ACHT

Drie weken later was Vorkosigan aanwezig bij de openbare terechtstelling van Carl Vorhalas.

‘Móét je er echt heen?’ vroeg Cordelia hem die ochtend, toen hij zich aankleedde, koel en in zichzelf gekeerd. ‘Ik hoef er toch niet heen?’

‘God, nee, natuurlijk niet. Ik hoef er officieel ook niet heen, maar… ik moet wel. Dat begrijp je vast wel.’

‘Eigenlijk niet, behalve als vorm van zelfkastijding. Ik weet niet of dat een luxe is die je je kunt veroorloven in jouw vak.’

‘Ik moet erheen. Een hond gaat toch altijd terug naar zijn braaksel?

Zijn ouders zullen erbij zijn, weet je dat? En zijn broer.’

‘Wat een barbaarse gewoonte.’

‘Nou, we zouden misdaad natuurlijk als een ziekte kunnen behandelen, zoals jullie Bètanen doen. Je weet hoe dat is. Wj doden een man tenminste in één keer, in plaats van stukje bij beetje in de loop der jaren… Ik weet het niet.’

‘Hoe… wordt het gedaan?’

‘Onthoofding. Men zegt dat het vrijwel pijnloos is.’

‘Hoe weten ze dat?’

Zijn lach was volkomen vreugdeloos. ‘Een zeer zinnige vraag.’ Hij kuste haar geen gedag toen hij wegging. Nauwelijks twee uur later kwam hij terug, zwijgend, en hij schudde zijn hoofd bij een voorzichtig aanbod van lunch, zei een afspraak voor die middag af en trok zich terug in de bibliotheek van graaf Pjotr om daar te gaan zitten met een boekviewer, zonder werkelijk te lezen. Na een tijdje ging Cordelia bij hem zitten op de bank, en ze wachtte geduldig totdat hij bij haar terugkwam uit dat verre land waar zijn geest zich bevond. ‘De jongen was van plan om moedig te zijn,’ zei hij na een stilte van een uur. ‘Je kon zien dat hij elk gebaar van tevoren had bedacht. Maar niemand anders volgde het draaiboek. Zijn moeder zorgde ervoor dat hij instortte… En om het nog erger te maken, miste die klootzak van een beul. Hij had drie pogingen nodig om het hoofd eraf te krijgen.’

‘Zo te horen deed sergeant Bothari het beter met een zakmes.’ Vorrutyer was die ochtend vaker dan anders door haar gedachten gegaan, scharlakenrood.

‘Het was echt afgrijselijk. Zijn moeder heeft me ook nog vervloekt. Totdat Evon en graaf Vorhalas haar mee hebben genomen.’ Toen verloor hij de controle over zijn tot dan toe uitdrukkingsloze stem. ‘O, Cordelia! Het kan niet de juiste beslissing zijn geweest! En toch… was er geen andere mogelijk. Of wel?’

Toen kwam hij naar haar toe en drukte haar zwijgend tegen zich aan. Hij leek op het punt te staan te gaan huilen, en het beangstigde haar bijna meer dat hij dat niet deed. Uiteindelijk trok de spanning uit hem weg.

‘Ik kan me maar beter vermannen en me gaan verkleden. Vortala heeft een vergadering met de minister van landbouw gepland die te belangrijk is om te missen, en daarna is er de generale staf…’ Tegen de tijd dathij vertrok, had hij zijn gebruikelijke zelfbeheersing hervonden. Die nacht lag hij lang wakker naast haar. Zijn ogen waren dicht, maar ze hoorde aan zijn ademhaling dat hij maar deed alsof. Ze kon geen enkel woord van troost verzinnen dat haar niet hol leek, dus deelde ze zijn stilte gedurende de nachtwake. Buiten begon het te regenen, een gestaag gemiezer. Eenmaal zei hij iets.

‘Ik heb wel eerder mensen zien doodgaan. Opdracht gegeven tot terechtstellingen, mannen het bevel gegeven slag te leveren, de een verkozen boven de ander, drie echte moorden begaan, en zonder Gods genade en sergeant Bothari was er nog een vierde geweest… Ik weet niet waarom deze aankomt als een mokerslag. Deze heeft me stopgezet, Cordelia. En ik durfniet te stoppen, want dan vallen we allemaal. We moeten het toestel op een of andere manier in de lucht houden.’

Ze werd in het donker wakker van een luid gerinkel en een zachte knal, en ademde geschrokken in. Haar longen, mond, neusgaten en ogen werden verschroeid door iets scherps. Een afschuwelijke smaak zorgde ervoor dat haar maaginhoud haar keel werd ingepompt. Naast haar werd Vorkosigan met een vloek wakker.

