ZES

Cordelia keek hoe de schaduw van de lichtvlieger over de grond onder hen schoof, een smalle vlek die naar het zuiden wees. De pijl trilde over akkers, beekjes, rivieren en stoffige wegen; het wegennet was rudimentair, achtergebleven, de ontwikkeling ervan was met een schok tot stilstand gekomen toen er aan het eind van de tijd van de Afzondering met de toevloed van galactische technologieën ook privéluchtvervoer was gekomen. Strengen van spanning in haar nek wonden zich verder los bij elke kilometer extra die er tussen hen en de hectische broeikasatmosfeer van de hoofdstad ontstond. Een dagje op het platteland was een uitstekend idee, dat had ze veel eerder moeten doen. Ze wilde alleen dat Aral met haar mee had kunnen komen. Sergeant Bothari herkende een of ander oriëntatiepunt op de grond en liet de lichtvlieger licht overhellen om hem op een nieuwe koers te brengen. Droesjnakovi, die naast Cordelia achterin zat, hield zich stijf rechtop in een poging niet tegen haar aan te leunen. Dokter Henri, die voorin zat met de sergeant, keek bijna net zo geïnteresseerd door de glazen kap naar buiten als Cordelia.

Dokter Henri draaide zich half om en praatte over zijn schouder tegen Cordelia. ‘Ik dank u heel hartelijk voor de uitnodiging voor de lunch, vrouwe Vorkosigan. Het is een uitzonderlijk voorrecht het landhuis van de Vorkosigans te bezoeken.’

‘O ja?’ vroeg Cordelia. ‘Ik weet dat ze geen drommen mensen ontvangen, maar de paardrijvrienden van graaf Pjotr komen regelmatig langs. Boeiende dieren.’ Cordelia dacht hier even over na en besloot toen dat dokter Henri zonder dat het hem gezegd werd zou beseffen dat ‘boeiende dieren’ op de paarden sloeg en niet op de vrienden van graaf Pjotr. ‘Als u ook maar een spoor van interesse toont, zal graaf Pjotr u waarschijnlijk persoonlijk een rondleiding door de stallen geven.’

‘Ik heb de generaal nog nooit ontmoet.’ Dokter Henri leek geïntimideerd bij het vooruitzicht en frunnikte aan de kraag van zijn dagelijks tenue. Als onderzoeker bij het Keizerlijke Militaire Hospitaal had Henri vaak genoeg met hooggeplaatsten te maken om niet onder de indruk te zijn; het moest komen door al die Barrayaraanse geschiedenis die aan Pjotr kleefde.

Pjotr had zijn huidige rang verworven toen hij tweeëntwintig jaar oud was, door tegen de Cetagandanen te vechten in de felle guerrillaoorlog die destijds woedde in het Dendarii-gebergte, dat nu net blauw zichtbaar werd aan de zuidelijke horizon. Een hoge rang was alles wat de toenmalige keizer Dorca Vorbarra hem op dat ogenblik kon geven; van tastbaarder middelen als versterking, voorraden en betaling was geen sprake in dat uur van wanhoop. Twintig jaar later had Pjotr de loop van de Barrayaraanse geschiedenis opnieuw veranderd door ervoor te zorgen dat Ezar Vorbarra aan de macht kwam in de burgeroorlog die keizer Joeri de Dwaze ten val had gebracht. Niet bepaald een doorsneelid van de militaire staf, generaal Pjotr Vorkosigan, welke maatstaven je ook aanhield.

‘Hij is gemakkelijk in de omgang,’ verzekerde Cordelia dokter Henri. ‘Zeg gewoon iets bewonderends over de paarden en stel een paar sturende vragen over de oorlogen, dan kun je je ontspannen en de rest van de tijd luisteren.’

Henri trok zijn wenkbrauwen op en hij zocht op haar gezicht naar een spoor van ironie. Henri was een scherpzinnige man. Cordelia glimlachte vrolijk.

Bothari keek zwijgend naar haar in de spiegel boven zijn controlepaneel, zag Cordelia. Alweer. De sergeant leek vandaag gespannen. De houding van zijn handen en de strakgetrokken spieren in zijn nek verraadden hem. In Bothari’s doffe gele ogen viel nooit iets te lezen; ze lagen diep, te dicht bij elkaar en niet precies even hoog boven zijn scherp afgetekende jukbeenderen en lange smalle kaak. Ongerustheid over het bezoek van de dokter? Begrijpelijk.

Het land onder hen was glooiend, maar werd al snel kreukelig met de ruige heuvels van het merengebied. Daarachter rezen de bergen op, en Cordelia dacht dat ze in de verte een glimp opving van vroege sneeuw op de hoogste pieken. Bothari liet de vlieger over drie opeenvolgende heuvelruggen wippen en daarna weer overhellen om een smal dal in te vliegen. Nog een paar minuten, een duik over een volgende rug, en daar was het lange meer. Een enorme wirwar van uitgebrande vestingwerken vormde een zwarte kroon op een landtong, en daaronder lag een dorpje. Bothari zette de vlieger keurig aan de grond in een cirkel die op het asfalt van de breedste straat van het dorp was geverfd.

