een honderste van één procent van de bestanden die we dagelijks gebruiken kunnen uitprinten. We zijn zo broos en zo kwetsbaar als wat.’

‘Dus we staan hulpeloos,’ zei de bisschop.

‘Nee. Maar ik wilde jullie het uitzonderlijke van onze toestánd goed duidelijk maken, zodat jullie het enige alternatief zouden aanvaarden. Het zal jullie zeer tegen de borst stuiten’.’

‘Daar twijfel ik niet aan,’ zei bisschop Peregrino.

‘Toen ik een uur geleden met dit probleem zat te worstelen en probeerde uit te vissen of er misschien een klasse bestanden was die immuun was voor deze behandeling, ontdekte ik dat er in feite een persoon was wiens bestanden volledig over het hoofd werden gezien. Aanvankelijk dacht ik dat het kwam omdat hij een framling is, maar de reden is veel subtieler. De Spreker voor de Doden hééft helemaal geen bestanden in een Lusitaans geheugen.’

‘Niet één? Onmogelijk,’ zei Dona Cristã.

‘Al zijn bestanden worden vla de weerwort bijgehouden. Bevinden zich elders. Al zijn archiefmateriaal, zijn financiële zaken, alles. Elke boodschap die hem wordt gestuurd. Begrijpen jullie het?’

‘En evengoed kan hij ze bereiken—’ zei Dom Cristão.

‘Hij is voor het Gesternteparlement onzichtbaar. Als ze alle gegevensoverdracht naar en van Lusitania gaan verbieden, blijven zijn bestanden gewoon toegankelijk omdat de computers het openen van zijn bestanden niet als gegevensoverdracht beschouwen. Het is gewoon eerste opslag — en toch zitten ze niet in een Lusitaans geheugen.’

‘Stel je soms voor,’ zei bisschop Peregrino, ‘om onze meest vertrouwelijke en meest belangrijke bestanden als boodschappen te versturen naar die — die verfoeilijke heiden?’

‘Ik probeer alleen maar te vertellen dat ik dat inderdaad al heb gedaan. De overdracht van de belangrijkste en meest vertrouwelijke regeringsbestanden is bijna afgerond. Het was een overdracht met hoge prioriteit, op lokale snelheid, en hij verloopt dus veel sneller dan het parlementaire kopiëren. Ik bied jullie de kans om een soortgelijke overdracht te doen, gebruikmakend van mijn hoogste prioriteit zodat je voorrang krijgt boven al het andere plaatselijke computergebruik. Als jullie er geen gebruik van wensen te maken — mooi, dan gebruik ik mijn prioriteit om de op een na belangrijkste regeringsbestanden over te dragen.’

‘Maar dan kan hij zo in onze bestanden kijken,’ zei de bisschop.

‘Ja, dat is zo.’

Dom Cristão schudde zijn hoofd. ‘Als we hem vragen om dat niet te doen, doet hij dat niet.’

‘U bent zo naïef als een kind,’ zei bisschop Peregrino. ‘We zouden hem niet eens kunnen dwingen ons de gegevens terug te geven.’

Bosquinha knikte. ‘Dat is zo. Hij zal alles bezitten wat voor ons van levensbelang is en hij kan het houden of teruggeven naar eigen goeddunken. Maar ik ben er net als Dom Cristão van overtuigd dat hij een goed mens is die ons zal helpen in onze nood.’

Dona Cristã stond op. ‘Neem me niet kwalijk,’ zei ze. ‘Ik zou graag onmiddellijk met de overdracht van de belangrijkste dingen beginnen.’

Bosquinha ging weer achter de toetsen zitten en schakelde haar eigen hoogste-prioriteitprocedure in. ‘Voer gewoon de klassen van bestanden in die u wilt kopiëren naar het inkomende-berichtenbe-stand van Spreker Andrew. Ik neem aan dat u al een prioriteitsindeling hebt als u al bezig was met uitprinten.’

‘Hoeveel tijd hebben we?’ vroeg Dom Cristão. Dona Cristã zat al driftig te tikken.

‘De tijd staat hier, bovenaan.’ Bosquinha stak haar hand in het holografische beeld en tipte met haar vinger de aftelcijfers aan.

‘Dingen die we al uitgeprint hebben hoef je niet meer over te hevelen,’ zei Dom Cristão. ‘Die kunnen we altijd opnieuw intikken. Het is trouwens toch maar verschrikkelijk weinig.’

Bosquinha keek de bisschop aan. ‘Ik wist dat dit moeilijk zou worden.’

De bisschop lachte smalend. ‘Moeilijk!’

‘Ik hoop wel dat u alles zorgvuldig afweegt voor u dit aanbod afwijst—’

‘Afwijzen!’ zei de bisschop. ‘Denkt u soms dat ik achterlijk ben? Ik mag dan een hekel hebben aan de pseudoreligie van deze heiligschennende Sprekers voor de Doden, maar als dit de enige manier is die God ons heeft geschonken om de belangrijke bestanden van de kerk te bewaren, dan zou ik maar een armzalig dienaar des Heren zijn als ik me door mijn trots liet weerhouden daar gebruik van te maken. Onze bestanden zijn nog niet uitgesorteerd op belangrijkheid en dat zal een paar minuten vergen, maar ik vertrouw erop dat de Geesteskinderen ons voldoende tijd zullen laten voor het overbrengen van onze gegevens.’

‘Hoeveel tijd schat u dat u nodig zult hebben?’ vroeg Dom Cristão.

‘Niet veel. Tien minuten op zijn hoogst, denk ik.’

Bosquinha was aangenaam verrast. Ze was bang geweest dat de bisschop erop zou staan om eerst al zijn bestanden te kopiëren voor hij de Geesteskinderen hun gang zou laten gaan — gewoon als de zoveelste poging om even te laten merken dat bisschoppen meer macht hadden dan kloosterlingen.

‘Dank u,’ zei Dom Cristão en hij kuste de uitgestoken hand die Peregrino hem voorhield.

De bisschop keek Bosquinha met een kille blik aan. ‘U hoeft niet zo verbaasd te kijken, burgemeester Bosquinha. De Geesteskinderen werken met wereldse kennis en dus steunen zij veel meer op wereldse machines. De moederkerk werkt met dingen van de geest en ons gebruik van openbare geheugenruimte beperkt zich dan ook voornamelijk tot administratieve zaken. En wat de bijbel betreft — wij zijn zo ouderwets en hardnekkig dat we nog steeds tientallen in leer gebonden, op papier gedrukte exemplaren in de kathedraal bewaren. Het Gesternteparlement kan ons onze exemplaren van het woord van God niet afnemen.’ Hij lachte. Kwaadaardig natuurlijk. Bosquinha lachte heel vrolijk terug.

‘Nog een kleinigheid,’ zei Dom Cristão. ‘Als we onze bestanden na vernietiging weer naar het geheugen terugkopiëren, wat zal het Parlement er dan van weerhouden om het weer te doen? En weer, en weer?’

‘Dat is nu juist het moeilijke aan deze beslissing,’ zei Bosquinha. ‘Wat wij doen is afhankelijk van wat het Parlement probeert te bereiken. Misschien zullen ze onze bestanden wel helemaal niet vernietigen. Misschien geven ze ons na deze demonstratie van hun macht onze belangrijkste bestanden meteen wel weer terug. Aangezien ik er geen idee van heb waarom ze ons straffen, kan ik ook moeilijk schatten hoever ze zullen gaan. Als ze ons nog een manier overlaten om loyaal te blijven, moeten we uiteraard ook gevoelig blijven voor verder gaande strafmaatregelen.’

‘Maar als ze om een of andere reden vastbesloten zijn ons als opstandelingen te behandelen?’

‘Tja, als het echt spaak loopt, zouden we altijd nog alles in onze eigen geheugens kunnen terugkopiëren en vervolgens — de weerwort-verbinding verbreken.’

‘God beware ons,’ zei Dona Cristã. ‘Dan zouden we volkomen alleen zijn.’

Bisschop Peregrino keek kwaad. ‘Wat een belachelijk idee, zuster Detestai o Pecado. Of denkt u soms dat Christus afhankelijk is van de weerwort? Dat het Parlement de macht heeft om de Heilige Geest het zwijgen op te leggen?’

Dona Cristã bloosde en ging verder met haar werk achter het toetsenbord.

De secretaris van de bisschop overhandigde hem een vel papier met een lijst van bestanden erop. ‘Je kunt mijn persoonlijke correspondentie wel van de lijst laten,’ zei de bisschop. ‘Ik heb mijn boodschappen al verzonden. We zullen het aan de kerk overlaten om te beslissen welke van mijn brieven de moeite van het bewaren waard is. Voor mij hebben ze geen enkele waarde.’

