Miro, dit keer had je erbij moeten zijn, want ook al kan ik veel beter gesprekken onthouden dan jij, ik weet absoluut niet wat dit kan betekenen. Je hebt de nieuwe gezien, het zwijntje dat ze Mens noemen — ik meende dat ik je even met hem zag staan praten voor je vertrok voor je Twijfelachtige Bezigheden. Mandachuva vertelde me dat ze hem Mens genoemd hadden omdat hij als kind ontzettend pienter was. Goed, het is natuurlijk erg vleiend dat ‘pienter’ en ‘mens’ in hun geest met elkaar verbonden zijn, of misschien is het wel beledigend dat zij denken dat wij ons daardoor gevleid zullen voelen, maar daar gaat het niet om.
Vervolgens zei Mandachuva: ‘Hij kon al praten toen hij zelfstandig begon rond te lopen.’ En hij hield zijn hand daarbij ongeveer tien centimeter boven de grond. Bij mij kwam het over alsof hij vertelde hoe groot Mens was toen hij leerde praten en lopen. Tien centimeter! Maar ik kan het natuurlijk volkomen mis hebben. Je had erbij moeten zijn, dan had je het zelf kunnen zien.
Als ik gelijk heb en Mandachuva dat inderdaad bedoelde, dan is dit de eerste keer dat we iets over de jeugd van zwijntjes te horen hebben gekregen. Als ze echt al beginnen te lopen als ze tien centimeter hoog zijn — en daarbij nog praten ook! — dan moet de draagtijd bij hen veel korter zijn dan bij mensen en moeten ze na hun geboorte nog een hele ontwikkeling doormaken.
Maar nu wordt het helemaal waanzinnig, zelfs naar jouw maatstaven gerekend. Vervolgens boog hij zich dicht naar me toe en vertelde me — alsof hij iets vertelde dat ik eigenlijk niet mocht weten — wie de vader van Mens was. ‘Jouw grootvader Pipo kende de vader van Mens. Zijn boom staat vlak bij jullie poort.’
Hield hij me voor de gek? Wroeter stierf toch vierentwintig jaar geleden, nietwaar? Goed, misschien is dit gewoon een religieuze zaak, of zoiets als ‘Vrienden van het Bos’. Maar door de heimelijke manier waarop Mandachuva het me vertelde, vermoed ik sterk dat het waar is. Is het mogelijk dat ze een draagtijd van vierentwintig jaar hebben? Of misschien duurde het een jaar of twintig voor Mens van een tien centimeter hoge peuter uitgroeide tot het prachtige zwijntjesexemplaar dat hij nu is. Of misschien hebben ze Wroeters sperma ergens bewaard in een potje.
Maar dit is belangrijk. Dit is de eerste keer dat een zwijntje dat menselijke waarnemers persoonlijk hebben gekend, ooit als vader genoemd wordt. En dan nog wel Wroeter, juist degene die vermoord werd. Met andere woorden, de man met het minste aanzien — nota bene een ter dood gebrachte misdadiger — is genoemd als vader! Dat betekent dat onze mannen helemaal geen uitstoten vrijgezellen zijn, ook al zijn erbij die zo oud zijn dat ze Pipo gekend hebben. Ze zijn potentiële vaders.
En bovendien, als Mens zo opmerkelijk pienter was, waarom werd hij dan hier gedumpt als dit werkelijk een groep waardeloze vrijgezellen is? Volgens mij hebben we het al die tijd bij het verkeerde eind gehad. Dit is geen groep vrijgezellen met laag aanzien, dit is een groep hooggewaardeerde jonge mannen, waarvan er minstens een paar heel ver zullen komen.
Dus toen je me vanmorgen vertelde dat je het zielig voor me vond dat jij de Twijfelachtige Bezigheden ging uitvoeren terwijl ik thuis moest blijven om wat Formele Verzinsels te bedenken voor het weerwortrapport, kletste je wel mooi uit je nek! (Als ik al slaap wanneer je thuiskomt, maak me dan wakker voor een zoen. Goed? Vandaag heb ik die wel verdiend.)
Er was geen bouwbedrijf op Lusitania. Als een stel ging trouwen, bouwden hun vrienden en hun familieleden een huis voor hen. Aan het huis van de Ribeira’s was de geschiedenis van het gezin af te lezen. Aan de voorkant was het oudste deel van het huis van plastic platen, verankerd in een betonnen fundering. Naarmate het gezin groter werd, waren er kamers bijgebouwd, elke volgende toevoeging gewoon tegen de vorige aangeplakt, zodat er vijf verschillende gelijkvloerse gebouwtjes op de helling stonden. De jongste waren allemaal van baksteen en hadden stromend water en zelfs een pannendak, maar er was geen enkele poging gedaan om ze er aantrekkelijk te laten uitzien. Het gezin had gebouwd wat nodig was en meer niet.
