TWAALF


De majoor zette Gregor achter zich op het paard, waar hij gerieflijk werd ondersteund door de slaapzak en de zadeltassen. Cordelia moest nog eenmaal in dat martelwerktuig voor mensen en paarden klimmen dat een zadel werd genoemd. Het was haar nooit gelukt zonder Bothari. De majoor nam deze keer haar teugels, en Rose en zijn paard liepen naast elkaar zonder al dat geruk aan het bit. Bothari volgde waakzaam achteraan.

‘Zo,’ zei de oude man na een tijdje, met een zijdelingse blik op haar, ‘dus u bent de nieuwe vrouwe Vorkosigan.’

Cordelia, die verfomfaaid en vuil was, glimlachte vertwijfeld terug. ‘Ja. Eh, graaf Pjotr heeft uw naam niet genoemd, majoor…?’

‘Amor Klyeuvi, mevrouw. Maar de mensen hier noemen me gewoon Kly.’

‘En, eh… wat bent u?’ Behalve een of andere bergkobold die Pjotr uit de grond had doen oprijzen.

Hij glimlachte, een uitdrukking die eerder afstotend dan aangenaam was, gezien de staat van zijn gebit. ‘Ik ben de Keizerlijke Post, mevrouw. Ik rijd het traject vanuit Vorkosigan Surleau door deze heuvels elke tien dagen. Doe ik al achttien jaar. Er zijn hier jonge mensen die zelf alweer kinderen hebben en die mij niet anders kennen dan als Kly de Post.’

‘Ik dacht dat de post in deze gebieden met lichtvliegers werd gebracht.’

‘Die worden geleidelijk ingevoerd. Maar de vliegers gaan niet naar elk huis, alleen naar centrale afleverpunten. Er komt geen hoffelijkheid meer aan te pas.’ Hij spoog vol weerzin een pruim uit. ‘Maar als de generaal ze hier nog twee jaar weg kan houden, maak ik mijn laatste twintig vol en dan ben ik driemaal twintig jaar in het leger. Ik ben uit actieve dienst gegaan bij dubbel twintig, snapt u.’

‘Uit welk onderdeel, majoor Klyeuvi?’

‘Keizerlijke Commandotroepen.’ Hij keek tersluiks naar haar reactie. Ze beloonde hem met vol ontzag opgetrokken wenkbrauwen. ‘Ik was een keelafsnijder, geen technicus. Daarom kon ik nooit hoger worden dan majoor. Ik ben op mijn veertiende begonnen, in deze bergen, de Cetagandanen omsingelen met de generaal en Ezar. Daarna ben ik nooit meer teruggegaan naar school. Alleen maar naar militaire trainingen. Ten slotte werd ik overbodig voor het leger.’

‘Niet helemaal, blijkbaar,’ zei Cordelia terwijl ze om zich heen keek in de schijnbaar onbevolkte wildernis.

‘Nee…’ Zijn ademhaling ging over in een zucht met getuite lippen, terwijl hij in peinzende ongerustheid over zijn schouder achteromkeek naar Gregor.

‘Heeft Pjotr u verteld wat er gistermiddag is gebeurd?’

‘Jep. Ik ben eergisterochtend bij het meer weggegaan. Heb alle opwinding gemist. Ik verwacht dat het nieuws me voor het middaguur zal inhalen.’

‘Is het waarschijnlijk dat we door… iets anders worden ingehaald?’

‘Dat zullen we moeten afwachten.’ Hij voegde daar aarzelend aan toe: ‘U moet die kleren kwijt, mevrouw. De naam vorkosigan, a. in grote blokletters op de zak van uw jasje is niet echt onopvallend.’ Cordelia wierp verdrietig een blik naar beneden op Arals zwarte uniformhemd.

‘De livrei van meneer trekt ook nogal de aandacht,’ vervolgde Kly, omkijkend naar Bothari. ‘Maar in de juiste kleren zullen jullie niet opvallen. Ik zal zien wat ik kan doen, zo meteen.’

Cordelia had buikpijn bij het vooruitzicht van rust. Een toevluchtsoord. Maar welke prijs zouden degenen moeten betalen die haar dat toevluchtsoord boden? ‘Brengt het u in gevaar om ons te helpen?’ Hij trok zijn borstelige grijze wenkbrauwen op. ‘Zou kunnen.’ Zijn toon nodigde niet uit tot verder uitdiepen van het onderwerp. Ze moest op een of andere manier haar vermoeide geest weer op gang brengen, als ze van enig nut wilde zijn voor iedereen om zich heen, in plaats van ze slechts in gevaar te brengen. ‘Dat kauwblad van u, heeft dat net zo’n soort effect als koffie?’

‘O, beter dan koffie, mevrouw.’

‘Mag ik er wat van proberen?’ Bedeesd dempte ze haar stem. Misschien was het een te intiem verzoek.

Zijn wangen plooiden zich in een droge grijns. ‘Alleen boerenpummels zoals ik gebruiken kauwblad, mevrouw. Mooie Vor-dames uit de hoofdstad zouden niet dood gevonden willen worden met zoiets tussen hun parelwitte tandjes.’

‘Ik ben niet mooi, ik ben geen dame en ik kom niet uit de hoofdstad. En ik zou op het moment een moord doen voor koffie. Ik wil het graag proberen.’

