ZEVEN

In de week daarna zat Cordelia op een ochtend met Aral en Pjotr te ontbijten in een rustige salon die uitkeek over de achtertuin. Aral wenkte de livreiknecht van de graaf die hen bediende. ‘Zou je luitenant Kodelka alsjeblieft voor me uit bed willen halen? Zeg hem dat hij die agenda voor vanochtend meeneemt waarover we het hebben gehad.’

‘Eh, u had het blijkbaar nog niet gehoord, meneer?’ mompelde de man. Cordelia had de indruk dat zijn blik de kamer afzocht naar een ontsnappingsweg.

‘Wat gehoord? We komen net beneden.’

‘Luitenant Kodelka is vanochtend in het ziekenhuis.’

‘Het ziekenhuis! Goeie god, waarom is me dat niet onmiddellijk verteld? Wat is er gebeurd?’

‘We hadden begrepen dat commandant Illyan een volledig rapport aan u zou uitbrengen, meneer. De gardecommandant… dacht dat hij beter op hem kon wachten.’

Schrik streed met ergernis op Vorkosigans gezicht. ‘Hoe slecht is hij eraan toe? Het is toch niet een of andere… late nawerking van de sonische granaat, is het wel? Wat is er met hem gebeurd?’

‘Hij is in elkaar geslagen, meneer,’ zei de lakei onbewogen. Vorkosigan leunde sissend achterover in zijn stoel. Er trok een spier in zijn kaak. ‘Haal ogenblikkelijk die gardecommandant,’ gromde hij. De lakei verdween onmiddellijk, en Vorkosigan tikte nerveus en ongeduldig met een lepel op tafel. Hij beantwoordde Cordelia’s ontzette blik en produceerde een flauw onecht glimlachje ter geruststelling. Zelfs Pjotr keek geschrokken.

‘Wie ter wereld zou Ko in elkaar willen slaan?’ vroeg Cordelia verbaasd. ‘Dat is weerzinwekkend. Hij kan niet eens behoorlijk terugvechten.’

Vorkosigan schudde zijn hoofd. ‘Iemand die een ongevaarlijk doelwit zoekt, lijkt me. We zullen er wel achter komen. We zullen er zeker achter komen.’

De gardecommandant van de KeiVei, in zijn groene uniform, verscheen en ging in de houding staan. ‘Meneer.’

‘Voor je informatie, en je mag dit doorgeven aan anderen, mocht er in de toekomst ooit iets gebeuren met een van mijn voornaamste stafleden, dan wil ik daar onmiddellijk van op de hoogte worden gesteld. Begrepen?’

‘Ja, meneer. Het was al laat toen het bericht ons bereikte, meneer. En aangezien we toen ook wisten dat ze allebei buiten levensgevaar waren, zei commandant Illyan dat ik u wel kon laten slapen. Meneer.’

‘Ik snap het.’ Vorkosigan wreef over zijn gezicht. ‘Allebei?’

‘Luitenant Kodelka en sergeant Bothari, meneer.’

‘Ze hebben toch niet gevochten, hè?’ vroeg Cordelia, nu zeer gealarmeerd.

‘Jawel. O… niet met elkaar, mevrouw. Ze zijn overvallen.’ Vorkosigans gezicht betrok nog verder. ‘Je kunt maar het beste bij het begin beginnen.’

‘Ja, meneer. Uhm. Luitenant Kodelka en sergeant Bothari zijn gisteravond uitgegaan. Niet in uniform. Naar die wijk achter de oude karavanserai.’

‘Mijn god, wat zochten ze daar?’

‘Eh.’ De gardecommandant wierp een onzekere blik op Cordelia. ‘Vertier, geloof ik, meneer.’

‘Vertier?’

‘Ja, meneer. Sergeant Bothari gaat er ongeveer eens per maand heen, op zijn vrije dag, als meneer de graaf in de stad is. Het is blijkbaar een plek waar hij al jaren komt.’

‘In die wijk?’ zei graaf Pjotr op ongelovige toon.

‘Uhm.’ De gardecommandant keek smekend naar de lakei.

‘Sergeant Bothari is niet erg kieskeurig met betrekking tot zijn vertier, meneer,’ bracht de lakei slecht op zijn gemak naar voren.

‘Blijkbaar niet!’ zei Pjotr.

Cordelia keek Vorkosigan met vragend opgetrokken wenkbrauwen aan. ‘Het is een heel beruchte buurt,’ legde hij uit. ‘Ik zou daar zelf niet heen gaan zonder patrouille hij me. Twee patrouilles, als het donker is. En ik zou zeker mijn uniform dragen, maar dan wel zonder de insignes van rang… Maar ik geloof dat Bothari er is opgegroeid. In zijn ogen ziet het er waarschijnlijk anders uit.’

‘Hoe komt die buurt zo berucht?’

‘Het is een heel arm deel van de stad. In de tijd van de Afzondering was het het centrum, en er is sinds die tijd nog niets gerenoveerd. Nauwelijks waterleiding, geen elektriciteit, vol vuilnis…’

‘Vooral in menselijke vorm,’ vulde Pjotr sarcastisch aan. ‘Arm?’ vroeg Cordelia verbijsterd. ‘Geen elektriciteit? Hoe kan het dan aangesloten zijn op het communicatienetwerk?’

‘Dat is het natuurlijk ook niet,’ antwoordde Vorkosigan. ‘Maar hoe krijgen de mensen dan onderwijs?’

‘Dat krijgen ze niet.’

Cordelia staarde hem aan. ‘Ik begrijp het niet. Hoe komen ze dan aan een baan?’

‘Enkelen ontsnappen naar het leger. De rest zuigt voornamelijk elkaar uit.’ Vorkosigan nam haar gezicht ongemakkelijk op. ‘Kennen jullie dan geen armoede op Kolonie Bèta?’

‘Armoede? Nou, sommige mensen hebben natuurlijk meer geld dan andere, maar… Geen companelen?’

Vorkosigan was zijn ondervraging even vergeten. ‘Is het niet hebben van een companeel de laagste levensstandaard die je je kunt voorstellen?’ vroeg hij verbaasd.

‘Het is het eerste artikel van de grondwet. “Niemand zal de toegang tot informatie worden ontzegd.” ’’

‘Cordelia… deze mensen hebben nauwelijks toegang tot voedsel, kleding en woonruimte. Ze hebben wat vodden en een paar pannen, en schuilen in gebouwen die uit financieel oogpunt niet aantrekkelijk zijn om te herstellen of af te breken, en waar de wind door de barsten in de muren fluit.’