Dat was niet uit armoede, wist Ender — een gemeenschap waar de economie zo volledig beheerst wordt kent geen armoede. Het ontbreken van versieringen, van individuele accenten, was een bewijs van de minachting die het gezin voor zijn eigen huis koesterde; voor Ender was dit ook een bewijs van minachting voor zichzelf. In ieder geval was er aan Olhado en Quara niets te bekennen van de ontspanning, de opluchting die de meeste mensen voelen als ze thuiskomen. Als er al iets aan hen te bespeuren viel, dan was het eerder dat ze behoedzamer en minder monter werden; het huis leek wel een geheimzinnige bron van zwaartekracht die hen naarmate ze dichterbij kwamen steeds zwaarder maakte.
Olhado en Quara gingen meteen naar binnen. Ender bleef bij de deur staan wachten tot iemand hem binnen zou noden. Olhado liet de deur openstaan, maar hij liep regelrecht door naar de volgende kamer zonder iets tegen hem te zeggen. Ender kon Quara op een bed in de voorste kamer zien zitten, met haar hoofd tegen een kale wand geleund. Er hing helemaal niets aan de wanden. Ze waren effen wit. Op Quara’s gezicht was dezelfde leegheid te lezen als op de wanden. Hoewel haar ogen Ender onafgebroken aanstaarden, liet ze nergens uit blijken dat ze besefte dat hij daar stond; ze deed in ieder geval niets om aan te geven dat hij binnen mocht komen.
Er heerste een ziekte in dit huis. Ender probeerde te begrijpen wat hij in Novinha’s karakter over het hoofd had gezien, wat het was dat haar toestond om in zo’n huis te leven. Had Pipo’s dood van zo lang geleden Novinha’s hart zo grondig gebroken?
‘Is je moeder thuis?’ vroeg Ender.
Quara zei niets.
‘O,’ zei hij. ‘Neem me niet kwalijk. Ik dacht dat je een meisje was, maar nu zie ik dat je een standbeeld bent.’
Ze liet uit niets blijken dat ze hem had gehoord. Die poging om haar met een grapje uit haar sombere stemming te halen, was dus mislukt.
Schoenen kletsten luidruchtig tegen een betonnen vloer. Een kleine jongen rende de kamer in, bleef in het midden stilstaan en draaide met een ruk zijn hoofd om naar de deuropening waar Ender stond. Hij kon niet meer dan een jaar jonger dan Quara zijn, zes of zeven misschien. Maar in tegenstelling tot dat van Quara vertoonde zijn gezicht zeer veel begrip. Plus een hongerige roofdierenblik.
‘Is je moeder thuis?’ vroeg Ender.
De jongen bukte zich en rolde zorgvuldig zijn broekspijp omhoog. Hij had met plakband een lang keukenmes tegen zijn been geplakt. Langzaam wikkelde hij het mes los. Vervolgens hield hij het met twee handen voor zich uit, stelde zich op in Enders richting en schoot in volle vaart op hem af. Ender zag dat het mes precies op zijn kruis gericht was. De jongen liet een vreemdeling tenminste wel duidelijk merken wat hij van hem vond.
Een ogenblik later had Ender de jongen stevig onder zijn arm en zat het mes in het plafond geramd. De jongen schopte en schreeuwde. Ender moest twee handen gebruiken om zijn ledematen in bedwang te houden; het draaide erop uit dat hij de jongen bungelend aan handen en voeten voor zich uit hield, precies een geboeid kalf dat gebrandmerkt moet worden.
Ender keek Quara strak aan. ‘Als je nu niet op staande voet de persoon gaat halen die hier in huis de baas is, neem ik dit beest mee naar huis om het vanavond op te eten.’
Quara dacht daar even over na, stond vervolgens op en rende de kamer uit.
Een ogenblik later stapte een vermoeid uitziend meisje met warrig haar en slaperige ogen de voorkamer in. ‘Desculpe, por favor,’ mompelde ze, ‘o menino não restábeleceu desde a morte do pai—’
Toen werd ze kennelijk ineens wakker.
‘O Senhor é o Falante pelos Mortos!’ U bent de Spreker voor de Doden!
‘Sou,’ antwoordde Ender. Dat ben ik.
‘Não aqui,’ zei ze. ‘O nee, neem me niet kwalijk, spreekt u Portugees? O ja, natuurlijk wel, u hebt me net antwoord gegeven — o, alstublieft, niet hier, niet nu. Ga alstublieft weg.’