Hij legde zijn teugels op de nek van zijn gestaag voortsjokkende paard, rommelde in de zak van zijn blauwgrijze jasje en trok zijn etui te voorschijn. Hij brak een dot af, met niet al te schone vingers, en gaf het haar aan.

Ze keek er even weifelend naar, donker en bladachtig in haar handpalm. Stop nooit vreemde organische stoffen in je mond voordat ze gecontroleerd zijn door het lab. Ze pakte het op met haar lippen. De pruim was kleverig gemaakt met een beetje ahornstroop, maar nadat haar speeksel de eerste alarmerende zoetigheid had weggespoeld was de smaak aangenaam bitter en scherp. Het leek het laagje op haar tanden van de afgelopen nacht te verwijderen, een hele verbetering. Ze ging rechter zitten.

Kly keek haar geamuseerd aan. ‘Wat bent u dan wel, buitenwereldse niet-dame?’

‘Ik ben astrocartograaf geweest. Toen kapitein van een Verkenningsschip. Toen soldaat, krijgsgevangene en voortvluchtige. En daarna echtgenote, en toen moeder. Ik weet niet wat ik hierna zal worden,’ antwoordde ze naar waarheid, met de pruim in haar mond. Alsjeblieft geen weduwe.

‘Moeder? Ik heb gehoord dat u in verwachting was, maar… hebt u de baby niet verloren aan soltoxine?’ Hij keek in verwarring naar haar middel.

‘Nog niet. Hij heeft nog een kleine kans. Hoewel het een beetje oneerlijk lijkt om hem het nu al op te laten nemen tegen heel Barrayar… Hij is te vroeg geboren. Door middel van een chirurgische ingreep.’ (Ze besloot niet te proberen de kunstmatige baarmoeder uit te leggen.) ‘Hij is in het Keizerlijke Militaire Hospitaal. In Vorbarr Sultana. Dat voor zover ik weet net is ingenomen door Vordarians opstandelingen…’ Ze huiverde. Vaagens lab was geheim, en er was niets om iemands aandacht te trekken. Miles was veilig, veilig, veilig; één barstje in die eierschil van overtuiging en de hysterie zou te voorschijn kruipen… Aral, nou ja, als iemand voor zichzelf kon zorgen was het Aral wel. Maar hoe had hij er dan zo in kunnen lopen, hè, hè? Er bestond geen twijfel over dat de KeiVei wemelde van de verraders. Ze konden niemand hier vertrouwen, en waar was Illyan? Zat hij vast in Vorbarr Sultana? Of speelde hij met Vordarian onder één hoedje? Nee… Waarschijnlijk was hij afgesneden. Net als Kareen. Net als Padma en Alys Vorpatril. Een wedloop van het leven tegen de dood… ‘Niemand zal het hospitaal lastig vallen,’ zei Kly, die naar haar gezicht keek.

‘Ik… Nee. Natuurlijk niet.’

‘Waarom bent u naar Barrayar gekomen, buitenwereldse?’

‘Ik wilde kinderen krijgen.’ Er rolde een vreugdeloze lach van haar lippen. ‘Heb jij kinderen, Kly de Post?’

‘Voor zover ik weet niet.’

‘Daar heb je heel verstandig aan gedaan.’

‘O…’ Zijn uitdrukking werd afwezig. ‘Ik weet het niet. Sinds mijn vrouw is overleden, is het nogal stil geworden. Sommige mannen die ik ken, hebben veel zorgen gehad om hun kinderen. Ezar. Pjotr. Ik weet niet wie de offergaven op mijn graf in brand zal steken. M’n nichtje misschien.’

Cordelia wierp een blik op Gregor, die heen en weer wiegde op de zadeltassen en luisterde. Gregor had de lont van Ezars enorme offervuur aangestoken, zijn hand geleid door die van Aral. Ze reden omhoog over het pad. Vier keer dook Kly een zijpad in terwijl Cordelia, Bothari en Gregor uit het zicht wachtten. Van de derde van deze bestelritjes kwam Kly terug met een bundeltje dat onder andere bestond uit een oude rok, een versleten lange broek en wat graan voor de vermoeide paarden. Cordelia, die het nog steeds koud had, trok de rok aan over haar oude verkenningsbroek. Bothari verwisselde zijn opvallende bruine uniformbroek met de zilveren streep opzij voor het afdankertje van de man uit de heuvels. De pijpen waren te kort en trokken op tot boven zijn enkels, zodat hij eruitzag als een sinistere vogelverschrikker. Bothari’s uniform en Cordelia’s zwarte legerhemd werden uit het zicht opgeborgen in een lege postzak. Kly loste het probleem van Gregors ontbrekende schoen op door hem eenvoudig ook de andere uit te trekken en de jongen blootsvoets te laten gaan, en hij verborg zijn te mooie blauwe pak onder een bovenmaats mannenoverhemd waarvan hij de mouwen oprolde. Man, vrouw, kind, ze zagen eruit als een haveloos, armoedig gezinnetje uit de heuvels. Ze bereikten de top van de Amiepas en begonnen aan de afdaling. Af en toe stonden er mensen langs de kant van de weg op Kly te wachten; hij bracht mondelinge boodschappen over, die hij, voor zover Cordelia kon bepalen, woordelijk afratelde. Hij deelde brieven op papier uit en goedkope stemschijfjes met blikkerige, dunne afspeelapparaatjes. Tweemaal bleef hij staan om brieven voor te lezen aan blijkbaar analfabete ontvangers, en eenmaal aan een blinde man die werd geleid door een klein meisje. Cordelia werd bij elke vriendelijke ontmoeting onrustiger, uitgeput door inspanning en nervositeit. Zal die man ons verraden? Wat voor indruk ?naken we op die vrouw? De blinde man kan ons in elk geval niet beschrijven…

Toen Kly tegen de schemering terugkwam van een van zijn bestelritjes, keek hij het verlaten, beschaduwde spoor door de wildernis naar beide kanten af en verklaarde: ‘Het is hier veel te druk.’ Het was een teken van Cordelia’s gespannenheid dat ze merkte dat ze het met hem eens was.

