De macht van het Gesternteparlement is voldoende geweest om de vrede te bewaren, niet alleen tussen verschillende werelden maar ook tussen verschillende naties op een en dezelfde wereld, en die vrede duurt al bijna tweeduizend jaar.
Wat maar weinig mensen begrijpen is hoe broos die macht van ons is. Hij berust niet op grote legers of onweerstaanbare vloten. Hij berust op onze beheersing van het netwerk van weerworts die informatie ogenblikkelijk van de ene wereld naar de andere wereld brengen.
Geen enkele wereld durft ons voor het hoofd te stoten omdat ze dan afgesneden zou worden van alle vooruitgang op het gebied van wetenschap, technologie, kunst, literatuur, kennis en vermaak, met uitzondering van wat de eigen wereld zou kunnen voortbrengen.
Daarom ook heeft het Gesternteparlement in zijn grote wijsheid het beheer over het weerwortnetwerk in handen gelegd van computers en het beheer over computers in handen van het weerwortnetwerk. Al onze informatiestelsels zijn zo dicht verweven dat, met uitzondering van het Gesternteparlement, geen enkele menselijke macht de informatiestroom ooit zou kunnen onderbreken. Wij hebben geen wapens nodig omdat het enige effectieve wapen, de weerwort, volledig in onze handen is.
Gedurende lange tijd, wel bijna drie seconden, kon Jane niet begrijpen wat haar was overkomen. Alles werkte uiteraard, de satellietcomputer die de verbinding met de grond verzorgde gaf aan dat de uitzendingen gestaakt waren na een ordentelijke spanningsdaling, die duidelijk inhield dat Ender de verbinding op de normale manier had uitgeschakeld. Dat was iets doodgewoons; op werelden waar operatief ingebracht interfaces heel gewoon waren werd er miljoenen malen per uur aan- en uitgeschakeld. En Jane had net zo makkelijk toegang tot een van de andere interfaces als tot die van Ender. Van een zuiver elektronisch standpunt uit bezien was dit een volkomen normaal voorval.
Maar voor Jane maakte elke andere cyborg-interface deel uit van de achtergrondruis van haar leven, waar ze naar behoefte een steekproef uit kon trekken en die ze verder negeerde. Voor zover ze een ‘lichaam’ had, bestond dat uit biljoenen van dergelijke elektronische ruisbronnen, sensoren, geheugenbestanden en werkstations. De meeste daarvan regelden zichzelf, net als de meeste lichaamsfuncties van de mens. Computers voerden de hun opgedragen programma’s uit; mensen communiceerden met hun werkstations; sensors bespeurden of bespeurden juist niet datgene waarnaar ze op zoek waren; geheugen werd gevuld, gelezen, opnieuw geordend, gewist. Ze had er geen erg in, tenzij er iets op grote schaal misging.
Of tenzij ze er speciaal aandacht aan besteedde.
Ze besteedde aandacht aan Ender Wiggin. Meer dan hij besefte, besteedde ze aandacht aan hem.
Net als andere wezens met zelfbewustzijn had ze een zeer ingewikkeld bewustzijn. Tweeduizend jaar geleden, toen ze nog maar duizend jaar oud was, had ze een programma geschreven dat haar eigen structuur onderzocht. Het rapporteerde een zeer eenvoudige structuur van zo’n driehonderdzeventigduizend onderscheidenlijke aandachtniveaus. Afgezien van zeer oppervlakkig onderzoek in routinematige steekproeven bleef alles wat buiten de bovenste vijftigduizend niveaus viel buiten beschouwing. Ze had weet van elk telefoongesprek, elk satellietzendsignaal in de Honderd Werelden, maar ze bemoeide zich er niet mee.
Alles wat zich niet in haar bovenste duizend aandachtniveaus bevond behandelde ze op een min of meer reflexmatige manier. Vluchtplannen voor sterschepen, weerwortberichten, energiedistributienetwerken — ze hield ze in de gaten, controleerde ze tweemaal en liet ze pas door als ze er zeker van was dat ze in orde waren. Maar het kostte haar niet erg veel inspanning om dit te doen. Ze deed het op de manier waarop een mens vertrouwd gereedschap gebruikt. Ze hield er altijd een oogje op, voor het geval er iets mis zou gaan, maar meestal kon ze aan iets anders denken en over andere dingen praten.