‘Geen airconditioning?’

‘Geen verwarming in de winter is hier een groter probleem.’

‘Dat zal ook wel. Jullie hebben niet echt een zomer… Hoe roepen ze hulp in als ze ziek of gewond zijn?’

‘Wat voor hulp?’ Vorkosigan begon bars te klinken. ‘Als ze ziek zijn, worden ze weer beter of ze gaan dood.’

‘Als we geluk hebben, gaan ze dood,’ mompelde Pjotr. ‘Ongedierte.’

‘Je meent het.’ Ze liet haar blik van de een naar de ander gaan. ‘Dat is vreselijk… Denk eens aan alle genieën die je zo misloopt!’

‘Ik betwijfel of dat er veel zijn, uit die buurt,’ zei Pjotr droog. ‘Waarom niet? Ze hebben dezelfde genetische samenstelling als u.’ Cordelia wees hem op iets dat voor haar zonneklaar was. De graaf verstijfde. ‘Mijn beste meid! Dat hebben ze absoluut niet! Mijn familie is al negen generaties lang Vor.’

Cordelia trok haar wenkbrauwen op. ‘Hoe weet u dat, als jullie pas sinds tachtig jaar genotypen kunnen bepalen?’

De gardecommandant en de lakei begonnen er allebei uit te zien alsof ze het benauwd hadden. De lakei beet op zijn lip. ‘Bovendien,’ vervolgde ze op redelijke toon, ‘als jullie Vors ook maar half zoveel in het rond sliepen als de verhalen die ik heb gelezen doen vermoeden, moet negentig procent van de mensen op deze planeet zo langzamerhand Vor-bloed hebben. Wie weet wie uw familieleden van vaderskant zijn?’

Vorkosigan beet verstrooid op zijn linnen servet; hij had rimpeltjes om zijn ogen en ongeveer dezelfde gelaatsuitdrukking als de lakei, en mompelde: ‘Cordelia, je kunt niet… je kunt echt niet hier aan de ontbijttafel zitten beweren dat mijn voorouders bastaards waren. Dat is hier een dodelijke belediging.’

Waar zou ik dan moeten zitten?’O. Dat zal ik wel nooit door krijgen. Ach, laat ook maar. Kodelka en Bothari.’

‘Juist. Ga verder, officier.’

‘Ja, meneer. Nou, meneer, ik heb gehoord dat ze ongeveer een uur na middernacht terugkwamen en toen zijn overvallen door een buurtbende. Blijkbaar was luitenant Kodelka te goed gekleed, en bovendien heeft hij die manier van lopen, en de stok… Hoe dan ook, hij trok de aandacht. Ik ken de details niet, meneer, maar er zijn vier doden gevallen en er liggen nu drie mensen in het ziekenhuis, en dan zijn er nog een aantal in geslaagd te ontkomen.’

Vorkosigan floot heel zacht tussen zijn tanden. ‘Hoe ernstig zijn de verwondingen van Bothari en Kodelka?’

‘Ze… Ik heb nog geen officieel rapport, meneer. Ik weet alleen wat ik heb horen zeggen.’

‘Vertel me dat dan.’

De officier van dienst slikte. ‘Sergeant Bothari heeft een gebroken arm, een paar gebroken ribben, inwendig letsel en een hersenschudding.

Luitenant Kodelka, twee gebroken benen en veel, eh, brandwonden.’

Zijn stem stierf weg.

‘Wat?’

‘Blijkbaar, dat heb ik gehoord, hadden hun aanvallers een paar staven bij zich waarmee je elektrische schokken kunt uitdelen, van een hoog voltage, en ze ontdekten dat ze daarmee… eigenaardige effecten konden bereiken op zijn kunstmatige zenuwen. Nadat ze zijn benen hadden gebroken, hebben ze hem er langdurig mee onder handen genomen. Zo kwam het dat de mannen van commandant Illyan ze hebben gevonden. Ze hebben zich niet op tijd uit de voeten gemaakt.’ Cordelia duwde trillend haar bord van zich af.

‘Allemaal van horen zeggen, hè? Goed. Ingerukt. Zorg ervoor dat commandant Illyan onmiddellijk naar mij wordt gestuurd als hij aankomt.’ Vorkosigans gezichtsuitdrukking was in zichzelf gekeerd en grimmig. Die van Pjotr was wrang triomfantelijk. ‘Ongedierte,’ herhaalde hij. ‘Je zou ze allemaal uit hun holen moeten branden.’ Vorkosigan zuchtte. ‘Het is makkelijker om een oorlog te beginnen dan er een eind aan te maken. Deze week maar niet, vader.’

Illyan meldde zich binnen het uur bij Vorkosigan, in de bibliotheek, met zijn officieuze, mondelinge rapport. Cordelia liep achter hen aan naar binnen en ging zitten om te luisteren.

‘Weet je zeker dat je dit wilt horen?’ vroeg Vorkosigan haar zachtjes. Ze schudde haar hoofd. ‘Na jou zijn zij mijn beste vrienden hier. Ik wéét het liever dan dat ik ernaar moet gissen.’

De samenvatting van de officier van dienst bleek redelijk accuraat te zijn geweest, maar Illyan, die met Bothari en Kodelka had gesproken in het Keizerlijke Militaire Hospitaal, waar ze heen waren gebracht, voegde er een paar details aan toe zonder een blad voor de mond te nemen. Zijn puppygezicht zag er deze ochtend ongewoon oud uit. ‘Uw secretaris werd blijkbaar overmand door het verlangen een wip te maken,’ begon hij. ‘Waarom hij Bothari heeft gekozen als inheemse gids, kan ik me niet voorstellen.’

‘Wij drieën zijn de enige overlevenden van de Generaal Vorkraft,’ antwoordde Vorkosigan. ‘Dat schept een band, denk ik. En Ko en Bothari konden het altijd al goed vinden. Misschien wekt hij Bothari’s latente vaderinstincten. En Ko is een argeloze jongen; vertel hem niet dat ik dat heb gezegd, hij zou het als een belediging opvatten. Het is goed om eraan herinnerd te worden dat zulke mensen nog bestaan. Maar ik wou dat hij bij mij was gekomen.’