‘De bisschop is klaar,’ zei Dom Cristão. Zijn vrouw kwam onmiddellijk achter het werkstation vandaan en de secretaris nam haar plaats in.

‘Trouwens,’ zei Bosquinha, ‘misschien willen jullie dit wel weten. De Spreker heeft aangekondigd dat hij vanavond op het praça de dood van Marcos Maria Ribeira zal Bespreken.’ Bosquinha keek op haar horloge. ‘Dat is dus al heel gauw.’

‘Wat,’ zei de bisschop snijdend, ‘geeft u het idee dat mij dat iets zou kunnen schelen?’

‘Ik dacht dat u misschien een vertegenwoordiger zou willen sturen.’

‘Bedankt dat u het ons hebt verteld,’ zei Dom Cristão. ‘Ik denk dat ik wel ga. Ik wil wel graag een Bespreking horen van de man die de dood van San Angelo heeft Besproken.’ Hij keek de bisschop aan. ‘Ik kom u wel verslag uitbrengen over wat hij allemaal zegt, als u dat prettig vindt.’

De bisschop leunde achterover en lachte zuur. ‘Dank u, maar een van mijn mensen zal de Bespreking bijwonen.’

Bosquinha liep het kantoor van de bisschop uit, holde luidruchtig de trap af en liep door de deuren van de kathedraal naar buiten. Nu moest ze maken dat ze in haar eigen kamer terugkwam, want wat het Parlement ook voor hen in petto had, Bosquinha was degene die hun berichten zou ontvangen.

Ze had er niet met de religieuze leiders over gesproken omdat het hun eigenlijk niets aanging, maar zij wist donders goed, althans in zijn algemeenheid, waarom het Parlement dit allemaal deed. De paragrafen die het Parlement het recht gaven om Lusitania als een opstandige kolonie te behandelen, hadden allemaal te maken met de regels betreffende contact met de zwijntjes.

Kennelijk hadden de xenologen iets gedaan dat heel erg mis was. Aangezien Bosquinha niets bekend was van enige schending van de regels, moest het iets zijn dat ingrijpend genoeg was om te worden waargenomen door de satellieten; de enige verklikkerapparatuur die rechtstreeks verslag uitbracht aan de commissie zonder eerst door Bosquinha’s handen te gaan. Bosquinha had geprobeerd te bedenken wat Miro en Ouanda gedaan zouden kunnen hebben — een bosbrand veroorzaakt? Bomen gekapt? De zwijntjes onderling oorlog laten voeren? Alles wat ze bedacht klonk even belachelijk.

Ze probeerde hen te bereiken om hen te kunnen ondervragen, maar ze waren er natuurlijk niet. Door het hek, het bos in, ongetwijfeld om door te gaan met de bezigheden die mogelijk de vernietiging van de Lusitaniakolonie hadden veroorzaakt. Bosquinha hield zichzelf telkens voor dat ze jong waren, dat het allemaal een of andere belachelijke jeugdvergissing zou kunnen zijn.

Maar zó jong waren ze nu ook weer niet en ze waren twee van de knapste koppen in een kolonie die vele pientere mensen kende. Het was maar goed dat het Gesterntereglement verbood dat regeringen bestraffingsinstrumenten bezaten die ook voor martelingen gebruikt konden worden. Voor het eerst van haar leven was Bosquinha zo verschrikkelijk woedend dat ze in staat zou zijn om dergelijke instrumenten te gebruiken als ze ze bezat. Ik weet niet wat jullie dachten te doen, Miro en Ouanda, en ik weet niet wat jullie gedaan hebben; maar wat jullie bedoeling ook is geweest, deze hele gemeenschap zal ervoor moeten boeten. En als er nog gerechtigheid mogelijk was, zou ik jullie daar op een of andere manier voor laten terugbetalen.

Een heleboel mensen hadden gezegd dat ze nooit naar een Bespreking zouden gaan — ze waren immers goede katholieken? Had de bisschop hun dan niet verteld dat de Spreker met de stem van de duivel sprak?

Maar er werden ook andere dingen gefluisterd toen de Spreker eenmaal was gearriveerd. Voornamelijk geruchten, maar Milagre was een klein plaatsje waar geruchten het zout in de pap van het dagelijks leven waren; en geruchten hebben geen waarde als niemand ze gelooft. Er werd dus beweerd dat Quara, het jongste dochtertje van Marcão, dat na zijn dood geen woord meer gezegd had, nu zoveel babbelde dat ze er op school last mee kreeg. En Olhado, die slecht gemanierde jongen met zijn weerzinwekkende metalen ogen, daar zeiden ze van dat hij plotseling vrolijk en opgewonden leek. Misschien wel manisch. Misschien wel bezeten. Geruchten begonnen te laten doorschemeren dat de Spreker op een of andere manier genezende kracht had, dat hij het boze oog bezat, dat zijn zegening je weer gezond maakte, dat zijn vloek je kon doden, dat hij je door je met zijn woorden te betoveren tot gehoorzaamheid kon dwingen. Die geruchten kwamen natuurlijk niet iedereen ter ore en niet iedereen die ze hoorde, geloofde ze. Maar in de vier dagen tussen de aankomst van de Spreker en de avond dat hij de dood van Marcos Maria Ribeira zou Bespreken, nam de gemeenschap van Milagre het besluit om de Bespreking bij te wonen en aan te horen wat de Spreker te vertellen had, of de bisschop nu gezegd had dat ze weg moesten blijven of niet.

Het was de bisschops eigen schuld. Het feit dat hij van zijn verheven positie de Spreker duivels had genoemd, maakte dat de Spreker uiterst ver afstond van de bisschop zelf en van alle goede katholieken: de Spreker is onze tegenpool. Toch was voor de mensen die niet theologisch onderlegd waren de duivel wel beangstigend en machtig, maar dat was God ook. Ze begrepen het veld van goed en kwaad waarop de bisschop doelde heel goed, maar ze stelden veel meer belang in het veld van sterk en zwak — daar hadden ze uiteindelijk iedere dag mee te maken. En in dat veld waren zij zwak en waren God en de duivel en de bisschop allemaal sterk. De bisschop had de Spreker naast zich gesteld als een man met macht. En de mensen waren dus volkomen bereid om de gefluisterde verhalen over wonderen te geloven.

Ook al werd de Bespreking pas een uur van tevoren aangekondigd, het hele praça stond vol en de mensen verdrongen zich in de huizen en gebouwen rondom het plein en in de grasstegen en — straten er omheen. Burgemeester Bosquinha had — in overeenstemming met de wet — de Spreker de eenvoudige microfoon ter beschrikking gesteld die zij voor de zeldzame openbare bijeenkomsten gebruikte. De mensen stelden zich op rond het podium waarop hij zou staan en keken vervolgens om zich heen om te zien wie er allemaal waren. Iedereen was er. Marcão’s gezin natuurlijk. En natuurlijk de burgemeester. Maar ook Dom Cristão en Dona Cristã, en menig bekleder van het priesterambt uit de kathedraal. Dokter Navio. De weduwe van Pipo, de oude Conceição, de archivaris. Libo’s weduwe Bruxinha met haar kinderen. Het gerucht ging dat de Spreker ook van plan was om mettertijd de dood van Pipo en Libo te Bespreken.

En eindelijk, juist toen de Spreker op het podium stapte, ging er een gerucht door de menigte: bisschop Peregrino was er. Niet in zijn ambtskleed maar in een eenvoudige priestermantel. Hij was hier in eigen persoon om de godslasterlijke taal van de Spreker aan te horen! Menig inwoner van Milagre wachtte in verrukte spanning op wat zou komen. Zou de bisschop opstaan en op wonderbaarlijke wijze de duivel neerslaan? Zou er een strijd gevoerd gaan worden die buiten de apocalyptische visioenen van Johannes zijn gelijke niet had?

Toen kwam de Spreker voor de microfoon staan en wachtte tot ze stil waren. Hij was tamelijk lang en nog vrij jong, maar zijn witte huid deed hem er ongezond uitzien vergeleken bij al die duizenden tinten bruin van de Lusitaniërs. Spookachtig. Ze vielen stil en hij begon te Spreken.

‘Hij was bekend onder drie namen. De eerste vinden we in de officiële archieven: Marcos Maria Ribeira. Samen met zijn officiële gegevens. Geboren in 1929. Gestorven in 1970. Werkte in de metaalgieterij. Onberispelijke veiligheidsstaat. Nooit gearresteerd. Een vrouw, zes kinderen. Een modelburger omdat hij nooit iets deed dat erg genoeg was om opgetekend te worden in het archief.’