Hij bekeek haar met een bezorgde blik. ‘Denkt u dat u het nog vier uur kunt volhouden, mevrouw?’

Wat is het alternatief? Hier naast deze modderplas gaan zitten huilen totdat we gevangen worden genomen?Ze kwam met moeite overeind van de boomstronk waar ze op was gaan zitten om op de terugkeer van hun gids te wachten. ‘Dat hangt ervan af wat er aan het eind van die vier uur is.’

‘Mijn huis. Meestal breng ik deze nacht door bij mijn nichtje, hier vlakbij. Als ik mijn bestellingen rondbreng, doe ik er van hier af nog een uur of tien over, maar als we meteen door naar boven gaan, kunnen we het in vier halen. Dan kan ik morgenochtend weer naar dit punt terugkomen en mijn gebruikelijke schema aanhouden. Heel onopvallend. Niets op aan te merken.’

Wat betekent ‘meteen door naar boven’?Maar het was duidelijk dat Kly gelijk had; hun hele veiligheid was gebaseerd op hun anonimiteit, hun onzichtbaarheid. Hoe sneller ze uit het zicht waren, hoe beter. ‘Ga maar voorop, majoor.’

Het duurde zes uur. Kort voordat ze hun bestemming bereikten, werd Bothari’s paard kreupel. Hij steeg af en trok het mee. Het hinkte en zwaaide met zijn hoofd. Cordelia ging ook lopen om de spanning in haar pijnlijke benen te verminderen en om zichzelf warm en wakker te houden in de kille duisternis. Gregor viel in slaap en tuimelde van het paard, huilde om zijn moeder, en viel weer in slaap toen Kly hem voor zich zette om hem beter vast te kunnen houden. Bij de laatste klim raakte Cordelia buiten adem en sloeg haar hart op hol, ook al hing ze aan de stijgbeugel van Rose om zich te laten helpen. Beide paarden bewogen als oude vrouwtjes met artritis en strompelden hortend voort; alleen de aangeboren kuddegeest van de dieren zorgde ervoor dat ze Kly’s robuuste paard bleven volgen.

Plotseling werd de klim een afdaling, over een bergrug een grote vallei in. De boomgroei werd karig en onregelmatig, onderbroken door bergweiden. Cordelia voelde dat de open ruimte zich om haar heen uitstrekte, eindelijk had het landschap echt de schaal van de bergen, grote kloven van schaduw, enorme steenmassa’s, zo stil als de eeuwigheid. Er smolten drie sneeuwvlokken op haar omhoogstarende gezicht. Aan de rand van een vaag zichtbaar groepje bomen bleef Kly staan. ‘Einde van de rit, mensen.’

Cordelia leidde een slaapwandelende Gregor het hutje in, zocht op de tast een bed en rolde hem erin. Hij jammerde in zijn slaap toen ze de dekens over hem heen trok. Ze stond op haar benen te zwaaien, geestelijk verdoofd, schopte in een laatste vlaag van helderheid haar sloffen uit en klom naast hem in bed. Zijn voeten waren zo koud ais die van een diepgevroren lijk. Toen ze die tegen haar lichaam opwarmde, veranderde zijn gebibber langzamerhand in een diepere slaap. Ze was er zich vagelijk van bewust dat Kly, Bothari of wie dan ook een vuur had gemaakt in de open haard. Arme Bothari, hij was al precies net zo lang wakker als zij. In zuiver militair opzicht was hij haar man; ze moest ervoor zorgen dat hij at, zijn voeten verzorgde, sliep… dat moest ze, dat moest ze…

Cordelia schrok wakker en ontdekte dat de beweging die haar gewekt had afkomstig was van Gregor, die naast haar rechtop was gaan zitten en wazig en gedesoriënteerd in zijn ogen wreef. Er stroomde licht naar binnen door twee vuile ramen aan weerszijden van de houten voordeur. De blokhut — twee van de muren leken te zijn gemaakt van hele boomstammen die waren opgestapeld — bestond uit slechts één ruimte. In de grijze stenen haard tegen een van de muren stonden een ketel en een pan met een deksel op een rooster boven een bed van gloeiende kooltjes. Cordelia bracht zich weer in herinnering dat hout hier voor armoede stond, niet voor rijkdom. Ze moesten gisteren wel tien miljoen bomen voorbij zijn gereden.

Ze ging zitten en haar adem stokte van de pijn van de melkzuur-opeenhoping in haar spieren. Ze rekte haar benen uit. Het bed was een net van touw dat over een frame was gespannen en waar eerst een met stro gevuld matras en dan een met veren gevuld matras op lag. Zij en Gregor hadden het in elk geval lekker warm, in hun nestje. Het rook stoffig in de kamer, met een vleugje van de aangename geur van brandend hout.

