ACHTTIEN

De tijd vóór de dageraad was in de stegen van de karavanserai niet zo pikdonker als de nacht in de bergen. De mistige nachtlucht reflecteerde een zwakke amberkleurige gloed van de omliggende stad. De gezichten van haar vrienden waren grijze vlekken, zoals op de allereerste foto’s; Cordelia probeerde niet te denken: als de gezichten van de doden.

Nadat vrouwe Vorpatril een paar uur had gerust, zich had gewassen en had gegeten, stond ze nog steeds niet al te stevig op haar benen, maar ze kon zonder hulp lopen. De huishoudster had wat verbazend stemmige kleding voorhaar bij elkaar gezocht, een grijze rok tot op haar kuiten en truien tegen de kou. Kodelka had al zijn militaire kledij omgewisseld voor een wijde broek, oude schoenen en een jasje dat hetgene verving dat schade had geleden bij het onvoorziene verloskundige gebruik. Hij droeg de baby, heer Ivan, die nu een geïmproviseerde luier om had en warm was ingepakt, en dat voltooide het beeld van een angstig gezinnetje dat probeerde de stad uit te komen, naar de ouders van de vrouw op het platteland, voordat de gevechten los zouden barsten. Cordelia had honderden van zulk soort vluchtelingen gezien, in het voorbijgaan, toen ze Vorbarr Sultana in kwamen. Kodelka inspecteerde zijn groepje en eindigde met een fronsende blik op de degenstok in zijn hand. Zelfs als je die alleen zag als een wandelstok, zagen het satijnachtige hout, de glanzende stalen dop en de ingelegde handgreep er niet erg kleinburgerlijk uit. Kodelka zuchtte. ‘Droe, kun je deze op een of andere manier verbergen? Hij is vreselijk opvallend bij deze kleren en eerder lastig dan handig als ik tic baby draag.’

Droesjnakovi knikte, knielde neer en wikkelde de stok in een hemd, waarna ze hem in de reistas propte. Cordelia herinnerde zich wat er de vorige keer was gebeurd dat Ko die stok bij zich had in de karavanserai en tuurde nerveus de schaduw in. ‘Hoe groot is de kans dat we door iemand worden overvallen, op dit tijdstip? We zien er in elk geval niet rijk uit.’

‘Sommigen zouden je vermoorden voor je kleren,’ zei Bothari nors, ‘nu de winter voor de deur staat. Maar het is veiliger dan anders. Vordarians troepen hebben de buurt uitgekamd op “vrijwilligers” om te helpen bij het graven van die schuilkelders in de stadsparken.’

‘Ik had nooit gedacht dat ik slavenarbeid nog eens zou goedkeuren,’ gromde Cordelia.

‘Het is hoe dan ook nonsens,’ zei Kodelka. ‘Om de parken om te spitten. Zelfs als ze klaar waren, zouden ze niet genoeg mensen bescherming kunnen bieden. Maar het ziet er indrukwekkend uit, en de mensen gaan heer Vorkosigan erdoor als een bedreiging zien.’

‘Bovendien,’ Bothari tilde zijn jasje op om de zilveren glans van zijn zenuwvernietiger te laten zien, ‘heb ik deze keer het juiste wapen bij me.’

Het was zover. Cordelia omhelsde Alys Vorpatril, die haar tegen zich aan drukte en mompelde: ‘God sta je bij, Cordelia. En God zorge ervoor dat Vidal Vordarian zal rotten in de hel.’

‘Behouden reis. Ik zie je op de basis Tanery, hè?’ Cordelia keek Kodelka aan. ‘Blijf in leven en beschaam onze vijanden.’

‘Dat zullen we probe… doen, mevrouw,’ zei Kodelka. Hij salueerde plechtig voor Droesjnakovi. Er was geen ironie in de militaire groet, hoewel misschien wel een laatste zweempje afgunst. Ze beantwoordde hem meteen langzaam, begrijpend knikje. Geen van tweeën maakte het moment ingewikkelder met woorden. De twee groepjes gingen uiteen in de klamme duisternis. Droe keek over haar schouder totdat Kodelka en vrouwe Vorpatril een hoek omsloegen en uit het gezicht verdwenen, en toen volgde ze snel de anderen.

Ze kwamen van donkere stegen in verlichte straten, van de verlaten duisternis op plekken waar ze af en toe andere menselijke gedaanten zagen, die zich voorthaastten door de vroege winterochtend. Iedereen leek de straat over te steken om alle anderen te ontlopen, en Cordelia ging zich iets minder opvallend voelen. Ze verstijfde inwendig toen er een grondmobiel van de stadswacht langzaam langs hen reed, maar hij stopte niet.

Ze bleven aan de overkant van de straat staan om zich ervan te vergewissen dat het gebouw waarnaar ze op weg waren al open was. Het was een gebouw van meerdere verdiepingen, in de utilitaristische stijl van de bouwgolf die onmiddellijk was gevolgd toen Ezar Vorbarra meer dan dertig jaar geleden aan de macht was gekomen en stabiliteit had gebracht. Het was geen regeringsgebouw, maar een bedrijvenpand; ze liepen door de ontvangsthal, gingen de hefbuizen binnen en daalden ongehinderd af.

Droe begon serieus over haar schouder te kijken toen ze in de kelder waren aangekomen. ‘Nu zien we er echt misplaatst uit.’ Bothari stond op dc uitkijk terwijl zij zich bukte en een slot naar een onderhoudstunnel forceerde. Ze nam hen mee de tunnel in en nam tweemaal een zijgang. Deze gangen werden duidelijk frequent gebruikt, want de lichten bleven aan. Cordelia spande zich in om voetstappen te kunnen horen die niet van henzelf waren.

Er zat een vergrendeld luik in de vloer. Droesjnakovi maakte het snel open. ‘Ga aan de rand hangen en spring. De gang is niet veel meer dan twee meter hoog. Het zal er wel nat zijn.’

Cordelia liet zich door de donkere cirkel glijden en kwam met een plons neer. Ze deed haar handlamp aan. Het water, glinsterend en zwart, stond tot haar in laarzen gestoken enkels in de buis van kunststof. Het was ijskoud. Bothari volgde haar. Droe knielde op zijn schouders om het luik weer op zijn plaats te leggen en plonsde toen naast haar neer. ‘We moeten ongeveer een halve kilometer door dit riool. Kom mee,’ fluisterde ze. Zo dicht bij hun doel had Cordelia g;een aanmoedigingen nodig om op te schieten.