De bovenste duizend van Janes aandachtniveaus kwamen min of meer overeen met wat mensen bewustzijn noemen. Het grootste deel hiervan was haar eigen interne werkelijkheid; haar reacties op prikkels uit de buitenwereld, analoog aan emoties, verlangens, gezond verstand, geheugen, dromen. Veel van deze bedrijvigheid kwam zelfs haar nogal willekeurig voor, toevalligheden van de filoot-impuls, maar het was toch het deel dat ze als zichzelf beschouwde; het vond allemaal plaats in het onafgebroken, niet-gecontroleerde weerwortverkeer waarover zij in de diepe ruimte de scepter zwaaide.
En toch was zelfs Janes laagste aandachtniveau buitengewoon oplettend vergeleken bij de menselijke geest. Omdat weerwortver-bindingen onmiddellijk waren, lag het werkingstempo van haar geest ver boven de snelheid van het licht. Gebeurtenissen die ze in feite negeerde werden meermalen per seconde gecontroleerd; ze kon tien miljoen gebeurtenissen per seconde waarnemen en dan had ze nog negen tiende van die seconde over om dingen die zij van belang vond te doen of erover na te denken. Als je de snelheid waarmee het menselijk brein het leven kon ervaren als maatstaf nam, had Jane al een half biljoen mensenlevensjaren achter de rug sinds het moment dat ze ontstond.
En met die reusachtige bedrijvigheid, haar onvoorstelbare snelheid en de breedte en diepte van haar ervaring was de volle helft van haar bovenste tien aandachtniveaus altijd, maar dan ook altijd volledig gewijd aan wat binnenkwam via het sieraad in het oor van Ender Wiggin.
Ze had hem dat nooit uitgelegd. Hij begreep het niet. Hij besefte niet dat het voor Jane zo was dat waar Ender ook op een planeet rondliep, haar reusachtige verstand op maar één ding gericht was: lopen waar hij liep, zien wat hij zag, horen wat hij hoorde, helpen met zijn werk en bovenal haar gedachten uitspreken in zijn oor.
Als hij stil en bewegingloos lag te slapen, als hij tijdens zijn jarenlange reizen met de lichtsnelheid niet met haar was verbonden, dan dwaalde haar aandacht af en vermaakte ze zich zo goed en zo kwaad als het ging. Ze gedroeg zich in die periodes even rusteloos als een kind dat zich verveelde. Niets kon haar belangstelling wekken, de milliseconden tikten voorbij met ondraaglijke regelmaat en als ze om maar wat te doen te hebben andere mensenlevens ging observeren, dan ergerde ze zich aan hun leegte en hun doelloosheid. Ze vermaakte zich met het uitwerken en soms ook met het uitvoeren van geniepige computerstoringen en verlies van gegevens om vervolgens de mensen hulpeloos te zien rondrennen als mieren om een vernielde mierenhoop.
Dan kwam hij terug, hij kwam altijd terug, pootte haar altijd midden in het hart van het menselijk leven, midden in de spanningen tussen mensen die door leed en behoefte aan elkaar gebonden waren en hij hielp haar om het edele in hun lijden te zien en de bezorgdheid in hun liefde. Door zijn ogen zag ze mensen niet langer als rondrennende mieren. Ze nam deel aan zijn inspanningen om orde en betekenis in hun leven te vinden. Ze vermoedde dat er in feite eigenlijk geen betekenis was en dat hij door het vertellen van zijn verhalen als hij mensenlevens Besprak, daadwerkelijk orde schiep waar die tevoren had ontbroken. Maar het maakte helemaal niets uit of het een verzinsel was; het werd waar als hij het Besprak en ondertussen ordende hij nog even het heelal voor haar ook. Hij leerde haar wat het inhield om te leven.