Er weerklonken voetstappen op de planken van de veranda buiten, en Cordelia greep in plotselinge paniek Gregors arm. Wegrennen kon niet en die zwarte ijzeren pook zou maar een armzalig wapen zijn tegen een bedwelmer of zenuwvernietiger, maar de voetstappen waren van Bothari. Hij glipte door de deur, samen met een windstoot van buiten. Zijn grof genaaide jasje van geelbruine stof moest geleend zijn van Kly, te zien aan de manier waarop zijn magere polsen naar buiten staken onder de omgeslagen manchetten. Hij zou gemakkelijk voor een man uit de bergen kunnen doorgaan, zolang hij zijn mond maar dichthield om zijn stadsaccent te verbergen.

Hij knikte hen toe. ‘Mevrouw. Sire.’ Hij knielde neer bij de open haard, keek even onder het deksel van de pan en controleerde de temperatuur van de ketel door zijn grote hand er een paar centimeter boven te houden. ‘Er zijn grutten met stroop,’ zei hij. ‘Warm water. Kruidenthee. Gedroogd fruit. Geen boter.’

‘Wat is er gebeurd?’ Cordelia wreef haar gezicht wakker en zwaaide haar benen over de rand van het bed, met het plan naar de kruidenthee te strompelen.

‘Niet veel. De majoor heeft zijn paard een tijdje laten rusten en is voordat het licht werd weer vertrokken, om zich aan zijn schema te houden. Sinds die tijd is het heel stil.’

‘Heb jij al wat geslapen?’

‘Een paar uur, geloof ik.’

De thee moest wachten terwijl Cordelia de keizer meenam de heuvel af naar Kly’s gemakhuisje. Gregor trok zijn neus op en keek onzeker naar de wc-pot van volwassen formaat. Terug op de veranda van de blokhut zorgde Cordelia ervoor dat hij zijn handen en gezicht waste bij een gedeukte metalen wasbak.

Toen ze haar gezicht droog en haar beeld helder had geveegd met een handdoek, bleek het uitzicht vanaf de veranda magnifiek te zijn. Het halve district van de Vorkosigans leek beneden hen uitgespreid te liggen, de bruine heuvels en de groen-met-geel gevlekte, bewoonde vlakten daaronder. ‘Is dat ons meer?’ Cordelia knikte naar een zilveren glinstering in de heuvels, vlak bij de grens van haar gezichtsveld, ‘ik geloof het wel,’ zei Bothari, die zijn ogen tot spleetjes kneep. Wat ver, om te voet zo snel te zijn gekomen. Wat angstwekkend dichtbij, in een lichtvlieger… Nou ja, je kon in elk geval zien wat er aankwam.

De warme grutten met stroop, geserveerd op een wit bord met een barst erin, smaakten heerlijk. Cordelia goot kruidenthee naar binnen en besefte dat ze gevaarlijk uitgedroogd was geraakt. Ze moedigde Gregor aan te drinken, maar hij vond de scherpe smaak van de thee niet lekker. Bothari leek bijna overweldigd door schaamte dat hij geen melk uit de lucht kon toveren op verzoek van zijn keizer. Cordelia loste het dilemma op door de thee zoeter te maken met stroop, waardoor hij aanvaardbaar werd.

Tegen de tijd dat ze klaar waren met hun ontbijt, de paar borden en het bestek hadden afgewassen en het beetje afwaswater over de reling van de veranda hadden gegooid, was de veranda genoeg opgewarmd door de ochtendzon om er te kunnen zitten.

‘Kruip jij maar in bed, sergeant. Ik hou de wacht wel. Eh… heeft Kly nog suggesties gedaan over wat we moeten doen als we hier door een vijandig iemand worden overvallen voordat hij terug is? Het ziet er een beetje uit alsof de plekken om naar te vluchten op zijn.’

‘Niet helemaal, mevrouw. Er zijn wat grotten, in dat lapje bos daarachter. Een oude schuilplaats voor guerrillastrijders. Kly heeft me er gisteravond mee naartoe genomen en me de ingang laten zien.’ Cordelia zuchtte. ‘Goed. Ga slapen, sergeant, want later hebben we je vast weer nodig.’

Ze ging in een van de houten stoelen in de zon zitten, zodat in elk geval haar lichaam uitrustte, ook al deed haar geest dat niet. Ze spande haar ogen en oren in om elk spoor op te merken van een lichtvlieger of zwaardere luchtmobiel in de verte. Ze bond vodden om Gregors voeten bij wijze van geïmproviseerde schoenen, en hij wandelde rond en onderzocht alles. Ze ging met hem mee naar de schuur om naar de paarden te kijken. Het dier van de sergeant was nog steeds heel kreupel en Rose bewoog zo weinig mogelijk, maar ze hadden voer in de vorm van een hooischelf en water uit een beekje dat langs de rand van hun omheinde stukje land liep. Het andere paard van Kly, een magere en gezond ogende vos, leek de paardeninvasie te gedogen en hapte alleen als Rose te dicht naar zijn kant van de hooischelf kwam. Cordelia en Gregor zaten op de trap van de veranda toen de zon haar hoogtepunt bereikte; de temperatuur was nu aangenaam. Het enige geluid in de uitgestrekte vallei, afgezien van een briesje door de takken, was het gesnurk van Bothari, dat door de muren van de blokhut weerklonk. Cordelia bedacht dat dit het meest ontspannen moment was dat ze voorlopig kon verwachten en durfde Gregor eindelijk te ondervragen over wat hij had gezien — haar enige ooggetuigenverslag — van de staatsgreep in de hoofdstad. Ze werd er niet veel wijzer van; Gregors vijl jaar oude ogen zagen heel goed wat er gebeurde, maar het waaróm ontging hem. Op een hoger niveau had zij hetzelfde probleem, moest Cordelia zichzelf spottend toegeven. ‘De soldaten kwamen. De kolonel zei tegen mama en mij dat we mee moesten komen. Een van onze livreiknechten kwam binnen. De kolonel schoot op hem.’