‘Een soltoxinegasgranaat! Hou je adem in, Cordelia!’ Om zijn kreet te benadrukken, duwde hij een kussen in haar gezicht en daarna sloeg hij zijn warme sterke armen om haar heen en sleurde haar het bed uit. Haar voeten vonden de vloer en op hetzelfde moment keerde ze haar maag om; ze strompelde de hal in en hij sloeg de slaapkamerdeur achter hen dicht.

De vloer dreunde van de rennende voetstappen. Vorkosigan riep: ‘Achteruit! Soltoxinegas! Ontruim de verdieping! Roep Illyan!’ voordat ook hij hoestend en brakend dubbelklapte. Andere handen voerden hen beiden mee naar de trap. Ze kon nauwelijks iets zien, zo hevig traanden haar ogen.

Tussen krampen door zei Vorkosigan hijgend: ‘Ze hebben het tegengif… keizerlijke residentie… dichterbij dan het KeiMil… laat Illyan onmiddellijk komen. Hij weet het wel. Onder de douche… Waar is het meisje van mevrouw? Haal een dienstmeisje…’

Even later werd ze een douche op de benedenverdieping ingeduwd, samen met Vorkosigan. Hij beefde en kon nauwelijks op zijn benen staan, maar probeerde haar toch te helpen. ‘Was het van je huid af, en blijf wassen. Niet ophouden. Met koud water.’

‘Doe jij dat dan ook. Wat was dat voor troep?’ Ze hoestte weer, in de waterstraal, en ze hielpen elkaar met de zeep.

‘Was je mond ook uit… Soltoxine. Het is vijftien, zestien jaar geleden dat ik die stank voor het laatst heb geroken, maar je vergeet het nooit. Het is een gifgas. Militair. Zou zwaar bewaakt moeten worden. Hoe iemand er in godsnaam aan heeft weten te komen… Verdomde Veiligheidsdienst! Morgen lopen ze vast allemaal door elkaar te rennen als kippen zonder kop, maar dan is het te laat.’ Zijn gezicht was groenig wit onder de stoppels van de nacht.

‘Ik voel me nu niet zo akelig meer,’ zei Cordelia. ‘De misselijkheid wordt minder. Betekent dat dat we niet zoveel hebben binnengekregen?’

‘Nee. Het werkt alleen langzaam. Er is maar heel weinig van nodig om je de das om te doen. Het tast vooral zacht weefsel aan; je longen zullen over een uur gelei zijn, als het tegengif niet snel hier is.’ De groeiende angst die in haar buik, hart en hoofd bonsde, verstikte haar stem. ‘Gaat het door de barrière van de placenta?’ Hij zweeg te lang voordat hij zei: ‘Dat weet ik niet precies. Moeten we de dokter vragen. Ik heb alleen de effecten op jonge mannen gezien.’ Hij kreeg opnieuw een krampachtige hoestbui, die maar niet ophield.

Een van de dienstmeisjes van graaf Pjotr kwam slordig gekleed en geschrokken aanrennen om Cordelia en de verschrikte jonge bewaker die hen had geassisteerd te helpen. Er kwam een andere bewaker binnen om verslag uit te brengen; hij moest zijn stem verheffen om boven het stromende water uit te komen. ‘We hebben de residentie bereikt, meneer. Er zijn een paar mensen onderweg.’ Cordelia’s eigen keel, bronchiën en longen begonnen een vies smakend slijm te produceren, en ze hoestte en spoog. ‘Heeft iemand Droe gezien?’

‘Ik geloof dat ze achter de plegers van de aanslag aan is gegaan, mevrouw.’

‘Dat is haar taak niet. Als er een alarm afgaat, moet ze meteen naar Cordelia rennen,’ gromde Vorkosigan. Het praten maakte hem weer aan het hoesten.

‘Ze was beneden, meneer, toen de aanslag werd gepleegd, met luitenant Kodelka. Ze zijn allebei de achterdeur uitgerend.’

‘Verdomme,’ mompelde Vorkosigan, ‘dat is zijn taak ook niet.’ Zijn moeite werd bestraft met een nieuwe hoestbui. ‘Hebben ze iemand te pakken gekregen?’

‘Ik geloof het wel, meneer. Er was wat tumult achter in de tuin, bij de muur.’

Ze bleven nog een paar minuten onder de douche staan, totdat de bewaker terugkwam. ‘De dokter van de residentie is er, meneer.’ Het dienstmeisje hielp Cordelia in een ochtendjas en Vorkosigan sloeg een handdoek om en gromde naar de bewaker: ‘Ga wat kleren voor me halen, jongen.’ Zijn stem klonk als knarsend grind. Een man van middelbare leeftijd met haar dat rechtop stond, gekleed in een broek, een pyjamajasje en sloffen, was apparatuur aan het uitpakken in de logeerkamer toen ze de douche uit kwamen. Hij pakte een drukvat uit zijn tas en bevestigde er een ademhalingsmasker aan, terwijl hij een blik op Cordelia’s ronde buik wierp en daarna op Vorkosigan.