‘Nou, Bothari heeft zijn best gedaan,’ zei Illyan. ‘Heeft hem meegenomen naar een troosteloze tent, die voor zover ik begrepen heb een aantal voordelen heeft, vanuit Bothari’s gezichtspunt. Het is er goedkoop, het gaat snel en niemand praat tegen hem. Het is ook ver weg van de oude kringen rond admiraal Vorrutyer. Geen onaangename associaties. Hij heeft een vaste routine. Volgens Ko is de vrouw met wie Bothari het altijd doet bijna net zo lelijk als hij. Ze bevalt Bothari blijkbaar zo goed omdat ze nooit een geluid maakt. Ik geloof niet dat ik daarover wil nadenken.

Hoe het ook zij, Ko werd ongelukkig gekoppeld aan een van de andere werkneemsters, die hem de stuipen op het lijf joeg. Bothari zegt dat hij om het beste meisje heeft gevraagd voor hem — nauwelijks een meisje, een vrouw, of wat dan ook — en blijkbaar werden Ko’s behoeften verkeerd begrepen. Hoe dan ook, Bothari was klaar en zat te wachten terwijl Ko nog steeds probeerde een beleefd gesprek op gang te houden en een assortiment verrukkingen voor alle denkbare smaken kreeg aangeboden, waarvan hij nog nooit had gehoord. Uiteindelijk gaf hij het op en vluchtte weer naar beneden, waar Bothari zich inmiddels flink had laten vollopen. Het schijnt dat hij anders altijd maar één glas drinkt en dan weggaat.

Toen kregen Ko, Bothari en die hoer ruzie over de betaling, op grond van het argument dat hij genoeg tijd verspild had voor vier klanten versus — het meeste hiervan komt niet in het officiële rapport, goed?

- het tegenargument dat ze niets voor hem had gedaan. Ko heeft een deel van het geld neergeteld, Bothari moppert nu nog over de hoeveelheid, voor zover hij vanochtend kon praten met die mond van hem — en ze zijn met enig rumoer vertrokken, nadat iedereen een waardeloze avond had gehad.’

‘De eerste vraag die zich opdringt,’ zei Vorkosigan, ‘is of iemand van die zaak opdracht heeft gegeven tot de overval.’

‘Voor zover ik weet niet. Ik heb de plek laten afzetten toen we die eenmaal hadden gevonden, en heb iedereen die binnen was verhoord onder snel-penta. Tot mijn vreugde kan ik zeggen dat ze het allemaal in hun broek deden van angst. Ze zijn gewend aan de stadswachten van graaf Vorbohn, die ze omkopen of die hen chanteren, en vice versa. Er is een hoop informatie over triviale misdrijven boven water gekomen, waarin we niet de minste interesse hadden. Tussen haakjes, wilt u dat ik die doorgeef aan de stadswacht?’

‘Hm. Als ze niet schuldig zijn aan de overval van vannacht, berg die gegevens dan maar gewoon op. Misschien wil Bothari er nog eens terugkomen. Weten ze waarom ze werden ondervraagd?’

‘Absoluut niet! Ik weet zeker dat mijn mannen correct werken. We zijn er om informatie te verzamelen, niet om die te verstrekken.’

‘Mijn verontschuldigingen, commandant. Dat had ik moeten weten. Ga verder.’

‘Nou, ze zijn er ongeveer een uur na middernacht vertrokken, te voet, en hebben ergens een verkeerde afslag genomen. Daar is Bothari erg verslagen over. Hij vindt dat het zijn schuld is, omdat hij zoveel had gedronken. Bothari en Kodelka zeggen allebei dat ze een minuut of tien voor de overval bewegingen in de schaduw hebben gezien. Dus ze zijn blijkbaar gevolgd totdat ze zich in een steeg met hoge muren bevonden en plotseling met zes man tegenover zich en zes man achter zich stonden.

Bothari heeft zijn bedwelmer getrokken en gevuurd, en heeft er drie te pakken gekregen voordat hij besprongen werd. Iemand is vanochtend een goede dienstbedwelmer rijker. Ko had zijn degenstok, maar verder niets.

Ze hebben eerst Bothari aangevallen. Die heeft er nog twee uitgeschakeld nadat hij de bedwelmer kwijt was. Ze hebben hem bedwelmd en hebben geprobeerd hem dood te slaan nadat hij buiten bewustzijn was. Ko had zijn stok tot op dat moment als gevechtsstok gebruikt, maar heeft toen de schede eraf laten springen. Hij zegt nu dat hij wilde dat hij dat niet had gedaan, want toen hoorde hij overal een gefluisterd “Vor!” opgaan, en werd het echt akelig. Hij heeft er twee neergestoken voordat iemand met een schokstok tegen het zwaard sloeg en zijn hand krampen ging vertonen. De vijf die over waren, gingen op hem zitten en braken allebei zijn benen bij de knieën de verkeerde kant op. Hij heeft me gevraagd u te vertellen dat het niet zo pijnlijk was als het klinkt. Hij zegt dat ze zoveel zenuwverbindingen hadden beschadigd dat hij nauwelijks meer iets voelde. Ik weet niet of dat waar is.’

‘Dat is moeilijk te zeggen bij Ko,’ zei Vorkosigan. ‘Hij heeft zo lang pijn verborgen gehouden dat dat bijna een tweede natuur is geworden. Ga verder.’

‘Ik moet nu een stukje teruggaan in de tijd. De man die ik had aangewezen om Ko te bewaken, is hem in z’n eentje gevolgd die doolhof in. Hij was schijnbaar niet bekend met de buurt en was er niet op gekleed; Ko had twee gereserveerde plaatsen voor een of andere musical die gisteravond werd opgevoerd, en tot drie uur voor middernacht dachten we dat hij daarheen zou gaan. Mijn man is die buurt ingegaan en verdwenen, tussen de eerste en de tweede uurlijkse controle. Dat ben ik vanochtend ook aan het uitzoeken. Is hij vermoord? Of ontvoerd? Beroofd en in elkaar geslagen? Of was hij een infiltrant, een dubbelagent? Dat zullen we niet weten totdat we het lichaam vinden, of wat dan ook.

Een halfuur nadat hij de controle had gemist, hebben mijn mensen een nieuwe achtervolger ingezet. Maar die was op zoek naar de eerste man. Ko is de afgelopen avond verdomme drie hele uren ongedekt geweest voordat mijn supervisor van de nachtploeg dienst kreeg en zich van dat feit bewust werd. Gelukkig heeft Ko het grootste deel van die tijd doorgebracht in dat bordeel van Bothari.