Na de halve kilometer klommen ze een donkere opening in die hoog in de gebogen muur zat en naar een veel oudere en smallere tunnel leidde, van door de tijd zwart geworden baksteen. Met gebogen knieën en rug schuifelden ze voort. Het moest vooral moeizaam zijn voor Bothari, bedacht Cordelia. Droe ging langzamer lopen en begon met de stalen knop van Kodelka’s stok tegen het plafond van de tunnel te kloppen. Toen het getik een hol getok werd, hield ze op. ‘Hier. Hij zwaait naar beneden open. Kijk uit.’ Ze haalde de degen uit de schede en stak de kling voorzichtig tussen een rij slijmerige stenen. Een klik, en het met namaakbakstenen beklede paneel klapte open, bijna op haar hoofd. Ze stak de degen weer in de schede. ‘Naar boven.’ Ze trok zich op.

Ze volgden haar en bleken opnieuw in een stokoud riool uit te komen, nog smaller dan het vorige. Het liep steiler omhoog. Ze gingen ineengedoken verder, en hun kleding streek langs de zijmuren en kreeg vochtvlekken. Plotseling richtte Droe zich op en klom ze over een hoop gebroken bakstenen een donkere ruimte met pilaren in. ‘Waar zijn we?’ fluisterde Cordelia. ‘Te groot voor een tunnel…’

‘De oude stallen,’ fluisterde Droe terug. ‘We zijn nu onder het terrein van de residentie.’

‘Het klinkt me niet erg geheim in de oren. Ze staan vast wel op oude tekeningen. Mensen van de veiligheidsdienst moeten bijna wel weten dat dit hier is.’ Cordelia tuurde naar de schemerige, bedompte nissen, langs bleke bogen die zichtbaar werden bij het flakkerende licht van hun handlampen.

‘Ja, maar dit is de kelder van de oude oude stallen. Niet die van Dorca, maar van Dorca’s oudoom. Hij had meer dan driehonderd paarden. Ze zijn omgekomen bij een enorme brand, ongeveer tweehonderd jaar geleden, en in plaats van de stallen hier te herbouwen, hebben ze ze gesloopt en de niéuwe oude stallen gebouwd aan de oostkant, beneden de wind. Die zijn in de tijd van Dorca verbouwd tot stafverblijven. De meeste gijzelaars worden daar nu vastgehouden.’ Droe beende vastbesloten naar voren, alsof ze zeker was van waar ze heen moest. ‘We zijn nu ten noorden van de residentie zelf, onder de tuinen die Ezar heeft ontworpen. Ezar heeft deze oude kelder blijkbaar gevonden en deze doorgang met Negri besproken, dertig jaar geleden. Een vluchtgang waar zelfs hun eigen veiligheidsdienst niets van wist. Wat een vertrouwen, hè?’

‘Dank je, Ezar,’ mompelde Cordelia droog.

‘Als we eenmaal uit de gang van Ezar zijn, wordt het pas echt gevaarlijk,’ kondigde het meisje aan.

Ja, ze konden nu nog terug, op hun schreden terugkeren, en niemand zou het weten. Waarom hebben deze mensen me zo zorgeloos het recht gegeven hun leven op het spel te zetten? God, ik haat het om de leiding te hebben. Er schoot iets weg in de schaduw, en ergens druppelde water. ‘Hier,’ zei Droesjnakovi terwijl ze met haar lamp een stapel kisten bescheen. ‘Ezars geheime bergplaats. Kleding, wapens, geld… Kapitein Negri heeft me er vorig jaar nog wat dames- en jongenskleding bij laten leggen, in de tijd van de Escobaraanse invasie. Hij was erop voorbereid dat daar problemen van zouden komen, maar de rellen zijn nooit tot hier doorgedrongen. Mijn kleren zouden u maar een beetje te groot moeten zijn.’

Ze trokken hun besmeurde kleding uit. Droesjnakovi klopte schone jurken uit, die geschikt waren voor vrouwelijke personeelsleden in de residentie die te hoog in rang waren voor het uniform van de dienstmeisjes; precies in zo’n functie had het meisje ze gedragen. Bothari haalde zijn zwarte uniform weer uit de reistas en trok het aan, waarna hij er de juiste insignes van de Keizerlijke Veiligheidsdienst op spelde. Van een afstand zag hij eruit als een echte bewaker, hoewel hij misschien een beetje te gekreukt was om een inspectie van nabij te kunnen doorstaan. Zoals Droe had gezegd, lag er een compleet assortiment wapens in geladen toestand in afgesloten kistjes. Cordelia koos een nieuwe bedwelmer, evenals Droe; hun blikken kruisten elkaar. ‘Deze keer geen aarzeling, hè?’ mompelde Cordelia. Droe knikte grimmig. Bothari nam van elk een: een bedwelmer, een zenuwvernietiger en een plasmaboog. Cordelia hoopte maar dat hij niet zou rinkelen als hij liep. ‘Dat ding kun je binnenshuis niet afvuren,’ merkte Droesjnakovi kritisch op over de plasmaboog.

‘Je weet maar nooit,’ zei Bothari schouder ophalend. Na even te hebben nagedacht, pakte Cordelia de degenstok en knoopte haar ceintuur om de greep heen. Het was geen serieus wapen, maar was tot nu toe op deze tocht een onverwacht nuttig werktuig gebleken. Om geluk te brengen. Toen diepte Cordelia onder uit de reistas het w^apen op dat ze persoonlijk als het krachtigst van allemaal beschouwde.

‘Een schoentje?’ vroeg Droesjnakovi verbaasd.

‘Gregors schoentje. Voor als we contact leggen met Kareen. Ik vermoed dat zij de andere nog heeft.’ Cordelia stopte het diep in de binnenzak van een van Droe’s bolero’s met het wapen van Vorbarra erop, die ze over haar jurk had aangetrokken om het beeld van een personeelslid van de residentie te completeren.

Toen ze alle voorbereidingen hadden getroffen die mogelijk waren, nam Droe hen weer mee de smaller wordende donkere ruimte in. ‘Nu zijn we onder de residentie zelf,’ fluisterde ze terwijl ze zich half omdraaide. ‘We gaan deze ladder op, tussen de muren. Die is later pas toegevoegd, er is niet veel ruimte.’