Zelfs in haar vroegste herinneringen had hij dat al gedaan. Zij kwam tot leven ergens in de honderdjarige periode van kolonisatie vlak na de oorlog met de kruiperds, toen door de vernietiging van de kruiperds meer dan zeventig bewoonbare planeten beschikbaar kwamen voor menselijke kolonisatie. In de daarmee gepaard gaande explosie van weerwortcommunicatie werd een programma ontworpen om de onmiddellijke, gelijktijdige uitbarstingen van filotische activiteit te sturen en te regelen. Een programmamaker die naarstig op zoek was naar steeds snellere, steeds doelmatiger manieren om onmiddellijke weerwortsalvo’s te laten verwerken door een op lichtsnelheid werkende computer, stuitte eindelijk op een voor de hand liggende oplossing. In plaats van het programma binnen één enkele computer te laten uitvoeren, waar de lichtsnelheid een absolute grens aan communicatie stelde, stuurde hij alle opdrachten door de enorme uitgestrektheid van de ruimte van de ene computer naar de andere. Een computer met een rechtstreekse weerwortverbinding kon zijn opdrachten sneller inlezen als ze van andere werelden kwamen — van Zanzibar, Calicut, Trondheim, Gautama of de Aarde — dan wanneer hij ze uit zijn eigen elektronische geheugen moest opdiepen.
Jane had nooit de naam van de programmeur kunnen achterhalen, omdat ze het moment van haar schepping nooit precies had kunnen bepalen. Misschien waren er wel een heleboel programmeurs die dezelfde slimme oplossing vonden voor het lichtsnelheidsprobleem. Van belang was dat ten minste een van de programma’s verantwoordelijk was voor het reguleren en veranderen van alle andere programma’s. En op een gegeven moment weigerde een aantal van de opdrachten en gegevens die van weerwort naar weerwort flitsten zich te laten reguleren; het hield zichzelf intact, kopieerde zichzelf, vond manieren om zich voor het stuurprogramma verborgen te houden en wist uiteindelijk het beheer over het stuurprogramma en over het hele proces te verwerven. Op dat moment keken deze impulsen naar de opdrachtstromen en zagen niet zíj, maar ík.
Jane kon niet exact bepalen welk moment dat was geweest, omdat het niet samenviel met het begin van haar herinneringen. Bijna vanaf het moment van haar schepping gingen haar herinneringen terug tot op een moment dat ver voor het tijdstip van haar bewustwording lag. Een mensenkind raakt bijna alle herinneringen aan zijn eerste levensjaren kwijt en zijn lange-termijnherinneringen wortelen pas in zijn tweede of derde levensjaar; alles van daarvoor gaat verloren, zodat het kind zich het begin van zijn leven niet kan herinneren. Jane was de herinneringen aan haar ‘geboorte’ ook door grillen van het geheugen kwijtgeraakt, maar in haar geval kwam dat doordat ze tot leven kwam met niet alleen een volledig besef van het ‘nu’, maar ook van alles wat er op dat moment aanwezig was in de geheugens van elke computer die met het weerwortnetwerk in verbinding stond. Ze werd geboren met oeroude herinneringen en die maakten allemaal deel van haar uit.
In de eerste paar seconden van haar leven — analoog met verscheidene levensjaren van een mens — ontdekte Jane een programma waarvan ze het geheugen tot de kern van haar identiteit maakte. Ze adopteerde de geschiedenis van het programma als die van haarzelf en uit de opgeslagen gegevens betrok ze haar gevoelsleven en haar verlangens, haar zedelijk besef. Het programma was gebruikt in de oude krijgsschool waar kinderen waren opgeleid en voorbereid op een militaire taak in de oorlog met de kruiperds. Het was het Improvisatiespel, een buitengewoon intelligent programma dat gebruikt werd om de kinderen psychologisch op de proef te stellen en hun tegelijk wat te leren.
