ZEVENTIEN

In godsnaam, Bothari, daar kunnen we haar toch niet naar binnen brengen?’ siste Kodelka.

Ze stonden in een steegje diep in de doolhof van de karavanserai. In de koude, natte duisternis doemde een gebouw met dikke muren op, dat de ongebruikelijke hoogte van drie verdiepingen had. Hoog tegen de gepleisterde gevel, die ruw was van de afbladderende verf, glinsterde geel licht door uitgesneden blinden. Een olielamp brandde zwak boven een houten deur, de enige ingang die Cordelia zag. ‘We kunnen haar ook niet buiten laten. Ze heeft warmte nodig,’ antwoordde de sergeant. Hij droeg vrouwe Vorpatril in zijn armen; ze klemde zich verzwakt en huiverend aan hem vast. ‘Het is toch een stille avond. En laat. Ze gaan sluiten.’

‘Wat is dit voor een plek?’ vroeg Droesjnakovi. Kodelka schraapte zijn keel. ‘In de tijd van de Afzondering, toen dit het centrum van Vorbarr Sultana was, was het de residentie van een edelman. Een van de minder belangrijke prinsen Vorbarra, geloof ik. Daarom is het gebouwd als een vesting. Nu is het… een soort herberg.’

Cordelia slaagde er maar net in om niet uit te roepen: o, dus dit is jullie bordeel, Ko. In plaats daarvan vroeg ze aan Bothari: ‘Is het veilig? Of is het waarschijnlijk dat het daar ook wemelt van de informanten, net als op de vorige plek?’

‘Veilig voor een paar uur,’ oordeelde Bothari. ‘En we hebben toch maar een paar uur.’ Hij zette vrouwe Vorpatril neer, vertrouwde haar toe aan de zorg van Droesjnakovi en glipte naar binnen na een gedempt gesprek door de deur te hebben gevoerd met een of andere bewaker. Cordelia hield Ivan steviger tegen zich aan en trok haar jasje over hem heen om zoveel mogelijk warmte met hem te delen. Gelukkig had hij rustig geslapen gedurende hun tochtje van een paar minuten van het verlaten gebouw hierheen. Even later kwam Bothari terug en wenkte hen dat ze hem moesten volgen.

Ze liepen een ingang door die bijna een stenen tunnel leek, met smalle spleten in de muur en daarboven om de halve meter een gat. ‘Om het te verdedigen, vroeger,’ fluisterde Kodelka, en Droesjnakovi knikte begrijpend. Maar vanavond wachtten hun geen pijlen of kokende olie. Een man die net zo lang was als Bothari, maar breder, deed de deur achter hen weer op slot.

Ze kwamen in een grote, schemerige kamer die was verbouwd tot een soort bar annex eetzaal. Er zaten alleen twee mistroostig kijkende vrouwen in peignoir en een man die met zijn hoofd op de tafel lag te snurken. Zoals gewoonlijk brandden er kolen in een extravagante open haard.

Ze hadden een gids, of gastvrouw. Een magere vrouw wenkte hen zwijgend naar de trap. Vijftien jaar geleden, of zelfs tien jaar geleden nog, had ze misschien een langbenige arendsachtige aanblik geboden, maar nu was ze knokig en verwelkt, en onflatteus gekleed in een opzichtige magenta peignoir met afhangende ruches die haar eigen droefheid leken te weerspiegelen. Bothari pakte vrouwe Vorpatril op en droeg haar de steile trap op. Kodelka keek slecht op zijn gemak om zich heen en leek enigszins op te fleuren toen hij een bepaald iemand niet zag. De vrouw nam hen mee naar een kamer aan de gang van de eerste verdieping. ‘Verschoon de lakens,’ mompelde Bothari, en de vrouw knikte en verdween. Bothari zette de uitgeputte vrouwe Vorpatril niet neer. De vrouw kwam na een paar minuten terug, rukte het gekreukelde beddengoed van het bed en verving het voor frisse lakens. Bothari legde vrouwe Vorpatril in bed en stapte naar achteren. Cordelia legde de slapende baby in haar arm en vrouwe Vorpatril slaagde erin haar een dankbaar knikje te geven.