‘Prima,’ zei Ender. ‘Moet ik de jongen houden of het mes?’
Hij keek naar het plafond en haar blik volgde de zijne. ‘O nee, het spijt me. We hebben er gisteren de hele dag naar gezocht, we wisten dat hij het had, maar we wisten niet waar.’
‘Het zat tegen zijn been geplakt.’
‘Gisteren nog niet. Daar kijken we altijd. Laat hem nu maar los.’
‘Weet je het zeker? Volgens mij slijpt hij zijn tanden.’
‘Grego,’ zei ze tegen de jongen, ‘het is verkeerd om mensen met het mes te steken.’
Grego gromde diep in zijn keel.
‘Zijn vader is net gestorven, ziet u.’
‘Hadden ze zo’n hechte band?’
Een verbitterd lachje gleed over haar gezicht. ‘Dat kun je niet zeggen, nee. Hij is altijd al een dief geweest, Grego, al vanaf dat hij oud genoeg was om met iets in zijn handen te lopen. Maar dit mensen aanvallen om ze pijn te doen is iets nieuws. Zet hem nu maar neer.’
‘Nee,’ zei Ender.
Ze kneep haar ogen half dicht en keek hem uitdagend aan. ‘Gaat u hem ontvoeren? Waar brengt u hem dan heen? Hoe hoog wordt het losgeld?’
‘Misschien begrijp je het niet helemaal,’ zei Ender. ‘Hij viel me aan. Jij hebt me geen enkele garantie gegeven dat hij dat niet nog een keer zal doen. Je hebt uit niets laten blijken dat je hem zult straffen als ik hem neerzet.’
De woedende blik waarop hij had gehoopt verscheen in haar ogen. ‘Wie denkt u eigenlijk wel dat u bent? Dit is zijn huis, niet het uwe!’
‘Ik heb trouwens net een heel eind moeten lopen van het praça naar jullie huis,’ zei Ender, ‘en Olhado had er flink de pas in. Ik zou nu wel even willen zitten.’
Ze knikte naar een stoel. Grego kronkelde en worstelde om los te komen uit Enders greep. Ender tilde hem omhoog tot hun gezichten op dezelfde hoogte waren. ‘Weet je, Grego, als het je lukt om los te komen, knal je met je hoofd op de betonnen vloer. Als er een vloerkleed lag, zou ik je vijftig procent kans geven om niet bewusteloos te raken. Maar er ligt geen kleed. En eerlijk gezegd zou ik het wel een prettig geluid vinden om jouw hoofd tegen het beton te horen kwakken.’
‘Hij verstaat Stark niet zo erg goed,’ zei het meisje.
Ender wist dat Grego het prima verstond. Hij zag ook beweging aan de randen van de kamer. Olhado was teruggekomen en stond nu in de deuropening naar de keuken. Quara stond naast hem. Ender lachte hen opgewekt toe en liep toen naar de stoel die het meisje had aangewezen. Onderweg zwaaide hij Grego hoog in de lucht en liet hij diens handen en voeten op zo’n manier los dat hij heel even razendsnel door de lucht tolde, gillend van angst voor de pijn die hij zou voelen als hij de vloer raakte. Ender liet zich gladjes in de stoel zakken en ving de jongen op op zijn schoot, waar hij onmiddellijk zijn armen tegen zijn lijf drukte. Grego wist nog wel zijn hielen tegen Enders schenen te rammen, maar aangezien de jongen geen schoenen droeg, had die manoeuvre weinig effect. Een tel later had Ender hem weer zodanig vast dat hij volkomen hulpeloos was.
‘Heel prettig om even te kunnen zitten,’ zei Ender. ‘Hartelijk dank voor jullie gastvrijheid. Ik heet Andrew Wiggin. Olhado en Quara ken ik al en jullie zien dat Grego en ik al dikke vrienden zijn.’
Het oudste meisje veegde haar hand af aan haar schort alsof ze van plan was hem die aan te bieden, maar ze deed het niet. ‘Ik heet Ela Ribeira. Ela is een afkorting van Elanora.’
‘Het is me een genoegen om je te leren kennen. Ik zie dat je bezig bent met het avondmaal.’
‘Ja, ik heb het heel druk. U moet morgen maar terugkomen.’
‘O, ga gerust je gang hoor. Ik wacht wel.’
Een andere jongen, ouder dan Olhado maar jonger dan Ela, duwde de anderen opzij om de kamer in te stappen. ‘Hebt u mijn zuster niet gehoord? U bent hier niet gewenst!’