Dokter Henri pakte zijn dokterstas. ‘Het onderzoek zal maar een paar minuten duren,’ zei hij geruststellend tegen Cordelia, ‘dan kunnen we verder gaan.’

Dat moetje mij niet vertellen, maar Bothari. Cordelia had het gevoel dat dokter Henri een beetje nerveus werd van Bothari. Hij praatte steeds tegen haar in plaats van tegen de sergeant, alsof zij een soort tolk was die het allemaal zou vertalen in woorden die Bothari zou begrijpen. Bothari was reusachtig, dat was waar, maar door langs hem heen te praten zou hij niet op magische wijze verdwijnen. Bothari nam hen mee naar een klein huisje in een nauwe zijstraat die naar beneden naar het glinsterende water liep. Nadat hij had geklopt, deed een gezette vrouw met grijzend haar de deur open en ze glimlachte. ‘Goedemorgen, sergeant. Kom binnen, alles is klaar. Mevrouw.’ Ze maakte een onhandige reverence voor Cordelia. Cordelia beantwoordde haar groet met een knikje en keek vol interesse om zich heen. ‘Goedemorgen, vrouw Hysopi. Wat ziet uw huis er vandaag keurig uit.’ Het was nauwgezet geschrobd en opgeruimd; als weduwe van een militair wist vrouw Hysopi alles over inspecties. Cordelia nam aan dat de sfeer in het huis van de ingehuurde pleegmoeder gewoonlijk iets ongedwongener was.

‘Uw kleine meid is heel lief geweest vanochtend,’ vertelde vrouw Hysopi de sergeant. ‘Ze heeft haar hele flesje leeggedronken en is net in bad geweest. Deze kant op, dokter. Ik hoop dat alles goed met haar is…’

Ze ging voorop de smalle trap op. Eén slaapkamer was duidelijk van haarzelf; de andere, met een groot raam dat over de daken heen uitzicht bood op het meer, was kortgeleden veranderd in een kinderkamer. Een donkerharige baby met grote bruine ogen lag geluidjes tegen zichzelf te maken in een wieg. ‘Grote meid,’ zei vrouw Hysopi met een glimlach terwijl ze haar oppakte. ‘Zeg je pappie eens gedag, Elena? Snoepje van me.’

Bothari kwam niet verder naar binnen dan tot op de drempel en keek bedachtzaam naar het kind. ‘Haar hoofd is een stuk gegroeid,’ merkte hij na een tijdje op.

‘Dat gebeurt meestal, als ze tussen de drie en vier maanden oud zijn,’ zei vrouw Hysopi instemmend.

Dokter Henri legde zijn instrumenten op het lakentje in de wieg en vrouw Hysopi bracht de baby weer terug en begon haar uit te kleden. De twee begonnen een technisch gesprek over flesvoeding en ontlasting, en Bothari liep rond door het kamertje en keek om zich heen zonder iets aan te raken. Hij zag er vreselijk groot en misplaatst uit tussen de kleurrijke en kleine babyspulletjes, donker en gevaarlijk in zijn bruin-met-zilveren uniform. Zijn hoofd streek langs het schuin aflopende plafond en hij trok zich voorzichtig terug naar de deur. Cordelia hing nieuwsgierig over de schouders van Henri en Hysopi, en keek hoe het kleine meisje lag te kronkelen en pogingen deed zich om te rollen. Baby’s. Binnenkort zou ze er zeil ook een hebben. Als in een reactie op deze gedachte bewoog hij in haar buik. Pjotr Miles was gelukkig nog niet sterk genoeg om zich los te worstelen uit een papieren zak, maar als hij zich in dit tempo bleef ontwikkelen, zouden de laatste paar maanden slapeloos worden. Ze wilde dat ze de oudercursus had gevolgd toen ze nog op Kolonie Bèta was, ook al wilde ze toen nog geen vergunning aanvragen. Maar Barrayaraanse ouders leken het zonder voorbereiding af te kunnen. Vrouw Hysopi had het in de praktijk geleerd en ze had nu drie volwassen kinderen. ‘Verbazingwekkend,’ zei dokter Henri terwijl hij hoofdschuddend zijn bevindingen opschreef. ‘Een volkomen normale ontwikkeling, voor zover ik kan zien. Niets waaruit je ook maar kunt opmaken dat ze uit een kunstmatige baarmoeder komt.’

‘Ik ben ook uit een kunstmatige baarmoeder gekomen,’ merkte Cordelia geamuseerd op. Henri bekeek haar onwillekeurig even van top tot teen, alsof hij plotseling verwachtte dat ze voelsprieten op haar hoofd zou hebben. ‘De Bètaanse praktijk wijst uit dat het er niet zoveel toe doet hoe je hier bent gekomen, maar wel wat er met je gebeurt nadat je bent gearriveerd.’

‘Is dat zo?’ Hij fronste peinzend zijn wenkbrauwen. ‘En u hebt geen genetische afwijkingen?’