Veel toehoorders voelden een vage onrust. Ze hadden redenaarskunst verwacht. In plaats daarvan had de Spreker een heel gewone stem. En zijn woorden hadden niets van het formele van religieuze taal. Duidelijk, eenvoudig, bijna alledaags. Er waren maar een paar mensen die beseften dat juist die eenvoud zijn stem en zijn woorden zo ontzettend geloofwaardig maakte. Hij stond hier niet onder bazuingeschal de Waarheid te vertellen; hij vertelde de waarheid, het verhaal waaraan je geen seconde zou twijfelen omdat het zo vanzelf sprak. Bisschop Peregrino was een van degenen die dat merkten en het maakte hem een beetje zenuwachtig. Deze Spreker zou een formidabele vijand zijn die hij niet met vuurwerk vanaf het altaar zou kunnen neerslaan.

‘De tweede naam die hij had was Marcão. Grote Marcos. Omdat hij een reus van een kerel was. Bereikte al zeer jong zijn volwassen lengte. Hoe oud was hij toen hij de twee meter bereikte? Elf? In ieder geval was hij op zijn twaalfde al zo lang. Zijn postuur en zijn kracht maakten hem een waardevolle kracht in de gieterij, waar de porties staal zo klein zijn dat veel van het werk rechtstreeks met de hand wordt bestuurd en kracht dus uitmaakt. Er hingen mensenlevens af van Marcão’s kracht.’

Op het praça knikten de mannen van de gieterij. Ze hadden allemaal tegen elkaar opgesneden dat ze nooit een woord zouden loslaten tegen de framling atheïst. Kennelijk had een van hen toch gepraat, maar nu was het toch wel prettig dat de Spreker het goed had, dat hij begreep wat zij zich van Marcão herinnerden. Ze wilden allemaal wel dat ze zelf degene geweest waren die de Spreker over Marcão had verteld. Ze vermoedden niet dat de Spreker niet eens had geprobeerd om hen te spreken te krijgen. Na al die jaren waren er een heleboel dingen die Andrew Wiggin wist zonder ernaar te hoeven vragen.

‘Zijn derde naam was Cão. Hond.’

O ja, dachten de Lusitaniërs. Dit is wat we altijd over Sprekers voor de Doden gehoord hebben. Ze hebben geen respect voor de doden, geen gevoel voor hoe het hoort.

‘Dat was de naam waarmee jullie hem aanduidden wanneer jullie hoorden dat zijn vrouw Novinha weer eens een blauw oog had, met haar been trok of met hechtingen in haar lip rondliep. Hij was een beest om haar dat aan te doen.’

Hoe durfde hij dat te zeggen? De man is dood! Maar onder hun woede voelden de Lusitaniërs zich om een heel andere reden niet erg op hun gemak. Ze herinnerden zich bijna allemaal wel een keer dat ze exact die woorden hadden gezegd of gehoord. Het was alleen zo ongepast van de Spreker dat hij in het openbaar de woorden herhaalde die zij over Marcão hadden gesproken toen hij nog leefde.

‘Niet dat iemand van jullie Novinha graag mocht, trouwens. Niet die vrouw met haar kouwe kak die jullie geen van allen ooit gedag zei. Maar ze was kleiner dan hij en ze was de moeder van zijn kinderen, en als hij haar sloeg, verdiende hij de naam Cão.’

Ze stonden verlegen tegen elkaar te mompelen. De mensen die in de buurt van Novinha op het gras zaten keken naar haar en keken dan weer gauw de andere kant op; nieuwsgierig om te zien hoe zij zou reageren, maar zich pijnlijk bewust van het feit dat de Spreker gelijk had, dat ze haar niet mochten, dat ze tegelijk medelijden en angst voor haar voelden.

‘Vertel me eens, is dit de mens die jullie kenden? Hing meer uren in de kroeg rond dan wie dan ook, maar maakte er toch nooit vrienden. Voor hem was de kameraadschap van de alcohol niet weggelegd. Je kon zelfs niet aan hem zien hoeveel hij op had. Hij was knorrig en kort aangebonden voor hij iets te drinken had gehad en hij was knorrig en kort aangebonden voor hij buiten westen raakte — niemand kon het verschil zien. Je hoorde er nooit van dat hij met iemand bevriend was en jullie vonden het geen van allen prettig als hij ergens binnenstapte. Dat is de mens die jullie kenden, de meesten van jullie. Cão. Amper een mens, eigenlijk.’

Ja, dacht ze. Dat was de mens. Inmiddels was de aanvankelijke schrik over zijn gebrek aan wellevendheid wat bedaard. Ze waren inmiddels gewend aan het feit dat de Spreker niet van plan was om iets in dit verhaal mooier voor te stellen dan het was. En toch voelden ze zich nog niet op hun gemak. Want er kleefde iets ironisch, niet aan zijn toon, maar aan zijn woorden. ‘Amper een mens, eigenlijk,’ had hij gezegd, maar hij was natuurlijk wél een mens, en ze beseften vaag dat hoewel de Spreker heel goed begreep hoe zij over Marcão dachten, hij het niet per se met hen eens was.

‘Een paar anderen, de mannen van de metaalgieterij in Bairro das Fabricadoras, kenden hem als een sterke arm waarop ze konden vertrouwen. Je kon altijd op hem rekenen. Dus binnen de muren van de gieterij had hij hun ontzag. Maar als je de deur uitliep, behandelde je hem net als alle anderen — je negeerde hem, vond hem maar niks.’

De ironie was nu onmiskenbaar. Hoewel er aan de stem van de Spreker niets te merken was — nog steeds de eenvoudige, alledaagse manier van praten waarmee hij begonnen was — voelden de mannen die met hem gewerkt hadden het in hun binnenste: we hadden hem niet moeten negeren zoals we gedaan hebben. Als hij binnen de gieterij waarde had, hadden we hem misschien daarbuiten ook moeten waarderen.

‘Sommigen van jullie weten ook nog iets waarover jullie vaak liever niet praten. Jullie weten dat jullie hem de naam Cão al gaven lang voordat hij die verdiende. Jullie waren toen elf, twaalf jaar oud. Kleine jongens. Hij werd zo lang. Jullie schaamden je om naast hem te lopen. En jullie waren bang ook, omdat hij jullie zo’n hulpeloos gevoel gaf.’

Dom Cristão mompelde tegen zijn vrouw: ‘Ze zijn gekomen om roddel te horen en ze krijgen verantwoordelijkheid naar het hoofd geslingerd.’

‘En dus behandelden jullie hem op de manier waarop mensen altijd dingen behandelen die groter zijn dan zij,’ zei de Spreker. ‘Jullie groepten samen. Net als jagers die een grote mastodont proberen neer te leggen. Als stierenvechters die een reusachtige stier eerst proberen te verzwakken voor ze hem doden. Schelden, stompen, sarren. Laat hem kringetjes draaien. Hij kan nooit weten waar de volgende klap vandaan komt. Prik hem met weerhaken die in zijn huid blijven steken. Verzwak hem met pijn. Maak hem dol. Want hoe groot hij ook is, jullie kunnen hem van alles laten doen. Jullie kunnen hem laten schreeuwen. Jullie kunnen hem laten hollen. Jullie kunnen hem aan het huilen maken. Zie je wel? Hij is dus toch zwakker dan jullie.’

Ela was kwaad. Het was haar bedoeling geweest dat hij Marcão zou beschuldigen, niet dat hij verzachtende omstandigheden voor hem zou aanvoeren. Het feit dat hij een moeilijke jeugd had gehad, gaf hem nog niet het recht om moeder in elkaar te slaan als hij daar zin in had.

‘Jullie hoeven je daar niet schuldig over te voelen. Jullie waren toen nog kinderen en kinderen zijn wreed omdat ze niet beter weten. Dat zouden jullie nu niet meer doen. Maar nu ik jullie eraan heb herinnerd, kunnen jullie natuurlijk het verband makkelijk zien. Jullie noemden hem een hond en dus werd hij een hond. Voor de rest van zijn leven. Deed hulpeloze mensen pijn. Sloeg zijn vrouw. Schold zo gemeen tegen zijn zoon Miro dat hij de jongen zijn huis uitdreef. Hij gedroeg zich zoals jullie hem behandelden door te worden wat jullie hem hadden verteld dat hij was.’

Je bent een idioot, dacht bisschop Peregrino. Als mensen alleen maar reageren op de manier waarop anderen hen behandelen, dan is niemand ergens verantwoordelijk voor. Als je je zonden niet zelf gekozen hebt, hoe kun je er dan berouw van hebben?

Alsof hij de onuitgesproken tegenwerping van de bisschop had gehoord, hief de Spreker zijn hand op en vaagde zijn eigen woorden weg. ‘Maar het makkelijke antwoord is niet altijd waar. Jullie kwellingen maakten hem niet gewelddadig — ze maakten hem nors. En toen jullie te oud werden om hem nog langer te kwellen, groeide hij over zijn haat voor jullie heen. Hij was niet iemand die over oud zeer bleef wrokken. Zijn woede bekoelde en veranderde in achterdocht. Hij wist dat jullie hem minachtten; hij leerde te leven zonder jullie. In vrede.’