‘Heel vriendelijk van je,’ zei Ender. ‘Maar ik kwam je moeder opzoeken en ik wacht hier tot ze thuiskomt van haar werk.’
Toen er over hun moeder gesproken werd, vielen ze stil.
‘Ik neem aan dat ze aan het werk is. Als ze hier was, zouden deze opwindende gebeurtenissen haar wel te voorschijn hebben gebracht.’
Olhado moest daar een beetje om lachen, maar de oudere jongen keek kwaad en op Ela’s gezicht verscheen een akelige, pijnlijke trek. ‘Waarom wilt u haar spreken?’ vroeg Ela.
‘Eigenlijk wil ik jullie allemaal spreken.’ Hij lachte tegen de oudste jongen. ‘Jij moet Estevão Rei Ribeira zijn. Vernoemd naar Sint-Stefanus de Martelaar, die Jezus naast de rechterhand van God zag zitten.’
‘Wat weet een atheïst daar nou van!’
‘Als ik me goed herinner stond Paulus toe te kijken en paste op de jassen van de mannen die hem stenigden. Kennelijk was hij toen nog geen gelovige. Hij werd, geloof ik, zelfs beschouwd als de allerergste vijand van de kerk. En toch kreeg hij later berouw, nietwaar? Ik stel dus voor dat je mij niet als de vijand van God beschouwt, maar als een apostel die nog niet staande is gehouden op de weg naar Damascus.’ Ender lachte.
De jongen staarde hem aan met een strak dichtgeknepen mond. ‘U bent geen Paulus.’
‘In tegendeel,’ zei Ender. ‘Ik ben de apostel voor de zwijntjes.’
‘Nou, die krijgt u toch niet te zien. Miro laat u nooit bij hen toe.’
‘Dat staat nog te bezien,’ zei een stem uit de deuropening. De anderen draaide zich onmiddellijk om om hem te zien binnenkomen. Miro was jong — vast nog geen twintig. Maar zijn gezicht en zijn houding droegen de sporen van een last aan verantwoordelijkheid en lijden die zijn jaren ver te boven ging. Ender zag hoe ze allemaal ruimte voor hem maakten. Niet in de zin dat ze voor hem achteruitdeinsden als voor iemand voor wie ze bang waren. Het was eerder dat ze zich allemaal naar hem richtten en in parabool-banen om hem heen draaiden, alsof hij het zwaartekrachtcentrum van het vertrek vormde en alles verder bewoog door de kracht van zijn aanwezigheid.
Miro liep naar het midden van de kamer en ging voor Ender staan. Maar hij keek naar Enders gevangene. ‘Laat hem los,’ zei Miro met een stem als ijs.
Ela tikte hem zacht op zijn arm. ‘Grego probeerde hem met een mes te steken, Miro.’ Maar haar stem zei ook: Rustig maar, het is in orde, Grego is niet in gevaar en deze man is onze vijand niet. Ender hoorde dit allemaal; en Miro kennelijk ook.
‘Grego,’ zei Miro. ‘Ik heb je toch voorspeld dat je op zekere dag iemand zou aanvallen die niet bang voor je was.’
Grego, die een bondgenoot ineens in een tegenstander zag verkeren, begon te huilen. ‘Hij vermoordt me, hij vermoordt me.’
Miro keek Ender met kille ogen aan. Ela vertrouwde dan misschien de Spreker voor de Doden, maar Miro niet, nog niet.
‘Ik doe hem inderdaad pijn,’ zei Ender. Hij had ervaren dat de waarheid vertellen de beste manier was om vertrouwen te winnen. ‘Telkens als hij zich probeert los te worstelen, bezorgt hij zichzelf behoorlijk wat narigheid. En hij is nog steeds niet opgehouden met worstelen.’
Ender keek Miro kalm aan en Miro begreep zijn onuitgesproken vraag. Hij zei geen woord meer over dat hij Grego moest loslaten. ‘Hier kan ik je niet uit redden, Greguinho.’
‘Laat je hem dit gewoon maar doen?’ vroeg Estevão.
Miro wees naar Estevão en zei op verontschuldigende toon tegen Ender: ‘Iedereen noemt hem Quim.’ De bijnaam werd uitgesproken als het woord king in het Stark. ‘Aanvankelijk was dat omdat zijn middelste naam Rei is. Maar nu is het omdat hij denkt dat hij heerst bij de gratie Gods.’
‘Rotzak,’ zei Quim. Hij liep stampend de kamer uit.