Dit bleek een understatement te zijn. Cordelia hield haar adem in en klom achter haar aan, platgedrukt tussen twee muren; ze probeerde niet per ongeluk ergens tegenaan te stoten. De ladder was, uiteraard, van hout. Haar hoofd bonsde van uitputting en adrenaline. In gedachten mat ze de doorsnede. Het zou nog moeilijk worden om de kunstmatige baarmoeder deze ladder af te krijgen. Ze hield zichzelf streng voor dat ze positief moest denken, en besloot toen dat dit al heel positief was. Waarom doe ik dit? Ik zou op dit moment op de basis Tanery kunnen zijn met Ara/, en het aan die Barrayaranen overlaten om elkaar af te maken, als ze dat zo graag willen…

Boven haar stapte Droe opzij op een of andere smalle rand, niet meer dan een plank. Toen Cordelia ter hoogte van haar was aangekomen, gebaarde ze ‘stop’ en deed haar handlamp uit. Droe raakte een of ander geluidloos vergrendelingsmechanisme aan, en voor hen zwaaide een muurpaneel naar buiten. Het was duidelijk dat alles tot aan Ezars dood goed geolied was gehouden.

Ze keken in de slaapkamer van de oude keizer. Ze hadden verwacht dat die leeg zou zijn. Droe opende haar mond in een stemloze O van ontzetting en afschuw.

Ezars enorme, oude, met snijwerk versierde houten bed, het bed waar hij verdorie in was gestorven, werd beslapen. Een getemperde lamp, gedimd tot een oranje gloed, wierp licht en schaduw over twee met ontbloot bovenlijf slapende gedaantes. Zelfs vanuit dit onvoordelige gezichtspunt herkende Cordelia ogenblikkelijk het schotelvormige gezicht en de snor van Vidal Vordarian. Hij lag languit schuin over vier vijfde van het bed, met zijn zware arm bezitterig over prinses Kareen geslagen. Haar donkere haar viel over het kussen. Ze sliep opgerold tot een strakke, kleine bal in de bovenhoek van het bed, met haar gezicht naar buiten en haar witte armen om haar borst geslagen; nog iets verder en ze zou eruit vallen.

Nou, we hebben Kareen gevonden. Maar er is een probleempje. Cordelia huiverde van de impuls om Vordarian in zijn slaap dood te schieten. Maar de energieontlading zou vast het alarm doen afgaan. Totdat ze de replicator met Miles in handen had, was ze niet klaar om op de vlucht tc slaan. Ze gebaarde Droe om het paneel weer te sluiten en fluisterde: ‘Naar beneden’ tegen Bothari, die onder haar wachtte. Ze legden het moeizame traject van vier verdiepingen in omgekeerde richting af. Terug in de tunnel draaide Cordelia zich om naar het meisje, dat geluidloos huilde.

‘Ze is naar hem overgelopen,’ fluisterde Droesjnakovi, en haar stem beefde van verdriet en afkeer.

‘Als je mij kunt uitleggen wat ze volgens jou op dit moment voor machtsbasis heeft om tegenstand aan die man te bieden, wil ik dat graag horen,’ zei Cordelia vinnig. ‘Wat verwacht je van haar, dat ze zich uit een raam werpt om een lot erger dan de dood te ontlopen? Ze heeft het lot erger dan de dood gekend met Serg, ik denk niet dat ze zich daar nog erg druk over maakt.’

‘Maar als wc hier eerder waren geweest, had ik… dan hadden we haar misschien kunnen redden.’

‘Dat kan misschien nog steeds.’

‘Maar ze is echt overgelopen!’

‘Liegen mensen in hun slaap?’ vroeg Cordelia. Toen ze Droe verward zag kijken, legde ze uit wat ze bedoelde. ‘Ik vond niet dat ze eruitzag als een minnares. Ze lag in bed als een gevangene, fk heb beloofd dat we zouden proberen haar mee te nemen, en dat zullen we ook.’ Tijd. ‘Maar we gaan eerst op Miles af. Laten we de tweede uitgang proberen.’

‘Dan zullen we meer bewaakte gangen door moeten,’ waarschuwde Droesjnakovi.

‘Er zit niets anders op. Als we wachten, wordt iedereen hier zo dadelijk wakker en dan komen we nog meer mensen tegen.’

‘De dienst in de keuken begint precies op dit ogenblik,’ zei Droe met een zucht. ‘Ik ging er af en toe langs voor koffie en warm gebak.’ Helaas kon een overvalteam het werk niet onderbreken voor een ontbijt. Dit was het. Gaan of niet gaan? Was het moed of domheid die haar verder dreef? Het kon geen moed zijn, want ze was misselijk van angst, dezelfde warme, zure misselijkheid die ze tijdens de Escobar-oorlog had gevoeld vlak voor ze een gevecht in ging. Haar bekendheid met het gevoel hielp niet. Als ik niet optreed, zal mijn kind sterven. Ze zou het eenvoudigweg moeten doen zonder moed. ‘Nu,’ besloot Cordelia. ‘Er komt geen betere kans meer.’

Weer de smalle ladder op. Het tweede paneel zwaaide open in het privékantoor van de vroegere keizer. Tot Cordelia’s opluchting was het hier nog donker en werd de ruimte niet gebruikt; niets was aangeraakt sinds de kamer was opgeruimd en afgesloten na de dood van Ezar, afgelopen voorjaar. Zijn companeel, van waaruit hij door geen enkele beveiliging werd gehinderd, was losgekoppeld, ontdaan van geheimen en net zo dood als zijn eigenaar. De ramen waren nog donker, want de dageraad was laat, zo in de winter.

Ko’s stok sloeg tegen Cordelia’s kuit toen ze door de kamer liep. Het was een raar gezicht, hij was te duidelijk als een zwaard aan haar middel bevestigd. Op een bureau in het kantoor stond een groot antiek dienblad met een platte schaal van aardewerk erop, een typisch voorbeeld van de snuisterijen waar de residentie vol mee stond. Cordelia legde de stok op het blad en tilde dat plechtig op, zoals een bediende zou doen.

Droesjnakovi knikte goedkeurend. ‘Draag hem halverwege uw middel en uw borst,’ fluisterde ze. ‘En hou uw ruggengraat recht, dat zeiden ze altijd tegen mij.’