De Spreker pauzeerde een ogenblik en sprak vervolgens hardop uit wat zij zich in stilte allemaal afvroegen. ‘Hoe werd hij dan toch de wrede man die jullie kenden? Denk eens even goed na. Wie had er last van zijn wreedheid? Zijn vrouw. Zijn kinderen. Sommige mannen slaan hun vrouw en hun kinderen omdat ze naar macht hongeren maar te zwak of te dom zijn om zich die macht in de buitenwereld te verwerven. Een hulpeloze vrouw en kinderen die uit noodzaak en gewoonte en wrang genoeg ook wel uit liefde aan zo’n man gebonden zijn, zijn de enige slachtoffers die hij de baas kan.’

Ja, dacht Ela terwijl ze tersluiks naar haar moeder keek. Dit is wat ik wilde. Dit is waarom ik hem vroeg om vaders dood te Bespreken.

‘Zulke mannen zijn er,’ zei de Spreker, ‘maar Marcos Ribeira was er niet zo een. Denk eens even na. Hebben jullie ooit gehoord dat hij een van zijn kinderen sloeg? Ooit? Jullie die zijn collega’s waren — heeft hij jullie ooit met geweld zijn wil proberen op te leggen? Leek hij rancuneus als de dingen anders gingen dan hij had gewild? Marcão was geen zwakke, gemene kerel. Hij was een sterke kerel. Hij had helemaal geen behoefte aan macht. Hij had behoefte aan liefde. Niet aan overheersing. Aan trouw.’

Bisschop Peregrino grijnsde verbeten, op de manier waarop een duellist een geduchte tegenstander kon complimenteren. Jij bewandelt een kronkelig pad, Spreker. Je draait om de waarheid heen, doet schijnaanvallen. En als je toeslaat, is het goed raak ook. Deze mensen zijn hier gekomen om zich te vermaken, maar ze zijn jouw schietschijf; je zal ze recht in het hart treffen.

‘Sommigen van jullie zullen zich een voorval herinneren,’ zei de Spreker. ‘Marcos was misschien een jaar of dertien en jullie ook. Jullie waren hem aan het pesten op de grashelling achter school. Jullie waren wat gemener dan gewoonlijk. Jullie bedreigden hem met stenen en sloegen hem met capimstengels. Jullie wisten hem hier en daar licht te verwonden, maar hij droeg het. Probeerde jullie te ontlopen. Vroeg jullie om op te houden. Toen trof een van jullie hem hard in de buik en dat deed hem meer pijn dan jullie ooit hadden kunnen denken, want zelfs toen al leed hij aan de ziekte die hem uiteindelijk het leven kostte. Hij was nog niet gewend aan zijn kwetsbaarheid en aan zijn pijn. Het voelde alsof hij doodging. Hij was in een hoek gedreven. Jullie vermoordden hem. En dus sloeg hij terug.’

Hoe wist hij dat? dacht een zestal mensen. Het was al zo lang geleden. Wie vertelde hem hoe het ging. Het liep uit de hand, dat was alles. We bedoelden er niets mee, maar toen zijn arm uitschoot, zijn reusachtige vuist, als een schop van een cabra — hij wilde me pijn doen—

‘Het had ieder van jullie kunnen zijn die op de grond viel. Toen werden jullie bang omdat hij nog sterker was dan jullie hadden gedacht. Maar wat jullie nog het meest bang maakte, was dat jullie donders goed wisten wat voor vergelding jullie verdiend hadden. En dus riepen jullie om hulp. En wat zagen de toesnellende onderwijzers? Een kleine jongen die huilend en bloedend op de grond lag. Een kind zo groot als een volwassen man met hier en daar een paar krasjes dat zei dat het hem speet en dat hij het zo niet bedoeld had. En een stuk of zes anderen die zeiden: Hij begon hem zomaar te slaan. Begon hem zonder enige aanleiding af te maken. Wij probeerden hem nog tegen te houden, maar Cão is zo groot. Hij moet altijd de kleintjes hebben.’

Kleine Grego ging helemaal in het verhaal op. ‘Mentirosos!’ schreeuwde hij. Ze stonden te liegen! Verscheidene mensen om hem heen moesten een beetje lachen. Quara snoerde hem de mond.

‘Zo veel getuigen,’ zei de Spreker. ‘De onderwijzers hadden geen andere keus dan de beschuldiging te geloven. Tot er een meisje naar voren stapte en hun op kille toon vertelde dat ze het allemaal gezien had. Marcos had alleen geslagen om zich te verdedigen tegen een volkomen onverhoedse, gemene, pijnlijke aanval van een bende jongens die zich veel meer als cães gedroegen dan Marcos Ribeira ooit deed. Haar verhaal werd onmiddellijk voor waar aangenomen. Ze was tenslotte de dochter van Os Venerados.’

Grego keek zijn moeder met vurige ogen aan, sprong toen overeind en riep tegen de mensen om hem heen: ‘A mamãe o libertou!’ Mama heeft hem gered. De mensen lachten, draaiden zich om en keken naar Novinha. Maar haar gezicht bleef strak en ze weigerde hun tijdelijke genegenheid voor haar kind te beantwoorden. Beledigd keken ze de andere kant weer op.

‘Novinha,’ zei de Spreker. ‘Haar kille manier van doen en haar pientere verstand maakten haar net zozeer tot een verstotene als Marcão. Geen van jullie kon zich een gelegenheid herinneren waarbij ze ooit iets vriendelijks tegenover een van jullie had gedaan. En daar kwam ze ineens Marcão te hulp. Tja, jullie weten hoe het lag. Ze kwam Marcão helemaal niet te hulp — ze voorkwam gewoon dat jullie ongestraft iets konden uithalen.’

Ze knikten en lachten instemmend, die mensen wier toeschietelijke houding ze zojuist had afgewezen. Dat is Dona Novinha, de biologista, ten voeten uit, veel te goed voor ons gewone stervelingen.

‘Marcos zag het heel anders. Hij was zo vaak een beest genoemd dat hij het bijna geloofde. Novinha was met hem begaan, als met een menselijk wezen. Een knap meisje, een begaafd kind, de dochter van de zalige Venerados, altijd verheven als een godin, en nu had ze ineens haar hand naar hem uitgestrekt, hem gezegend en zijn gebed verhoord. Hij aanbad haar. Zes jaar later trouwde hij met haar. Is dat geen verrukkelijk verhaal?’

Ela keek naar Miro, die met een opgetrokken wenkbrauw terugkeek. ‘Je zou die ouwe schoft bijna aardig gaan vinden, niet?’ zei Miro op droge toon.

Plotseling, na een lange pauze, begon de Spreker ineens weer te praten, luider dan eerst. Ze schrokken er verbaasd van wakker. ‘Hoe kwam het dan dat hij haar ging haten, dat hij haar sloeg, dat hij een hekel had aan hun kinderen? En waarom verdroeg zij het, deze briljante vrouw met haar krachtige wil? Ze had op elk moment een eind kunnen maken aan het huwelijk. De kerk staat wel geen scheiding toe, maar er is altijd nog scheiding van tafel en bed, en zij zou niet de eerste in Milagre geweest zijn die haar echtgenoot in de steek liet. Ze had haar zielige kinderen kunnen meenemen en kunnen vertrekken. Maar ze blééf. De burgemeester en de bisschop drongen er zelfs op aan dat ze bij hem weg zou gaan. Zij gaf hun te verstaan dat ze moesten opdonderen.’

Veel van de Lusitaniërs lachten; ze zagen al voor zich hoe bitse Novinha de bisschop had staan afsnauwen en Bosquinha de ogen had doen neerslaan. Ze mochten Novinha wel niet graag, maar zij was zo ongeveer de enige persoon in Milagre die zonder enige nadelige consequentie haar neus kon ophalen voor het gezag.

De bisschop herinnerde zich het tafereel in zijn werkkamer van ruim tien jaar geleden. Ze had niet woordelijk gezegd wat de Spreker zojuist aanhaalde, maar het effect was vrijwel identiek. Toch was hij destijds alleen geweest. Hij had het nooit aan iemand verteld. Wie was deze Spreker en hoe wist hij zoveel over dingen waar hij onmogelijk iets over kon weten?

Toen het gelach wegstierf, ging de Spreker verder. ‘Er was een band die hen aan elkaar bond in een huwelijk dat ze haatten. Die band was Marcão’s ziekte.’

Zijn stem klonk nu zachter en de Lusitaniërs moesten moeite doen om hem te verstaan.