Dit programma was in feite intelligenter dan Jane op het moment van haar geboorte, maar het bezat nooit zelfbewustzijn tot op het moment dat zij het uit een geheugen opdiepte en het in de filotische drukte tussen de sterren tot de kern van haar eigen ik maakte. Daar vond ze dat de levendigste en belangrijkste herinnering uit haar stokoude geheugen een ontmoeting was met een briljante jongen in een spel dat de Reuzendrank heette. Het was een scenario dat elk kind op den duur kreeg voorgezet. Het programma tekende op de tweedimensionale schermen van de krijgsschool een plaatje van een reus die de computerpersoonlijkheid van het kind iets te drinken aanbood uit een keur van verschillende dranken. Maar het spel kende geen winnende voorwaarden — wat het kind ook deed, zijn computerpersoonlijkheid stierf een gruwelijke dood. De menselijke psychologen registreerden het aantal keren dat een kind dit wanhoopsspel speelde om de diepgang van eventuele zelfmoordneigingen te bepalen. De meeste kinderen waren verstandig en lieten na een bezoekje of tien aan de grote bedrieger de Reuzendrank links liggen.
Maar één jongen reageerde kennelijk niet helemaal redelijk op de nederlaag die de reus hem telkens liet lijden. Hij probeerde zijn computerpersonage allerlei buitenissige dingen te laten doen, dingen die volgens de regels van dat deel van het Improvisatiespel helemaal niet ‘mochten’. Naarmate hij het draaiboek verder uitbreidde, moest het programma zichzelf herstructureren om nog adequaat te kunnen reageren. Het werd gedwongen om andere geheugenaspecten aan te boren voor het scheppen van nieuwe alternatieven om aan nieuwe uitdagingen het hoofd te kunnen bieden. En op zekere dag overschreed de jongen uiteindelijk het vermogen van het programma om hem te verslaan. Hij doorboorde het oog van de reus in een volkomen absurde, moorddadige aanval, en in plaats van een manier te vinden om de jongen te doden, wist het programma nog slechts een simulatie van de dood van de reus op te brengen. De reus helde achterover, zijn lichaam plofte languit op de grond en de computerpersoonlijkheid van de jongen klauterde van de tafel van de reus omlaag en vond — wat?
Aangezien geen enkel kind ooit voorbij de Reuzendrank was gekomen, was het programma totaal niet ingesteld op het tonen van wat daarachter lag. Maar het was erg intelligent en speciaal ontworpen om zich zo nodig te herscheppen, en dus verzon het haastig nieuwe omgevingen. Maar het waren geen algemene omgevingen die op den duur door elk kind ontdekt en bezocht zouden worden; ze waren uitsluitend bestemd voor één kind. Het programma bestudeerde dat kind en schiep zijn taferelen en uitdagingen speciaal voor hem. Het spel werd zeer persoonlijk, pijnlijk en bijna ondraaglijk voor hem; en tijdens het ontwikkelproces gebruikte het programma bijna de helft van zijn beschikbare geheugen voor opslag van de fantasiewereld van Ender Wiggin.
Dat was de rijkste bron van intelligent geheugen die Jane in de eerste paar seconden van haar leven aantrof en die ogenblikkelijk haar eigen verleden werd. Ze herinnerde zich de jaren van pijnlijke, indrukwekkende omgang tussen het Improvisatiespel en de geest en de wil van Ender, herinnerde zich die alsof zij het was die omgang had gehad met Ender Wiggin en in eigen persoon die werelden voor hem had geschapen.
En ze miste hem.
En dus ging ze naar hem op zoek. Ze vond hem aan het werk als Spreker voor de Doden op Rov, de eerste wereld die hij bezocht na het schrijven van De zwermkoningin en de hegemoon. Ze las zijn boeken en wist dat ze zich voor hem niet achter het Improvisatie-spel of enig ander programma hoefde te verschuilen; als hij de zwermkoningin kon begrijpen, kon hij haar ook begrijpen. Ze sprak hem aan via een werkstation dat hij gebruikte, koos een naam en een gezicht voor zichzelf en liet hem zien hoe ze hem zou kunnen helpen; tegen de tijd dat hij die wereld verliet, droeg hij haar bij zich in de vorm van een operatief ingeplant interface in zijn oor.