Cordelia knikte. Ze sloten het paneel achter hen, rechtten hun rug en liepen de onderste gang van de noordelijke vleugel op. Twee residentiële vrouwelijke bediendes en een beveiligingsman. Op het eerste gezicht zagen ze er volkomen natuurlijk uit in deze omgeving, zelfs in deze roerige tijden. Een korporaal van de garde die onder aan de Kleine Trap aan het westelijke uiteinde van de gang op wacht stond, sprong in de houding toen hij Bothari’s insignes van de KeiVei en van zijn rang zag; ze salueerden naar elkaar. Ze waren bijna uit het gezicht verdwenen in de kromming van de trap voordat hij opnieuw keek, deze keer aandachtiger. Cordelia dwong zichzelf om niet in paniek te raken en het op een lopen te zetten. Een subtiele misleiding: de twee vrouwen konden geen bedreiging vormen, want ze werden al bewaakt. Dat hun bewaker de bedreiging zou kunnen zijn, zou de korporaal nog minutenlang kunnen ontgaan. Ze liepen de bovenste gang in. Daar. Achter dié deur bewaarde Vordarian, volgens de rapporten van de loyalisten, de in beslag genomen replicator. Vlak onder zijn neus. Misschien als een menselijk schild; elk explosief dat op Vordarians vertrekken geworpen zou worden, zou de kleine Miles ook treffen. Maar dacht de Barrayaraan eigenlijk wel aan haar beschadigde kind als menselijk?

Voor die deur stond opnieuw een bewaker. Hij keek argwanend naar hen, met zijn hand aan zijn wapen. Cordelia en Droesjnakovi liepen langs hem zonder op of om te kijken. Het saluut dat Bothari met hem uitwisselde, vloeide naadloos over in een oplawaai tegen de kaak van de man, waardoor zijn hoofd naar achteren tegen de muur sloeg. Bothari ving hem op voordat hij op de grond viel. Ze zwaaiden de deur open en sleepten de bewaker naar binnen; Bothari nam zijn plaats in de gang in. Geruisloos sloot Droe de deur.

Cordelia staarde verwilderd om zich heen in het kamertje, op zoek naar automatische monitors. De kamer zou vroeger dienst gedaan kunnen hebben als slaapkamer voor kamerdienaren die dan dicht bij hun Vor-meester waren, of misschien was het een ongewoon grote garderobe; er was zelfs geen raam dat uitkeek op een of andere saaie binnenplaats. De draagbare baarmoederreplicator stond op een tafel met een tafelkleed, precies in het midden van de kamer. De lampjes gloeiden nog steeds geruststellend groen en amberkleurig. Er waren nog geen woeste rode oogjes die waarschuwden voor storingen. Een half gekwelde, half opgeluchte zucht ontstnapte Cordelia toen ze hem zag staan.

Droesjnakovi keek ongelukkig om zich heen in de kamer. ‘Wat is er, Droe?’ fluisterde Cordelia. ‘Te makkelijk,’ mompelde het meisje.

‘We zijn er nog niet. Over een uur mag je “makkelijk” zeggen.’ Ze likte langs haar lippen, verontrust omdat ze merkte dat ze het onderbewust eens was met Droc’s evaluatie. Er was niets aan te doen. Inpakken en wegwezen. Hun enige hoop nu was snelheid, geen geheimhouding meer.

Ze zette het dienblad neer op de tafel, stak haar hand uit naar het draaghandvat van de replicator en verstijfde. Er was iets, iets wat niet klopte… Ze tuurde aandachtiger naar de getallen. De oxygcnatiemonitor werkte niet eens. Hoewel het lampje ervan groen oplichtte, stond het niveau van de voedingsvloeistof op 00,00. Leeg. Cordelia sperde haar mond open in een geluidloze kreet. Haar maag trok zich samen. Ze boog zich er dichter naartoe en haar ogen verslonden de onlogische mengelmoes van valse gegevens. Haar kwellende nachtmerrie, die plotseling en afschuwelijk werkelijk was geworden… Hadden ze hem op de vloer omgekeerd, in een afvoerpijp, boven een wc? Was Miles snel gestorven, genadig verpletterd, of hadden ze het kleine baby’tje, beroofd van het systeem om zijn leven in stand te houden, kronkelend laten liggen om een afschuwelijke dood te sterven terwijl zij toekeken? Misschien hadden ze niet eens de moeite genomen om toe te kijken…

Het serienummer. Kijk naar het serienummer. Een wanhopige hoop, maar… Ze dwong haar waterige blik om zich te concentreren, haar doordraaiende geest om te proberen het zich te herinneren. Ze was met haar vinger peinzend over dat nummer gegaan, in het lab van Vaagen en Henri, mijmerend over dit stukje techniek en de verre wereld die het had gecreëerd… en het was niet dit nummer geweest. Niet dezelfde replicator, niet die van Miles! Een van de zestien andere, gebruikt als lokaas in een val.

De moed zonk haar in de schoenen. Hoeveel andere vallen waren er gezet? Ze stelde zich voor hoe ze uitzinnig van replicator naar replicator rende, als een radeloos kind in een of ander wreed spel waarin de beloning nooit kwam, zoekend… Ik zal gek worden. Nee. Waar de echte replicator ook was, hij moest dicht bij Vordarian zelf zijn. Daar was ze zeker van. Ze hurkte neer naast de tafel en boog haar hoofd even voorover om de zwarte bollen te verdrijven die haar gezichtsvermogen verduisterden en dreigden haar geest van haar bewustzijn te beroven. Ze tilde het kleed op. Daar. Een druksensor. Was dit een slim idee van Vordarian zelf? Listig en doortrapt. Droe bukte om te zien waar ze op wees.

‘Een valstrik,’ fluisterde Cordelia. ‘Als je de replicator optilt, gaat het alarm af.’

‘Als wc het demonteren…’

‘Ncc. Dat is de moeite niet. Het aas is vals. Niet de goede replicator. Het is een lege, en er is aan het controlepaneel gerommeld zodat het lijkt alsof hij werkt.’ Cordelia probeerde helder te denken door het gebonk in haar schedel heen. ‘We zullen op onze schreden moeten terugkeren. Weer naar beneden en naar boven. Ik had niet verwacht Vordarian hier tegen het lijf te lopen. Maar ik weet zeker dat hij weet waar Miles is. Een korte ouderwetse ondervraging. Het wordt een wedren met de tijd. Als het alarm afgaat…’

Er dreunden voetstappen door de gang en er werd geschreeuwd. Het tjilpende gezoem van een bedwelmer. Vloekend wierp Bothari zichzelf achterwaarts door de deur naar binnen. ‘Dat was het. Ze hebben ons in de gaten.’