‘Die ziekte bepaalde zijn leven vanaf het moment dat hij verwekt werd. De genen die zijn ouders hem meegaven, vormden een combinatie die ervoor zorgde dat zodra zijn puberteit inzette al zijn klierweefsel gestádig en onverbiddelijk werd omgezet in vetweefsel. Dokter Navio kan u veel beter dan ik vertellen hoe dat in zijn werk gaat. Marcão wist al als kind dat hij deze aandoening had; zijn ouders wisten het voor ze aan de Descolada overleden; Gusto en Cida wisten het omdat ze het genenmateriaal van alle mensen op Lusitania onderzocht hadden. Zij waren allemaal dood. Er was nog maar één levend mens die het wist, degene die de xenobiologische bestanden had geërfd. Novinha.’

Dokter Navio snapte het niet helemaal. Als ze dit toch al wist voor ze trouwden, dan wist ze toch ook dat de meeste mensen met die aandoening steriel waren. Waarom zou ze dan met hem getrouwd zijn als ze min of meer zeker wist dat hij nooit kinderen zou kunnen verwekken? Toen besefte hij ineens wat hij al eerder had moeten begrijpen, dat Marcão géén zeldzame uitzondering was op het normale ziektepatroon. Er waren geen uitzonderingen. Navio kreeg er een kleur van. De Spreker stond op het punt om hun iets te gaan vertellen dat verfoeilijk was.

‘Novinha wist dat Marcão stervende was,’ zei de Spreker. ‘Ze wist ook voor ze met hem trouwde dat hij gegarandeerd volkomen steriel was.’

Het duurde even voor de betekenis hiervan doordrong. Ela kreeg het gevoel dat al haar inwendige organen vloeibaar waren geworden. Zonder haar hoofd om te draaien zag ze dat Miro helemaal verstijfd was en doodsbleek was geworden.

De Spreker ging verder in weerwil van het toenemende gefluister onder de toehoorders. ‘Ik heb de genen-scans gezien. Marcos Maria Ribeira heeft nooit een kind verwekt. Zijn vrouw had kinderen, maar die waren niet van hem en hij wist het en zij wist dat hij het wist. Het was een deel van de afspraak die ze maakten toen ze trouwden.’

Het gefluister ging over in mompelen, het gemompel ging over in protesten en toen het lawaai zijn hoogtepunt bereikte, sprong Quim overeind en schreeuwde, krijste tegen de Spreker: ‘Mijn moeder is geen echtbreekster! Dat gaat je je leven kosten, dat je haar een hoer hebt durven noemen!’

Zijn laatste woorden bleven in de stilte nagalmen. De Spreker gaf geen. antwoord. Hij bleef gewoon staan wachten zonder zijn blik van Quims brandende gezicht af te wenden. Tot Quim tenslotte besefte dat hij het was en niet de Spreker die het woord had uitgesproken dat maar in zijn oren bleef naklinken. Hij weifelde. Hij keek naar zijn moeder, die naast hem op de grond zat, maar niet langer stijf rechtop, eerder een beetje ingezakt, en hij keek naar haar handen die trillend op haar schoot lagen. ‘Vertel het hun, moeder,’ zei Quim. Zijn stem had een smekender klank dan zijn bedoeling was geweest.

Ze gaf geen antwoord. Zei geen enkel woord, keek hem niet aan. Als hij niet beter wist, zou hij denken dat haar trillende handen een bekentenis waren, dat ze zich schaamde, alsof wat de Spreker zei de waarheid was die God hem in eigen persoon zou vertellen als Quim Hem daarom vroeg. Hij herinnerde zich de uitleg die vader Mateu bij de folteringen van de hel had gegeven; God veracht echtbrekers omdat zij de macht van de schepping bespotten die Hij met hen deelde, omdat ze niet voldoende goedheid in hun lijf hebben om beter te zijn dan amoeben. Quim proefde bittere gal in zijn mond. Wat de Spreker zei was waar.

‘Mamãe,’ zei hij luid en smalend. ‘Quem fôde p’ra fazer-me?’

De mensen hijgden van schrik. Olhado sprong overeind met gebalde vuisten. Pas toen kwam Novinha in beweging. Ze stak een hand uit als om Olhado ervan te weerhouden zijn broer te slaan. Quim zag amper dat Olhado was opgesprongen om zijn moeder te verdedigen; de enige gedachte die door zijn hoofd speelde was dat Miro dat niet had gedaan. Miro wist ook dat het waar was.

Quim haalde diep adem, draaide zich vervolgens om, keek een tel hulpeloos rond en baande zich toen een weg door de menigte. Niemand zei een woord tegen hem, hoewel ze hem allemaal nakeken. Als Novinha de beschuldiging had ontkend, zouden ze haar geloofd hebben, zouden ze de Spreker die het bestond om de dochter van Os Venerados van zo’n zonde te beschuldigen gelyncht hebben. Maar ze had het niet ontkend. Ze had de schunnige beschuldiging van haar eigen zoon gehoord en ze zei niets. Het was waar. En nu luisterden ze geboeid verder. Weinigen trokken zich het echt aan. Ze wilden gewoon graag weten wie de vader van Novinha’s kinderen was.

De Spreker hernam kalm zijn verhaal. ‘Na de dood van haar ouders en voor de geboorte van haar kinderen waren er maar twee mensen van wie Novinha hield. Pipo was haar tweede vader. Novinha verankerde haar leven in hem; een paar korte jaren proefde ze iets van wat het betekent om deel uit te maken van een gezin. Toen stierf hij en Novinha was van mening dat zij hem had gedood.’

Mensen die naast Novinha’s gezin zaten zagen hoe Quara zich voor Ela op haar hurken liet zakken om haar te vragen: ‘Waarom is Quim zo kwaad?’

Ela antwoordde zacht: ‘Omdat papai niet echt onze vader was.’

‘O,’ zei Quara. ‘Is de Spreker nu onze vader?’ Haar stem klonk hoopvol. Ela beduidde haar om stil te zijn.

‘De avond dat Pipo stierf,’ zei de Spreker, ‘had Novinha hem iets laten zien dat ze had ontdekt, iets dat te maken had met de Descolada en wat die aanricht in de planten en dieren van Lusitania. Pipo zag meer in haar werk dan ze er zelf in zag. Hij haastte zich naar het bos waar de zwijntjes op hem wachtten. Misschien vertelde hij hun wat hij had ontdekt. Misschien raadden ze het wel alleen maar. Maar Novinha vond dat het haar schuld was, omdat zij hem een geheim had laten zien dat de zwijntjes desnoods ten koste van een moord verborgen wilden houden.

Het was te laat om wat ze gedaan had ongedaan te maken. Maar ze kon er wel voor zorgen dat het nooit meer zou gebeuren. En dus beveiligde ze alle bestanden die iets te maken hadden met de Descolada en met wat zij Pipo die avond had laten zien. Ze wist wie de bestanden zou willen inkijken. Dat was Libo, de nieuwe zenador. Zoals Pipo een vader voor haar was geweest, zo was Libo een broer voor haar geweest, en meer dan een broer. Pipo’s dood was al moeilijk te dragen, maar die van Libo zou nog veel erger zijn. Hij vroeg naar de bestanden. Hij eiste het recht op ze te mogen inzien. Zij gaf hem te verstaan dat ze hem die bestanden nooit zou laten zien.

Ze wisten allebei precies wat dat betekende. Als hij met haar trouwde, zou hij de beschermde bestanden kunnen lezen. Ze hielden wanhopig veel van elkaar, ze hadden elkaar meer dan ooit nodig, maar Novinha kon nooit met hem trouwen. Hij zou haar nooit willen beloven om de bestanden niet te lezen en zelfs als hij het wel zou beloven, zou hij zijn belofte niet kunnen houden. Hij zou vast en zeker zien wat zijn vader zag. Hij zou sterven.

Weigeren om met hem te trouwen was één ding, maar zonder hem leven was iets heel anders. En dus leefde ze niet zonder hem. Ze sloot een overeenkomst met Marcão. Ze zou voor de wet met hem trouwen, maar haar ware echtgenoot en de vader van al haar kinderen zou Libo zijn, was Libo.’

Bruxinha, Libo’s weduwe, kwam bevend overeind; de tranen stroomden haar over de wangen en ze jammerde: ‘Mentira, mentira.’ Leugens, leugens. Maar ze huilde niet van boosheid, ze huilde van verdriet. Ze rouwde weer helemaal opnieuw om het verlies van haar man. Drie van haar dochters hielpen haar om het praça te verlaten.

Terwijl zij naar huis liep, ging de Spreker op zachte toon verder. ‘Libo wist dat hij zijn vrouw Bruxinha en hun vier dochters verdriet deed. Hij haatte zichzelf voor wat hij had gedaan. Hij probeerde weg te blijven. Maandenlang, soms jarenlang, lukte hem dat. Novinha deed ook haar best. Ze weigerde hem te ontmoeten, ze sprak zelfs niet tegen hem. Ze verbood haar kinderen over hem te praten. En op het laatst dacht Libo dan dat hij sterk genoeg was om haar op te zoeken zonder in hun oude wangedrag te vervallen. Novinha zou zo eenzaam zijn met haar echtgenoot, die zelfs niet aan Libo kon tippen. Ze gaven nimmer voor dat er iets goeds stak in wat ze deden. Ze konden er gewoon niet erg lang buiten.’