De… huishoudster, zo besloot Cordelia dat ze haar in gedachten zou noemen, keek met een sprankje interesse naar de baby. ‘Dat is een jonkie. Grote jongen, hè?’ Haar stem werd voorzichtig kirrend. ‘Twee weken oud,’ beweerde Bothari op afwerende toon. De vrouw snoof en zette haar handen in haar zij. ‘Ik speel weleens voor vroedvrouw, Bothari. Twee uur komt er dichter bij.’ Bothari wierp Cordelia een vreemde blik toe, bijna angstig. De vrouw des huizes stak een hand op om zijn frons te verdrijven. ‘Ik vind alles best.’

‘We moeten haar laten slapen,’ zei Bothari, ‘totdat we zeker weten dat ze niet gaat bloeden.’

‘Ja, maar niet alleen,’ zei Cordelia. ‘Voor het geval ze gedesoriënteerd wakker wordt vanwege de vreemde plek.’ Over vreemd gesproken, Cordelia vermoedde dat deze plek ronduit een andere wereld was voor de Vor-vrouw.

‘Ik blijf wel een tijdje bij haar zitten,’ bood Droesjnakovi aan. Ze keek argwanend naar de huishoudster, die zich blijkbaar te ver naar de baby overboog naar haar smaak. Cordelia dacht niet dat Droe zich voor de gek liet houden door Kodelka’s voorwendsel dat ze in een soort museum terecht waren gekomen. En vrouwe Vorpatril zou dat evenmin doen, als ze lang genoeg had uitgerust om bij haar positieven te komen.

Droesjnakovi liet zich in een sjofele gecapitonneerde leunstoel vallen en trok haar neus op vanwege de muffe lucht die eraf kwam. De anderen verlieten de kamer. Kodelka ging op zoek naar wat er in dit oude gebouw dienst deed als wc en zou daarna proberen wat te eten voor hen te kopen. Een lichte geur die er hing, deed Cordelia vermoeden dat de karavanserai niet was aangesloten op de gemeentelijke riolering. Er was ook geen centrale verwarming. Toen Bothari naar haar fronste, maakte de huishoudster zich uit de voeten. Aan het einde van de gang stonden een sofa, een paar stoelen en een lage tafel, verlicht door een lamp met een rode kap die op batterijen werkte. Vermoeid gingen Bothari en Cordelia daar zitten. Nu de druk even van de ketel was en hij niet tegen de spanning hoefde te vechten, zag Bothari er uitgeput uit. Cordelia had geen idee hoe ze er zelf uitzag, maar ze wist zeker dat ze niet op haar best was. ‘Hebben ze hoeren op Kolonie Bèta?’ vroeg Bothari plotseling. Cordelia onderdrukte haar verbijstering. Zijn stem was zo moe dat de vraag bijna achteloos klonk, ware het niet dat Bothari nooit zomaar een praatje aanknoopte. In hoeverre hadden de gewelddadige gebeurtenissen van vanavond zijn wankele evenwicht verstoord, zijn individuele grenzen overschreden? ‘Nou… we hebben de OEPs’en,’ antwoordde ze behoedzaam. ‘Ik neem aan dat die ongeveer dezelfde functie binnen de samenleving vervullen.’

‘De oepsen?’

‘Officieel erkende praktijkgerichte sextherapeuten. Je moet het examen afleggen dat de regering opstelt en een vergunning aanvragen. Je moet op z’n minst een toegevoegde graad in de psychotherapie hebben. Maar het verschil is dat alle drie de seksen het beroep uitoefenen. De hermafrodieten verdienen het meest, ze zijn heel populair bij de toeristen. Het is geen… geen beroep met een hoge sociale status, maar het zijn ook geen paria’s. Ik geloof niet dat we paria’s hebben op Kolonie Bèta, het houdt bij ons ongeveer op bij de lagere middenstand. Het is…’ — ze zweeg even en deed haar best een culturele vertaling te verzinnen — ‘een beetje zoals wanneer je kapper bent, op Barrayar. Je verleent een persoonlijke dienst die aan professionele normen voldoet, met wat eigen inbreng en artisticiteit.’