‘Met een bedwelmer of een zenuwvernietiger?’

‘Zenuwvernietiger. Blauw licht. Hij viel op de grond. Ze namen ons mee naar de Marmeren Binnenplaats. Ze hadden luchtmobielen. Toen kwam kapitein Negri binnenrennen, met wat manschappen. Een soldaat greep me vast, en mama wilde me terugtrekken, en zo gebeurde dat met mijn schoen. Hij ging uit in haar hand. Ik had hem… vaster moeten strikken, ’s ochtends. Toen schoot kapitein Negri de soldaat neer die mij droeg, en een paar soldaten schoten op kapitein Negri…’

‘Plasmaboog? Heeft hij toen die vreselijke brandwond opgelopen?’ vroeg Cordelia. Ze probeerde haar toon heel rustig te houden. Gregor knikte zwijgend. ‘Een paar soldaten namen mama mee, die andere, niet die van Negri. Kapitein Negri pakte me op en rende weg. We zijn door de tunnels gegaan, onder de residentie, en kwamen uit in een garage. We zijn in de lichtvlieger gestapt. Ze schoten op ons. Kapitein Negri zei steeds dat ik mijn mond moest houden, dat ik stil moest zijn. We vlogen en vlogen, en hij bleef naar me schreeuwen dat ik stil moest zijn, maar dat was ik al. En toen zijn we bij het meer geland.’ Gregor beefde weer.

‘Hm.’ Cordelia zag Kareen tot in detail voor zich, ondanks de eenvoud van Gregors relaas. Dat serene gezicht, verwrongen in krijsende woede en angst toen ze de zoon die ze op de Barrayaraanse, moeilijke manier ter wereld had gebracht, losrukten uit haar greep en niets anders achterlieten dan… een schoen, van heel hun hachelijke bestaan en al hun vergankelijke bezittingen. Dus de troepen van Vordarian hadden Kareen. Als gijzelaar? Slachtoffer? Levend of dood? ‘Denk je dat alles goed is met mama?’

‘Vast wel.’ Cordelia schoof ongemakkelijk heen en weer. ‘Ze is een zeer waardevolle dame. Ze zullen haar geen kwaad doen.’ Totdat het gunstig voor hen wordt om dat wel te doen. ‘Ze huilde.’

‘Ja.’ Ze kon diezelfde knoop in haar eigen buik voelen. De inwendige beelden die ze gisteren de hele dag had onderdrukt, kwamen tot uitbarsting in haar geest. Laarzen die een beveiligde laboratoriumdeur intrapten. Die bureaus en tafels omverschop ten. Geen gezichten, alleen laarzen. Geweerkolven die breekbaar glaswerk en computermonitors van werkbanken zwiepten tot een wirwar van scherven op de vloer. Een baarmoederreplicator die ruw werd opengerukt, de steriele zegels verbroken, de vochtige inhoud willekeurig op de tegels gekwakt… Het was zelfs niet nodig om het babyhoofdje traditiegetrouw met een klap tegen de dichtstbijzijnde betonnen muur te slingeren, Miles was zo klein dat laarzen gewoon op hem konden gaan staan en hem tot moes konden drukken… Ze ademde scherp in. Alles is goed met Miles. Hij is anoniem, net als wij. We zijn heel klein, en heel stil, en veilig. Hou je mond, wees stil, kind. Ze drukte Gregor dicht tegen zich aan. ‘Mijn zoontje is in de hoofdstad, net als jouw mama. En jij bent bij mij. We zullen voor elkaar zorgen. Dat zul je zien.’

Na het avondeten, toen er nog steeds geen teken van Kly was, zei Cordelia: ‘Laat me die grot eens zien, sergeant.’

Kly had een doos met luminescentielampen op zijn schoorsteenmantel staan. Bothari brak er een en nam Cordelia en Gregor mee het bos in, over een nauwelijks zichtbaar, stenig pad. Hij vormde een spookachtig dwaallicht, met het felle groenige licht dat de staaf tussen zijn vingers verspreidde.

Het terrein rond de rotsopening wekte de indruk dat het ooit van vegetatie was ontdaan, hoewel de nieuwe begroeiing alweer begon op te rukken. De ingang werd door niets aan het oog onttrokken, een gapend zwart gat, tweemaal zo hoog als Bothari en breed genoeg om er net een lichtvlieger door naar binnen te kunnen manoeuvreren. Meteen nadat je binnen was, werd het dak hoog en weken de muren uiteen om een stoffige spelonk te vormen. Hele patrouilles zouden hier kunnen kamperen en hadden dat in het verre verleden ook gedaan, te zien aan het oeroude afval dat er lag. Er waren nissen in de steen gebeiteld die ligplaatsen vormden, en de muren waren overdekt met namen, initialen, data en grove opmerkingen.