‘Meneer. Bent u zeker van de aard van het gif?’

‘Helaas wel. Het was soltoxine.’ De dokter boog zijn hoofd. ‘Het spijt me, mevrouw.’

‘Kan het kwaad voor mijn…’ Ze verslikte zich in het slijm.

‘Hou nou maar je mond en geef het haar,’ snauwde Vorkosigan. De dokter bracht het masker aan over haar neus en mond. ‘Diep ademhalen. Adem in… en uit. Blijf uitademen. Adem nu weer in. Vasthouden…’

Het tegengif had een plantaardige smaak, koeler maar bijna net zo misselijkmakend als het gif zelf. Ze kokhalsde, maar er zat niets meer in haar maag dat ze nog uit kon braken. Ze keek over het masker naar Vorkosigan, die naar haar keek, en probeerde geruststellend te glimlachen. Blijkbaar kwam de reactie bij hem nu pas los; hij leek grauwer en zieker te worden bij elke teug die ze inademde. Ze wist zeker dat hij meer had binnengekregen dan zij en duwde het masker weg om te vragen: ‘Ben jij zo langzamerhand niet aan de beurt?’ De dokter duwde het terug en zei: ‘Nog één keer inademen, mevrouw, voor de zekerheid.’ Ze ademde diep in en de dokter bracht het masker aan bij Vorkosigan. Hij leek geen instructies nodig te hebben. ‘Hoeveel tijd is er verstreken sinds de aanslag?’ vroeg de dokter bezorgd.

‘Ik weet het niet precies. Heeft iemand op de tijd gelet? Jij, eh…’ Ze was de naam van de jonge bewaker vergeten.

‘Vijftien tot twintig minuten, geloof ik, mevrouw.’

De dokter ontspande zich enigszins. ‘Dan zou het in orde moeten zijn.

U zult allebei een paar dagen naar het ziekenhuis moeten. Ik zal voor vervoer zorgen. Zijn er nog anderen aan het gif blootgesteld?’ vroeg hij aan de bewaker.

‘Dokter, wacht even.’ Hij had het drukvat en het masker weer ingepakt en was op weg naar de deur. ‘Wat heeft die… soltoxine voor gevolgen voor mijn baby?’

Hij keek haar niet aan. ‘Dat weet niemand. Niemand heeft blootstelling eraan ooit overleefd zonder onmiddellijk een behandeling met tegengif te krijgen.’

Cordelia voelde haar hart bonzen. ‘Maar als je die behandeling’ hebt gehad…’ Zijn medelijdende blik beviel haar niet en ze wendde zich tot Vorkosigan. ‘Is het dan…’ Maar ze slikte haar woorden in toen ze de uitdrukking op zijn gezicht zag, een loodgrijze kleur die van binnenuit werd verlicht door verdriet en een groeiende woede, het gezicht van een vreemde met de ogen van een minnaar, die eindelijk in de hare keken. ‘Vertel het haar,’ fluisterde hij tegen de dokter. ‘Ik kan het niet.’

‘Is het nodig om…’

‘Nu. Dan is het maar achter de rug.’ Zijn stem was schor en sloeg over. ‘Het probleem is het tegengif, mevrouw,’ zei de dokter schoorvoetend. Het is zeer teratogeen. Maakt een eind aan de botontwikkeling bij de groeiende foetus. Uw botten zijn volgroeid, dus u zult er geen last van hebben, afgezien van een vergrote kans op artritisachtige aandoeningen, die behandeld kunnen worden… als en wanneer ze zich voordoen…’ Zijn stem stierf weg terwijl zij haar ogen sloot om hem buiten te sluiten.

‘Ik moet die bewaker in de hal gaan verzorgen,’ vervolgde hij. ‘Ga, ga maar,’ antwoordde Vorkosigan, waarmee hij de man verloste. Hij wurmde zich de deur uit langs de bewaker die Vorkosigans kleren bracht.

Ze deed haar ogen open en Vorkosigan en zij staarden elkaar aan. ‘De uitdrukking op je gezicht…’ fluisterde hij. ‘Er is geen… Huil. Schreeuw! Doe iets!’ Zijn stem werd harder en heser. ‘Haat me dan tenminste!’

‘Ik voel nog niets,’ fluisterde ze terug. ‘Morgen misschien.’ Elke ademhaling brandde in haar keel.

Met een gemompelde vloek trok hij de kleren aan, een dagelijks uniform. ‘Ik kan in elk geval iéts doen.’