Bruxinha hoorde dit toen ze werd weggeleid. Het was op dit moment natuurlijk een schrale troost voor haar, maar terwijl bisschop Peregrino haar stond na te kijken, besefte hij dat de Spreker haar een geschenk gaf. Zij was het meest onschuldige slachtoffer van zijn wrede waarheid, maar hij liet haar niet met de as zitten. Hij gaf haar een manier om te kunnen leven met de wetenschap van wat haar man had gedaan. Het was jouw schuld niet, vertelde hij haar. Niets wat jij deed had het kunnen verhinderen. Je echtgenoot was degene die gefaald heeft, niet jij. Gezegende Maagd, bad de bisschop in stilte, laat Bruxinha horen wat hij zegt en laat haar het geloven.

Libo’s weduwe was niet de enige die huilde. Vele honderden ogen die haar nakeken stonden ook vol tranen. Om te ontdekken dat Novinha een echtbreekster was, was een schok, maar een verrukkelijke: die vrouw met haar hart van steen had een zwakke plek die haar geen haar beter maakte dan ieder ander. Maar het aantreffen van diezelfde zwakke plek in Libo schonk geen vreugde. Iedereen had van hem gehouden. Zijn hartelijkheid, zijn vriendelijkheid, zijn wijsheid die ze zo bewonderden; ze wilden niet weten dat dat allemaal maar een masker was.

En dus waren ze verrast toen de Spreker hen eraan herinnerde dat het niet de dood van Libo was die hij vandaag Besprak. ‘Waarom vond Marcos Ribeira dit goed? Novinha dacht omdat hij een vrouw wilde en de illusie dat hij kinderen had, om niet te schande te staan in de gemeenschap. En dat was ook ten dele waar. Maar hij trouwde voornamelijk met haar omdat hij van haar hield. Hij hoopte nooit echt dat ze van hem zou gaan houden zoals hij van haar hield, omdat hij haar aanbad; zij was een godin en hij wist dat hij ziek was, uitschot, een verachtelijk beest. Hij wist dat ze hem niet kon aanbidden, of zelfs maar van hem kon houden. Hij hoopte dat ze op zekere dag misschien een beetje genegenheid voor hem zou gaan voelen. Dat ze enige saamhorigheid zou voelen.’

De Spreker boog een ogenblik zijn hoofd. De Lusitaniërs hoorden de woorden die hij niet hoefde uit te spreken: Dat heeft ze nooit gedaan.

‘Elk kind dat kwam,’ zei de Spreker, ‘was een nieuw bewijs voor Marcos dat hij gefaald had. Dat de godin hem nog steeds verachtelijk vond. Waarom? Hij was loyaal. Hij had nooit, tegen een van zijn kinderen laten doorschemeren dat hij niet hun vader was. Hij brak nooit zijn belofte aan Novinha. Soms was het meer dan hij kon verdragen. Hij weigerde haar oordeel te aanvaarden. Zij was geen godin. Haar kinderen waren allemaal bastaarden. Dat hield hij zichzelf voor als hij haar sloeg, als hij tegen Miro schold.’

Miro hoorde zijn eigen naam, maar herkende die niet als iets dat met hem te maken had. Zijn band met de werkelijkheid was brozer dan hij ooit had vermoed en hij had vandaag te veel schokken te verwerken gekregen. Het onmogelijke wonder van de zwijntjes en de bomen. Moeder en Libo, geliefden. Ouanda, die hem zo na stond als zijn eigen lichaam, zijn eigen ik, plotseling van hem losgescheurd en op een onbereikbaar voetstuk geplaatst, als Ela, als Quara, als een gewone zuster. Zijn ogen staarden nietsziend naar het gras; de stem van de Spreker was alleen maar geluid, hij hoorde geen betekenis in de woorden, alleen maar dat verschrikkelijke geluid. Miro had die stem opgeroepen, had gewild dat hij Libo’s dood Besprak. Hoe had hij kunnen weten dat hij in plaats van een goedertieren geestelijke van een humanistische levensbeschouwing de oorspronkelijke Spreker op zijn dak zou krijgen, met zijn doordringende geest en zijn veel te scherpe begrip? Hij had toch niet kunnen weten dat onder dat meelevende masker Ender de vernietiger schuilging, de mythische Lucifer van de grootste wandaad van de mensheid, vastbesloten om zijn naam waar te maken en het levenswerk van Pipo, Libo, Ouanda en Miro zelf belachelijk te maken door in één enkel uur met de zwijntjes al te zien wat alle anderen in bijna vijftig jaar over het hoofd hadden gezien, om vervolgens Ouanda ook nog eens van hem te scheiden met één enkele, genadeloze slag van het zwaard der waarheid; dat was de stem die Miro hoorde, de enige zekerheid die hem overbleef, die meedogenloze, verschrikkelijke stem. Miro klampte zich vast aan het geluid ervan, probeerde het te haten, maar het lukte hem niet omdat hij zichzelf niet voor de gek kon houden, omdat hij wist dat Ender geen vernietiger was, omdat hij wist dat wat hij vernietigde een illusie was, en de illusie moest sterven. De waarheid over de zwijntjes, de waarheid over onszelf. Op een of andere manier is deze oeroude man in staat om de waarheid te zien zonder dat die zijn ogen verblindt of hem krankzinnig maakt. Ik moet naar deze stem luisteren en de kracht ervan tot me laten doordringen zodat ik ook in het licht kan kijken zonder te sterven.

‘Novinha wist wat ze was. Een echtbreekster, een huichelaar. Ze wist dat ze Marcão, Libo, haar kinderen en Bruxinha pijn deed. Ze wist dat ze Pipo had vermoord. En dus verdroeg ze alles, lokte zelfs Marcão’s bestraffingen uit. Het was haar boetedoening. En die boetedoening was altijd ontoereikend. Hoe erg Marcão haar misschien ook haatte, ze haatte zichzelf altijd nog meer.’

De bisschop knikte traag. De Spreker had iets monsterlijks gedaan met het onthullen van al die geheimen ten overstaan van de hele gemeenschap. Ze hadden in een biecht uitgesproken moeten worden. Toch had Peregrino de kracht ervan gevoeld, zoals de hele gemeenschap gedwongen was om deze mensen te ontdekken die ze meenden te kennen, en vervolgens nog eens en nog eens; en met elke herziening van het verhaal werden ze ook gedwongen om hun zelfbeeld te herzien, omdat ook zij een deel van dit verhaal waren geweest, door alle betrokken mensen wel honderd, wel duizend keren aangeraakt, zonder tot nu toe ooit begrepen te hebben wie het was die zij aanraakten. Het was een pijnlijk, akelig iets om mee te maken, maar uiteindelijk had het een eigenaardige kalmerende uitwerking. De bisschop boog zich opzij naar zijn secretaris en fluisterde: ‘Geroddeld zal er nu tenminste niet worden — alle geheimen zijn al bekend.’

‘Alle mensen in dit verhaal hebben geleden,’ zei de Spreker. ‘Allemaal offerden ze iets op voor de mensen van wie ze hielden. Allemaal hebben ze de mensen die van hen hielden verschrikkelijk veel leed aangedaan. En jullie — zoals jullie hier vandaag naar mij luisteren, jullie hebben ook leed veroorzaakt. Maar onthoud goed: Marcão’s leven was tragisch en wreed, maar hij had op elk moment een eind kunnen maken aan zijn overeenkomst met Novinha. Hij verkoos om te blijven. Hij moet er enige vreugde in gevonden hebben. En Novinha: zij brak de goddelijke wetten die deze gemeenschap bijeenhouden. Zij heeft haar straf al ondergaan. De kerk eist nimmer zulke afschuwelijke boetedoeningen als die zij zichzelf oplegde. En mochten jullie geneigd zijn om te denken dat ze wel wat kinderachtige wreedheden van jullie kant verdient, houd dit dan in gedachten: al het leed dat ze heeft geleden en alles wat ze heeft gedaan, was met slechts één doel voor ogen — voorkomen dat de zwijntjes Libo zouden doden.’

De woorden lieten hen achter met bedroefd hart.

Olhado stond op en liep naar zijn moeder toe. Hij liet zich naast haar op zijn knieën zakken en sloeg zijn arm om haar schouders. Ela ging naast haar zitten, maar ze zat met haar hoofd naar de grond gevouwen te huilen. Quara kwam voor haar moeder staan en keek vol ontzag toe. En Grego begroef zijn hoofd in Novinha’s schoot en snikte het uit. De mensen die dicht om hen heen zaten hoorden hem roepen: ‘Todo papai é morto. Nao tenho nem papai.’ Al mijn papa’s zijn dood. Ik heb geen papa meer.