In het midden was een koude vuurkuil met een zwartgeblakerd luchtgat erboven, waar ooit de rook door had kunnen ontsnappen. Voor Cordelia’s geestesoog zweefde een spookachtige menigte mannen uit de bergen, guerrillastrijders, die aten, grapjes maakten, hun pruim uitspogen, hun wapens reinigden en hun volgende strooptocht planden. Spionnen van de commandotroepen kwamen en gingen, geesten onder de geesten, om hun kostbare, met bloedvergieten verkregen informatie voor te leggen aan hun jonge generaal, die zijn plattegronden uitspreidde op dat vlakke rotsblok daar… Ze schudde de visioenen uit haar hoofd, pakte de lamp en onderzocht de nissen. Er leidden minstens vijf begaanbare doorgangen weg van de spelonk, waarvan drie eruitzagen alsof ze vaak waren gebruikt.

‘Heeft Kly gezegd waar deze heen gaan, waar ze uitkomen, sergeant?’

‘Niet echt, mevrouw. Hij heeft wel gezegd dat de gangen kilometers ver teruglopen de heuvels in. Hij was laat en had haast om op pad te gaan.’

‘Is het een verticaal of een horizontaal stelsel, heeft hij dat gezegd?’

‘Wat bedoelt u, mevrouw?’

‘Allemaal op één laag, of met onverwachte grote hoogteverschillen? Zijn er veel doodlopende gangen? Welke weg zouden we moeten nemen? Zijn er ondergrondse beken?’

‘Ik geloof dat hij verwachtte dat hij onze gids zou zijn, als we naar binnen gingen. Hij begon het uit te leggen, maar zei toen dat het te ingewikkeld was.’

Ze fronste haar wenkbrauwen en peinsde over de mogelijkheden. Ze had wel wat ervaring met grotten opgedaan tijdens haar opleiding van de Verkenning, genoeg om te begrijpen wat het begrip ‘respect voor de gevaren’ betekende. Spleten, dieptes, barsten, labyrintische zijgangen… plus, hier, het onverwachte rijzen en dalen van water, iets dat op Kolonie Bèta geen rol had gespeeld. Het had gisteravond geregend.

Aan sensoren had je niet veel om een verdwaalde grotverkenner te vinden. En sensoren van wie? Als het stelsel zo uitgebreid was als Kly had gesuggereerd, konden er honderden zoekers in verdwijnen… Haar frons veranderde langzaam in een glimlach. ‘Sergeant, laten we vannacht hier gaan slapen.’

Gregor vond de grot prachtig, vooral nadat Cordelia hem de geschiedenis van de plek had verteld. Hij rende rond door de spelonk terwijl hij fluisterend de geluiden van wapens nabootste, zoals: ‘Zzzt, zzzt, zzzt!’, klom alle nissen in en uit en probeerde de grove woorden die in de muren waren gekrast uit te spreken. Bothari maakte een klein vuur in de kuil en legde een slaapzak neer voor Gregor en Cordelia; zelf nam hij de nachtwacht. Cordelia legde een tweede slaapzak, die om wat versnaperingen voor onderweg en proviand was gerold, in een handzame bundel bij de ingang. Ze schikte het zwarte uniformjasje met de naam vorkosigan, a. erop artistiek in een nis, alsof het was gebruikt om op te zitten en iemands dijen te beschermen tegen de koude steen, en vervolgens was vergeten toen diegene was opgestaan. Ten slotte bracht Bothari hun kreupele en onbruikbare paarden naar de grot, gezadeld en getuigd, en bond hen net buiten de ingang vast. Cordelia kwam uit de breedste gang te voorschijn, waarin ze een kwart kilometer verderop een bijna uitgeputte koude lamp had laten vallen, boven een met een stuk touw overspannen klip van tien meter hoog. Het touw was van natuurlijke vezels, en heel oud en breekbaar. Ze had ervoor gekozen het niet uit te testen.

‘Ik begrijp het niet helemaal, mevrouw,’ zei Bothari. ‘Met de paarden voor de ingang zal iedereen die ons komt zoeken de grot onmiddellijk vinden en precies weten waar we heen zijn gegaan.’

‘Deze plek zullen ze wel vinden,’ zei Cordelia. ‘Weten waar we heen zijn gegaan, nee. Want zonder Kly is er geen sprake van dat ik Gregor meeneem dit labyrint in. Maar de beste manier om de indruk te wekken dat we hier zijn geweest, is om hier daadwerkelijk een tijdje te bivakkeren.’

Eindelijk lichtten de doffe ogen van Bothari begrijpend op terwijl hij om zich heen keek naar de vijf zwarte ingangen op hun verschillende niveaus. ‘Ah!’

‘Dat betekent dat we ook een echte schuilplaats moeten hebben. Ergens in het bos, vanwaar we kunnen doorsteken naar het pad waarlangs Kly ons gisteren hier heeft gebracht. Ik wou dat we dat bij daglicht hadden gedaan.’

‘Ik begrijp wat u bedoelt, mevrouw. Ik zal gaan zoeken.’

‘Graag, sergeant.’

Hij pakte hun bundeltje voor onderweg op en verdween in het dichte bos. Cordelia stopte Gregor in de slaapzak en ging toen buiten zitten, op de rotsen boven de ingang van de grot, om de wacht te houden. Ze zag de vallei, die zich grijs uitstrekte onder de boomtoppen, en kon het dak van Kly’s blokhut onderscheiden. Er kwam geen rook uit de schoorsteen. Onder die steenmassa zou geen enkele thermische sensor van een lange afstand hun nieuwe vuur vinden, hoewel de geur ervan in de koude lucht hing, ruikbaar voor neuzen in de omgeving. Ze zocht de hemel af naar bewegende lichtjes totdat de sterren waterige vlekken in haar ogen waren.