Die man van de nachtploeg heeft goed werk verricht en de agent in het veld nieuwe instructies gegeven, en hij heeft bovendien een patrouille de lucht in laten gaan. Dus toen de agent eindelijk op de plaats van die weerzinwekkende handeling aankwam, kon hij bijna onmiddellijk een vlieger naar beneden roepen en zes van mijn geüniformeerde krachtpatsers op het zootje loslaten om er korte nietten mee te maken. Die geschiedenis met die schokstokken was akelig, maar niet zo akelig als het had kunnen zijn. Blijkbaar ontbeerden Ko’s aanvallers de, eh, fantasievolle benadering die iemand als wijlen admiraal Vorrutyer misschien in dezelfde situatie gehad zou hebben. Of misschien hebben ze gewoon geen tijd gehad om geraffineerder te werk te gaan.’

‘Goddank,’ mompelde Vorkosigan. ‘En de doden?’

‘Twee waren het werk van Bothari, keurige schoten, één was van Ko — de hals afgesneden — en één was, vrees ik, mijn werk. De jongen raakte in een anafylactische shock als allergische reactie op snel-penta. We hebben hem razendsnel naar het KeiMil gebracht, maar ze konden hem niet meer aan de gang krijgen. Het bevalt me niet. Ze doen nu een autopsie op hem om te proberen erachter te komen of het een natuurlijke reactie was of een ingeplante afweer tegen ondervraging.’

‘En de bende?’

‘Dat lijkt een volstrekt legitiem, als dat het juiste woord is, buurtvereniging tot onderling hulpbetoon te zijn. Volgens de overlevenden die we hebben opgepakt, hebben ze besloten Ko te pakken te nemen omdat hij “raar liep”. Alleraardigst. Hoewel Bothari ook niet echt in een rechte lijn liep. Geen van de mannen die we gevangen hebben genomen is een agent voor iemand behalve zichzelf. Over de doden kan ik niets zeggen. Ik heb persoonlijk toegezien op de ondervragingen en sta ervoor in. Ze waren nogal geschokt toen ze merkten dat de Keizerlijke Veiligheidsdienst in ze geïnteresseerd was.’

‘Verder nog iets?’ vroeg Vorkosigan.

Illyan geeuwde achter zijn hand en verontschuldigde zich. ‘Het is een lange nacht geweest. De leider van mijn nachtploeg heeft me na middernacht uit bed gehaald. Goeie man, goeie beslissing. Nee, dat is het zo ongeveer, afgezien van Ko’s motivatie om naar die plek toe te gaan. Hij deed heel vaag en begon te vragen om pijnstillende middelen toen we dat onderwerp aansneden. Ik had gehoopt dat u misschien een idee had, om mijn paranoia te sussen. Ik vind het heel vervelend om Ko te wantrouwen.’ Hij geeuwde opnieuw.

‘Ik heb wel een idee,’ zei Cordelia, ‘maar alleen voor je paranoia, niet voor je rapport, goed?’ Hij knikte.

‘Ik denk dat hij verliefd op iemand is. Per slot van rekening ga je iets niet uittesten als je niet van plan bent het te gaan gebruiken. Helaas is de test een gigantische ramp geworden. Hij zal wel een tijdje neerslachtig en prikkelbaar zijn, verwacht ik.’ Vorkosigan knikte begrijpend. ‘Enig idee wie?’ vroeg Illyan automatisch.

‘Ja, maar ik geloof niet dat dat jouw zaken zijn. Vooral niet als er uiteindelijk toch niets gebeurt.’

Illyan haalde berustend zijn schouders op en vertrok om verder te zoeken naar zijn verloren schaap, de vermiste man die als eerste was aangewezen om Kodelka te volgen.

Na vijf dagen was sergeant Bothari met een plastic omhulsel om zijn gebroken arm terug in Huize Vorkosigan, hoewel hij nog niet aan het werk was. Uit zichzelf vertelde hij niets over de akelige gebeurtenis, en hij ontmoedigde nieuwsgierige ondervragers met een norse blik en onduidelijk gegrom.

Droesjnakovi stelde geen vragen en gaf geen commentaar. Maar Cordelia zag haar af en toe een gekwelde blik werpen op het onbemande companeel in de bibliotheek, met zijn dubbel beveiligde verbindingen met de keizerlijke residentie en het hoofdkwartier van de generale staf, waar Kodelka meestal aan zat te werken als hij in Huize Vorkosigan was. Cordelia vroeg zich af hoeveel details er precies waren uitgelekt over de gebeurtenissen van die avond en als kokend lood in haar oren waren gesijpeld.

Luitenant Kodelka kwam de volgende maand terug om beperkte, lichte werkzaamheden te verrichten, schijnbaar tamelijk opgewekt en nauwelijks lijdend onder zijn beproevingen. Maar op zijn eigen manier was hij net zo onmededeelzaam als Bothari. Bothari uithoren was als het ondervragen van een muur. Kodelka uithoren was als het praten tegen een beekje: je kreeg een kabbelend gekeuvel te horen, of draaikolken van grapjes, of anekdotes die de stroming van het gesprek onherroepelijk wegtrokken van het oorspronkelijke onderwerp. Cordelia reageerde met een vanzelfsprekende vriendelijkheid op zijn zonnige gedrag en ging mee in zijn overduidelijke wens om de hele kwestie zo luchtig mogelijk af te doen. Inwendig had ze daar haar bedenkingen over.

Haar eigen humeur was niet zo best. In gedachten keerde ze steeds weer terug naar de moordpoging van zes weken eerder en ze piekerde over het lot dat Vorkosigan bijna van haar had afgenomen. Alleen als hij bij haar was, voelde ze zich volledig op haar gemak, en hij was steeds vaker weg. Er broeide iets op het keizerlijke hoofdkwartier; hij was viermaal naar een vergadering geweest die de hele nacht had geduurd en had een reisje gemaakt zonder haar, een of andere haastige inspectie van militaire zaken, waar hij haar geen details over gaf en waar hij bleek van vermoeidheid van terugkwam. Hij kwam en ging op onregelmatige tijden. De vloed aan roddels en geruchten uit militaire en politieke kringen waarmee hij haar altijd had vermaakt tijdens de maaltijden of terwijl ze zich uitkleedden om naar bed te gaan, droogde op tot een stilzwijgen, hoewel hij haar aanwezigheid nog steeds net zoveel leek te waarderen.