‘Dat staat zwart op wit,’ beaamde Cordelia.

‘We hebben deze technologie écht nodig.’ Hij zuchtte en begon zijn spullen weer in te pakken. ‘Ze is in orde, u kunt haar weer aankleden,’ zei hij tegen vrouw Hysopi.

Eindelijk boog de enorme gestalte van Bothari zich over de wieg en keek hij aandachtig naar beneden terwijl hij diepe rimpels tussen zijn ogen trok. Hij raakte de baby maar één keer aan, met een vinger tegen haar wang, en toen wreef hij die vinger en zijn duim tegen elkaar alsof hij de werking van zijn gevoelszenuwen controleerde. Vrouw Hysopi nam hem zijdelings op, maar zei niets.

Terwijl Bothari achterbleef om voor deze maand af te rekenen met vrouw Hysopi, wandelden Cordelia en dokter Henri naar het meer, met Droesjnakovi achter hen aan.

‘Toen die zeventien Escobaraanse baarmoederreplicatoren vanuit het oorlogsgebied aankwamen in het KeiMil,’ zei Henri, ‘was ik eerlijk gezegd ontzet. Waarom zou je die ongewenste foetussen redden, en tegen zulke kosten? Waarom waren ze mij op m’n dak gestuurd? Sinds die tijd ben ik bekeerd, mevrouw. Ik heb zelfs een toepassing bedacht, als bijproduct van de technologie, voor patiënten met brandwonden. Daar werk ik nu aan; de goedkeuring voor het project is pas een week geleden gegeven.’ Zijn ogen schitterden geestdriftig terwijl hij zijn theorie uiteenzette, die, voor zover Cordelia de principes begreep, klopte.

‘Mijn moeder is regel- en onderhoudstechnicus van medische apparatuur in het Silica Ziekenhuis,’ vertelde ze Henri toen hij even zweeg om adem te halen en ruimte te bieden aan een goedkeurend woord. ‘Ze werkt voortdurend aan dit soort toepassingen.’ Henri verdubbelde zijn technische uiteenzetting.

Cordelia groette twee vrouwen op straat bij hun naam en stelde hen beleefd voor aan dokter Henri.

‘Dat zijn echtgenotes van een paar van Pjotrs gezworen wapendragers,’ legde ze uit toen ze verder liepen.

‘Ik had gedacht dat die liever in de hoofdstad zouden wonen.’

‘Sommigen wel, anderen blijven liever hier. Het is maar waar je van houdt. De kosten van levensonderhoud zijn hier veel lager, en die mannen krijgen niet zoveel betaald als ik had verwacht. Sommige mannen van het platteland staan achterdochtig tegenover het stadsleven, ze schijnen te denken dat het hier zuiverder is.’ Ze grinnikte even. ‘Eén man heeft op beide plekken een vrouw. Geen van zijn maten heeft hem tot nu toe verraden. Een hechte groep.’

Henri trok zijn wenkbrauwen op. ‘Wat prettig voor hem.’

‘Niet echt. Hij komt chronisch geld te kort en ziet er altijd ongerust uit. Maar hij kan niet beslissen welke vrouw hij zal opgeven. Blijkbaar houdt hij echt van allebei.’

‘Toen dokter Henri even wegliep om een oude man die ze op de kade zagen rondwandelen aan te spreken over de mogelijkheid om boten te huren, kwam Droesjnakovi naar Cordelia toe en dempte haar stem. Ze keek verontrust.

‘Mevrouw… hoe komt sergeant Bothari in ’s hemelsnaam aan een baby? Hij is toch niet getrouwd?’

‘Zou je me geloven als ik je vertel dat de ooievaar haar heeft gebracht?’ vroeg Cordelia luchtig.

‘Nee.’

Te oordelen naar haar frons keurde Droe deze luchthartigheid niet goed. Cordelia kon het haar nauwelijks kwalijk nemen. Ze zuchtte. Hoe red ik me hieruit? ‘Toch was het bijna zo. Haar baarmoederreplicator is met een snelle koeriersdienst vanaf Escobar hierheen gestuurd, na de oorlog. Ze heeft zich verder ontwikkeld in een laboratorium in het KeiMil, onder supervisie van dokter Henri.’

‘Is ze echt van Bothari?’

‘O, ja. Dat is genetisch vastgesteld. Zo konden ze bepalen…’ Cordelia slikte die laatste zin halverwege in. Voorzichtig nu… ‘Maar wat was dat over zeventien baarmoederreplicatoren? En hoe is die baby in een daarvan terechtgekomen? Was ze… een experiment?’