Ongeveer tegelijk installeerden de anderen zich voor een gesprek. Miro had besloten om de vreemdeling in ieder geval voorlopig te aanvaarden en daarom konden zij hun waakzaamheid iets laten verslappen. Olhado ging op de grond zitten; Quara klom weer op het bed. Ela leunde tegen de wand. Miro trok een stoel bij en ging tegenover Ender zitten.
‘Waarom ben je naar dit huis gekomen?’ vroeg Miro. Ender zag aan de manier waarop hij het vroeg dat hij net als Ela aan niemand had verteld dat hij een beroep op een Spreker had gedaan. Geen van tweeën wist dus dat de ander hem verwachtte. En ze hadden er ook vast niet op gerekend dat hij al zo snel zou komen.
‘Om je moeder te spreken,’ zei Ender.
Miro’s opluchting was bijna tastbaar, hoewel hij er niets van liet merken. ‘Ze is aan het werk,’ zei hij. ‘Ze werkt laat door. Ze probeert een aardappelsoort te ontwikkelen die met het gras hier kan concurreren.’
‘Net als de amarant?’
Hij grijnsde. ‘Dus dat hebt u al gehoord? Nee, zó’n beste concurrent hoeven we niet. Maar het dieet hier is erg beperkt en aardappelen zouden een welkome aanvulling zijn. Bovendien kan je van gegiste amarant geen goeie drank maken. De mijnwerkers en de boeren hebben al een hele mythologie rond wodka opgebouwd; je zou denken dat het de koningin van de gedestilleerde dranken is.’
Miro’s lach was in dit huis net zonlicht dat door een spleet in een grot binnenviel. Ender voelde de spanning wegebben. Quara liet haar been heen en weer schommelen als een gewoon klein meisje. Olhado had een domme, vrolijke grijns op zijn gezicht en hield zijn ogen half dicht zodat de metaalglans niet zo monsterlijk opviel. Ela’s glimlach was breder dan Miro’s grapje had verdiend. Zelfs Grego had zich ontspannen en probeerde niet langer om zich los te worstelen.
Toen maakte de plotselinge warmte op zijn schoot Ender duidelijk dat Grego het in ieder geval nog lang niet had opgegeven. Ender had zichzelf geleerd om niet als een automaat op acties van een vijand te reageren als hij niet specifiek had besloten om zijn reflexen de vrije hand te geven. Grego’s urinestroom deed hem dus geen spier vertrekken. Hij wist wat Grego had verwacht — dat Ender hem met een woedende schreeuw vol afkeer van zijn schoot zou gooien. Dan zou Grego vrij zijn: een grote overwinning. Ender onthield hem die overwinning.
Maar Ela kende kennelijk Grego’s gelaatsuitdrukkingen op haar duimpje. Ze sperde haar ogen ongelovig open en toen deed ze boos een stap in de richting van de jongen. ‘Grego, onmogelijk stuk vreten dat—’
Maar Ender gaf haar lachend een knipoog, zodat ze niet verder ging. ‘Grego heeft me een cadeautje gegeven. Het is het enige dat hij me kan geven en hij heeft het zelf gemaakt, waardoor het nog meer betekent. Ik vind hem zo lief, ik denk dat ik hem nooit meer loslaat.’
Grego gromde en worstelde weer als een dolle om los te komen.
‘Waarom doet u dit?’ zei Ela.
‘Hij verwacht van Grego dat hij zich gedraagt als een mens,’ zei Miro. ‘Dat moet nodig gebeuren en niemand anders heeft de moeite genomen om het te proberen.’
‘Ik heb het geprobeerd,’ zei Ela.
Olhado zei van zijn zitplaats op de grond. ‘Ela is hier de enige die ons knap houdt.’
Uit de aangrenzende kamer schreeuwde Quim: ‘Vertel die schoft niks over ons gezin!’
Ender knikte ernstig, alsof Quim een briljant voorstel had gedaan. Miro grinnikte en Ela sloeg haar ogen ten hemel en ging naast Quara op het bed zitten.
‘Wij zijn niet zo’n gelukkig gezin,’ zei Miro.
‘Dat begrijp ik,’ zei Ender. ‘Jullie vader is pas gestorven.’
Miro grijnsde spottend. Olhado deed zijn mond weer open: ‘Onze vader was pas nog levend, zal je bedoelen.’
Ela en Miro waren het met deze mening kennelijk geheel eens. Maar Quim riep weer: ‘Je moet hem niks vertellen!’
‘Deed hij jullie pijn?’ vroeg Ender kalm. Hij verroerde zich niet, ook al begon Grego’s urine koud te worden en te stinken.
Ela antwoordde. ‘Hij sloeg ons niet, als u dat soms bedoelt.’