Waar zou ze zonder hem zijn? Een weduwe, zonder familie of vrienden, in verwachting van een kind dat nu al het brandpunt was van troonopvolgingsparanoia en dat een erfenis van geweld zou krijgen. Zou ze van de planeet afkunnen komen? En als ze dat kon, waar zou ze dan heen moeten? Zou Kolonie Bèta haar ooit terug laten komen?

Zelfs de herfstregen en de vruchtbare, blijvende groenheid van de stadsparken konden haar niet langer bekoren. O, kon ze maar weer eens echt droge woestijnlucht inademen, de vertrouwde scherpe alkalilucht, of de onafzienbare vlakke uitgestrektheid zien. Zou haar zoon ooit weten wat een echte woestijn was? Hier leek de horizon, volgestouwd met gebouwen en begroeiing, soms bijna om haar heen op te rijzen als een enorme muur. Op de slechtste dagen leek de muur naar binnen te vallen.

Op een regenachtige middag had ze haar toevlucht gezocht in de bibliotheek en zat ze met opgetrokken benen op een oude sofa met een hoge rugleuning voor de derde keer een bladzijde te lezen van een oud boek, afkomstig van de planken van de graaf. Het boek was een overblijfsel van de drukkunst uit de tijd van de Afzondering. Het Engels waarin het was geschreven, was afgedrukt in variatie op het cyrillische alfabet, met al zijn zesenveertig lettertekens, dat toen nog voor alle talen op Barrayar werd gebruikt. Haar hersenen leken vandaag wel buitengewoon papperig te zijn en konden er niets van maken. Ze deed het licht uit en gaf haar ogen een paar minuten rust. Tot haar opluchting zag ze luitenant Kodelka de bibliotheek binnenkomen en stram en voorzichtig plaatsnemen achter het companeel. Ik zal hem niet storen; hij heeft tenminste echt werk te doen, dacht ze, voordat ze weer terugkeerde naar haar bladzijde. Toch vond ze het prettig dat hij haar, zij het onbewust, gezelschap hield.

Hij bleef maar even zitten werken en zette het apparaat toen met een zucht uit, waarna hij afwezig naar de lege, gebeeldhouwde open haard staarde die van oorsprong in de kamer hoorde en daar een opvallende plek innam; hij had haar nog steeds niet gezien. Dus ik ben niet de enige die zich niet kan concentreren. Misschien komt het door dat rare grijze weer. Het lijkt wel een deprimerend effect op mensen te hebben… Hij pakte zijn degenstok op en liet een hand langs de gladde schede glijden. Hij klikte hem open, waarbij hij de schede stevig vasthield en de veer geluidloos en langzaam liet ontspannen. Hij keek langs de glanzende kling, die bijna licht leek te geven in de schemerduistere kamer, en kantelde hem alsof hij het ontwerp en het grote vakmanschap bewonderde. Toen keerde hij hem om, met de punt op zijn linkerschouder en het gevest van hem weg. Hij sloeg een zakdoek om de kling om die vast te kunnen houden en duwde die heel zachtjes tegen de zijkant van zijn hals, op de plek waar een halsslagader liep. De uitdrukking op zijn gezicht was koel en bedachtzaam, en zijn greep op de kling zo licht als die van een minnaar. Plotseling spande zijn hand zich. Door het stokken van haar adem, de eerste helft van een snik, schrok hij op uit zijn mijmerij. Hij keek op en zag voor het eerst dat zij daar zat; zijn lippen werden dun en zijn gezicht donkerrood. Hij zwaaide de degen naar beneden. Die liet een witte streep achter in zijn hals, als een deel van een ketting, waarlangs een paar robijnrode druppels bloed opwelden.

‘Ik… had u niet gezien, mevrouw,’ zei hij schor. ‘Ik… Let maar niet op mij. Ik zat maar een beetje te spelen.’

Ze keken elkaar zwijgend aan. Haar eigen woorden kwamen tegen haar wil over haar lippen. ‘Ik haat het hier! Ik ben nu de hele tijd bang.’ Ze draaide haar gezicht naar de hoge zijkant van de sofa en begon tot haar eigen afgrijzen te huilen. Hou daarmee op! Niet — waar uitgerekend Ko bij is! De man heeji genoeg echte problemen zonder dat jij je ingebeelde sores over hem uitstort. Maar ze kon niet ophouden. Hij duwde zichzelf omhoog en hinkte met een ongerust gezicht naar haar bank toe. Onzeker ging hij naast haar zitten. ‘Eh…’ begon hij. ‘Niet huilen, mevrouw. Ik zat echt alleen maar een beetje te spelen.’Hij klopte haar onhandig op haar schouder. ‘Gelul,’ viel ze met verstikte stem naar hem uit. ‘Ik ben me doodgeschrokken.’ In een opwelling verplaatste ze haar betraande gezicht van de koude zijden bekleding van de sofa naar de warme ruwe schouder van het groene uniform. Dat ontlokte ook hem een bekentenis. ‘U kunt zich niet voorstellen hoe het is,’ fluisterde hij fel. ‘Ze hebben medelijden met me, weet u? Zelfs hij.’ Een rukje van zijn hoofd in een onbestemde richting gaf Vorkosigan aan. ‘Dat is honderd keer zo erg dan de minachting. En het zal altijd zo blijven.’

Ze schudde haar hoofd, want ze had geen antwoord op deze overduidelijke waarheid.

‘Ik haat het hier ook,’ vervolgde hij. ‘Net zoveel als deze plek mij haat. Meer, op sommige dagen. Dus u ziet dat u niet alleen bent.’

‘Zoveel mensen die hem proberen te vermoorden,’ fluisterde ze terug, terwijl ze zichzelf verachtte om haar zwakheid. ‘Volkomen vreemden… Uiteindelijk zal er één slagen. Daar denk ik nu voortdurend aan.’ Zou het een bom zijn? Een of ander vergif? Een plasmaboog, die Arals gezicht wegbrandde en zelfs geen lippen overliet om een afscheidskus te geven?