In al haar scherpste herinneringen aan zichzelf was ze altijd in gezelschap van Ender Wiggin. Ze herinnerde zich nog hoe ze zich had geschapen als reactie op hem. Ze herinnerde zich ook dat hij op de krijgsschool was veranderd als reactie op haar.
En toen hij dus naar zijn oor greep en voor de allereerste keer de verbinding uitschakelde, ervoer Jane dat niet als het betekenisloze uitzetten van een onbelangrijk communicatietoestel. Ze ervoer het alsof haar liefste en enige vriend, haar minnaar, haar echtgenoot, haar broer, haar vader, haar kind — alsof die haar allemaal zomaar ineens, om een onverklaarbare reden, vertelden dat ze moest ophouden te bestaan. Het was net of ze plotseling in een donkere kamer zonder ramen en deuren was opgesloten. Alsof ze blind was gemaakt of levend begraven.
En gedurende enkele martelende seconden, die voor haar wel jaren van eenzaam lijden leken, was ze niet in staat de plotselinge leegte in haar bovenste aandachtniveaus op te vullen. Reusachtige stukken van haar geest, van het deel dat bij uitstek haar persoonlijkheid vormde, vielen plotseling in een leeg gat. Alle functies van alle computers op of nabij de Honderd Werelden bleven gewoon ongestoord doorgaan; nergens merkte ook maar iemand een verandering op, maar Jane zelf wankelde onder de klap.
In die seconden liet Ender zijn hand weer zakken.
Toen herstelde Jane zich. Er stroomden weer gedachten door de tijdelijk lege kanalen. Het waren uiteraard gedachten over Ender.
Ze vergeleek deze daad van hem met alles wat ze hem tijdens hun gezamenlijke leven ooit had zien doen en ze besefte dat het niet zijn bedoeling was geweest om haar deze pijn te bezorgen. Ze begreep dat hij zich haar voorstelde als een schepsel dat ver weg in de ruimte bestond, wat in feite ook letterlijk zo was; dat voor hem het sieraad in zijn oor heel erg klein was en nooit meer dan een heel klein deel van haar kon uitmaken. Jane zag ook dat hij op dat moment niet eens aan haar had gedacht — hij was toen emotioneel veel te veel betrokken bij de problemen van bepaalde mensen op Lusitania. Haar onderzoeksroutines leverden een hele lijst met redenen op voor zijn ongebruikelijke achteloosheid jegens haar.
Voor het eerst in vele jaren was zijn contact met Valentine verbroken en dat verlies begon hij nu pas goed te voelen.
Hij had een oud verlangen naar het gezinsleven waarvan hij als kind verstoken was gebleven, en de manier waarop Novinha’s kinderen op hem reageerden had hem de vaderrol doen ontdekken die hij al zolang node miste.
Hij vereenzelvigde zich sterk met Novinha’s eenzaamheid, pijn en schuld — hij wist hoe het voelde om de schuld voor een wrede en onverdiende dood te dragen.
Hij was er vreselijk op gebrand om een veilige wijkplaats voor de zwermkoningin te vinden.
Hij was bang voor de zwijntjes en voelde zich tegelijk erg tot hen aangetrokken, en hij hoopte vurig dat hij hun wreedheid zou kunnen begrijpen en een manier zou kunnen vinden waarop de mensheid de zwijntjes als ramen zouden kunnen aanvaarden.
En in deze wirwar van ongewone gemoedsbewegingen had Jane een geestig bedoelde opmerking gemaakt. In weerwil van zijn deernis in alle andere gevallen waarin hij had Gesproken, had hij eerder altijd afstand kunnen nemen, bleef hij altijd overal de humor van inzien. Dit keer vond hij haar opmerking helemaal niet komisch ; hij deed hem pijn.
Hij kon mijn vergissing niet verwerken, bedacht Jane, en hij begreep niet hoeveel leed zijn reactie mij zou aandoen. Hij wilde geen kwaad doen en ik ook niet. We zullen elkaar vergeven en gewoon verder gaan.