Maar voor Miro ging dit te ver. ‘Quim heeft gelijk,’ zei Miro. ‘Dat gaat een ander niets aan.’
‘Nee,’ zei Ela. ‘Het gaat hem wel aan.’
‘Hoezo gaat het hem aan?’ vroeg Miro.
‘Omdat hij hier is om vaders dood te Bespreken,’ zei Ela.
‘Vaders dood!’ zei Olhado. ‘Chupa pedras! Vader is amper drie weken geleden gestorven!’
‘Ik was al onderweg om een andere dood te Bespreken,’ zei Ender. ‘Maar er heeft iemand gevraagd om een Spreker voor de dood van je vader en dus zal ik voor hem Spreken.’
‘Tegen hem,’ zei Ela.
‘Voor hem,’ zei Ender.
‘Ik heb je hierheen gehaald om de waarheid te vertellen,’ zei ze verbitterd, ‘en alle waarheid over vader is tegen hem.’
De stilte breidde zich uit tot in de hoeken van de kamer en hield hen allemaal in zijn greep tot Quim langzaam door de deuropening naar binnen stapte. Hij keek alleen maar naar Ela. ‘Jij hebt hem geroepen,’ zei hij zacht. ‘Jij.’
‘Om de waarheid, te vertellen!’ verdedigde ze zich. Het was duidelijk dat zijn beschuldiging haar pijn deed; hij hoefde niet te zeggen dat ze haar gezin en haar kerk had verraden door deze ongelovige hierheen te halen om te onthullen wat zo lang verborgen was gebleven. ‘Iedereen in Milagre is zo vriendelijk en vol begrip,’ zei ze. ‘Onze onderwijzers zien kleinigheden door de vingers zoals het stelen van Grego en Quara’s zwijgen. Maakt niet uit dat ze op school nog nooit één woord heeft gezegd; iedereen doet net of we heel gewone kinderen zijn — de kleinkinderen van Os Venerados, en zo briljant allemaal, hè, met een zenador en allebei de biologistas in ons gezin! Wat een aanzien! Ze kijken gewoon de andere kant op als vader zich laveloos zuipt en vervolgens naar huis gaat om moeder in elkaar te slaan tot ze niet meer lopen kan!’
‘Hou je kop!’ schreeuwde Quim.
‘Ela,’ zei Miro.
‘En jij, Miro, vader maar tegen je schreeuwen en vreselijke dingen tegen je zeggen tot je het huis uitrent en bijna over je eigen benen struikelt omdat je blindelings wegholt—’
‘Je hebt het recht niet om hem dat allemaal te vertellen!’ zei Quim.
Olhado sprong overeind en ging in het midden van de kamer staan, waar hij ronddraaide en hen allemaal aankeek met zijn onmenselijke ogen. ‘Waarom willen jullie het nog steeds verbergen?’ vroeg hij zacht.
‘Wat snap jij er nou van?’ vroeg Quim. ‘Jou heeft hij nooit wat gedaan. Jij schakelde gewoon je ogen uit en zette je koptelefoon op om naar batuque of Bach of zoiets te luisteren—’
‘Ik schakelde mijn ogen uit?’ zei Olhado. ‘Ik heb mijn ogen nooit uitgeschakeld.’
Hij draaide zich om en liep naar het werkstation, dat in de verst van de deur gelegen hoek van het vertrek stond. Met een paar snelle bewegingen schakelde hij het werkstation in, pakte vervolgens een verbindingskabel voor randapparatuur en stak die in de stekerbus in zijn rechteroog. Het was maar een eenvoudige computerverbinding, maar bij Ender bracht het beeld een afschuwelijke herinnering naar boven aan het oog van een reus dat openscheurde zodat de drab eruit liep toen Ender zijn wapen erin priemde en doorduwde tot hij de hersens raakte en de reus dood achterover deed storten. Hij bleef een ogenblik als verstijfd zitten tot hij besefte dat deze herinnering niet echt was, dat het een herinnering was aan een computerspel dat hij op de krijgsschool had gespeeld. Drieduizend jaar geleden, maar voor hem niet meer dan vijfentwintig jaar, en de herinnering had dus nog niets aan kracht ingeboet. Het waren zijn dromen over en zijn herinneringen aan de dood van de reus die de kruiperds uit zijn geest geplukt hadden om te gebruiken voor de boodschap die ze voor hem achterlieten en die hem uiteindelijk naar de cocon van de zwermkoningin leidde.
Het was Janes stem die hem naar het heden terugriep. Ze fluisterde in zijn oorsieraad: ‘Als je het niet erg vindt, kopieer ik in de tijd dat dat oog doorverbonden is, gauw even alles wat hij daar nog meer heeft opgeslagen.’