Ze was er werkelijk in geslaagd Bothari hooglijk te verbazen, ongetwijfeld voor het eerst. ‘Alleen Bètanen kunnen bedenken dat je daarvoor aan de universiteit gestudeerd moet hebben… Huren vróuwen ze ook in?’

‘Jazeker. En stellen. Er wordt meer de nadruk gelegd op het… het leerelement.’

Hij schudde zijn hoofd en aarzelde. Hij wierp haar een zijdelingse blik toe. ‘Mijn moeder was een hoer.’ Zijn toon was eigenaardig afstandelijk. Hij wachtte af.

‘Zoiets… had ik al min of meer begrepen.’

‘Ik weet niet waarom ze me niet heeft geaborteerd. Dat had ze kunnen doen, want dat deed ze bij anderen ook, net als vroedvrouw spelen. Misschien dacht ze aan haar oude dag. Ze verkocht me aan haar klanten.’

Cordelia verslikte zich. ‘Dat zou niet toegestaan zijn, op Kolonie Bèta.’

‘Ik kan me niet veel van die tijd herinneren. Ik ben weggelopen toen ik twaalf was, toen ik groot genoeg was geworden om die verdomde klanten van haar in elkaar te slaan. Heb rondgehangen met de bendes tot ik zestien was en kon doorgaan voor achttien, en toen heb ik me het leger in gelogen. Toen was ik hier weg.’ Zijn handpalmen gleden over elkaar om aan te geven hoe soepel en snel zijn ontsnapping was geweest.

‘Het leger moet wel de hemel hebben geleken, in vergelijking daar mee.’

‘Totdat ik Vórrutyer ontmoette.’ Hij keek vaag om zich heen. ‘Er waren hier vroeger meer mensen. Het is nu bijna uitgestorven.’ Zijn stem werd bespiegelend. ‘Er is een groot deel van mijn leven waar ik me niet veel van herinner. Het is alsof ik… overal gaten heb. Maar er zijn ook dingen die ik wel wil maar niet kan vergeten.’ Ze was niet van plan te vragen: welke dingen? Maar met een keelgeluid beduidde ze dat ze luisterde.

‘Ik weet niet wie mijn vader was. Een bastaardkind zijn is hier bijna net zo erg als een mutant zijn.’

‘ “Bastaard” wordt gebruikt als een negatieve beschrijving van een persoonlijkheid, maar het heeft niet echt een objectieve betekenis in de Bètaanse context. Kinderen die zijn geboren zonder vergunning zijn niet hetzelfde, en die zijn zo zeldzaam dat ze van geval tot geval worden bekeken.’ Waarom vertelt hij me dit allemaal? Wat verwacht hij van me? Toen hij begon, leek hij bijna bang; nu kijkt hij bijna tevreden. Wat heb ik voor juists gezegd? Ze zuchtte.

Tot haar heimelijke opluchting kwam Kodelka ongeveer op dat moment terug, met echte, verse broodjes kaas en flesjes bier. Cordelia was dankbaar voor het bier, want ze vertrouwde het water hier niet. Ze spoelde haar eerste hap weg met een flinke slok en zei: ‘Ko, we moeten onze strategie herzien.’

Elij ging onhandig naast haar zitten en luisterde ernstig. ‘Ja?’

‘Het is duidelijk dat we vrouwe Vorpatril en de baby niet mee kunnen nemen. En we kunnen haar ook niet hier laten. We hebben vijf lijken en een brandende grondmobiel achtergelaten voor de veiligheidsdienst van Vordarian. Ze zullen deze buurt grondig gaan uitkammen. Maar voor korte tijd zullen ze nog op zoek zijn naar een zeer zwangere vrouw. Dat geeft ons een beetje tijd. We moeten uit elkaar gaan.’ Hij vulde een moment van aarzeling met een hap van zijn broodje. ‘Gaat u dan met haar mee, mevrouw?’