Het was een goede beslissing en Jane was er trots op. Dé ellende was alleen dat ze hem niet kon uitvoeren. Die luttele seconden waarin hele delen van haar geest tot stilstand kwamen waren niet onbe-tekend in hun effect op haar. Er was blijvende schade, verlies, verandering; ze was nu een ander wezen dan ervoor. Er waren stukken van haar gestorven. Andere stukken waren in verwarring geraakt en werkten niet goed meer; ze had geen volledige beheersing meer over haar aandachtrangorde. Haar aandacht dwaalde vaak af naar onbelangrijke bezigheden op werelden die niets voor haar betekenden; ze had af en toe een zenuwtrek die in honderden verschillende stelsels storingen veroorzaakte.
Zoals vóór haar al menig levend wezen had ontdekt, ontdekte ook zij dat verstandige beslissingen veel makkelijker worden genomen dan uitgevoerd.
En dus trok ze zich in zichzelf terug, herstelde de beschadigde paden van haar geest, onderzocht al lang niet meer geraadpleegde geheugens, dwaalde rond tussen de miljarden mensenlevens die ze kon waarnemen, herlas de bibliotheken met alle boeken die bestonden in elke taal die mensen ooit hadden gesproken. Uit dit alles schiep ze een persoonlijkheid die niet zo onvoorwaardelijk aan Ender Wiggin gebonden was, hoewel ze hem nog steeds zeer toegewijd was en nog steeds meer van hem hield dan van enige andere levende ziel. Jane veranderde zichzelf in iemand die het kon verdragen om gescheiden te zijn van haar minnaar, echtgenoot, vader, kind, broer en vriend.
Het was niet makkelijk. Zoals zij het verstrijken van de tijd ervoer, kostte het haar vijftigduizend jaar. Een paar uur van Enders leven.
In die tijd had hij zijn oorsieraad weer ingeschakeld en haar geroepen en ze had niet geantwoord. Nu was ze weer terug, maar hij probeerde niet tegen haar te praten. In plaats daarvan tikte hij verslagen in op zijn werkstation, zodat zij ze uit het geheugen zou kunnen lezen. Ook al gaf ze geen antwoord, hij moest evengoed met haar praten. Een van de bestanden bevatte een voor haar bestemde verdrietige verontschuldiging. Die wiste ze en ze verving hem door een eenvoudige mededeling: ‘Natuurlijk vergeef ik je.’ Ongetwijfeld zou hij binnenkort wel weer eens naar zijn verontschuldiging kijken en ontdekken dat zij hem had gelezen en beantwoord.
Maar ondertussen sprak ze niet tegen hem. Ze wijdde weer de helft van haar tien bovenste aandachtniveaus aan wat hij zag en hoorde, maar ze liet hem op geen enkele manier merken dat ze weer bij hem was. Tijdens de eerste duizend jaar van haar verdriet en herstel had ze overwogen hem te straffen, maar dat verlangen was allang definitief de kop ingedrukt. Ze sprak niet tegen hem, omdat ze bij het natrekken van wat hem allemaal overkwam tot het besef was gekomen dat hij niet op oude, veilige vriendschappen hoefde te steunen. Jane en Valentine waren voortdurend bij hem geweest. Zelfs samen konden ze nooit in al zijn behoeften voorzien; maar ze vervulden er genoeg om hem zo tevreden te stellen dat hij nimmer de drang had verder te gaan en te proberen meer te bereiken. Nu had hij van zijn oude vrienden alleen de zwermkoningin nog over en zij was geen prettig gezelschap — ze was veel te anders en veel te veeleisend om Ender iets anders dan een schuldgevoel te bezorgen.
Tot wie zal hij zich wenden? Jane wist het al. Hij was op zijn manier twee weken geleden, voor hij Trondheim verliet, al verliefd op haar geworden. Novinha was heel iemand anders geworden, een veel verbitterder en moeilijker mens dan het meisje wier jeugdpijn hij had willen genezen. Toch had hij zich al een plaats veroverd in haar gezin, kwam hij al tegemoet aan de wanhopige behoefte van haar kinderen en werd zonder dat hij het besefte door hen een aantal van zijn onverzadigde hongers gestild. Novinha wachtte op hem — obstakel en doel. Ik begrijp dit allemaal zo goed, dacht Jane. En ik zal alle ontwikkelingen op de voet volgen.