Bothari kwam na een hele tijd terug. ‘Ik heb een plek. Zullen we nu verkassen?’

‘Nog niet. Kly kan nog komen opdagen.’ Als eerste. ‘Uw beurt om te slapen, dan, mevrouw.’

‘O, ja.’ De inspanningen van de avond hadden de zure vermoeidheid slechts gedeeltelijk uit haar spieren gewarmd. Ze liet Bothari als een wakende waterspuwer in het licht van de sterren achter op de aardlaag van kalksteen en kroop bij Gregor in de slaapzak. Na enige tijd viel ze in slaap.

Ze werd wakker toen het grijze licht van de vroege ochtend de ingang van de spelonk tot een oplichtend mistig ovaal maakte. Bothari maakte warme thee en ze deelden koude hompen brood dat over was van de vorige avond en knabbelden op gedroogd fruit. ‘Ik hou nog wel een tijdje langer de wacht,’ bood Bothari aan. ‘Ik kan toch niet zo goed slapen zonder mijn medicatie.’

‘Medicatie?’ vroeg Cordelia.

‘ja, ik heb mijn pillen op Vorkosigan Surleau laten liggen. Ik voel dat de stof uit mijn systeem verdwijnt. Alles lijkt scherper.’ Cordelia spoelde een plotseling erg groot stuk brood weg met een slok warme thee. Maar waren zijn psychoactieve medicijnen werkelijk therapeutisch, of hadden ze alleen een politiek wenselijk effect? ‘Laat het me weten als je er problemen van ondervindt, sergeant,’ zei ze voorzichtig.

‘Tot nu toe niet. Behalve dat het moeilijker wordt om te slapen. Ze onderdrukken dromen.’ Hij pakte zijn thee en wandelde terug naar zijn post.

Cordelia weerhield zich er bewust van om hun kampeerplek op te ruimen. Ze nam Gregor wel mee naar het dichtstbijzijnde stroompje zodat ze zich konden wassen. Ze begonnen in elk geval een authentiek bergvolkaroma te krijgen. Ze gingen terug naar de spelonk, waar Cordelia een tijdje uitrustte op de slaapzak. Ze moest er zo meteen op aandringen Bothari af te lossen. Kom op, Kly…

De gespannen, zachte stem van Bothari weergalmde door de spelonk.

‘Mevrouw. Sire. Tijd om te gaan.’

‘Kly?’

‘Nee.’

Cordelia rolde zich overeind, schopte het van tevoren klaargemaakte bergje zand over de laatste kooltjes van hun vuur, pakte Gregor beet en duwde hem de grot uit. Hij zag er plotseling bang en bleek uit. Bothari trok de hoofdstellen van de paarden, liet ze los en gooide de tuigen op een hoop met de zadels. Cordelia trok zichzelf omhoog naast de grot en wierp een snelle blik over de boomtoppen. Voor de blokhut van Kly was een vlieger geland. Twee soldaten in zwarte uniformen liepen rechts en links ervan in cirkels. Een derde verdween onder het dak van de veranda. Zacht en vertraagd door de afstand klonk de knal van Kly’s voordeur die werd opengetrapt. Alleen soldaten, geen mensen uit de bergen als gidsen of gevangenen in die vlieger. Geen spoor van Kly.

Ze gingen op een sukkeldrafje het bos in; Bothari had Gregor op zijn rug gehesen. Rose maakte aanstalten hen te volgen, en Cordelia draaide zich om, zwaaide met haar armen en fluisterde verwoed: ‘Nee! Ga weg, stom beest!’ om haar weg te jagen. Rose aarzelde en draaide zich toen om om bij haar kreupele metgezel te blijven. Ze renden gelijkmatig, niet in paniek. Bothari had zijn route helemaal uitgestippeld en maakte gebruik van beschutting biedende rotsen en bomen en door water uitgesleten treden. Ze klauterden omhoog, naar beneden, omhoog, maar net toen ze dacht dat haar longen zouden barsten en hun achtervolgers hen wel in de gaten moesten krijgen, verdween Bothari ergens in een steile rotswand. ‘Hier, mevrouw!’

Hij had een smalle horizontale spleet in de rotsen gevonden, een halve meter hoog en drie meter diep. Ze kroop achter hem aan naar binnen en ontdekte dat de nis aan alle kanten was omgeven door massief rotsgesteente, behalve aan de voorkant, en de ingang was bijna geblokkeerd door gevallen stenen. Hun slaapzak en proviand wachtten op hen.

‘Geen wonder,’ bracht Cordelia hijgend uit, ‘dat de Cetagandanen het hier moeilijk hadden.’ Een thermische sensor zou recht naar binnen gericht moeten worden om hen te ontdekken, vanaf een punt twintig meter in de lucht boven het ravijn. Het wemelde hier van gelijksoortige spleten.