Het was het gezicht van de vreemde, dat bezit van het zijne nam. Er echoden woorden met een holle klank door haar geheugen: als de Dood een uniform droeg, zou hij er precies zo uitzien. ‘Waar ga je heen?’

‘Kijken wat Kodelka heeft gevangen.’ Ze liep achter hem aan de deur uit. ‘Jij blijft hier,’ gebood hij.

‘Nee.’

Hij keek dreigend achterom, en ze wuifde zijn lelijke blik met een even woest gebaar weg, alsof ze een aanval met een zwaard afsloeg. ‘Ik ga met je mee.’

‘Kom mee, dan.’ Hij draaide zich schokkerig om en liep in de richting van de trap naar de begane grond, zijn rug kaarsrecht van woede. ‘Je gaat niet iemand voor mijn ogen vermoorden,’ mompelde ze lel, alleen voor zijn oren.

‘O nee?’ fluisterde hij terug. ‘O néé?’ Zijn voetstappen klonken hard, zijn blote voeten sloegen tegen de stenen trap.

In de grote hal beneden was het een chaos van bewakers, mannen in de livrei van de graaf en dokters. Een man of een lijk, dat kon Cordelia niet zien, in het zwarte uniform van de nachtwakers, lag languit op de mozaïekvloer met een dokter bij zijn hoofd. Ze waren allebei doorweekt van de regen en besmeurd met modder. Er lag een plas water met bloed om hen heen en de schoenzolen van de dokter piepten erin. Commandant Illyan, met glinsterende druppeltjes in zijn haar van de motregen, kwam net de voordeur binnen met een assistent en zei: ‘Laat het me onmiddellijk weten als de technici met de kiriliaandetector er zijn. Hou ondertussen iedereen weg bij die muur en uit de steeg. Meneer!’ riep hij uit toen hij Vorkosigan zag. ‘Goddank, u bent in orde!’

Vorkosigan maakte enkel een grommend geluid. Er stond een groepje mannen rondom de gevangene, die met zijn gezicht naar de muur gekeerd stond, met zijn ene hand om zijn hoofd geslagen en de andere onder een vreemde hoek in zijn zij gedrukt. Droesjnakovi stond bij hem in een nat nachthemd. In haar hand bungelde een vervaarlijk ogende, glanzende metalen kruisboog, blijkbaar het wapen dat was gebruikt om de gasgranaat door hun raam naar binnen te schieten. Ze had een blauwe plek in haar gezicht en stelpte met haar andere hand een bloedneus. Haar nachtjapon was hier en daar met bloed bevlekt. Kodelka was er ook, leunend op zijn degen en trekkend met een been. Hij droeg een nat en modderig uniform en sloffen, en keek nors. ‘Ik zou hem te pakken hebben gehad,’ snauwde hij, blijkbaar een twistgesprek voortzettend, ‘als jij niet aan was komen rennen en naar me had geroepen…’

‘O, je meent het!’ beet Droesjnakovi hem toe. ‘Nou, het spijt me, maar zo zie ik het niet. Volgens mij had hij jou te pakken, languit op de grond. Als ik zijn benen niet langs de muur omhoog had zien gaan…’

‘Ssst! Daar is heer Vorkosigan!’ siste een andere bewaker. Het groepje mannen draaide zich om en stapte opzij toen ze zijn gezicht zagen. ‘Hoe is hij binnengekomen?’ begon Vorkosigan, en toen zweeg hij. De man droeg liet zwarte uniform van het leger. ‘Toch zeker niet een van jouw mannen, Illyan?’ Zijn stem kraste als metaal op steen. ‘Meneer, we hebben hem levend nodig, om hem te ondervragen,’ zei Illyan slecht op zijn gemak achter Vorkosigans schouder, half gehypnotiseerd door dezelfde blik die de bewakers had doen terugdeinzen. ‘Misschien is het een samenzwering. U kunt niet…’ Toen keerde de gevangene zich om, met zijn gezicht naar zijn overweldigers. Er stapte een bewaker naar voren om hem weer niet zijn gezicht naar de muur te draaien, maar Vorkosigan gebaarde hem dat niet te doen. Cordelia kon Vorkosigans gezicht niet zien doordat ze op dat moment achter hem stond, maar zijn schouders verloren hun moordzuchtige spanning en de woede sijpelde weg uit zijn ruggengraat en liet enkel verdriet achter. Uit de insigneloze zwarte kraag stak het gehavende gezicht van Evon Vorhalas. ‘O, niet allebei,’ fluisterde Cordelia.