Kodelka’s aandacht werd moeizaam van zijn eigen verdriet naar het hare getrokken, en zijn wenkbrauwen kwamen vragend naar elkaar toe. ‘O, Ko,’ vervolgde ze, terwijl ze nietsziend in zijn schoot staarde en zijn mouw streelde. ‘Hoe pijnlijk het ook voor je is, doe hem dat niet aan. Hij houdt van je… Je bent als een zoon voor hem, precies het soort zoon dat hij altijd heeft gewild. Dat’ — ze knikte naar de degen die op de bank lag, glanzender dan zijde — ‘zou zijn hart breken. Hij wordt hier elke dag overgoten met waanzin, en er wordt van hem geëist dat hij rechtvaardigheid teruggeeft. Dat kan hij alleen met een heel hart. Of hij moet uiteindelijk waanzin terug gaan geven, zoals al zijn voorgangers hebben gedaan.’ Ze voegde er in een uitbarsting van onbeheersbare ongerijmdheid aan toe: ‘En het is hier zo verdomde vochtig! Het zou me niets verbazen als mijn zoon met kieuwen wordt geboren!’ Hij omhelsde haar vriendschappelijk. ‘Bent u… bang voor de bevalling?’ vroeg hij, met een kalm en onverwacht inlevingsvermogen. Cordelia werd stil, plotseling geconfronteerd met haar stevig onderdrukte angsten. ‘Ik vertrouw jullie dokters niet,’ gaf ze beverig toe. Hij glimlachte zeer ironisch. ‘Dat kan ik u niet kwalijk nemen.’ Ze stootte een lachje uit, legde een arm om zijn borst en stak haar hand op om de bloeddruppeltjes uit zijn nek te vegen. ‘Als je van iemand houdt, is het alsof jouw huid over de huid van die ander is gespannen. Elke pijn wordt verdubbeld. En ik hou heel veel van je, Ko. Ik wou dat je me toestond je te helpen.’

‘Therapie, Cordelia?’ Vorkosigans stem was kil en snijdend als een striemende vlaag van een kletterende hagelbui. Ze keek verrast op en zag hem voor hen staan, zijn gezicht net zo koud als zijn stem. ‘Ik begrijp dat jij veel Bètaanse… ervaring hebt met dit soort zaken, maar ik verzoek je dit project aan iemand anders over te laten.’ Kodelka werd rood en deinsde van haar terug. ‘Meneer,’ begon hij, en toen stierf zijn stem weg doordat hij net zo schrok als Cordelia van de ijzige woede in Vorkosigans ogen. Vorkosigans blik gleed snel over hem heen, en ze klemden allebei hun kiezen op elkaar. Cordelia ademde heel diep in voor een weerwoord, maar er kwam alleen een kwaad ‘O!’ uit tegen Vorkosigans rug terwijl hij zich had omgedraaid en wegbeende, met zijn ruggengraat zo recht als de kling van Ko’s degen.

Kodelka, die nog steeds rood was, boog zich voorover en gebruikte zijn degen als hulpmiddel om zichzelf omhoog te duwen; zijn ademhaling ging te snel. ‘Mevrouw. Neemt u mij niet kwalijk.’ De woorden leken volkomen betekenisloos.

‘Ko,’ zei Cordelia, ‘je weet wel dat hij die gemene opmerking niet meende. Hij flapte het eruit. Ik weet zeker dat hij niet, niet…’

‘Ja, dat ben ik me bewust,’ antwoordde Kodelka, met een wezenloze en harde blik in zijn ogen. ‘Ik dacht dat het algemeen bekend was dat ik geen enkel gevaar vorm voor wiens huwelijk dan ook. Maar als u me wilt excuseren, mevrouw… Ik heb nog wel wat werk te doen. Een soort werk, tenminste.’

‘O!’ Cordelia wist niet of ze het kwaadst was op Vorkosigan, Kodelka of zichzelf. Ze stond op en liep met grote stappen de kamer uit terwijl ze over haar schouder riep: ‘Van mij kunnen alle Barrayaranen naar de hel lopen!’

Droesjnakovi verscheen in haar pad, met een bedeesd: ‘Mevrouw?’

‘En jij, jij nutteloze… trut,’ snauwde Cordelia, die haar razernij nu machteloos in alle richtingen liet ontsnappen. ‘Waarom kun je niet voor je eigen zaken zorgen? Jullie Barrayaraanse vrouwen lijken te verwachten dat jullie leven je op een dienblaadje wordt geserveerd. Maar zo werkt dat niet!’

Het meisje deed verbijsterd een stap naar achteren. Cordelia beheerste haar ziedende woede en vroeg iets redelijker: ‘Welke kant is Aral opgegaan?’

‘Eh… naar boven, geloof ik, mevrouw.’

Toen schoot haar iets van haar oude en gehavende gevoel voor humor te hulp. ‘Met twee treden tegelijk, soms?’

‘Uhm… drie, om precies te zijn,’ antwoordde Droe timide. ‘Ik denk dat ik beter even met hem kan gaan praten,’ zei Cordelia, terwijl ze haar handen door haar haar haalde en zich afvroeg of het uittrekken ervan enig praktisch nut zou hebben. ‘Klootzak.’ Ze wist zelf niet of dat een verwensing of een beschrijving was. En dan te bedenken dat ik vroeger nooit vloekte.

Ze sjokte achter hem aan, en haar woede nam gelijkelijk af met haar energie terwijl ze de trap beklom. Je wordt wel langzaam van dat zwanger zijn. Ze passeerde een dienstdoende bewaker in de gang. ‘Is heer Vorkosigan deze kant opgegaan?’ vroeg ze hem. ‘Naar zijn vertrekken, mevrouw,’ antwoordde hij, en hij keek haar nieuwsgierig na. Fantastisch. Heerlijk, dacht ze woest. De eerste echte ruzie van de oude jonggehuwden zal een breed publiek bereiken. Die oude muren zijn niet geluiddicht. Zou ik mijn stem gedempt kunnen houden? Voor Aral is het geen probleem; als hij kwaad wordt, gaat hij fluisteren. Ze ging hun slaapkamer binnen en vond hem zittend op de rand van het bed, bezig met heftige, schokkerige bewegingen zijn uniformjasje en laarzen uit te trekken. Hij keek op en ze keken elkaar kwaad aan. Cordelia opende als eerste het vuur, met de gedachte: dan hebben we dat maar gehad.

‘Die opmerking die je maakte waar Ko bij was, was volledig over de schreef.’