Als het alarm afgaat, is alles voorbij, voltooide Cordelia in gedachten haar zin, duizelig van een gevoel van verlies. Geen raam, één deur, en ze hadden zojuist de controle over hun enige uitgang verloren. Vordarians valstrik had dus toch gewerkt. Moge Vordarian rotten in de hel… Droesjnakovi greep haar bedwelmer. ‘We zullen u niet overgeven, mevrouw. We zullen tot het eind toe vechten.’

‘Onzin,’ snauwde Cordelia. ‘Met onze dood zouden we hier niets bereiken, behalve de dood van een paar van Vordarians bullebakken. Zinloos.’

‘Bedoelt u dat we het zomaar moeten opgeven?’

‘De glorie van zelfmoord is de luxe van de onverantwoordelijken. We geven het niet op. We wachten op een betere gelegenheid om te winnen. Die we niet zullen krijgen als we geraakt worden door een bedwelmer of een zenuwvernietiger.’ Als dat nu de echte replicator was, op de tafel… Ze was inmiddels uitzinnig genoeg om het leven van deze mensen op te offeren voor dat van haar zoon, moest Cordelia zichzelf berouwvol erkennen, maar nog niet gek genoeg om ze te ruilen voor niets. Zo Barrayaraans was ze nog niet geworden. ‘U geeft uzelf als gijzelaar in handen van Vordarian,’ waarschuwde Bothari.

‘Vordarian heeft me al in gijzeling sinds de dag dat hij Miles heeft meegenomen,’ zei Cordelia bedroefd. ‘Dit verandert niets.’ Na een paar minuten van schreeuwend onderhandelen door de deur was hun overgave geregeld, ondanks de overgevoelige zenuwen van de beveiligingsbeambten. Ze gooiden hun wapens naar buiten. De bewakers controleerden hen voor de zekerheid met een scanner op verdere krachtbronnen, en toen dromden vier van hen het kamertje binnen om hun kersverse gevangenen te fouilleren. Twee anderen wachtten buiten om de deur te bewaken. Cordelia maakte geen plotselinge bewegingen waar ze van zouden kunnen schrikken. Een bewaker fronste verbaasd toen de interessante bobbel in Cordelia’s vest slechts een kinderschoentje bleek te zijn. Hij legde het naast het dienblad op de tafel.

De commandant, een man in de kastanjebruine-met-gouden livrei van Vordarian, sprak in zijn polscom. ‘Ja. Hier is alles onder controle. Vertel het meneer. Nee, hij zei dat we hem wakker moesten maken. Wil jij hem uitleggen waarom je dat niet hebt gedaan? Bedankt.’ De bewakers dreven hen niet de gang op, maar wachtten at. De nog steeds bewusteloze man die een klap van Bothari had gekregen, werd naar buiten gesleept. De bewakers zetten Cordelia met uitgestrekte armen en wijdbeens tegen de muur, naast Bothari en Droesjnakovi. Ze was duizelig van wanhoop. Maar Kareen zou op een gegeven moment naar haar toe komen, zelfs als ze een gevangene was. Ze moest naar haar toe komen. Alles wat ze nodig had was een halve minuut met Kareen, misschien minder. Als ik Kareen kan spreken, ben je dood, Vordarian. Je zult misschien nog lopen en praten en bevelen geven, en je wekenlang onbewust zijn van je overlijden, maar ik zal je lot bezegelen, zo zeker als jij dat van mijn zoon hebt bezegeld.

Eindelijk verscheen de reden van het wachten: Vordarian zelf, in een groene uniformbroek en sloffen en met blote borst, wrong zich door de deuropening. Hij werd gevolgd door prinses Kareen, die een donkerrode fluwelen peignoir om zich heen klemde. Cordelia’s hart ging tweemaal zo snel hameren. Nu?

‘Dus de valstrik heeft gewerkt,’ begon Vordarian zelfvoldaan, maar hij vervolgde met een oprecht geschokt: ‘Huh!’ toen Cordelia zich van de muur wegduwde en zich naar hem toe draaide. Een handgebaar hield een bewaker tegen die haar weer op haar plek wilde duwen. De schok op Vordarians gezicht maakte plaats voor een wolfachtige grijns. ‘Mijn god, en óf die heeft gewerkt! Uitstekend!’ Kareen, die vlak achter hem liep, staarde volkomen verbijsterd naar Cordelia. Mijn valstrik heeft gewerkt, dacht Cordelia, overrompeld door haar kans. Wacht maar…

‘Dat is het nu juist, meneer,’ zei de man in livrei, tamelijk ongelukkig. ‘Die heeft niet gewerkt. We hebben dit gezelschap niet opgemerkt bij de buitenste rand van de residentie en ze hun gang laten gaan, ze waren er plotseling… zonder dat er een alarm is afgegaan. Dat had niet mogen gebeuren. Als ik niet toevallig langs was gekomen voor Roger, hadden we ze misschien helemaal niet ontdekt.’ Vordarian haalde zijn schouders op, te verrukt over het kaliber van zijn prooi om een of andere onbelangrijke berisping uit te delen. ‘Behandel dat mokkel met snel-penta.’ Hij wees naar Droesjnakovi. ‘Dan zul je er wel achter komen hoe het zit. Ze werkte vroeger voor de veiligheidsdienst van de residentie.’

Droesjnakovi keek gekwetst en beschuldigend over haar schouder naar prinses Kareen. Kareen trok onbewust haar peignoir dichter om haar hals, en haar donkere ogen stonden vol evenzeer gekwetste verbazing. ‘Zo,’ zei Vordarian, nog steeds glimlachend naar Cordelia, ‘zit heer Vorkosigan zo slecht in de troepen dat hij zijn vrouw stuurt om hun werk te doen? Dan kunnen we niet meer verliezen.’ Hij glimlachte naar zijn bewakers, die die glimlach beantwoordden. Verdomme, ik wou dat ik die lui in zijn slaap had doodgeschoten. ‘Wat heb je met mijn zoon gedaan, Vordarian?’