Ze schudde haar hoofd. ‘Ik moet mee met het team dat naar de residentie gaat. Al is het maar omdat ik de enige ben die kan zeggen: dit is onmogelijk, het is tijd om het op te geven. Droe is absoluut onmisbaar, en ik heb Bothari nodig.’ En op een of andere vreemde manier heeft Bothari mij nodig. ‘Dus blijf jij over.’

Hij perste zijn lippen verbitterd op elkaar. ‘Dan hou ik u in elk geval niet op.’

‘Ik kies je niet op louter negatieve gronden hiervoor uit,’ zei ze scherp. ‘Jouw vindingrijkheid heeft ons in Vorbarr Sultana gebracht. Ik denk dat die vrouwe Vorpatril er weer uit kan krijgen. Jij bent haar beste kans.’

‘Maar het geeft me het gevoel dat u naar het gevaar toe gaat, en ik ervoor wegren.’

‘Een gevaarlijke illusie. Ko, denk eens na. Als die griezels van Vordarian haar weer te pakken krijgen, zullen ze geen genade voor haar kennen. Noch voor jou, en al helemaal niet voor de baby. Er is geen “veiliger”. Alleen maar dodelijke onvermijdelijkheid, logica en de absolute noodzaak om je hoofd erbij te houden.’ Hij zuchtte. ‘Ik zal het proberen, mevrouw.’

‘Proberen is niet goed genoeg. Padma Vorpatril heeft het geprobeerd. Jij zorgt ervoor dat je slaagt, Ko.’ Hij knikte langzaam. ‘Ja, mevrouw.’

Bothari ging weg om kleren bij elkaar te scharrelen voor Ko’s nieuwe personage van berooide jonge echtgenoot en vader. ‘Klanten laten altijd spullen achter,’ zei hij. Cordelia vroeg zich af wat hij hier zou kunnen vinden op het gebied van kleding die vrouwe Vorpatril buiten zou kunnen dragen. Ko bracht vrouwe Vorpatril en Droe wat te eten. Hij kwam terug met een zeer neerslachtige uitdrukking op zijn gezicht en ging weer naast Cordelia zitten.

Na een tijdje zei hij: ‘Ik geloof dat ik nu wel begrijp waarom Droe zo bang was dat ze in verwachting was.’

‘O ja?’ vroeg Cordelia.

‘De problemen van vrouwe Vorpatril doen de mijne… nogal onbetekenend lijken. God, dat leek me vreselijk pijnlijk.’

‘Hm. Maar de pijn duurt maar een dag.’ Ze wreef over haar litteken. ‘Of een paar weken. Ik denk niet dat dat het was.’

‘Wat dan wel?’

‘Het is een… transcendentale daad. Leven maken. Daar heb ik over nagedacht toen ik zwanger was van Miles. “Door deze daad breng ik één sterfgeval in de wereld.” Eén geboorte, één dood, en al het verdriet en de bewuste handelingen ertussen. Bepaalde oosterse mystieke symbolen, zoals de godin van de dood, Kali, begreep ik niet totdat ik besefte dat het helemaal geen mystiek was, maar gewoon een feit. Een “ongelukje” met sex, in Barrayaraanse stijl, kan het begin zijn van een kettingreactie die pas ophoudt aan het einde der tijden. Onze kinderen veranderen ons… of ze nu blijven leven of niet. Hoewel jullie kind deze keer een hersenschim bleek te zijn, is Droe toch beïnvloed door die verandering, jij niet?’

Hij schudde verbijsterd zijn hoofd. ‘Ik heb helemaal niet aan dat soort dingen gedacht. Ik wilde alleen maar normaal zijn. Zoals andere mannen.’

‘Ik geloof dat je instincten wel juist zijn. Alleen is dat niet genoeg. Het is zeker niet mogelijk dat je je instincten en je intellect voor één keer samen laat werken, in plaats van tegen elkaar in?’

Hij snoof. ‘Ik weet het niet. Ik weet niet… hoe ik nu tot haar door moet dringen. Ik heb gezegd dat het me speet.’