‘Placentaoverplaatsing. Een moeilijke operatie, zelfs naar galactische maatstaven, maar niet experimenteel meer. Hoor eens.’ Cordelia zweeg even en dacht snel na. ‘Ik zal je de waarheid vertellen.’ Alleen niet helemaal. ‘De kleine Elena is de dochter van Bothari en een jonge Escobaraanse officier die Elena Visconti heette. Bothari… hield heel veel van haar. Maar na de oorlog wilde ze niet met hem naar Barrayar komen. Het kind was verwekt, eh… zoals dat op Barrayar gebruikelijk is, en daarna overgeplaatst naar de replicator toen ze uit elkaar gingen. Er waren een paar gelijksoortige gevallen. De replicatoren zijn allemaal naar het KeiMil gestuurd, dat meer wilde leren over de technologie. Bothari is na de oorlog een flinke tijd in… therapie geweest. Maar toen hij daaruit kwam, en zij eruit kwam, heeft hij de voogdij over haar gekregen.’

‘Hebben de anderen hun baby’s ook teruggenomen?’

‘De meeste andere vaders waren inmiddels dood. De kinderen zijn naar het weeshuis van het keizerlijke leger gegaan.’ Zo. De officiële versie, waterdicht.

‘O.’ Droe keek fronsend naar haar voeten. ‘Dat is helemaal niet… Het is moeilijk om je Bothari voor te stellen… Om eerlijk te zijn,’ zei ze in een uitbarsting van openhartigheid, ‘weet ik niet zeker of ik Bothari de voogdij over een kat zou willen geven. Hebt u niet de indruk dat hij een beetje vreemd is?’

‘Aral en ik houden het in de gaten. ‘lot nu toe doet Bothari het heel goed, vind ik. Hij heeft vrouw Hysopi zelf gevonden en zorgt ervoor dat ze alles krijgt wat ze nodig heeft. Heeft Bothari… ik bedoel, vind je Bothari vervelend?’

Droesjnakovi wierp Cordelia een blik toe alsof ze in de maling werd genomen. ‘Hij is zo groot. En lelijk. En hij… mompelt in zichzelf, op sommige dagen. En hij is zo vaak ziek, dagen achter elkaar komt hij niet uit bed, zonder dat hij koorts heeft of zo. De commandant van graaf Pjotrs wapendragers denkt dat hij zich aanstelt.’

‘Hij stelt zich niet aan. Maar ik ben blij dat je het zegt, ik zal Aral met de commandant laten praten om het uit te leggen.’

‘Maar bent u dan helemaal niet bang voor hem? Zelfs niet op de slechte dagen?’

‘Ik zou kunnen huilen voor Bothari,’ zei Cordelia langzaam, ‘maar ik vrees hem niet. Niet op de slechte dagen en niet op welke dag dan ook. Dat zou jij ook niet moeten doen. Het is… een diepe belediging.’

‘Het spijt me.’ Droesjnakovi schoof met haar voet over het grind. ‘Het is een droevig verhaal. Geen wonder dat hij nooit over de Escobar-oorlog praat.’

‘Ja, ik… zou het op prijs stellen als je er niet over begint. Het is erg pijnlijk voor hem.’

Een kort vluchtje in de lichtvlieger vanuit het dorp over een uitloper van het meer bracht hen naar het landgoed van de Vorkosigans. Een eeuw geleden was het huis een buitenpost geweest van het fort op de landtong. Moderne wapens hadden bovengrondse vestingwerken overbodig gemaakt, en de oude stenen kazerne was verbouwd om vreedzamer doeleinden te dienen. Dokter Henri had blijkbaar meer pracht en praal verwacht, want hij zei: ‘Het is kleiner dan ik had gedacht.’

Pjotrs huishoudster had een smakelijke lunch voor hen klaargezet op een terras vol bloemen aan de zuidkant van het huis, bij de keuken. Toen ze het gezelschap meenam naar buiten, bleef Cordelia even achter zodat ze naast graaf Pjotr kwam te lopen. ‘Dank u wel, meneer, dat we hier binnen mogen komen vallen.’

‘Binnenvallen! Dit is jouw huis, lieveling. Het staat je vrij om hier alle vrienden te ontvangen die je maar wilt. Dit is de eerste keer dat je dat doet, besef je dat wel?’ Hij bleef samen met haar in de deuropening staan. ‘Weet je, toen mijn moeder met mijn vader trouwde, heeft ze Huize Vorkosigan volledig laten opknappen. Mijn vrouw heeft in haar tijd hetzelfde gedaan. Aral is zo laat getrouwd, dat ik bang ben dat het allang gemoderniseerd had moeten worden. Zou jij dat niet willen doen?’

Maar het is üw huis, dacht Cordelia hulpeloos. Zelfs niet dat van Aral, eigenlijk…

‘Je bent zo zacht tussen ons geland dat je bijna zou vrezen dat je weer weg zult vliegen.’ Pjotr grinnikte, maar zijn ogen stonden bezorgd. Cordelia klopte op haar ronder wordende buik. ‘O, ik word nu wel aan de grond gehouden, meneer.’ Ze aarzelde. ‘Om u de waarheid te zeggen, ik heb wel gedacht dat het fijn zou zijn om een hefbuis te hebben in Huize Vorkosigan. Met het souterrain, de kelderverdieping daaronder, de zolder en het dak mee zijn er acht verdiepingen in het hoofdgebouw. Dat kan een hele klim zijn.’