Het ritme van Vorhalas’ ademhaling werd versneld door zijn haat en hij keek woedend naar zijn beoogde slachtoffer. ‘Klootzak. Kille klootzak. Om daar ijskoud te gaan zitten kijken terwijl ze zijn hoofd afhakten. Voelde je iets? Of had je er plezier in, heer regent? Toen heb ik gezworen dat ik je zou krijgen.’

Er was een lange stilte, en toen boog Vorkosigan zich dicht naar hem toe, met één arm langs zijn hoofd om met zijn hand tegen de muur te leunen. Hij fluisterde schor: ‘Je hebt me gemist, Evon.’ Vorhalas spoog hem in zijn gezicht, bloederig spuug uit zijn kapotte mond. Vorkosigan deed geen poging het weg te vegen. ‘Je hebt mijn vrouw gemist,’ vervolgde hij in een langzame, zachte cadans. ‘Maar je hebt mijn zoon te pakken. Droomde je van zoete wraak? Die heb je nu. Kijk naar haar ogen, Evon. Een man zou kunnen verdrinken in die zeegrijze ogen. Ik zal er de rest van mijn leven elke dag in kijken. Dus stop je maar vol met wraak, Evon. Drink de wraak in. Koester haar. Sla haar ’s nachts om je heen als je wakker ligt. Je mag het allemaal hebben. Ik vermaak het allemaal aan jou. Ikzelf heb me ermee volgepropt totdat ik er misselijk van werd, en ik hoef niet meer.’ Toen keek Vorhalas voor het eerst op, langs hem naar Cordelia. Ze dacht aan het kind in haar buik, wiens kwetsbare aanmaak van kraakbeen misschien op dit ogenblik al begon te haperen, af te nemen, maar ze kon Vorhalas niet haten, hoewel ze dat wel even probeerde. Ze kon hem niet eens afstotelijk vinden. Ze had het gevoel alsof ze helderziend was, alsof ze recht door zijn gewonde ziel kon kijken, zoals dokters met hun diagnostische apparatuur door een gewond lichaam keken. Elke kronkel en scheur en emotionele scbaafplek, elke jonge tumor van wrok die daaruit groeide, en bovenal de gapende wond van de dood van zijn broer zag ze roodomrand voor haar geestesoog. ‘Hij had er geen plezier in, Evon,’ zei ze. ‘Wat had je van hem verwacht? Weet je dat eigenlijk wel?’

‘Een beetje menselijk medelijden,’ snauwde hij. ‘Hij had Carl kunnen redden. Zelfs toen nog. Eerst dacht ik dat hij daarvoor gekomen was.’

‘O, god,’ zei Vorkosigan. Hij leek van afgrijzen vervuld bij het plotselinge beeld van oplaaiende en weer uitdovende hoop dat deze woorden opriepen. ‘Ik speel geen theater met levens, Evon!’ Vorhalas hield zijn haat als een schild voor zich. ‘Loop naar de hel.’ Vorkosigan zuchtte en duwde zich weg van de muur. De dokter stond achter hen klaar om hen het wachtende voertuig in te drijven voor het tochtje naar het Keizerlijke Militaire Hospitaal. ‘Neem hem mee, 111-yan,’ zei Vorkosigan vermoeid.

‘Wacht,’ zei Cordelia. ‘Ik moet weten… Ik moet hem iets vragen.’ Vorhalas keek haar stuurs aan.

‘Was dit je bedoeling? Ik bedoel, toen je dat bepaalde wapen koos? Dat specifieke gif?’

Hij wendde zijn gezicht af en sprak tegen de muur aan de andere kant van de tuin. ‘Het was wat voor het grijpen lag, toen ik het wapenmagazijn doorzocht. Ik had niet gedacht dat u het zou herkennen en het tegengif helemaal uit het KeiMil op tijd hier zou kunnen hebben…’

‘Dat is een pak van mijn hart,’ fluisterde ze.

‘Het tegengif is afkomstig uit de keizerlijke residentie,’ verklaarde Vorkosigan. ‘Een kwart van de afstand. De ziekenzaal van de keizer daar heeft alles. En wat het herkennen betreft… Ik was erbij, bij het neerslaan van de Kariaanse opstand. Ongeveer jouw leeftijd, denk ik, of iets jonger. De geur riep dat net allemaal weer bij me op. Jongens die hun longen in rode klodders uithoestten…’ Hij leek in zichzelf te verzinken, in het verleden.

‘U hoefde niet speciaal dood voor mij. U liep toevallig in de weg, tussen hem en mij.’ Vorhalas gebaarde blindelings naar haar ronde buik. ‘Dit was niet mijn bedoeling. Ik wilde hem doden. Ik wist zelfs niet zeker of u ’s nachts in dezelfde kamer sliep.’ Hij keek nu overal heen behalve naar haar gezicht. ‘Ik heb nooit gedacht aan het doden van uw…’

‘Kijk me aan,’ zei ze met schorre stem, ‘en zeg het woord hardop.’