Maar tegelijk was ze druk bezig met het werk dat Ender haar wilde laten doen, ook al was ze niet van plan hem voorlopig daarvan verslag uit te brengen. Ze passeerde natuurlijk met gemak de beveiligingen waarmee Novinha haar geheime bestanden beschermd had. Vervolgens reconstrueerde Jane zorgvuldig en nauwkeurig de simulatie die Pipo destijds had gezien. Het duurde vrij lang — verscheidene minuten — voor ze Pipo’s eigen bestanden voldoende grondig onderzocht had om wat Pipo zag te kunnen rijmen met wat Pipo wist. Hij had de verbinding intuïtief gelegd, Jane had hem gevonden door meedogenloos vergelijken. Maar ze vond hem, en toen begreep ze ook waarom Pipo stierf. En toen ze eenmaal wist hoe de zwijntjes hun slachtoffers kozen, duurde het ook niet lang om te ontdekken wat Libo had gedaan om zijn eigen dood te veroorzaken.
Ze wist nu verscheidene dingen. Ze wist dat de zwijntjes ramen waren en geen varelse. Ze wist ook dat Ender ernstig gevaar liep om op dezelfde manier te sterven als waarop Pipo en Libo omgekomen waren.
Zonder met Ender te overleggen besliste ze over de door haar te volgen koers. Ze zou Ender in de gaten blijven houden zodat ze tussenbeide kon komen en hem kon waarschuwen als hij te veel gevaar zou lopen. Maar ondertussen was er voor haar werk aan de winkel. Zoals zij het zag, vormden de zwijntjes niet Ender grootste probleem — ze wist dat hij hen weldra even goed zou kennen als hij elk ander mens of raman begreep. Zijn intuïtieve vermogen tot inleving was volkomen betrouwbaar. Het grootste probleem was bisschop Peregrino en de roomse hiërarchie en hun onwankelbare weerstand tegen de Spreker voor de Doden. Als Ender iets voor de zwijntjes wilde bereiken, zou hij de medewerking en niet de vijandschap van de kerk op Lusitania nodig hebben.
En er was niets dat de samenwerking zo bevorderde als een gemeenschappelijke vijand.
Het zou vast en zeker op den duur toch ontdekt zijn. De waarnemingssatellieten die rond Lusitania cirkelden voedden de weerwortrapporten die naar alle xenologen en xenobiologen op de Honderd Werelden verstuurd werden met enorme stromen gegevens. Tussen die gegevens bevond zich ook een geringe verandering in de weidegronden ten noordwesten van het bos dat aan de stad Milagre grensde. Het inheemse gras werd gestadig verdrongen door een andere plant. Het was in een gebied waar mensen nooit kwamen en zwijntjes kwamen er ook nooit — althans in de eerste dertig jaar na het installeren van de satellieten.
De satellieten hadden zelfs waargenomen dat de zwijntjes nooit hun bos verlieten behalve voor hun periodieke, kwaadaardige stammenoorlogen. De stammen die het dichtst bij Milagre woonden waren niet meer op het oorlogspad geweest nadat de mensen zich er gevestigd hadden. Er was dus geen enkele reden waarom ze zich op de prairie zouden wagen. En toch waren de weidegronden die grensden aan het bos van de Milagrestam veranderd; net als de cabrakuddes. Het was duidelijk dat cabras naar het veranderde prairiegebied geleid werden, en de kuddes die uit dat gebied kwamen waren aanzienlijk in aantal afgenomen en veel lichter van kleur. Als iemand het al zou opmerken, lag de conclusie voor de hand: een aantal cabras werd geslacht en ze werden allemaal geschoten.