‘Een hefbuis? We hebben nog nooit…’ Hij slikte de rest van zijn woorden in. ‘Waar?’

‘Je zou hem in de hal aan de achterkant kunnen maken, naast de afvoerbuizen, zonder de inwendige architectuur te verstoren.’

‘Dat zou inderdaad kunnen. Uitstekend. Zoek maar een aannemer. Laat het doen.’

‘Dan zal ik er morgen werk van gaan maken. Dank u, meneer.’ Achter zijn rug trok ze haar wenkbrauwen op.

Blijkbaar wilde graaf Pjotr haar nog meer aanmoedigen, want hij was bijzonder hartelijk tegen dokter Henri tijdens de lunch, hoewel Henri duidelijk een Nieuwe Man was. Henri volgde Cordelia’s advies op en kon het ook goed vinden met Pjotr. Pjotr vertelde Henri alles over het nieuwe veulen, dat in zijn stallen aan de andere kant van de heuvel was geboren. Het dier was een volbloed met alle papieren en werd door Pjotr nu al een renpaard genoemd. Het door een fokhengst verwekte embryo was in bevroren toestand voor veel geld geïmporteerd van de aarde en geïmplanteerd bij een eersteklas merrie, en Pjotr had zorgvuldig gewaakt over de groei. De biologisch onderlegde Henri liet merken beroepsmatig geïnteresseerd te zijn, en na de lunch nam Pjotr hem mee voor een persoonlijke inspectie van de grote dieren. Cordelia verontschuldigde zich. ‘Ik wil liever een beetje uitrusten. Ga jij maar mee, Droe. Sergeant Bothari blijft wel bij mij.’ In werkelijkheid maakte Cordelia zich zorgen over Bothari. Hij had geen hap gegeten tijdens de lunch en al meer dan een uur geen woord meer gezegd.

Aarzelend, maar vreselijk geïnteresseerd in de paarden, liet Droe zich overhalen. De drie sjokten de heuvel op. Cordelia keek hen na totdat ze verdwenen waren en draaide zich toen om, waardoor ze Bothari erop betrapte dat hij weer naar haar keek. Hij gaf haar een vreemd, goedkeurend knikje. ‘Dank u, mevrouw.’

‘Ahum. Ja. Ik vroeg me af of je je naar voelde.’

‘Nee… ja. Ik weet het niet. Ik wilde… ik wilde graag met u praten, mevrouw. Eigenlijk al een paar weken. Maar er was nooit een goed moment voor. De laatste tijd is het erger geworden. Ik kan niet meer wachten. Ik hoopte dat we vandaag…’

‘Grijp je kans.’ De huishoudster rammelde met potten en pannen in Pjotrs keuken. ‘Wil je misschien een stukje wandelen?’

‘Alstublieft, mevrouw.’

Ze liepen samen om het oude stenen huis heen. Het paviljoen op de top van de heuvel, dat uitkeek over het meer, zou een uitstekende plaats zijn om te gaan zitten praten, maar Cordelia voelde zich te vol en zwanger om die klim aan te kunnen. In plaats daarvan sloeg ze af naar links, over het pad dat onderlangs de helling liep, totdat ze kwamen bij wat eruitzag als een kleine ommuurde tuin.

Het perceel van de familie Vorkosigan was dicht bezet met een uiteenlopende verzameling graven, van nabije en verre familieleden en bedienden van grote verdienste. De begraafplaats had oorspronkelijk deel uitgemaakt van het vervallen fort, en de oudste graven van bewakers en officieren dateerden van eeuwen geleden. De komst van de Vorkosigans stamde pas uit de tijd dat de oude districtshoofdstad Vorkosigan Vashnoi met atoomwapens was vernietigd tijdens de Cetagandaanse invasie. De doden waren daar samen met de levenden gesmolten, en de tot dan toe acht generaties lange familiegeschiedenis was weggevaagd. Het was interessant om de groepjes graven van recenter datum te bekijken en ze te koppelen aan de gebeurtenissen uit hun tijd: de Cetagandaanse invasie, de oorlog van Joeri de Dwaze. Het graf van Arals moeder dateerde precies van het begin van Joeri’s oorlog. Naast haar was een ruimte gereserveerd voor Pjotr, en dat was al drieëndertig jaar zo. Ze wachtte geduldig op haar man. En dan beschuldigen mannen vrouwen er nog van dat ze langzaam zijn. Haar oudste zoon, Arals broer, lag aan haar andere zijde begraven. ‘Laten we daar even gaan zitten.’ Ze knikte naar een stenen bank met kleine oranje bloemetjes eromheen, in de schaduw van een van de aarde geïmporteerde eik van minstens honderd jaar oud. ‘Deze mensen zijn nu allemaal goede luisteraars. En ze roddelen niet.’ Cordelia ging op het warme steen zitten en keek aandachtig naar Bothari. Hij ging zo ver mogelijk van haar af op de bank zitten. De lijnen in zijn gezicht waren vandaag diep, hard ondanks het verzachtende, nevelige licht van de warme herfstmiddag. Eén hand, die hij om de ruwe stenen rand van de bank had geslagen, ging in een onregelmatig ritme open en dicht. Zijn ademhaling was te voorzichtig. Cordelia dempte haar stem. ‘Vertel eens, wat is het probleem, sergeant? Je lijkt een beetje… gespannen vandaag. Heeft het iets met Elena te maken?’