Vordarian zei tussen zijn opeengeklemde kiezen door: ‘Een buitenwerelds wijf zal nooit de macht op Barrayar krijgen door via intriges het Keizerrijk aan een mutant te geven. Dat garandeer ik.’

‘Is dat nu de officiële lijn? Ik wil geen macht. Ik heb er alleen bezwaar tegen dat idioten macht over mij hebben.’

Achter Vordarian vertrok Kareen haar lippen in een droevige glimlach. Ja, luister naar me, Kareen!

‘Waar is mijn zoon, Vordarian?’ herhaalde Cordelia koppig.

‘Hij is nu keizer Vidal,’ sprak Kareen terwijl haar blik tussen hen heen en weer ging, ‘als hij dat kan blijven.’

‘Dat zal ik,’ beloofde Vordarian. ‘Aral Vorkosigan kan niet meer aanspraak maken op de troon dan ik. En ik zal beschermen waar Vorkosigans kant het heeft laten afweten. Het ware Barrayar beschermen en behouden.’ Hij draaide zijn hoofd enigszins; blijkbaar was deze bewering over zijn schouder aan Kareen gericht.

‘We hebben het niet laten afweten,’ fluisterde Cordelia terwijl ze Kareen in de ogen keek. Nu. Ze pakte het schoentje van de tafel en strekte haar arm uit; Kareens ogen werden groot. Ze sprong naar voren en greep het vast. Cordelia’s hand verkrampte als die van een stervende renner die het stokje doorgeeft in een moordende estafettewedstrijd. Een felle zekerheid vlamde op in haar ziel. Nu heb ik je, Vordarian. De plotselinge beweging deed een golf van onrust door de bewaking gaan. Kareen bekeek het schoentje met een hartstochtelijke concentratie en draaide het om en om in haar handen. Vordarian trok verbaasd zijn wenkbrauwen op, verloor toen de aandacht voor Kareen en wendde zich tot de commandant van zijn geüniformeerde garde. ‘We houden alle drie deze gevangenen hier in de residentie. Ik zal persoonlijk aanwezig zijn bij de ondervragingen onder invloed van snel-penta. Dit is een sensationele kans…’

Toen Kareen haar gezicht weer ophief naar Cordelia, was het verwrongen van hoop.

Ja, dacht Cordelia. Je bent bedrogen. Voorgelogen. Je zoon leeft nog; je moet weer bewegen en denken en voelen, en de lopende gevoelloosheid van een dode, die de pijn voorbij is, opgeven. Het is geen geschenk dat ik je heb gebracht, maar een vloek. ‘Kareen,’ zei Cordelia zacht, ‘waar is mijn zoon?’

‘De replicator staat op een plank in de eiken klerenkast, in de slaapkamer van de vroegere keizer,’ antwoordde Kareen met vaste stem, terwijl haar ogen die van Cordelia niet loslieten. ‘Waar is de mijne?’

Cordelia’s hart smolt in dankbaarheid voor haar vloek, de pijn van de levenden. ‘Veilig en wel, de laatste keer dat ik hem zag; zolang deze bedrieger’ — ze gaf met haar hoofd een rukje in de richting van Vordarian — ‘er maar niet achter komt waar hij is. Gregor mist je. Hij zend je liefs.’ Haar woorden hadden spijkers kunnen zijn die in Kareens lijf werden geslagen.

Dit trok de aandacht van Vordarian. ‘Gregor ligt op de bodem van een meer, omgekomen toen de vlieger van die verrader Negri neerstortte,’ zei hij scherp. ‘De verraderlijkste leugen is degene die je graag wilt horen. Hoed u, mijn vrouwe Kareen. Ik kon hem niet redden, maar ik zal hem wreken. Dat beloof ik.’

O-o. Wacht, Kareen. Cordelia beet op haar lip. Niet hier. Te gevaarlijk. Wacht tot je beste kans. Wacht op z’n minst, tot de klootzak slaapt… Maar als zelfs een Bètaanse al aarzelde om haar vijand in zijn slaap dood te schieten, hoe zou het dan een Vor vergaan? En zij was een echte Vor… Er verscheen een onvriendelijke glimlach om Kareens mond. Haar ogen fonkelden. ‘Deze heeft nooit in het water gelegen,’ zei ze zachtjes.

Cordelia hoorde de moordzuchtige ondertonen klingelen als een klok; Vordarian hoorde blijkbaar alleen de ademloosheid van een of ander meisjesverdriet. Hij wierp een blik op het schoentje zonder de boodschap erachter te begrijpen en schudde zijn hoofd alsof hij een atmosferische storing moest verdrijven. ‘Je zult op een dag weer een zoon krijgen,’ beloofde bij haar vriendelijk. ‘Onze zoon.’ Wacht, wacht, wacht, schreeuwde Cordelia inwendig. ‘Nooit,’ fluisterde Kareen. Ze stapte achteruit zodat ze naast de bewaker in de deuropening stond, griste zijn zenuwvernietiger uit zijn open holster, richtte die van nabij op Vordarian en vuurde. De geschrokken bewaker sloeg haar hand naar boven; het schot miste doel en sloeg in het plafond. Vordarian dook achter de tafel, het enige meubelstuk in de kamer, en liet zich op de grond rollen. Zijn commandant stak in een pure reflex zijn zenuwvernietiger op en vuurde. De spieren in Kareens gezicht bevroren in doodsangst toen het blauwe vuur om haar hoofd spoelde; haar mond was opengetrokken in een laatste, geluidloze kreet. Wacht, jammerde Cordelia inwendig. Vordarian brulde ontzet: ‘Nee!’, klauterde overeind en trok een zenuwvernietiger uit de hand van een andere bewaker. De commandant, die de omvang van zijn vergissing besefte, gooide het wapen weg alsof hij afstand wilde nemen van zijn handeling. Vordarian schoot hem dood.

De kamer draaide om haar heen. Cordelia’s hand sloot zich om het gevest van de degenstok en drukte op het knopje, zodat de schede tegen het hoofd van een van de bewakers vloog, en sloeg de kling toen razendsnel naar beneden, door de pols van Vordarians hand waarin hij zijn wapen had. Hij gilde, en bloed en de zenuwvernietiger vlogen alle kanten op. Droesjnakovi dook al naar de eerste weggeworpen zenuwvernietiger. Bothari schakelde zijn doelwit gewoon uit met één dodelijke klap in de nek. Cordelia wierp zich naar voren en sloeg de deur dicht in het gezicht van de bewakers in de gang. Het vuur van een bedwelmer zoemde tegen de muren, en toen werd de laatste van Vordarians mannen uitgeschakeld door drie snel opeenvolgende blauwe flitsen van Droesjnakovi.