‘Het is nog mooier.’ Bothari trok een antieke verrekijker, meegepikt uit Kly’s blokhut, uit hun slaapzak. ‘We kunnen ze zien.’ De verrekijker bestond slechts uit twee kokers met schuivende glazen lenzen, zuiver passieve lichtverzamelaars. Ze zouden wel dateren uit de tijd van de Afzondering. De vergroting stelde naar de huidige maatstaven niet veel voor; hij had geen ultraviolet- of infraroodversterking, geen puls om afstand te meten… geen accu waaruit meetbare energie weglekte. Als ze plat op haar buik ging liggen, met haar kin in het steengruis, kon Cordelia een glimp opvangen van de ingang van de spelonk in de verte, op de helling die oprees achter het ravijn en een messcherpe bergrug. Toen ze zei: ‘Nu moeten we héél stil zijn’, kroop de bleke Gregor in elkaar.

Eindelijk vonden de in het zwart geklede speurders de paarden, maar het had ze een eeuwigheid gekost. Toen vonden ze de ingang van de grot. De kleine figuurtjes gebaarden opgewonden naar elkaar, renden in en uit en riepen de vlieger op, die met veel gekraak van struikgewas voor de ingang landde. Er gingen vier mannen naar binnen; ten langen leste kwam er weer een naar buiten. Enige tijd later landde er een tweede vlieger. Toen arriveerde er een hefbus, die een hele patrouille uitbraakte. De mond van de berg at hen allemaal op. Er kwam nog een hefbus, en mannen installeerden lampen, een veldgenerator en communicatieverbindingen.

Cordelia maakte voor Gregor een nestje van de slaapzak en gaf hem kleine versnaperingen te eten, en slokjes uit hun waterfles. Bothari strekte zich achter in de nis uit met de dunste deken onder zijn hoofd gevouwen, verder schijnbaar ongevoelig voor de stenen ondergrond. Terwijl Bothari sluimerde, hield Cordelia nauwkeurig de netto toevloed aan speurders bij. Halverwege de middag berekende ze dat er ongeveer veertig mannen de grot in waren gegaan en niet meer te voorschijn waren gekomen.

Er werden twee mannen naar buiten gebracht op zweefbedden en in een heffer voor evacuatie van gewonden afgevoerd. Een lichtvlieger maakte een slechte landing op het drukke terrein, tuimelde de helling af en bleef tegen een boom hangen. Er ging een groot aantal mannen aan de slag om hem los te trekken, rechtop te zetten en te repareren. Toen de schemering inviel, waren er meer dan zestig mannen onder de grond verdwenen. Een hele compagnie weggelokt uit de hoofdstad, niet op jacht naar voortvluchtigen, niet beschikbaar om de geheimen van de KeiVei te achterhalen… Maar het was vast niet genoeg om echt enig verschil te maken. Het is een begin.

Cordelia, Bothari en Gregor glipten in de avondschemering de nis uit, lieten de ravijnen achter zich en baanden zich in stilte een weg door het bos. Het was bijna helemaal donker toen ze bij de rand van de bomen kwamen en op Kly’s pad stuitten. Toen ze de bergrug overstaken die de rand van de vallei vormde, keek Cordelia achterom. Het terrein bij de ingang van de grot werd gemarkeerd door zoeklichten, die door de mist omhoogprikten. Lichtvliegers vlogen met een jankend geluid af en aan.

Ze lieten zich over de bergrug zakken en gleden langs de helling naar beneden die haar bijna de das om had gedaan toen ze hem twee dagen geleden moest beklimmen, hangend aan de stijgbeugel van Rose. Minstens vijf kilometer verderop op het pad, in een rotsachtig gebied met enkel lage begroeiing, zonder bomen, bleef Bothari abrupt staan. ‘Sst. Mevrouw, luister.’

Stemmen. Mannenstemmen, niet ver weg, maar vreemd hol klinkend. Cordelia tuurde ingespannen in het donker, maar er bewogen geen lichtjes. Er bewoog niets. Ze gingen gehurkt naast het pad zitten en spanden hun zintuigen in.

Bothari hield zijn hoofd schuin en sloop weg, achter het geluid aan. Even later volgden Cordelia en Gregor hem voorzichtig. Ze vond Bothari geknield bij een gegroefde, aan het oppervlak liggende steenformatie. Hij wenkte haar naderbij. ‘Het is een luchtgat,’ fluisterde hij. ‘Luister maar.’ De stemmen waren nu veel duidelijker: felle intoneringen, kwade keelklanken, afgewisseld met gevloek in twee of drie talen.

‘Goddomme, ik weet zeker dat we bij die derde splitsing naar links zijn gegaan.’

‘Dat was niet de derde splitsing, dat was de vierde.’

‘We zijn het beekje opnieuw overgestoken.’

‘Dat was niet hetzelfde klotebeekje, sabaki! ‘Merde. Perdu!’

‘Luitenant, u bent een idioot!’

‘Korporaal, u gaat te ver!’

‘Deze koude lamp gaat geen uur meer mee. Kijk maar, hij wordt zwakker.’

‘Schud hem dan niet, debiel, als hij feller brandt, gaat hij eerder op.’

‘Geef terug!’

Bothari’s tanden blonken in de duisternis. Het was de eerste glimlach die Cordelia sinds maanden op zijn gezicht had gezien. Zwijgend salueerde hij naar haar. Ze slopen zachtjes weg, de nachtelijke kou van het Dendarii-gebergte in.

Terug op het pad zuchtte Bothari diep. ‘Had ik maar een granaat om in dat gat te laten vallen. Dan zouden hun opsporingspatrouilles vandaag over een week nog op elkaar lopen te schieten.’

Загрузка...