Toen kwam er een tafereel tot leven in de ruimte boven het werkstation. Het was geen holografisch beeld. Het had meer weg van een reliëf, ongeveer zoals het er voor één enkele waarnemer uitgezien zou hebben. Het was deze zelfde kamer, gezien van de plek waar een ogenblik geleden Olhado nog had gezeten — kennelijk was dat zijn vaste plaatsje. Midden in de kamer stond een grote man, sterk en driftig, die wild met zijn armen zwaaide en Miro stond uit te schelden. Die kalm en met gebogen hoofd zijn vader zonder enig teken van boosheid stond aan te kijken. Er was geen geluid bij — er was alleen een visueel tafereel. ‘Weten jullie het niet meer?’ fluisterde Olhado. ‘Weten jullie niet meer hoe het was?’
In het tafereel boven het werkstation draaide Miro zich om en liep het huis uit; Marcão volgde hem naar de deur en schreeuwde hem na. Toen draaide hij zich om en liep de kamer weer in, waar hij bleef staan hijgen als een dier dat vermoeid is van de jacht. In het tafereel rende Grego op zijn vader af, klemde zich vast aan zijn been en schreeuwde naar buiten, waarbij duidelijk aan zijn gezicht te zien was dat hij de wrede woorden van zijn vader tegen Miro herhaalde. Marcão duwde het kind van zijn been en stampte vastberaden de achterkamer in.
‘Er is geen geluid bij,’ zei Olhado, ‘maar jullie horen het zo ook wel, nietwaar?’
Ender voelde dat Grego op zijn schoot zat te trillen.
‘Daar heb je het, een klap, een bons — ze valt op de grond, voelen jullie het in je botten, de klap waarmee haar lijf het beton raakt?’
‘Hou je mond, Olhado,’ zei Miro.
Het door de computer tot leven gebrachte tafereel doofde uit. ‘Ik kan niet geloven dat je dat hebt opgenomen,’ zei Ela.
Quim huilde en deed geen poging om dat te verbergen. ‘Ik heb hem vermoord,’ zei hij. ‘Ik heb hem vermoord ik heb hem vermoord ik heb hem vermoord.’
‘Waar heb je het in godsnaam over?’ zei Miro geprikkeld. ‘Hij had een of andere stomme ziekte, een aangeboren kwaal!’
‘Ik heb gebeden om zijn dood!’ schreeuwde Quim. Zijn gezicht was vlekkerig van opwinding en rond zijn mond zat een mengeling van tranen, snot en spuug. ‘Ik heb de Maagd aangeroepen, ik heb Jezus aangeroepen, ik heb grootvader en grootmoeder aangeroepen, ik zei dat ik best naar de hel wilde als hij maar doodging en ze deden het en nu ga ik naar de hel en het spijt me niet! God ‘vergeef me, maar ik ben er blij om!’ Snikkend strompelde hij de kamer weer uit. In de verte viel met een klap een deur dicht.
‘Nu ja, weer een gegarandeerd wonder op het conto van Os Venerados,’ zei Miro. ‘Heiligheid verzekerd.’
‘Hou je kop,’ zei Olhado.
‘En hij zat ons nota bene almaar te vertellen dat Christus wilde dat wij het die ouwe zak vergaven,’ zei Miro.
Op Enders schoot zat Grego inmiddels zo hevig te beven dat Ender zich zorgen begon te maken. Hij besefte dat Grego een woord fluisterde. Ela zag ook dat Grego het te kwaad had en ze knielde voor het kind op de grond.
‘Hij huilt, ik heb hem nog nooit zo zien huilen—’
‘Papa, papa, papa,’ fluisterde Grego. Het beven was overgegaan in schokken, zo hevig dat het wel krampen leken.
‘Is hij bang voor vader?’ vroeg Olhado. Op zijn gezicht lag diepe bezorgdheid om Grego te lezen. Tot Enders opluchting stonden al hun gezichten bezorgd. Dan was er dus toch liefde in dit gezin en niet alleen maar de solidariteit van het al die jaren zuchten onder het juk van dezelfde tiran.
‘Papa is nu weg hoor,’ zei Miro troostend. ‘Je hoeft niet meer bang te zijn.’
Ender schudde zijn hoofd. ‘Miro,’ zei hij, ‘heb je niet naar Olhado’s herinnering gekeken? Kleine jongens oordelen niet over hun vader, ze houden van hem. Grego deed verschrikkelijk zijn best om net zo te worden als Marcos Ribeira. Jullie waren misschien wel blij dat hij weg was, maar voor Grego was het het einde van de wereld.’