‘Het gaat niet goed tussen jullie tweeën, hè?’

‘Nee.’

‘Ik heb geen afscheid kunnen nemen van Aral. Als… me iets overkomt — of hem, natuurlijk — dan zal er iets onopgehelderd tussen ons in blijven hangen. En dan is er geen manier meer om het goed te maken.’

‘Hm.’ Hij zakte nog wat verder in elkaar, moedeloos in de stoel hangend.

Ze zat even te peinzen. ‘Wat heb je geprobeerd, afgezien van “Het spijt me”? Wat denk je van: “Hoe voel je je? Is alles goed met je? Kan ik je helpen? Ik hou van je”, daar heb je een klassieker. Veel woorden van één lettergreep. Grotendeels vragen, nu ik erover nadenk. Dat geeft blijk van de wens om een gesprek te beginnen, weet je?’ Hij glimlachte droevig. ‘Tk geloof niet dat ze nog met me wil praten.’

‘Stel je voor…’ Ze liet haar hoofd achteroverzakken en keek nietsziend de gang in. ‘Stel je voor dat de zaken die nacht niet zo mis waren gelopen. Stel je voor dat je niet in paniek was geraakt. Stel je voor dat die idioot van een Evon Vorhalas jullie niet had gestoord met zijn gruwelshow.’ Dat was nog eens een gedachte. Te pijnlijk, dit ‘als het nu eens niet was gebeurd’. ‘Begin eens van voren af aan. Daar zaten jullie, lekker te knuffelen.’ Aral had dat woord gebruikt, knuffelen. Het was nu ook te pijnlijk om aan Aral te denken. ‘Jullie gaan als vrienden uiteen, je wordt de volgende ochtend wakker, eh, smachtend van onbeantwoorde liefde… Wat gebeurt er daarna, op Barrayar?’

‘Een bemiddelaar.’

‘O?’

‘Haar ouders, of de mijne, zouden een bemiddelaar inhuren. En dan zou alles geregeld worden.’

‘En wat doe jij dan?’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Op tijd komen voor de bruiloft en de rekening betalen, lijkt me. Nee, eigenlijk betalen de ouders de rekening.’

Geen wonder dat de man niet wist wat hij moest beginnen. ‘Wilde je een bruiloft? Niet alleen een wip maken?’

‘Jazeker! Maar… mevrouw, ik ben maar zo ongeveer een halve man, op een goede dag. Haar familie zou één blik op me werpen en in lachen uitbarsten.’

‘Heb je haar familie ooit ontmoet? Hebben ze kennis met je gemaakt?’

‘Nee…’

‘Ko, hoor je jezelf praten?’ Hij keek nogal beschaamd. ‘Nou…’

‘Een bemiddelaar, hè?’ Ze stond op. ‘Waar gaat u heen?’ vroeg hij nerveus.

‘Bemiddelen,’ zei ze vastberaden. Ze beende de gang door naar de kamer van vrouwe Vorpatril en stak haar hoofd naar binnen. Droesjnakovi zat naar de slapende vrouw te kijken. Op een tafeltje naast het bed stonden en lagen de flesjes bier en de broodjes onaangeroerd. Cordelia glipte naar binnen en sloot zachtjes de deur. ‘Weet je,’ mompelde ze, ‘goede soldaten slaan nooit een gelegenheid over om te eten of te slapen. Ze weten nooit hoeveel er van ze verwacht wordt voordat ze daar weer een kans voor krijgen.’

‘Ik heb geen trek.’ Droe zag er ook een beetje in elkaar gezakt uit, alsof ze gevangenzat in een inwendige val. ‘Wil je erover praten?’

Ze trok een onzekere grimas en liep weg bij het bed, naar een canapé in de verste hoek van de kamer. Cordelia ging naast haar zitten. ‘Vanavond,’ zei Droe zacht, ‘was de eerste keer dat ik ooit in een echt gevecht verwikkeld raakte.’

‘Je hebt het goed gedaan. Je heb je positie gevonden, je reageerde…’

‘Nee.’ Droesjnakovi maakte een bitter, afkappend handgebaar. ‘Ik deed het niet goed.’