Hij stootte een humorloze lach uit. ‘Gespannen. Ja. Dat zal wel. Het gaat niet over de baby… tenminste, niet direct.’ Het was zo ongeveer de eerste keer vandaag dat hij haar recht aankeek. ‘U herinnert zich Escobar, mevrouw. U was erbij. Klopt dat?’

‘Dat klopt.’ Deze man lijdt pijn, besefte Cordelia. Wat voor pijn? ‘Ik kan me Escobar niet herinneren.’

‘Dat heb ik begrepen. Ik geloof dat je militaire therapeuten heel veel moeite hebben gedaan om ervoor te zorgen dat je je Escobar niet herinnert.’

‘O, zeker.’

‘Ik deel de Barrayaraanse opvatting van therapie niet. Vooral niet als die gekleurd is door politiek opportunisme.’

‘Dat ben ik gaan beseffen, mevrouw.’ Er flikkerde voorzichtige hoop op in zijn ogen.

‘Hoe hebben ze het gedaan? Hebben ze zorgvuldig gekozen neuronen weggebrand? Of het met chemische middelen uitgewist?’

‘Nee… ze hebben medicijnen gebruikt, maar er is niets vernietigd. Zeggen ze. De dokters noemden het onderdrukkingstherapie. Wij noemden het gewoon de hel. Elke dag gingen we naar de hel, totdat we daar niet meer heen wilden.’ Bothari schoof heen en weer op de bank en fronste zijn voorhoofd. ‘Als ik probeer me Escobar te herinneren of erover te praten, krijg ik hoofdpijn. Dat klinkt stom, hè? Een grote man als ik die zeurt over hoofdpijn als een of ander oud vrouwtje. Van sommige dingen, bepaalde herinneringen, krijg ik zo’n erge hoofdpijn dat ik overal rode kringen omheen zie, en dan moet ik overgeven. Als ik probeer er niet meer aan te denken, verdwijnt de pijn. Het is heel eenvoudig.’

Cordelia slikte. ‘Ik begrijp het. Het spijt me. Ik wist dat het erg was, maar niet dat het… zo erg was.’

‘Het ergste zijn de dromen. Ik droom erover… en als ik te langzaam wakker word, herinner ik me de droom. Dan herinner ik me te veel tegelijk, en mijn hoofd… Het enige dat ik dan kan doen is op mijn buik rollen en huilen, totdat ik aan iets anders kan gaan denken. De andere wapendragers van graaf Pjotr denken dat ik gek ben, ze denken dat ik dom ben, ze weten niet wat ik bij hen doe. Ik weet ook niet wat ik bij hen doe.’ Hij wreef met zijn grote handen in een gekweld gebaar over zijn gemillimeterde schedel. ‘Het is een eer om een gezworen wapendrager van een graaf te zijn. Er zijn maar twintig plaatsen beschikbaar. Ze nemen de besten, ze nemen de grote helden, de mannen met medailles, de mannen met een onberispelijke staat van dienst van twintig jaar. Als wat ik bij Escobar heb gedaan zo erg was, waarom heeft de admiraal graaf Pjotr dan gevraagd om me een plek te geven? En als ik zo’n grote held ben geweest, waarom hebben ze me dan mijn herinnering daaraan afgenomen?’ Zijn ademhaling was nu sneller en floot tussen zijn lange gele tanden door. ‘Hoeveel pijn heb je nu? Nu je hierover probeert te praten?’

‘Een beetje. Dat zal nog wel meer worden.’ Hij keek haar strak aan, met een diepe frons. ‘Ik moet hierover praten. Met u. Het maakt me…’ Ze ademde diep in om kalmer te worden en probeerde met haar hele geest, lichaam en ziel te luisteren. En zorgvuldig. Heel zorgvuldig. ‘Ga verder.’

‘Ik heb… vier beelden in mijn hoofd van Escobar. Ver beelden, en ik kan ze niet verklaren. Voor mezelf. Een paar minuten, uit… drie maanden? Vier? Ze zitten me allemaal dwars, maar één het meest. U komt erin voor,’ vervolgde hij abrupt, en hij staarde naar de grond. Alle twee zijn handen omklemden nu de bank, met witte knokkels. ‘O. Ga verder.’

‘Eén, het minst erge, was een ruzie. Prins Serg was erbij, en admiraal Vorrutyer, heer Vorkosigan en admiraal Ruif Vorhalas. En ik was erbij. Alleen had ik geen kleren aan.’

‘Weet je zeker dat dit geen droom is?’