Ouanda stond in de ingang van de steeg waarheen ze haar moeder had begeleid vlak voor de Bespreking was afgelopen. Ze keek of ze Miro zag, maar hij was al weg.

Ender stond achter het podium naar Novinha’s gezin te kijken en wilde dat hij iets kon doen om hun pijn te verlichten. Er was altijd pijn na een Bespreking, omdat een Spreker voor de Doden op geen enkele manier de waarheid verzachtte. Maar het kwam maar zelden voor dat mensen een leven leidden zo vol van bedrog als dat van Marcão, Libo en Novinha; zelden waren er zoveel schokken te verwerken, was er zoveel nieuwe informatie die de mensen dwong om hun denkbeeld van mensen die ze kenden, van mensen die ze liefhadden, te wijzigen. Aan de gezichten die hem aankeken terwijl hij sprak had Ender kunnen zien dat hij vandaag erg veel pijn had veroorzaakt. Hij had het allemaal zelf gevoeld, alsof ze hun leed op hem hadden overgedragen. Bruxinha was het ergst overrompeld, maar niet het ergst gekwetst. Die onderscheiding kwam Miro en Ouanda toe, die gemeend hadden te weten wat de toekomst hun brengen zou. Maar Ender had de pijn van andere mensen al eerder gevoeld en wist dat de nieuwe wonden die vandaag geslagen waren veel sneller zouden genezen dan met oude ooit mogelijk zou zijn geweest. Novinha zou het misschien niet beseffen, maar Ender had haar van een last bevrijd die veel te zwaar voor haar was om nog langer in haar eentje te kunnen torsen.

‘Spreker,’ zei burgemeester Bosquinha.

‘Burgemeester,’ zei Ender. Hij praatte niet graag met iemand na een Bespreking, maar hij was gewend aan het feit dat er altijd wel iemand was die per se met hem wilde praten. Hij lachte gemaakt. ‘Er waren veel meer mensen dan ik had verwacht.’

‘Tijdelijke belangstelling van de meesten,’ zei Bosquinha. ‘Morgenochtend zijn ze het al weer vergeten.’

Het ergerde Ender dat ze het afdeed als een onbenulligheid. ‘Alleen als er vannacht iets kolossaals gebeurt,’ zei hij.

‘Ja. Nu, daar is voor gezorgd.’

Pas toen besefte Ender dat ze helemaal van streek was en dat ze zich maar nauwelijks kon beheersen. Hij legde zijn hand onder haar elleboog, maar sloeg bij nader inzien zijn arm om haar schouders; ze leunde er dankbaar tegenaan.

‘Spreker, ik kwam mijn verontschuldigingen aanbieden. Uw sterschip is in beslag genomen door het Gesternteparlement. Dat heeft niets met u van doen. Er is hier een misdaad gepleegd, een misdaad zo — afschuwelijk — dat de misdadigers moeten worden overgebracht naar de meest nabije wereld, Trondheim, om daar terecht te staan en hun straf te ondergaan. En dat moet met uw schip.’

Ender dacht even na. ‘Miro en Ouanda.’

Ze draaide haar hoofd om en keek hem scherp aan. ‘U bent niet verbaasd.’

‘Ik zal hen ook niet laten gaan.’

Bosquinha duwde zich bij hem vandaan. ‘U zal hen niet laten gaan?’

‘Ik denk dat ik wel weet waar ze van beschuldigd worden.’

‘U bent hier net vier dagen en u weet nu al iets dat zelfs ik nooit heb vermoed?’

‘Soms is de regering de laatste die iets ter ore komt.’

‘Nou, dan zal ik u vertellen waarom u hen wél zult laten gaan, waarom wij allemaal zullen moeten goed vinden dat ze worden afgevoerd om terecht te staan. Omdat het Parlement onze bestanden heeft gewist. Het computergeheugen is leeg, op een paar eenvoudige programma’s na die onze energievoorziening regelen, onze drinkwatervoorziening en ons rioleringsstelsel. Morgen kan er niet gewerkt worden omdat we niet genoeg energie hebben om zelfs maar een van de fabrieken te laten draaien, laat staan om in de mijnen te werken of de tractoren te laten draaien. Ik ben van mijn ambt ontheven. Ik ben nu niet meer dan plaatsvervangend hoofd van de politie en ik moet erop toezien dat de richtlijnen van de evacuatiecommissie voor Lusitania uitgevoerd worden.’

‘Evacuatie?’

‘De kolonisatievergunning is ingetrokken. Ze sturen sterschepen om ons allemaal af te voeren. Elk spoor van menselijke bewoning moet verwijderd worden. Zelfs de grafstenen die aangeven waar onze doden begraven liggen.’

Ender probeerde haar reactie te peilen. Hij had niet gedacht dat Bosquinha iemand was die het hoofd zou buigen voor stompzinnig gezag. ‘Bent u van plan om dat allemaal maar te slikken?’

‘Energie- en watervoorziening worden via de weerwort geregeld. Het hek staat ook onder hun beheer. Ze kunnen ons hier opgesloten houden zonder energie of riolering en we kunnen er niet uit. Ze zeggen dat een aantal van de beperkingen opgeheven zullen worden als Miro en Ouanda eenmaal aan boord van uw sterschip op weg zijn naar Trondheim.’ Ze zuchtte. ‘O, Spreker, dit is helaas geen gelukkig moment om als toerist op Lusitania te zijn.’

‘Ik ben geen toerist.’ Hij nam niet de moeite om haar te vertellen dat hij vermoedde dat het niet geheel toeval was dat het Parlement de Twijfelachtige Bezigheden opmerkte juist op het moment dat Ender hier was. ‘Heeft u nog bestanden kunnen redden?’

Bosquinha zuchtte. ‘Daarvoor hebben we helaas ongevraagd een beroep op u moeten doen. Ik merkte dat al uw bestanden via de weerwort op een andere planeet werden bijgehouden. We hebben onze belangrijkste bestanden als boodschappen naar u verzonden.’

Ender moest lachen. ‘Prima, heel goed, dat hebben jullie mooi gedaan.’

‘Het maakt niet uit. We kunnen ze toch niet terugkrijgen. Of liever gezegd, we kunnen ze wel terugkrijgen, maar dat merken ze dan meteen en dan zit u net zo diep in de narigheid als wij. En dan wissen ze natuurlijk echt alles.’

‘Tenzij jullie ogenblikkelijk de weerwortverbinding verbreken zodra al mijn bestanden naar het Lusitaanse geheugen zijn gekopieerd.’

‘Dan zijn we pas goed in opstand. En waarvoor?’

‘Voor de kans om Lusitania de beste en belangrijkste van alle Honderd Werelden te maken.’

Bosquinha moest lachen. ‘O, ik geloof best dat ze ons belangrijk vinden, maar verraad is toch niet de manier om als beste bekend te worden.’

‘Alstublieft. Doe nog niets. Stel de arrestatie van Miro en Ouanda uit. Wacht nog een uur en laten we dan met iedereen die bij de beslissing betrokken moet zijn bij elkaar komen.’

‘De beslissing of we in opstand willen komen of niet? Ik zou niet weten waarom ú bij die beslissing betrokken zou moeten worden, Spreker.’

‘Dat zult u op de bijeenkomst wel begrijpen. Alstublieft, deze planeet is te belangrijk om de kans verloren te laten gaan.’

‘De kans waarop?’

‘Om ongedaan te maken wat Ender drieduizend jaar geleden in de anderlingenmoord deed.’

Bosquinha keek hem scherp aan. ‘En dan dacht ik nog wel dat u zojuist had bewezen dat u niets anders dan een roddelaar bent.’

Misschien was het een grap. Misschien ook niet. ‘Als u van mening bent dat wat ik zojuist heb gedaan niet anders dan roddelen was, dan bent u te stom om deze gemeenschap te leiden in welke aangelegenheid dan ook.’

Bosquinha hief haar gespreide handen op en haalde haar schouders op. ‘Pois é,’ zei ze. Uiteraard. Wat anders?

‘Organiseert u de bijeenkomst?’

‘Dat doe ik. In het kantoor van de bisschop.’

Ender trok een lelijk gezicht.

‘De bisschop weigert om elders te vergaderen,’ zei ze, ‘en een beslissing om in opstand te komen heeft geen enkele betekenis als hij het er niet mee eens is.’ Bosquinha legde haar hand op zijn borst. ‘Misschien laat hij u wel niet eens binnen in de kathedraal. U bent de aartsheiden.’

‘Maar u zult uw best doen.’