‘Baby,’ fluisterde hij, en hij barstte abrupt in een hortend snikken uit. Vorkosigan deed een stap achteruit en kwam naast haar staan. ‘Ik wou dat je dat niet had gedaan,’ fluisterde hij. ‘Hij doet me aan zijn broer denken. Waarom belichaam ik de dood voor die familie?’

‘Wil je nog steeds dat hij zich volstopt met wraak?’ Hij leunde even met zijn voorhoofd tegen haar schouder. ‘Zelfs dat niet. Je holt ons allemaal uit, lieve kapitein. Maar, o…’ Hij stak zijn hand uit alsof hij die om haar buik wilde leggen en trok hem toen terug, zich bewust van de kring van zwijgende toeschouwers. Hij rechtte zijn rug. ‘Breng me morgenochtend een volledig rapport, Illyan,’ zei hij, ‘in het ziekenhuis.’

Hij pakte haar bij de arm toen ze zich omdraaiden om de dokter te volgen. Ze wist niet of dat was om haar of zichzelf te ondersteunen.

Bij het complex van het Keizerlijke Militaire Hospitaal werd ze omringd door helpers, voortgedragen als door een rivier. Dokters, verpleegsters, hospitaalsoldaten, bewakers. Aral werd bij de deur van haar gescheiden, waardoor ze zich slecht op haar gemak en eenzaam in de menigte voelde. Ze zei heel weinig, alleen maar loze beleefdheden, die automatisch kwamen. Ze verlangde ernaar dat haar bewustzijn werd weggenomen door een toestand van shock, van verdoving, van werkelijkheid-ontkennende waanzin, hallucinaties, wat dan ook. In plaats daarvan was ze alleen moe.

De baby bewoog in haar binnenste, fladderend en draaiend; blijkbaar was de teratogene werking van het tegengif zeer langzaam. Het leek alsof ze nog wat tijd hadden samen, en ze liefkoosde hem door haar huid heen, liet haar vingertoppen in een langzame massage over haar buik gaan. Welkom op Barrayar, mijn zoon, de woonplaats van kannibalen. Deze planeet heeft niet eens de gebruikelijke achttien tot twintig jaar gewacht om je te verslinden. Vraatzuchtige plek.

Ze kreeg een bed in een luxueuze privékamer in een vleugel voor hooggeplaatsten, die haastig werd ontruimd zodat zij er de enige patiënten waren. Ze was opgelucht toen ze ontdekte dat Vorkosigan aan de overkant van de gang was ondergebracht. Hij was al gekleed in een groene legerpyjama en kwam direct naar haar toe om haar in te stoppen. Ze slaagde erin een flauw glimlachje voor hem te produceren, maar probeerde niet om rechtop te gaan zitten. Ze werd door de zwaartekracht naar het middelpunt van de wereld getrokken. Alleen de starheid van het bed, het gebouw en de korst van de planeet hielden haar tegen, haar eigen wil speelde er geen rol in.

Hij werd gevolgd door een ongeruste hospik, die zei: ‘Denk erom, meneer, probeer niet te veel te praten totdat de dokter uw keel de irrigatiebehandeling heeft kunnen geven.’

Door het grijze ochtendlicht was het raam een bleke rechthoek. Hij ging op de rand van het bed zitten en pakte haar hand, die hij wreef.

‘Je voelt koud aan, lieve kapitein,’ fluisterde hij schor. Ze knikte. Haar borst deed pijn, haar keel was rauw en haar voorhoofds- en kaakholten brandden.

‘Ik had me nooit moeten laten overhalen om deze baan aan te nemen,’ vervolgde hij. ‘Het spijt me zo…’

‘Ik heb je ook overgehaald. Je hebt geprobeerd me te waarschuwen. Niet jouw schuld. Het leek het juiste voor jou. Is het juiste.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Niet praten. Daar krijg je littekenweefsel van op je stembanden.’

Ze uitte een vreugdeloos ‘Ha!’ en legde een vinger over zijn lippen toen hij weer wilde gaan praten. Hij knikte gelaten en ze bleven een tijdje naar elkaar kijken. Hij streek haar verwarde haar zacht uit haar gezicht en ze pakte de brede hand om die als troost tegen haar wang te houden, totdat hij de kamer uit werd gejaagd door een troep dokters en technici en werd meegenomen voor een behandeling. ‘We komen zo terug om naar u te kijken, mevrouw,’ beloofde de bendeleider onheilspellend.