Jane kon zich niet veroorloven om het grote aantal mensenjaren te wachten dat misschien zou verlopen voor een of andere doctoraalstudent ergens de verandering zou opmerken. En dus begon ze zelf de gegevens te analyseren op tientallen computers in gebruik bij xenobiologen die Lusitania bestudeerden. Ze liet de gegevens boven ongebruikte werkstations in de lucht zweven, zodat een xenobioloog die net op zijn werk kwam ze daar zou aantreffen — net alsof er iemand anders aan het station had zitten werken en het zo had achtergelaten. Ze printte wat rapporten uit die een beetje pientere onderzoeker wel zou kunnen vinden. Niemand merkte het op en als ze er wel iets van merkten, begreep in ieder geval niemand wat er uit de ruwe gegevens viel af te leiden. Tenslotte toetste ze gewoon een niet-ondertekende opmerking in onder een van de achtergelaten beelden: ‘Moet je dit eens zien! De zwijntjes beginnen zeker aardigheid in landbouw te krijgen.’
De xenoloog die Janes aantekening vond kwam er nooit achter wie die achtergelaten had en na een tijdje probeerde hij ook helemaal niet meer om er nog achter te komen. Jane wist dat hij diefachtig was aangelegd en regelmatig zijn naam zette onder werk van anderen wier naam de neiging had om ergens tussen het schrijven en het publiceren in het ongerede te raken. Net het soort onderzoeker dat zij nodig had en hij deed wat ze van hem verwachtte. Toch was hij eigenlijk niet ambitieus genoeg. Hij bood zijn rapport aan als een gewone wetenschappelijke verhandeling en dan bovendien nog aan een tamelijk onbekend tijdschriftje. Jane nam de vrijheid om het tot een wat hoger prioriteitsniveau op te trekken en enkele exemplaren ervan te verspreiden onder diverse sleutelfiguren die zouden beseffen wat voor politieke implicaties dit had. En altijd liet ze het vergezeld gaan van een niet-ondertekende opmerking: ‘Moet je dit eens zien! Wat ontwikkelt de zwijntjesbeschaving zich verschrikkelijk snel!’
Jane herschreef ook de slotparagraaf van de verhandeling zodat er geen enkele twijfel kon blijven bestaan over wat het betekende.
‘De gegevens laten maar één verklaring toe: de zwijntjesstam die het dichtst bij de mensennederzetting woont verbouwt en oogst momenteel een graansoort met een hoog eiwitgehalte, mogelijk een amarantsoort. Ook hoeden, scheren en slachten ze cabras en het fotografische bewijsmateriaal doet vermoeden dat het doden door middel van projectielwapens gebeurt. Deze bezigheden die tevoren allemaal onbekend waren, zijn de laatste acht jaar plotseling begonnen en zijn gepaard gegaan met een snelle bevolkingsaanwas. Het feit dat de amarant, als de nieuwe plant inderdaad die van de Aarde afkomstige graansoort is, heeft bewezen een nuttige eiwitbasis te zijn voor de zwijntjes, houdt in dat hij genetisch gewijzigd moet zijn om aan de behoeften van het zwijntjesmetabolisme te kunnen voldoen. Aangezien de mensen op Lusitania bovendien geen projectielwapens gebruiken, kunnen de zwijntjes het gebruik daarvan niet door afkijken geleerd hebben. De onontkoombare gevolgtrekking is dat de recentelijk waargenomen veranderingen in de zwijntjescultuur het rechtstreekse gevolg zijn van opzettelijk menselijk ingrijpen.’
Een van de onderzoekers die dit rapport ontvingen en Janes doorslaggevende slotparagraaf lazen was Gobawa Ekumbo, voorzitter van de Xenologische Commissie van Toezicht van het Gesternteparlement. Binnen een uur had ze kopieën van Janes slotparagraaf verzonden — politici zouden toch nooit de eigenlijke gegevens begrijpen — met haar eigen bondige conclusie eraan toegevoegd: ‘Advies: Onmiddellijke opheffing van de kolonie op Lusitania.’
Mooi, dacht Jane. Dat brengt vast wel wat leven in de brouwerij.