Dat was bij geen van hen opgekomen. Zelfs nu vonden ze het een misselijkmakende gedachte; Ender zag dat ze ervoor terugdeinsden. En toch wisten ze dat het waar was. Nu Ender hen erop had gewezen, was het duidelijk.
‘Deus nos perdoa,’ mompelde Ela. God vergeve ons.
‘De dingen die we hebben gezegd,’ fluisterde Miro.
Ela stak haar armen uit naar Grego. Hij ging niet naar haar toe. In plaats daarvan deed hij precies wat Ender verwachtte, waar hij zich op voorbereid had. Grego draaide zich om op Enders schoot, sloeg zijn armen om de hals van de Spreker voor de Doden en huilde hysterisch bittere tranen.
Tegen de anderen, die hulpeloos toekeken, zei Ender vriendelijk: ‘Hoe kon hij zijn verdriet aan jullie laten zien als hij dacht dat jullie hem haatten?’
‘We hebben Grego nooit gehaat,’ zei Olhado.
‘Ik had het moeten weten,’ zei Miro. ‘Ik wist dat hij er van ons allemaal het ergst aan toe was, maar het kwam gewoon nooit bij me op…’
‘Je hebt geen enkele reden om je schuldig te voelen,’ zei Ender. ‘Dit is zoiets dat alleen een vreemde kan zien.’
Hij hoorde Jane in zijn oor fluisteren. ‘Je weet me altijd weer te verbazen, Andrew, zoals jij mensen in was weet te veranderen.’
Ender kon haar geen antwoord geven en ze had hem anders trouwens toch niet willen geloven. Hij had dit niet voorbereid, hij had het laten gebeuren zoals het hem overkwam. Hoe had hij nu kunnen vermoeden dat Olhado een opname gemaakt had van Marcão’s gemene gedrag jegens zijn gezin? De enige keer dat hij echt van zijn inzicht gebruik had gemaakt, was met Grego en zelfs dat was een kwestie van min of meer instinctief beseffen dat Grego een wanhopige behoefte had aan iemand die zich als een vader tegenover hem gedroeg. Aangezien zijn eigen vader wreed was geweest, zou Grego alleen wreedheid aanvaarden als een bewijs van liefde en kracht. Nu stroomden zijn natte tranen even warm over Enders hals als een tijdje geleden zijn urine over Enders dijen.
Hij had wel vermoed wat Grego zou doen, maar Quara wist hem toch nog voor een verrassing te plaatsen. Terwijl de anderen zwijgend naar de huilende Grego stonden te kijken, liet zij zich van het bed glijden en liep regelrecht op Ender af. Ze keek hem met gefronste wenkbrauwen en boze ogen aan. ‘Jij stinkt!’ zei ze ferm. Toen beende ze de kamer uit naar de achterkant van het huis.
Miro kon maar nauwelijks zijn lachen inhouden en Ela glimlachte. Ender trok zijn wenkbrauwen op alsof hij wilde zeggen: Je kunt niet altijd winnen.
Olhado leek zijn onuitgesproken woorden wel gehoord te hebben. Vanaf zijn stoel voor het werkstation zei de jongen met de metalen ogen zacht: ‘U hebt haar ook voor u gewonnen. Al maanden heeft ze niet zoveel gezegd tegen iemand van buiten het gezin.’
Maar ik ben niet van buiten het gezin, zei Ender zwijgend. Heb je het niet gemerkt? Ik hoor nu bij het gezin, of het je nu bevalt of niet. Of het mij nu bevalt of niet.
Een tijdje later hield Grego op met snikken. Hij sliep. Ender droeg hem naar zijn bed; Quara lag al te slapen tegen de andere wand van het kleine vertrek. Ela hielp Ender om Grego zijn drijfnatte piesbroek uit te trekken en trok hem een tricot broek aan — dat deed ze zo zacht en handig dat Grego niet wakker werd.
Toen ze weer terug waren in de voorkamer, bekeek Miro Ender met een zakelijke blik. ‘Nou, Spreker, u kunt kiezen. Mijn broek is u vast te krap en ook te kort in het kruis, maar die van vader zakt gegarandeerd van uw gat.’ Het duurde even voor Ender het begreep. Grego’s urine was allang opgedroogd. ‘O, dat geeft niet hoor,’ zei hij. ‘Ik kan me wel verkleden als ik thuiskom.’
‘Het duurt nog wel minstens een uur voor moeder thuiskomt.; U wilde haar toch spreken? Dan is uw broek inmiddels wel weer schoon.’
‘Jóuw broek dan maar,’ zei Ender. ‘Ik waag het er maar op met dat kruis.’