‘Wat! Ik kom binnen en vind mijn vrouw… knuffelend met een van mijn officieren, en jij verwacht van me dat ik een beleefd gesprekje over het weer begin?’ beet hij terug. ‘Je weet best dat het zoiets niet was.’

‘Goed. En als ik het nu eens niet was geweest? Als het een van de dienstdoende bewakers was geweest, of mijn vader. Hoe zou je het dan hebben uitgelegd? Je weet wat ze van Bètanen denken. Ze zouden het aangrijpen, en de geruchten zouden een eigen leven gaan leiden. Voordat ik het zou weten, zou ik het in de politiek voor mijn voeten geworpen krijgen. Elke vijand die ik heb, zit te wachten op een zwakke plek om op in te kunnen hakken. Zoiets zouden ze prachtig vinden.’

‘Hoe zijn we in godsnaam bij die rotpolitiek van jou uitgekomen? Ik heb het over een vriend. Ik betwijfel of je een kwetsender opmerking had kunnen vinden als je er een studie naar had laten doen. Dat was smerig, Aral! Wat is er eigenlijk met je aan de hand?’

‘Ik weet het niet.’ Hij zweeg even en wreef vermoeid over zijn gezicht. ‘Het komt door dat verdomde werk, denk ik. Het is niet mijn bedoeling om het op jou af te reageren.’

Cordelia vermoedde dat dit het dichtst kwam bij een erkenning dat hij fout zat als ze maar kon verwachten en ze aanvaardde zijn verontschuldiging met een knikje, waarna ze haar eigen woede liet vervliegen. Toen herinnerde ze zich waarom de woede zo’n fijn gevoel was geweest, want de leegte die erdoor werd achtergelaten, vulde zich weer met angst.

‘Ja, nou ja… Hoe leuk zou je het vinden om op een ochtend zijn deur open te moeten breken?’

Vorkosigan keek haar met een frons aan en zat roerloos. ‘Heb je… enige reden om aan te nemen dat hij suïcidale neigingen heeft? Hij leek me tamelijk tevreden.’

‘Dat zal wel. Voor jou.’ Cordelia liet de woorden even in de lucht hangen, om ze te benadrukken. ‘Ik denk dat hij er ongeveer zo’11 stukje van af is.’ Ze hield haar duim en wijsvinger nauwelijks een millimeter uit elkaar. Aan de wijsvinger zat nog een veeg bloed, die haar blik op een onaangename manier vasthield. ‘Hij zat te spelen met die verdomde degenstok. Ik wou dat ik hem die nooit had gegeven. Ik denk niet dat ik het zou kunnen verdragen als hij die gebruikte om er zijn eigen keel mee door te snijden. Dat… leek te zijn wat hij in gedachten had.’

‘O.’ Vorkosigan zag er op een of andere manier kleiner uit zonder zijn schitterende uniformjasje, zonder zijn woede. Hij stak zijn hand naar haar uit en zij pakte die en ging naast hem zitten. ‘Dus als je in die ezelskop van je visioenen hebt van, van koning Ar-thur spelen terwijl wij Lancelot en Guinevere zijn, vergeet dat dan maar. Dat is niet geloofwaardig.’

Daar moest hij een beetje om lachen. ‘Mijn visioenen waren dichter bij huis, vrees ik, en aanzienlijk lager bij de grond. Gewoon een oude nachtmerrie.’

‘Ja, ik… snap dat het misschien een gevoelige plek raakte.’ Ze vroeg zich af of de geest van zijn eerste vrouw weleens om hem rondwaarde en de koude dood in zijn oor blies, zoals de geest van Vorrutyer dat soms bij haar deed. Hij was er lijkbleek genoeg voor. ‘Maar ik ben Cordelia, weet je nog? Niet… iemand anders.’

Hij leunde met zijn voorhoofd tegen het hare. ‘Vergeef me, lieve kapitein. Ik ben gewoon een lelijke bange ouwe man, die met de dag ouder en lelijker en paranoïder wordt.’

‘Jij ook al?’ Ze nestelde zich in zijn armen. ‘Maar ik maak bezwaar tegen het oud en lelijk. Ezelskop sloeg niet op je uiterlijk.’

‘Dank je… geloof ik.’

Ze was blij dat ze hem in elk geval een klein beetje kon opvrolijken. ‘Het is inderdaad het werk, hè?’ vroeg ze. ‘Kun je er ook maar iets over vertellen?’

Hij drukte zijn lippen op elkaar. ‘In vertrouwen — hoewel dat jouw natuurlijke staat schijnt te zijn, ik weet niet waarom ik dat eigenlijk nog benadruk — het ziet ernaar uit dat we voor het eind van het jaar weer in een oorlog verzeild kunnen zijn. En daarvoor hebben we ons nog lang niet genoeg hersteld, na Escobar.’

‘Wat! Ik dacht dat de oorlogspartij half uitgeschakeld was.’

‘Die van ons wel. Maar die van de Cetagandanen functioneert nog uitstekend. Onze inlichtingen wijzen uit dat ze van plan waren de politieke chaos die hier zou volgen op de dood van Ezar Vorbarra te gebruiken om een aanval op die betwiste wormgat-sprongstations te dekken. In plaats daarvan kregen ze mij en… nou ja, ik kan het nauwelijks stabiliteit noemen. Een dynamisch evenwicht, op zijn best. Hoe dan ook, niet het soort ontwrichting waar ze op hadden gerekend. Vandaar dat incidentje met die sonische granaat. Negri en Illyan zijn er nu voor zeventig procent zeker van dat de Cetagandanen daarachter zaten.’

‘Zullen ze het… opnieuw proberen?’

‘Vrijwel zeker. Maar met of zonder mij, de staf is unaniem van mening dat ze voor het eind van het jaar beetje bij beetje strijdkrachten zullen gaan aanvoeren. En als we zwak zijn… Ze zullen gewoon doorgaan totdat ze worden tegengehouden.’

‘Geen wonder dat je zo… afwezig bent.’

‘Is dat het beleefde woord ervoor? Maar dat is het niet. Ik weet al geruime tijd van de Cetagandanen. Er is vandaag iets anders gebeurd, na de raadszitting. Een privé-audiëntie. Graaf Vorhalas is bij me gekomen om me om een gunst te vragen.’