‘Nee. Dat weet ik niet zeker. Admiraal Vorrutyer zei… iets zeer beledigends tegen heer Vorkosigan. Hij hield heer Vorkosigan met zijn rug tegen de muur gedrukt. Prins Serg lachte. Toen kuste Vorrutyer hem, midden op zijn mond, en Vorhalas probeerde Vorrutyer in elkaar te slaan, maar heer Vorkosigan hield hem tegen. En daarna herinner ik me niet meer wat er is gebeurd.’

‘Eh… ja,’ zei Cordelia. ‘Daar was ik niet bij, maar ik weet wel dat er zeer vreemde dingen gebeurden binnen het opperbevel in die tijd, toen Vorrutyer en Serg probeerden tot hoe ver ze konden gaan. Dus waarschijnlijk is het wel een echte herinnering. Ik zou het Aral kunnen vragen, als je wilt.’

‘Nee! Nee. Ik heb toch niet het gevoel dat dit zo belangrijk is. Niet zo belangrijk als de andere.’

‘Vertel me dan over de andere.’

Zijn stem daalde tot een fluistertoon. ‘Ik herinner me Elena. Zo mooi. Ik heb maar twee beelden in mijn hoofd van Elena. Het ene is dat ik me herinner dat Vorrutyer me dwong… Nee, daar wil ik niet over praten.’ Hij zweeg een volle minuut terwijl hij zachtjes heen en weer schommelde, van voor naar achter. ‘Het andere… We waren in mijn hut. Zij en ik. Ze was mijn vrouw…’ Zijn stem haperde. ‘Ze was mijn vrouw niet, hè.’ Het was niet eens een vraag. ‘Nee. Maar dat weet je.’

‘Maar ik herinner me dat ik dacht dat ze dat was.’ Zijn handen drukten tegen zijn voorhoofd en wreven over zijn nek, hard en vruchteloos.

‘Ze was een krijgsgevangene,’ zei Cordelia. ‘Haar schoonheid trok de aandacht van Vorrutyer en Serg, en ze maakten er veel werk van om haar te martelen, zonder enige reden; niet om informatie uit haar los te krijgen, zelfs niet vanwege politiek terrorisme, alleen voor hun eigen voldoening. Ze is verkracht. Maar ook dat weet je. Ergens.’

‘Ja,’ fluisterde hij.

‘Het verwijderen van haar voorbehoed-implantaat en jou toestaan — of dwingen — om haar zwanger te maken, maakten deel uit van hun idee van sadisme. Het eerste deel. Godzijdank zijn ze niet lang genoeg in leven gebleven om aan het tweede deel toe te komen.’ Hij had zijn benen opgetrokken en zijn lange armen eromheen geslagen, zodat hij een harde bal vormde. Zijn ademhaling was snel en oppervlakkig, hijgend. Zijn gezicht was zo wit als een laken en glom van het koude zweet.

‘Heb ik nu rode kringen om me heen?’ vroeg Cordelia nieuwsgierig. ‘Het is allemaal… een beetje roze.’

‘En het laatste beeld?’

‘O, mevrouw.’ Elij slikte. ‘Wat het ook was… ik weet dat het heel dicht komt bij datgene wat ze me het meest willen doen vergeten.’ Hij slikte weer. Cordelia begon te begrijpen waarom hij zijn lunch niet had aangeraakt.

‘Wil je verder gaan? Kun je verder gaan?’

‘Ik moet verder gaan. Mevrouw. Kapitein Naismith. Omdat ik me u herinner. Ik herinner me dat ik u zag. Uitgestrekt op Vorrutyers bed, met al uw kleren weggesneden, naakt. U bloedde. Ik keek recht in uw… Wat ik wil weten. Moet weten.’ Hij had zijn armen nu om zijn hoofd geslagen, dat met zijn gezicht naar haar gericht op zijn knieën lag, en dat gezicht was hol, gekweld, hunkerend.

Zijn bloeddruk moest wel enorm hoog zijn om die vreselijke migraine te veroorzaken. Als ze te ver gingen, dit doorzetten tot de laatste waarheid, zou hij dan het gevaar lopen een beroerte te krijgen? Een ongelooflijk staaltje van psychotechniek, om zijn eigen lichaam zo te programmeren dat hij werd gestraft voor zijn verboden gedachten… ‘Heb ik ü verkracht, mevrouw?’

‘Hè? Néé!’ Ze schoot recht overeind, diep verontwaardigd. Hadden ze hem dié kennis afgenomen? Hadden ze hem dat durven afnemen? Hij begon te huilen, als die hortende ademhaling, het verwrongen gezicht en de tranen die uit zijn ogen druppelden dat tenminste betekenden. Gelijke delen pijn en vreugde. ‘O. Goddank.’ Toen zei hij: ‘Weet u het zéker?’

‘Vorrutyer heeft het je opgedragen. Je weigerde. Uit jezelf, zonder hoop op redding of beloning. Daar ben je nog even flink door in de nesten geraakt.’ Ze verlangde ernaar hem de rest te vertellen, maar hij was nu in zo’n beangstigende toestand dat het onmogelijk was om te raden wat de gevolgen zouden zijn. ‘Sinds wanneer herinner je je dit weer? Hoe lang heb je je dit afgevraagd?’