‘Ik zal mijn best doen vanwege wat u hier vanavond hebt gedaan. Alleen een wijs man zou mijn volk in zulke korte tijd hebben kunnen doorzien. Alleen een meedogenloos man zou het allemaal hardop uitspreken. Uw sterke en uw zwakke kant — die hebben we alle twee nodig.’

Bosquinha draaide zich om en snelde weg. Ender wist dat ze in het diepst van haar hart eigenlijk niet wenste mee te werken aan de besluiten van het Gesternteparlement. De maatregelen waren te plotseling en te streng; ze hadden haar haar gezag ontnomen alsof zij een misdaad had begaan. Toegeven riekte naar bekennen en ze wist dat ze niets verkeerds had gedaan. Ze wilde zich verzetten, wilde een geloofwaardige manier vinden om terug te slaan naar het Parlement en hun vertellen dat ze zich kalm moesten houden en rustig afwachten. Of hun, zo nodig, vertellen dat ze de pot op konden. Maar ze was niet achterlijk. Ze zou zich niet tegen hen verzetten als ze niet zeker wist dat het zou lukken en dat haar volk er voordeel bij zou hebben. Ze was een prima landvoogd, wist Ender. Ze zou met liefde haar trots, haar goede naam, haan hele toekomst opofferen in het belang van haar volk.

Hij stond alleen op het praça. Terwijl Bosquinha met hem stond te praten, was iedereen vertrokken. Ender voelde zich zoals een oude soldaat zich moest voelen die over vredige velden liep waar lang geleden een veldslag had gewoed en die in het ruisen van de wind door het ritselende gras de nagalm van het bloedbad hoorde.

‘Zorg ervoor dat ze de weerwortverbinding niet verbreken.’

Hij schrok van de plotselinge stem in zijn oor, maar hij herkende hem meteen. ‘Jane,’ zei hij.

‘Ik kan hen laten denken dat jullie de weerwortverbinding verbroken hebben, maar als jullie het echt doen, zal ik jullie niet kunnen helpen.’

‘Jane,’ zei hij, ‘dit is jouw werk, niet? Alleen doordat jij het hun onder de aandacht bracht, kunnen ze gemerkt hebben wat Libo en Miro en Ouanda gedaan hebben.’

Ze gaf geen antwoord.

‘Jane, het spijt me dat ik je heb uitgeschakeld, ik zal het nooit—’

Hij wist dat zij wist wat hij wilde zeggen; bij haar hoefde hij zelden een zin af te maken. Maar ze gaf geen antwoord.

‘Ik zal nooit meer de—’

Wat had het voor zin om zinnen af te maken waarvan hij wist dat ze ze begreep? Ze had hem gewoon nog niet vergeven, dat was alles, anders zou ze allang antwoord hebben gegeven en hem hebben laten weten dat hij moest ophouden met zijn tijd te verspillen. Toch kon hij het niet laten om het nog één keer te proberen. ‘Ik heb je gemist, Jane. Ik heb je erg gemist.’

Ze gaf nog steeds geen antwoord. Ze had gezegd wat ze te zeggen had, dat ze de weerwortverbinding in stand moesten houden, en dat was dat. Voorlopig. Ender vond het niet erg om te wachten. Het was genoeg om te weten dat ze er nog was en dat ze luisterde. Hij was niet alleen. Tot zijn verbazing voelde Ender de tranen over zijn wangen stromen. Tranen van opluchting, besloot hij. Louterende tranen. Een Bespreking, een crisis, hele mensenlevens naar de knoppen, de toekomst van de kolonie in gevaar. En ik huil van opluchting omdat een opgeblazen computerprogramma weer tegen me praat.

Ela stond hem voor zijn huisje op te wachten. Haar ogen waren rood van het huilen. ‘Hallo,’ zei ze.

‘Heb ik gedaan wat je wilde?’ vroeg hij.

‘Ik had het nooit gedacht,’ zei ze. ‘Hij was onze vader helemaal niet. Ik had het moeten weten.’

‘Ik kan me niet voorstellen hoe je het had kunnen weten.’

‘Wat heb ik aangericht met u hierheen te halen om de dood van mijn vader — van Marcão te Bespreken?’ Ze begon weer te huilen. ‘Moeders geheimen — ik dacht dat ik ze kende, ik dacht dat het alleen om haar bestanden ging — ik dacht dat ze een hekel had aan Libo.’

‘Het enige dat ik heb gedaan is een paar ramen openzetten om frisse lucht binnen te laten.’

‘Vertel dat maar aan Miro en Ouanda.’

‘Denk eens na, Ela. Op den duur zouden ze er toch wel achter zijn gekomen. Het wrede aan de hele geschiedenis was dat ze het zoveel jaren niet wisten. Nu ze de waarheid kennen, kunnen ze hun eigen uitweg zoeken.’

‘Net als moeder? Maar dit keer nog erger dan overspel?’

Ender legde zijn hand op haar haar en streek het glad. Ze liet hem begaan en aanvaardde zijn troost. Hij kon zich niet herinneren of zijn vader of moeder hem ooit met zo’n gebaar getroost hadden. Vast wel. Hoe zou hij het anders geleerd hebben?

‘Ela, wil je me helpen?’

‘U helpen waarmee? U hebt uw werk toch gedaan?’

‘Dit heeft niets te maken met Spreken voor de Doden. Ik moet binnen een uur weten hoe de Descolada werkt.’

‘Dat zult u aan moeder moeten vragen — zij is de enige dit dat weet.’

‘Ik denk niet dat ze mij vanavond met vreugde zou begroeten.’

‘Moet ík het soms aan haar vragen? Goedenavond, mamãe, u bent zojuist ten overstaan van alle Lusitaniërs ontmaskerd als een echtbreekster die haar kinderen hun hele leven heeft voorgelogen. Als u het dus niet erg vindt, zou ik u graag een paar wetenschappelijke vragen stellen.’

‘Ela, het is een kwestie van leven of dood voor Lusitania. Om over je broer Miro maar te zwijgen.’ Hij stak zijn hand uit en zette het werkstation aan. ‘Vraag toegang tot de computer,’ zei hij.

Ze was verbaasd, maar deed wat hij vroeg. De computer wilde haar naam niet accepteren. ‘Ik ben van de lijst gehaald.’ Ze keek hem geschrokken aan. ‘Waarom?’

‘Niet alleen jij. Iedereen.’

‘Het is geen storing,’ zei ze. ‘Iemand heeft de bevoegdhedenlijst uitgewist.’

‘Het Gesternteparlement heeft het hele lokale computergeheugen gewist. Alles is verdwenen. We worden beschouwd als in staat van opstand. Miro en Ouanda worden gearresteerd en naar Trondheim gestuurd om daar terecht te staan. Tenzij ik de bisschop en Bosquinha kan overhalen om een echte opstand te beginnen. Begrijp je het? Als je moeder je niet vertelt wat ik moet weten, worden Miro en Ouanda allebei tweeëntwintig lichtjaar ver weggestuurd. Op hoogverraad staat de doodstraf. Maar zelfs de berechting is al even erg als levenslange gevangenisstraf. Voor ze ooit terug kunnen zijn, zijn wij allemaal al dood of stokoud.’

Ela staarde naar de wand. ‘Wat moet u weten?’

‘Ik moet weten wat de commissie zal vinden wanneer ze haar bestanden openbreken. Alles over hoe de Descolada werkt.’

‘Ja,’ zei Ela. ‘Om Miro zal ze het doen.’ Ze keek hem uitdagend aan. ‘Ze houdt echt van ons, weet u. Om een van haar kinderen te redden zou ze zelfs nog wel met u willen praten.’

‘Mooi,’ zei Ender. ‘Het zou ook veel beter zijn als ze zelf kwam. In het kantoor van de bisschop, over een uur.’

‘Ja,’ zei Ela. Even bleef ze doodstil zitten. Toen maakte er ergens een synaps contact en ze stond op en liep haastig naar de deur.

Ze bleef staan. Ze kwam terug, sloeg haar armen om zijn hals en gaf hem een zoen op zijn wang. ‘Ik ben blij dat u alles hebt verteld,’ zei ze. ‘Ik ben blij dat ik het weet.’

Hij gaf haar een zoen op haar voorhoofd en liet haar uit. Toen hij de deur achter haar had dichtgedaan, ging hij op zijn bed zitten, liet zich achterovervallen en staarde naar het plafond. Hij dacht aan Novinha, probeerde zich voor te stellen wat ze nu zou voelen. Hoe verschrikkelijk het ook allemaal is, Novinha, je dochter holt op dit moment naar huis in het vertrouwen dat je, in weerwil van de pijn en de vernedering die je nu doormaakt, jezelf volledig zult vergeten en zult doen wat nodig is om je zoon te redden. Ik zou al je leed van je willen overnemen, Novinha, voor één kind dat zo’n rotsvast vertrouwen in mij had.

Загрузка...