‘O? Het maakte op mij wel die indruk.’

‘Ik ben om het gebouw heen gerend en heb de twee veiligheidsmensen bedwelmd die bij de achterdeur stonden. Ze hebben me niet eens gezien. Ik heb mijn positie ingenomen, bij de hoek van het gebouw. Ik heb gezien hoe die mannen vrouwe Vorpatril op straat kwelden. Hoe ze haar beledigden en naar haar staarden en haar duwden en in haar prikten… Dat maakte me zo kwaad dat ik mijn zenuwvernietiger heb gepakt. Ik wilde ze doden. Toen begon het vuurgevecht. En… en ik aarzelde. En daardoor is heer Vorpatril gestorven. Het is mijn schuld…’

‘Ho ho, meisje! Die bullebak die Padma Vorpatril heeft doodgeschoten, was niet de enige die op hem richtte. Padma was zo doordrenkt van de penta en in de war dat hij zelfs niet eens probeerde dekking te zoeken. Ze moeten hem een dubbele dosis hebben gegeven, om hem te dwingen hen naar Alys te brengen. Hij had net zo goed kunnen sterven aan een ander schot, of ons eigen kruisvuur in kunnen strompelen.’

‘Sergeant Bothari aarzelde niet,’ zei Droesjnakovi met vlakke stem. ‘Nee,’ beaamde Cordelia.

‘Sergeant Bothari verspilt ook geen energie met… medelijden hebben met de vijand.’

‘Nee. Jij wel?’

‘Ik ben misselijk.’

‘Je doodt twee volslagen vreemden en verwacht dat je dan vrolijk bent?’

‘Dat is Bothari wel.’

‘Ja. Bothari had er plezier in. Maar Bothari is zelfs naar Barrayaraanse normen geen normale, gezonde man. Wil je graag een monster zijn?’

‘Noemt u hem zo!’

‘O, maar hij is mijn monster. Mijn brave hond.’ Ze vond het altijd moeilijk om te verklaren wat het was met Bothari, soms zelfs voor zichzelf. Cordelia vroeg zich af of Droesjnakovi de historische oorsprong van de van de aarde afkomstige term zondebok kende. Het offerdier dat elk jaar in de woestijn werd losgelaten om de zonden van de mensen weg te dragen… Bothari was zonder twijfel haar lastdier, ze zag duidelijk wat hij voor haar deed. Ze wist minder goed wat zij voor hem deed, behalve dat hij het vreselijk belangrijk leek te vinden. ‘Ik ben in elk geval blij dat je er droevig over bent. Twee pathologische moordenaars in mijn dienst zou echt te veel worden. Koester die misselijkheid, Droe.’

Ze schudde haar hoofd. ‘Ik denk dat ik misschien het verkeerde vak heb gekozen.’

‘Misschien. Misschien niet. Stel je eens voor wat een monsterlijk iets een leger van Bothari’s zou zijn. Elke gewapende macht binnen een gemeenschap, of dat nu het leger, de politie of een veiligheidsdienst is, heeft mensen nodig die het noodzakelijke kwaad kunnen doen en daar toch zelf niet slecht van worden. Om alleen het noodzakelijke te doen, en verder niet. Om voortdurend vooronderstellingen in twijfel te trekken, om het wegglijden in wreedheid te voorkomen.’

‘Zoals die kolonel korte metten maakte met die schunnige korporaal.’

‘Ja. Of zoals die luitenant de kolonel uithoorde… Ik wou dat we hem hadden kunnen sparen,’ zei Cordelia met een zucht. Droe staarde met een diepe frons naar haar schoot. ‘Ko dacht dat je kwaad op hem was,’ zei Cordelia. ‘Ko?’ Droesjnakovi keek wazig op. ‘O, ja, hij is hier net binnen geweest. Wilde hij iets?’