‘Pak hem!’ gilde Cordelia tegen Bothari. Vordarian, die sidderde en zijn linkerhand om zijn hall afgehakte rechterpols geklemd hield, was in een slechte conditie om tegenstand te bieden, hoewel hij trapte en schreeuwde. Zijn bloed stroomde en had de kleur van Kareens peignoir. Bothari nam Vordarians hoofd in een stevige greep en drukte de zenuwvernietiger tegen zijn schedel.

‘Naar buiten,’ grauwde Cordelia, en ze schopte de deur weer open. ‘Naar de slaapkamer van de keizer.’ Naar Miles. De andere gardesoldaten van Vordarian, die klaarstonden om te schieten, hielden zich in toen ze hun baas zagen.

‘Achteruit!’ bulderde Bothari, en ze namen afstand van de deur. Cordelia greep Droesjnakovi bij de arm, en ze stapten over Kareens lichaam heen. Haar ivoorkleurige ledematen laten slordig tussen de rode stof zelfs in de dood nog vormen van een abstracte schoonheid. De vrouwen zorgden dat Bothari en Vordarian tussen hen en Vordarians troepen bleven, en trokken zich terug door de gang. ‘Trek die plasmaboog uit mijn holster en schiet,’ beval Bothari Cordelia heftig. Ja, Bothari was er in de verwarring in geslaagd die weer te bemachtigen. Daarom had hij waarschijnlijk niet zoveel slachtoffers gemaakt.

‘Je kunt de residéntie niet in brand steken,’ bracht Droe ontsteld uit. Alleen al in deze vleugel stond ongetwijfeld voor een kapitaal aan antiquiteiten en Barrayaraanse historische kunstvoorwerpen. Cordelia grijnsde woest, greep het wapen en schoot achter hen de gang in. Houten meubilair, houten parket en van ouderdom uitgedroogde tapijten vatten brullend vlam toen ze werden aangeraakt door de verschroeiende vingers van de stralenbundel.

Brand, jullie. Brand voor Kareen. Vorm een brandstapel die net zo groot is als haar moed en pijn, en hoger en hoger oplaait… Toen ze de deur van de oude slaapkamer van de keizer bereikten, vuurde ze de andere kant op de gang in om het af te maken. Dat is voor wat jullie mij hebben aangedaan, en mijn zoon… De vlammen zouden achtervolgers een paar minuten tegen moeten houden. Ze had het gevoel dat haar lichaam zweefde, zo licht was als de lucht. Voelt Bothari zich ook zo, als hij doodt? Droesjnakovi liep naar het muurpaneel naar de geheime ladder. Ze bewoog zich nu kalm, alsof haar handen bij een ander lijf hoorden dan haar met tranen bevlekte gezicht. Cordelia liet de degen op het bed vallen, rende recht naar de enorme oude bewerkte eiken klerenkast die tegen de dichtstbijzijnde muur stond en gooide de deuren wijd open. Er gloeiden groene en amberkleurige lampjes in de schemerige uithoeken van de middelste plank. God, laat dit niet weer een valstrik zijn… Cordelia sloeg haar armen om het vat en tilde het de kast uit, het licht in. Het juiste gewicht, deze keer, zwaar van vloeistoffen; de juiste gegevens, de juiste cijfers. Het was de goede.

Dank je, Kareen. Het was niet mijn bedoeling je te doden. Ze was vast krankzinnig geworden. Ze voelde helemaal niets, geen verdriet of berouw, hoewel haar hart uitzinnig bonkte en haar adem hijgend kwam. Een roes van de schok en het vechten, die euforie van onsterfelijkheid waardoor mannen hun machinegeweer laadden. Dus dit was waar oorlogsverslaafden op kickten.

Vordarian verzette zich nog steeds tegen Bothari’s greep, heftig vloekend. ‘U kunt niet ontsnappen!’ Hij staakte zijn verzet om Cordelia in de ogen te kunnen kijken. Hij ademde diep in. ‘Denk eens na, vrouwe Vorkosigan. Het zal u niet lukken. U hebt mij nodig als schild, maar u kunt me niet vervoeren als ik buiten bewustzijn ben. Zolang ik bij bewustzijn ben, zal ik me elke meter blijven verzetten. Mijn mannen zullen u van alle kanten omsingelen, daarbuiten.’ Hij gaf met zijn hoofd een rukje in de richting van het raam. ‘Ze zullen ons allemaal bedwelmen en u gevangennemen.’ Zijn stem werd overredend. ‘Geef u nu over, dan zal uw leven gespaard worden. En dat van hem ook, als dat zoveel voor u betekent.’ Hij blikte naar de replicator die Cordelia in haar armen hield. Haar voetstappen waren nu zwaarder dan die van Alys Vorpatril waren geweest.

‘Ik heb die idioot Vorhalas nooit orders gegeven om Vorkosigans erfgenaam te doden,’ vervolgde Vordarian vertwijfeld toen ze bleef zwijgen. Er druppelde een gestaag stroompje bloed tussen zijn vingers door. ‘Het was alleen zijn vader, met zijn gevaarlijke progressieve beleid, die Barrayar bedreigde. Uw zoon had het graafschap van Pjotr kunnen erven, met mijn goede wil. Pjotr had nooit gescheiden mogen worden van zijn partij van ware trouw. Het is misdadig, wat heer Aral Pjotr heeft aangedaan…’

Dus jij was het. Zelfs al helemaal in het begin. Door bloedverlies en shock verwerd de gewoonlijk vloeiende spreektrant waarin Vordarian zijn politieke argumenten bracht, nu tot een hortende parodie. Het was alsof hij het gevoel had dat hij zich met woorden van de vergelding zou kunnen redden, als hij de juiste sleutelwoorden maar kon vinden. Om een of andere reden betwijfelde Cordelia of hem dat zou lukken. Vordarian was niet flamboyant slecht, zoals Vorrutyer was geweest, en niet als persoon verloederd, zoals Serg, maar toch was er kwaad van hem uitgegaan, niet door zijn gebreken maar door zijn deugden: de moed waarmee hij zijn conservatieve overtuigingen uitdroeg en zijn hartstocht voor Kareen. Cordelia had een stekende hoofdpijn. ‘We hebben nooit kunnen bewijzen dat je achter Evon Vorhalas zat,’ zei Cordelia rustig. ‘Bedankt voor de informatie.’ Dat bracht hem even tot zwijgen. Zijn blik ging ongemakkelijk naar de deur, die over niet al te lange tijd naar binnen zou worden geblazen door de vlammenzee erachter.