‘Ik zou denken dat het je een genoegen zou zijn om de broer van Ruif Vorhalas een gunst te bewijzen. Maar ik begrijp dat dat niet zo is?’ Hij schudde bedroefd zijn hoofd. ‘De jongste zoon van de graaf, een heethoofdige jonge idioot van achttien die naar de militaire school gestuurd had moeten worden; ik herinner me dat je hem hebt ontmoet bij de goedkeuring door de Raad…’

‘Heer Carl?’

‘Ja. Hij is gisteravond op een feestje met zijn zatte kop in een vechtpartij betrokken geraakt.’

‘Een universele traditie. Dat soort dingen gebeurt zelfs op Kolonie Bèta.’

‘Natuurlijk. Maar ze zijn naar buiten gegaan om met elkaar af te rekenen, elk gewapend met een bot zwaard — die hingen aan de muur als decoratie — en een keukenmes. Dat maakte het technisch een zwaardduel.’

‘O-o. Is er iemand gewond geraakt?’

‘Helaas wel. Min of meer per ongeluk, heb ik begrepen, toen hij een ongecontroleerde val maakte, is de zoon van de graaf erin geslaagd zijn zwaard door de buik van zijn vriend te steken en zijn aorta door te snijden. Hij is bijna onmiddellijk doodgebloed. Tegen de tijd dat de omstanders alles voldoende op een rijtje hadden om een dokter te gaan halen, was het al veel te laat.’

‘Mijn god.’

‘Het was een duel, Cordelia. Het begon als een geintje, maar eindigde als het echte werk. En de straffen die op duelleren staan, zijn van toepassing.’ Hij stond op en liep de kamer door, bleef staan bij het raam en staarde naar buiten, naar de regen. ‘Zijn vader kwam me vragen om keizerlijke gratie. Of, als ik die niet kon verlenen, om te horen of ik ervoor kon zorgen dat de beschuldiging veranderd werd in een gewone moord. Als de aanklacht moord zou zijn, zou de jongen zelfverdediging aanvoeren en dan zou hij er waarschijnlijk met enkel gevangenisstraf afkomen.’

‘Dat klinkt… redelijk, lijkt me.’

‘Ja.’ Aral begon weer te ijsberen. ‘Een gunst voor een vriend. Of… de deur gaat op een kiertje om die duivelse gewoonte weer terug te laten in onze samenleving. Wat gebeurt er als het volgende geval me wordt voorgelegd, en het volgende, en het volgende? Waar trek ik de streep? En als er bij het volgende geval nu eens een politieke vijand van me betrokken is, in plaats van een lid van mijn eigen partij? Zullen alle doden die zijn gevallen bij het uitroeien van deze praktijken voor niets zijn gestorven? Ik herinner me de tijd van de duels, en hoe alles toen was. En erger nog: een ingang voor vriendjespolitiek, en daarna de heerschappij van een kliek. Je kunt zeggen wat je wilt over Ezar Vorbarra, maar met dertig jaar keihard werken heeft hij de regering veranderd van een clubje voor de Vor-klasse in iets dat enige gelijkenis vertoont, hoe wankel ook, met een rechtvaardig bewind, één wet voor iedereen.’

‘Ik begin het probleem te begrijpen.’

‘En ik, uitgerekend ik, moet die beslissing nemen! Iemand die tweeëntwintig jaar geleden in het openbaar terechtgesteld had moeten worden voor precies dezelfde misdaad!’ Hij bleef voor haar staan. ‘Het verhaal over gisteravond gonst vanochtend in allerlei varianten door de stad. Over een paar dagen weet iedereen het. Ik heb ervoor gezorgd dat de nieuwsdienst het voorlopig niet brengt, maar het is net zoiets als tegen de wind in spugen. Het is te laat om het in de doofpot te stoppen, als ik dat al had gewild. Dus wat zal ik vandaag verraden? Een vriend? Of het vertrouwen van Ezar Vorbarra? Er is geen twijfel over welke beslissing hij zou hebben genomen.’

Hij ging weer naast haar zitten en nam haar in zijn armen. ‘En dit is nog maar het begin. Elke maand, elke week zal er weer iets onmogelijks zijn. Wat zal er na vijftien jaar nog van me over zijn? Een lege huls, zoals dat ding dat we drie maanden geleden hebben begraven, die met zijn laatste adem bad dat er geen God mocht zijn? Of een door macht gecorrumpeerd monster, zoals zijn zoon, zo geïnfecteerd dat het alleen door een plasmaboog kon worden ontsmet? Of iets nog ergers?’

Zijn openlijke zielenstrijd joeg haar angst aan. Ze hield hem op haar beurt ook stevig vast. ‘Ik weet het niet. Ik weet het niet. Maar iemand… iemand heeft al die tijd dit soort beslissingen genomen, terwijl wij ons daar zalig onbewust van waren en de wereld namen zoals die was. En zij waren ook alleen maar menselijk. Niet beter en niet slechter dan jij-’

‘Angstaanjagende gedachte.’

Ze zuchtte. ‘Je kunt niet in het donker, op logische gronden, kiezen tussen kwaad en kwaad. Je kunt je alleen vasthouden aan een reddingslijn van principes. Ik kan niet voor jou beslissen. Maar de principes die je nu kiest, zullen je reddingslijn zijn, om je aan vooruit te trekken. En in het belang van je volk moeten die consistent zijn.’ Hij zat met haar armen om zich heen. ‘Ik weet het. Er was ook eigenlijk geen twijfel over de beslissing. Ik… spartelde gewoon nog een beetje, terwijl ik zonk.’ Hij maakte zich los en ging weer staan. ‘Lieve kapitein. Als ik over vijftien jaar nog bij mijn verstand ben, ben ik ervan overtuigd dat dat jouw verdienste zal zijn.’ Ze keek naar hem op. ‘En wat is de beslissing?’

Zijn gepijnigde blik gaf haar het antwoord. ‘O, nee,’ zei ze onwillekeurig, en toen slikte ze de rest van haar woorden in. En ik probeerde nog wel zo verstandig te spreken. Dit bedoelde ik niet. ‘Weet je dat dan niet?’ vroeg hij kalm en gelaten. ‘Ezars manier is de enige die kan werken, hier. Het is toch waar. Hij regeert inderdaad vanuit zijn graf.’ Hij liep naar de badkamer om zich te wassen en te verkleden.

‘Maar jij bent hem niet,’ fluisterde ze tegen de lege kamer. ‘Kun je niet een eigen manier vinden?’

Загрузка...