Na een tijdje kwamen ze terug en ze lieten haar gorgelen met een smerige roze vloeistof en in een machine ademen, waarna ze weer vertrokken. Een verpleegster bracht haar ontbijt, dat ze niet aanraakte. Toen kwam er een commissie van grimmig kijkende dokters haar kamer binnen. Degene die ’s nachts van de keizerlijke residentie was gekomen, was nu keurig gekamd en gekleed in burgerkledij. Haar eigen lijfarts werd geflankeerd door een jongere man met zwarte wenkbrauwen, in een legeruniform met het kraaginsigne van een kapitein. Ze keek naar hun drie gezichten en dacht aan Cerberus. Haar arts stelde de vreemdeling voor. ‘Dit is kapitein Vaagen, van de onderzoeksafdeling van het Keizerlijke Militaire Hospitaal. Hij is onze interne deskundige op het gebied van strijdgif.’

‘Het uitvinden ervan of het naderhand opruimen van de gevolgen, kapitein?’ vroeg Cordelia.

‘Allebei, mevrouw.’ Hij stond in een soort alerte rusthouding. Haar eigen arts had de blik in zijn ogen van iemand die aan het kortste eind heeft getrokken, hoewel zijn mond glimlachte. ‘Meneer regent heeft me gevraagd u in te lichten over het behandelingsschema en dergelijke. Ik vrees’ — hij schraapte zijn keel — ‘dat het het beste zou zijn als we de abortus zo snel mogelijk uitvoeren. Het is al ongebruikelijk laat in uw zwangerschap en het zou voor uw herstel beter zijn om u zo snel mogelijk van de fysiologische inspanning te verlossen.’

‘Is er niets aan te doen?’ vroeg ze wanhopig, terwijl ze het antwoord al van hun gezichten kon aflezen.

‘Ik ben bang van niet,’ zei haar arts bedroefd. De man van de keizerlijke residentie schudde instemmend zijn hoofd. ‘Ik heb de literatuur erop nagezocht,’ zei de kapitein onverwachts, terwijl hij uit het raam staarde, ‘en er is ooit een calciumexperiment geweest. Ik moet toegeven dat de bereikte resultaten niet erg hoopgevend waren…’

‘Ik dacht dat we hadden afgesproken dat we daar niet over zouden beginnen,’ zei de man van de residentie dreigend.

‘Vaagen, dat is wreed,’ zei haar eigen arts. ‘Je wekt alleen maar valse hoop. Je kunt de gemalin van de regent niet gebruiken als een van je ongelukkige proefdieren, voor een reeks nooit eerder uitgeteste schoten in het donker. Je hebt toestemming van de regent voor een autopsie; laat het daarbij.’

Haar wereld draaide in een seconde weer met de juiste kant naar boven toen ze naar het gezicht keek van de man met de ideeën. Ze kende het type: half geslaagd, half mislukt, half succesvol, van de ene monomanie naar de volgende vliegend als een bij die bloemen bestuift, weinig vruchten verzamelend maar zaad achterlatend. Zij betekende niets voor hem, persoonlijk, behalve het ruwe materiaal voor een monografie. De risico’s die ze nam, vervulden hem niet met schrik; ze was geen individu maar een ziekte. Ze glimlachte langzaam en breed naar hem, omdat ze hem herkende als haar bondgenoot in het vijandelijke kamp.

‘Goedendag, dokter Vaagen. Wat zou u ervan vinden om het essay van uw leven te schrijven?’

De arts van de residentie stootte een lach uit. ‘Ze heeft je door, Vaagen.’

Hij glimlachte terug, verbaasd dat hij zo ogenblikkelijk begrepen werd. ‘U moet wel beseffen dat ik geen resultaten kan beloven…’

‘Resultaten!’ viel haar lijfarts hem in de rede. ‘Mijn god, je kunt haar maar beter vertellen wat jouw idee van resultaten is. Of laat haar de foto’s zien… Nee, doe dat maar niet. Mevrouw,’ — hij wendde zich tot haar — ‘de behandeling waar hij het over heeft is twintig jaar geleden voor het laatst geprobeerd. Ze richtte onherstelbare schade aan de moeders aan. En de resultaten… Het allerbeste waar je op zou kunnen hopen is een misvormde invalide. Misschien veel erger. Onbeschrijflijk veel erger.’

‘Een kwal, dat is een tamelijk goede omschrijving,’ zei Vaagen. ‘Je bent onmenselijk, Vaagen!’ beet haar lijfarts hem toe, met een snelle blik in haar richting om te controleren hoe geschokt ze was. ‘Een levensvatbare kwal, dokter Vaagen?’ vroeg Cordelia geïnteresseerd.

‘Hm. Misschien,’ antwoordde hij, geremd door de kwade blikken van zijn collega’s. ‘Maar er is het probleem van wat er met de moeder gebeurt als de behandeling in vivo wordt toegepast.’