Cordelia glimlachte. ‘Echt iets voor Ko, om te denken dat al jouw ongelukkigheid om hem draait.’ Haar glimlach verflauwde. ‘Ik stuur hem met vrouwe Vorpatril mee, om te proberen haar en de baby hier weg te smokkelen. We gaan ieder ons weegs zodra ze kan lopen.’ Droe’s gezicht werd ongerust. ‘Hij zal groot gevaar lopen. Vordarians mensen zullen razend zijn dat ze haar en de jonge heer vanavond verspeeld hebben.’

Ja, er was nog steeds een heer Vorpatril om de genealogische calculaties van Vordarian te verstoren. Een krankzinnig systeem, dat ervoor zorgde dat een pasgeborene een levensgevaarlijke bedreiging leek te zijn voor een volwassen man. ‘Niemand is veilig totdat deze ellendige oorlog voorbij is. Vertel eens, hou je nog van Ko? Ik weet dat je over je eerste naïeve verliefdheid heen bent. Je ziet zijn fouten. Egocentrisch, en met een obsessie over zijn verwondingen, en vreselijk ongerust over zijn mannelijkheid. Maar hij is niet dom. Er is nog hoop voor hem. Hij heeft een interessant leven voor de boeg, in dienst van de regent.’ Aangenomen dat ze de komende achtenveertig uur allemaal zouden overleven. Het was goed om haar teamleden te doordringen van een hartstochtelijke wens om te leven, peinsde Cordelia. ‘Wil je hem?’

‘Ik ben nu… aan hem gebonden. Ik weet niet hoe ik het moet uitleggen… Ik heb hem mijn maagdelijkheid geschonken. We zou me verder nog willen hebben? Ik zou me schamen…’

‘Zet dat uit je hoofd! Als we deze onderneming volbrengen, zul je zo worden overladen met roem, dat de mannen in de rij zullen staan voor de eer om jou het hof te mogen maken. Je zult kunnen kiezen. In de omgeving van Aral heb je de kans om de besten te ontmoeten. Wat wil je? Een generaal? Een keizerlijke minister? Een jonge Vor-heer?

Een ambassadeur van een andere planeet? Je enige probleem zal zijn dat je een keuze moet maken, want volgens de vrekkige Barrayaraanse gebruiken mag je maar één echtgenoot tegelijk hebben. Een onhandige jonge luitenant maakt geen schijn van kans als hij moet concurreren met al die verfijnde hoge heren.’

Droesjnakovi glimlachte een beetje sceptisch bij het beeld dat Cordelia schilderde. ‘Wie zegt dat Ko zelf op een dag geen generaal zal zijn?’ zei zc zacht. Ze zuchtte en trok rimpels in haar voorhoofd. ‘Ja. Ik wil hem nog steeds. Maar… ik geloof dat ik bang ben dat hij me weer zal kwetsen.’

Cordelia dacht daar even over na. ‘Het is wel waarschijnlijk. Aral en ik kwetsen elkaar voortdurend.’

‘O, u tweeën toch niet, mevrouw! U lijkt zo, zo volmaakt.’

‘Denk eens na, Droe. Kun je je voorstellen in wat voor geestesgesteldheid Aral zich op dit moment bevindt, vanwege mijn acties? Ik kan dat wel. Ik doe dat ook.’

‘O.’

‘Maar pijn… lijkt me onvoldoende reden om het leven niet te omarmen. Dood zijn is volkomen pijnloos. Pijn komt toch wel, wat je ook doet, net als tijd. De vraag is wat je, naast die pijn, voor prachtige momenten uit het leven kunt krijgen.’

‘Ik kan 11 niet helemaal volgen, mevrouw. Maar… ik heb een beeld in mijn hoofd. Van Ko en mij, op een strand, helemaal in ons eentje. Het is heel warm. En als hij naar me kijkt, ziet hij mij echt, en houdt hij van me…’

Cordelia tuitte haar lippen. ‘Ja… dat is voldoende. Kom mee.’ Het meisje stond gehoorzaam op. Cordelia nam haar mee de gang in, dwong Ko aan het ene uiteinde van de bank te gaan zitten en Droe aan het andere, en liet zich tussen hen in zakken. ‘Droe, Ko wil een paar dingen tegen je zeggen. Aangezien jullie niet dezelfde taal spreken, heeft hij mij gevraagd om zijn tolk te zijn.’ Ko maakte over Cordelia’s hoofd heen een gegeneerd ontkennend gebaar.