‘Sinds ik u voor het eerst weer zag. Van de zomer. Toen u hierheen kwam om met heer Vorkosigan te trouwen.’

‘Loop je hier al meer dan een halfjaar mee rond, zonder dat je durfde te vragen…?’

‘Ja, mevrouw.’

Ze leunde achterover, met afschuw vervuld, en haar adem kwam langzaam tussen haar opeengeklemde lippen naar buiten. ‘De volgende keer moet je niet zo lang wachten.’

Moeizaam slikkend kwam hij overeind terwijl een grote hand wanhopig een gebaar van ‘zo terug’ wuifde. Hij zwaaide zijn benen over de lage stenen muur en vond een paar struiken. Ongerust luisterde ze hoe hij zijn lege maag een paar minuten lang nog leger kotste. Een zeer zware aanval, dacht ze, maar na verloop van tijd volgden de hevige krampen elkaar minder snel op en uiteindelijk verdwenen ze helemaal. Langs zijn lippen vegend kwam hij terug; hij zag er doodsbleek en niet veel beter uit, behalve zijn ogen. Er flakkerde nu een beetje leven in die ogen, een half onderdrukt licht van overweldigende opluchting. Dat licht doofde toen hij in gedachten verzonken ging zitten. Hij wreef met zijn handpalmen over de knieën van zijn broek en staarde naar zijn laarzen. ‘Maar ik ben er niet minder een verkrachter om, ook al was ü dan niet mijn slachtoffer.’

‘Dat is waar.’

‘Ik kan mezelf niet… vertrouwen. Hoe kunt u me vertrouwen? Weet u wat nog lekkerder is dan sex?’

Ze vroeg zich af of ze nog een scherpe bocht in dit gesprek aankon zonder gillend weg te rennen. Jij hebt hem aangemoedigd zijn gevoelens de vrije loop te laten, nu zul je het weten ook. ‘Ga verder.’

‘Doden. Het geeft je naderhand een nog fijner gevoel. Het hoort niet zo’n… genot te zijn. Heer Vorkosigan doodt niet op die manier.’ Zijn ogen waren samengeknepen, zijn wenkbrauwen gefronst, maar hij was niet meer opgerold tot een bal van pijn; blijkbaar sprak hij in het algemeen, niet meer met Vorrutyer in gedachten. ‘Het is een ontlading van woede, denk ik,’ zei Cordelia voorzichtig. ‘Hoe ben je aan al die woede gekomen, die in je is samengebald? De concentratie ervan is voelbaar. Mensen merken het.’ Zijn handen maakten een kronkelende beweging voor zijn borstbeen.

‘Dat gaat een hele tijd terug. Maar meestal voel ik me niet kwaad. Het knalt er plotseling uit.’

‘Zelfs Bothari is bang voor Bothari,’ mompelde ze verwonderd. ‘Maar u niet. U bent zelfs nog minder bang dan heer Vorkosigan.’

‘Ik zie jou als met hem verbonden, op een of andere manier. En hij is mijn eigen hart. Hoe kan ik mijn eigen hart vrezen?’

‘Mevrouw. Laten we iets afspreken.’

‘Hm?

‘U vertelt me… wanneer het in orde is. Om te doden. En dan weet ik dat.’

‘Maar ik kan niet… Stel je voor dat ik er niet bij ben? Als je in een dergelijke situatie terechtkomt, is er meestal geen tijd om te stoppen en die te analyseren. Je moet jezelf mogen verdedigen, maar je moet ook in staat zijn te onderscheiden wanneer je echt wordt aangevallen.’ Ze ging rechter zitten en haar ogen werden groot bij een plotseling inzicht. ‘Daarom is je uniform zo belangrijk voor je, hè? Het zegt je wanneer het in orde is. Als je het zelf niet weet. Heel die strakke routine waar je je aan houdt, die dient om je te vertellen dat alles in orde is, dat je niet ontspoort.’

‘Ja. Ik heb gezworen dat ik Huize Vorkosigan zal verdedigen. Dus dat is in orde.’ Hij knikte, blijkbaar gerustgesteld. Waardoor, in godsnaam? ‘Je vraagt mij om je geweten te zijn. Jouw afwegingen voor je te maken. Maar je bent een volwaardig mens. Ik heb je juiste keuzen zien maken, onder zeer grote druk.’

Hij drukte zijn handen weer tegen zijn schedel, zijn smalle kaak spande zich en hij riep schor uit: ‘Maar ik kan ze me niet herinneren. Kan me niet herinneren hoe ik dat heb gedaan.’

‘O.’ Ze voelde zich heel klein. ‘Nou… wat je ook denkt dat ik voor je kan doen, je hebt er het volste recht op. We zijn je iets verschuldigd, Aral en ik. Wij herinneren ons waarom, ook al doe jij dat niet.’

‘Herinnert u zich dat dan voor mij, mevrouw,’ zei hij deemoedig, ‘dan zal alles goed komen.’

‘Daar kun je van op aan.’

Загрузка...