‘Kunt u dat dan niet in vitro doen?’ Cordelia stelde de voor de hand liggende vraag.

Vaagen wierp haar lijfarts een triomfantelijke blik toe. ‘Dat zou zeker de mogelijkheid tot experimenteren vergroten, als het geregeld zou kunnen worden,’ mompelde hij tegen het plafond. ‘In vitro?’ vroeg de arts van de residentie onzeker. ‘Hoe dan?’

‘Wat bedoelt u, hoe dan?’ zei Cordelia. ‘Jullie hebben hier ergens zeventien baarmoederreplicatoren uit Escobar in een kast staan, die zijn meegenomen na de oorlog.’ Ze wendde zich opgewonden tot Vaagen. ‘Kent u dokter Henri misschien?’ Vaagen knikte. ‘We hebben samengewerkt.’

‘Dan weet u er dus alles van!’

‘Nou, niet direct alles. Maar, eh, om precies te zijn heeft hij me laten weten dat ze beschikbaar zijn. Maar u moet begrijpen dat ik geen verloskundige ben.’

‘Dat ben je zeker niet,’ zei haar lijfarts. ‘Mevrouw, deze man is niet eens arts. Hij is alleen biochemicus.’

‘Maar u bent verloskundige,’ bracht ze onder de aandacht. ‘Dus dan hebben we het hele team bij elkaar. Dokter Henri en kapitein Vaagen hier voor Pjotr Miles, en u voor de overplaatsing.’ Hij perste zijn lippen op elkaar en er stond een vreemde uitdrukking in zijn ogen. Het duurde even voordat ze die herkende als angst. ‘Ik kan de overplaatsing niet doen, mevrouw,’ zei hij. ‘Ik weet niet hoe dat moet. Niemand op Barrayar heeft ooit zoiets gedaan.’

‘U raadt het dus niet aan?’

‘Absoluut niet. De kans op blijvende schade… U kunt per slot van rekening over een paar maanden opnieuw beginnen, als de littekens op het zachte weefsel zich niet uitstrekken tot de testikels… ahum. U kunt opnieuw beginnen. Ik ben uw dokter en dat is mijn weloverwogen mening.’

‘Ja, als iemand anders Aral ondertussen niet om zeep helpt. Ik moet niet vergeten dat dit Barrayar is, waar ze zo van de dood houden dat ze mensen begraven die nog een beetje bewegen. Bent u bereid een poging te wagen en me te opereren?’

Hij maakte zich lang en nam een waardige houding aan. ‘Nee, mevrouw. En dat is definitief.’

‘Uitstekend.’ Ze wees met een vinger naar haar lijfarts, ‘U ligt eruit,’ en daarna naar Vaagen, ‘u bent erin. U hebt nu de verantwoordelijkheid voor dit geval. Ik vertrouw op u om een chirurg voor me te vinden… of een student medicijnen, of een veearts, of wie dan ook die bereid is het te proberen. En dan kunt u naar hartenlust experimenteren.’ Vaagen keek enigszins triomfantelijk; haar vroegere arts keek woedend. ‘We moesten maar eens gaan horen wat de heer regent ervan vindt, voordat je zijn vrouw meevoert op deze golf van schandalig vals optimisme.’

Vaagen keek iets minder triomfantelijk. ‘Bent u van plan er meteen heen te rennen?’ vroeg Cordelia. ‘Het spijt me, mevrouw,’ zei de arts van de residentie, ‘maar ik denk dat we er het beste aan doen om onmiddellijk korte metten te maken met deze zaak. U kent kapitein Vaagens reputatie niet. Het spijt me om het zo bot te zeggen, Vaagen, maar je bent een machtswellusteling, en deze keer ben je te ver gegaan.’

‘Is het uw ambitie om over een speciale vleugel voor onderzoek te beschikken, kapitein Vaagen?’ informeerde Cordelia. Hij haalde zijn schouders op, eerder gegeneerd dan verontwaardigd, dus wist ze dat de woorden van de arts van de residentie minstens half waar waren. Ze nam Vlagen op, ernaar verlangend hem met lichaam, ziel en vooral geest de hare te maken, en ze vroeg zich af hoe ze zijn verbeelding het best kon doen ontvlammen ten dienste van haar. ‘U zult een eigen instituut krijgen als dit u lukt. Vertel hem maar’ ,ze gaf een rukje met haar hoofd in de richting van de gang, naar Arals kamer, ‘dat ik dat heb gezegd.’

In uiteenlopende mate verward, kwaad en hoopvol trokken ze zich terug. Cordelia liet zich op het bed achteroverzakken en floot geluidloos een wijsje terwijl haar vingertoppen verder gingen met hun langzame buikmassage. De zwaartekracht bestond niet meer.

Загрузка...