‘Dat handgebaar betekent: ik zou liever de rest van mijn leven verpesten dan vijf minuten lang voor gek zitten. Negeer het,’ zei Cordelia. ‘Even kijken. Wie begint er?’

Er was een korte stilte. ‘Heb ik al verteld dat ik ook de rollen van jullie beider ouders speel? Ik denk dat ik maar begin met Ko’s moeder te zijn. Zo, zoon, en heb je al leuke meisjes ontmoet? Je bent al bijna zesentwintig, weet je. Ik heb die video gezien,’ vervolgde ze met haar eigen stem toen Ko zich verslikte. ‘Ik heb haar stijl aardig te pakken, hè? En haar inhoud. En Ko zegt: ja, mam, er is een fantastisch meisje. Jong, lang, slim… en Ko’s moeder zegt: hoera! En neemt mij in dienst, je vriendelijke buurtbemiddelaar. En ik ga naar jouw vader, Droe, en zeg: er is een jongeman. Keizerlijk luitenant, privésecretaris van de heer regent, oorlogsheld, voorbestemd om hoog te rijzen in het keizerlijk hoofdkwartier… en hij zegt: hou maar op! We nemen hem. Hoera. En…’

‘Hij zal wel wat meer te zeggen hebben dan dat!’ onderbrak Ko haar. Cordelia wendde zich tot Droesjnakovi. ‘Wat Ko net zei, is dat hij denkt dat jouw familie hem niet zal mogen omdat hij een mankepoot is.’

‘Nee!’ zei Droe verontwaardigd. ‘Dat is niet waar…’ Cordelia stak haar hand op. ‘Laat me je als je bemiddelaar iets vertellen, Ko. Als je enige, geliefde dochter wijst en vastberaden zegt: pap, ik wil dié, dan reageert een verstandige pap alleen met: ja, schat. Ik geef toe dat de drie oudere broers misschien moeilijker te overtuigen zijn. Als je haar aan het huilen maakt, kon je weleens een ernstig probleem in een achterafsteegje krijgen. Ik neem aan dat je nog niet bij ze hebt geklaagd, Droe?’

Ze onderdrukte een onwillekeurig gegiechel. ‘Nee!’ Ko keek alsof dit een nieuwe en ontmoedigende gedachte was. ‘Zie je wel,’ zei Cordelia, ‘je kunt de broederlijke vergelding nog ontlopen, Ko, als je je best doet.’ Ze wendde zich tot Droe. ‘Ik weet dat hij zich als een boerenpummel heeft gedragen, maar ik beloof je dat hij nog wel op te voeden is.’

‘Ik heb gezégd dat het me speet,’ zei Ko, en hij klonk gegriefd. Droe verstijfde. ‘Ja. Herhaaldelijk,’ zei ze koel.

‘En daar komen we bij de kern van de zaak,’ zei Cordelia langzaam en ernstig. ‘Wat Ko eigenlijk bedoelt, Droe, is dat het hem helemaal niet spijt. Het moment was geweldig, jij was geweldig, en hij wil het opnieuw doen. En nog eens en nog eens, alleen maar met jou, voor altijd, sociaal goedgekeurd en ononderbroken. Klopt dat, Ko?’ Ko keek verbluft. ‘Nou… Ja!’

Droe knipperde met haar ogen. ‘Maar… dat is precies wat ik van je wilde horen!’

‘O ja?’ Hij tuurde naar haar over Cordelia’s hoofd. Dit systeem van bemiddeling heeft toch wel goede kanten. Maar het had ook zijn grenzen. Cordelia stond op en wierp een blik op haar chrono. Haar vrolijkheid verdween. ‘Jullie hebben nog heel even de tijd. Je kunt veel zeggen in weinig tijd, als je je maar bij woorden van één lettergreep houdt.’

Загрузка...