‘Als ik dood ben, hebt u niets aan me als gijzelaar,’ zei hij, terwijl hij zich waardig oprichtte.

‘Ik heb toch al helemaal niets aan je, keizer Vidal,’ zei Cordelia openhartig. ‘Er zijn tot nu toe al minstens vijfduizend doden gevallen in deze oorlog. Hoe lang zul je nog blijven vechten, nu Kareen dood is?’

‘Voor eeuwig,’ beet hij haar toe. ‘Ik zal haar wreken, zal ze allemaal wreken…’

Het verkeerde antwoord, dacht Cordelia met een eigenaardige, lichtzinnige droefheid. ‘Bothari.’ Hij stond ogenblikkelijk naast haar. ‘Pak die degen.’ Dat deed hij. Ze zette de replicator op de grond en legde haar hand even op de zijne, die om het gevest was geslagen. ‘Bothari, executeer deze man voor me, alsjeblieft.’ Haar stem klonk vreemd kalm in haar eigen oren, alsof ze Bothari zojuist had gevraagd om de boter even aan te geven. Je hoefde niet echt hysterisch te zijn om een moord te plegen.

‘Ja, mevrouw,’ sprak Bothari, en hij tilde de kling op. Zijn ogen glansden van vreugde.

‘Wat?’ jammerde Vordarian verbijsterd. ‘U bent een Bètaanse! Dat kunt u niet…’

De neerflitsende slag hakte zijn woorden, zijn hoofd en zijn leven af. Het zag er echt keurig uit, afgezien van de laatste fonteintjes bloed die opspoten uit de stomp van zijn nek. Vorkosigan had van de diensten van Bothari gebruik moeten maken op de dag dat Carl Vorhalas werd geëxecuteerd. Al die kracht in zijn bovenlichaam, gecombineerd met dat uitzonderlijke wapen… Er werd abrupt een einde gemaakt aan de verstrooide kronkelingen van haar gedachten toen Bothari met het lichaam op zijn knieën viel, de degenstok liet vallen en naar zijn hoofd greep. Hij schreeuwde. Het was alsof Vordarians doodskreet uit de keel van Bothari was geperst.

Ze liet zich naast hem vallen, plotseling weer bang, hoewel ze ongevoelig voor angst was geweest door de overmaat aan actie sinds het moment dat Kareen de zenuwvernietiger had gegrepen en deze hele chaos teweeg had gebracht. Cordelia vermoedde dat Bothari, doordat hij nu een vergelijkbare daad had gepleegd, de verboden herinnering had aan die keer dat hij in opstand was gekomen en een keel had doorgesneden, de gebeurtenis waarvan het Barrayaraanse opperbevel had besloten dat hij die moest vergeten. Ze vervloekte zichzelf omdat ze deze mogelijkheid niet had voorzien. Zou het zijn dood worden? ‘Deze deur is gloeiend heet,’ meldde Droesjnakovi, die er bleek en bevend naast stond. ‘Mevrouw, we moeten hier nu weg.’ Bothari hijgde onregelmatig en hield zijn handen nog tegen zijn hoofd gedrukt, maar terwijl ze naar hem keek, werd zijn ademhaling iets minder hortend. Ze liet hem nietsziend over de vloer rondkruipen. Ze had iets nodig, iets dat tegen vocht kon… Daar, onder in de klerenkast, lag een stevige plastic tas met enkele paren schoenen van Kareen, ongetwijfeld haastig overgebracht door een bediende toen Vordarian per keizerlijk decreet had laten weten dat Kareen bij hem introk. Cordelia schudde de schoenen eruit, stommelde terug om het bed heen en pakte Vordarians hoofd van de plek waar het heen was gerold. Het was zwaar, maar niet zo zwaar als de baarmoederreplicator. Ze trok de trekkoordjes dicht.

‘Droe. Jij bent er het beste aan toe. Draag de baarmoeder. Ga naar beneden. Laat hem niet vallen.’ Als zij Vordarian liet vallen, dacht Cordelia, kon hem dat toch niet veel kwaad meer doen. Droesjnakovi knikte en pakte zowel de replicator als de neergegooide degenstok op. Cordelia wist niet of ze die laatste meenam vanwege de nieuwe historische waarde die hij had verkregen, of uit een krankzinnig plichtsgevoel jegens een bezitting van Ko. Cordelia hielp Bothari overeind. Er stroomde koele lucht naar boven door het open paneel, onder de deur door aangetrokken door het vuur. De schacht zou als schoorsteenpijp werken totdat de brandende muur instortte en de ingang zou blokkeren. Vordarians mensen zouden voor een raadsel staan als ze de as doorzochten en zich afvroegen waar ze gebleven waren. De afdaling was een nachtmerrie, in de nauwe ruimte, met Bothari jammerend onder haar voeten. Ze kon de tas niet naast of voor zich dragen, dus moest ze hem op één schouder in evenwicht houden en kon ze zich maar met één hand aan de ladder vasthouden; haar handpalm sloeg van de ene sport naar de volgende en haar pols deed pijn. Toen ze eenmaal beneden waren, duwde ze de huilende Bothari meedogenloos voor zich uit en liet hem niet stilstaan totdat ze weer bij de geheime bergplaats van Ezar kwamen, in de kelder van de oude stallen.

‘Is hij in orde?’ vroeg Droesjnakovi nerveus, terwijl Bothari met zijn hoofd tussen zijn knieën ging zitten.

‘Hij heeft hoofdpijn,’ zei Cordelia. ‘Het kan wel even duren voordat het minder wordt.’

Droesjnakovi vroeg nog bedeesder: ‘Bent ü in orde, mevrouw?’ Cordelia kon er niets aan doen; ze lachte. Ze slikte de hysterie weg toen Droe echt bang begon te kijken. ‘Nee.’

Загрузка...