DERTIEN

Vier uur later doemde op het nachtelijke pad het kenmerkende zwart-met-witte paard op uit de duisternis. Kly was een schaduw op zijn rug, maar zijn zware profiel en gedeukte hoed waren onmiddellijk herkenbaar.

‘Bothari!’ De naam klonk als een zucht uit Kly’s mond. ‘We leven nog. Bij Gods genade.’

Bothari’s stem was vlak. ‘Wat is er met u gebeurd, majoor?’

‘Ik liep bijna tegen een van Vordarians pelotons aan bij een blokhut waar ik post moest bezorgen. Ze proberen daadwerkelijk om deze heuvels huis voor huis uit te kammen. Iedereen die ze ontmoeten krijgt snel-penta toegediend. Ze moeten dat spul wel met vaten tegelijk aanvoeren.’

‘We verwachtten je gisteravond terug,’ zei Cordelia. Ze probeerde haar toon niet te beschuldigend te doen klinken.

De vilten hoed wipte op en neer toen Kly haar met een mat knikje begroette. ‘Dat zou ik ook geweest zijn, als die verdomde patrouille van Vordarian er niet was geweest. Ik durfde niet het risico te lopen dat ze me zouden ondervragen. Ik ben een dag en een nacht bezig geweest ze te ontlopen. Heb de man van mijn nichtje naar jullie gestuurd. Maar toen hij vanochtend bij mijn huis aankwam, wemelde het daar van Vordarians mannen. Ik dacht dat de zaak verloren was. Maar toen ze er bij het vallen van de avond nog steeds waren, kreeg ik weer hoop. Ze zouden niet naar jullie blijven zoeken als ze jullie hadden gevonden. Ik dacht dat ik maar beter hierheen kon komen om zelf te gaan zoeken. Dit is meer dan ik had durven hopen.’

Kly draaide zijn paard om in de richting waar hij vandaan was gekomen. ‘Hier, sergeant, zet de jongen er maar op.’

‘Ik kan hem wel dragen. Ik denk dat u mevrouw beter een lift kunt geven. Ze heeft het zo’n beetje gehad.’

Dat was maar al te waar. Het was een teken van Cordelia’s uitputting dat ze bereidwillig naar Kly’s paard toe liep. Bothari en Kly hesen haar samen aan boord, schrijlings op het warme lijf van het gevlekte paard. Ze gingen op pad, en Cordelia hield zich vast aan de jas van de postbode.

‘Wat is er met jullie gebeurd?’ vroeg Kly op zijn beurt. Cordelia liet Bothari antwoorden, in zijn korte zinnen die nog korter werden door de last die hij meetorste, want hij droeg Gregor op zijn rug. Toen hij vertelde van de mannen die ze door het luchtgat hadden gehoord, stootte Kly een lach uit en sloeg toen een hand voor zijn mond. ‘Het zal weken duren voordat ze daar weer uit zijn. Goed werk, sergeant!’

‘Het was vrouwe Vorkosigans idee.’

‘O?’ Kly draaide zich om om over zijn schouder naar Cordelia te kijken, die zich vermoeid aan hem vastklampte.

‘Aral en Pjotr leken allebei te denken dat een afleidingsmanoeuvre de moeite waard was,’ verklaarde Cordelia. ‘Ik heb begrepen dat Vordarian beperkte middelen en mankracht heeft.’

‘U denkt als een soldaat, mevrouw.’ Kly klonk goedkeurend. Cordelia fronste vol afkeer haar voorhoofd. Wat een afschuwelijk compliment. Het laatste dat ze wilde was om te gaan denken als een soldaat, om hun spel volgens hun regels te spelen. Maar het hallucinaire militaire wereldbeeld was vreselijk besmettelijk, als je er zo in ondergedompeld werd als zij nu. Hoe lang kan ik blijven watertrappelen’!1 Kly liet hen nog eens twee uur door de nacht lopen, over onbekende paden. In de diepe duisternis voorafgaand aan de dageraad kwamen ze bij een soort hut of huis aan. Het leek op dezelfde manier te zijn gebouwd als dat van Kly, maar het was groter, met aangebouwde kamers, waar opnieuw kamers aan waren gebouwd. In een raam brandde een klein vlammetje, een of andere zelfgemaakte kaars van vet. Een oude vrouw in een nachtjapon en een jasje, met haar grijze haar in een vlecht op haar rug, kwam naar de deur en wenkte hen naar binnen. Een andere oude man — maar jonger dan Kly — nam de paarden mee naar een schuurtje. Kly maakte aanstalten om naar binnen te gaan. ‘Is liet hier veilig?’ vroeg Cordelia duizelig. Waar is hier? Kly haalde zijn schouders op. ‘Ze hebben hier eergisteren gezocht.

Voordat ik mijn neef op pad heb gestuurd. Ze hebben hier niets gevonden.’

De oude vrouw snoof korzelig bij de herinnering. ‘Met die grotten en alle nog ongecontroleerde boerderijen en het meer, zal het wel een tijdje duren voordat ze alles voor een tweede keer komen nakijken. Ze zoeken nog steeds de bodem van het meer af, heb ik gehoord, ze hebben allerlei apparatuur laten overvliegen. Het is hier net zo veilig als ergens anders.’ Hij liep achter zijn paard aan. Dat betekende: net zo onveilig als ergens anders. Bothari was zijn laarzen al aan het uittrekken. Zijn voeten moesten er wel slecht aan toe zijn. De hare waren kapot, haar sloffen aan flarden gelopen, en van Gregors lappenschoenen was niets meer over. Ze had zich nog nooit zo aan het eind van haar Latijn gevoeld, moe tot op het bot, tot in haar bloed, hoewel ze vroeger veel langere voettochten had gemaakt. Het was alsof haar afgebroken zwangerschap het leven zelf uit haar had doen weglopen, om het door te geven aan een ander. Ze liet zichzelf meevoeren, nam brood, kaas en melk in ontvangst en liet zich naar bed brengen in een klein zijkamertje, zijzelf op de ene smalle brits en Gregor op de andere. Ze zou vannacht in veiligheid geloven zoals Barrayaraanse kinderen met het Winterfeest in Vadertje Vorst geloofden; het moest wel zo zijn, omdat ze dat zo wanhopig wenste.

De volgende dag kwam er een haveloos jongetje van een jaar of tien uit het bos te voorschijn, dat Kly’s vos bereed zonder zadel en met een halster van touw. Kly liet Cordelia, Gregor en Bothari zich verbergen terwijl hij de jongen met een paar muntstukken betaalde, en Sonia, Kly’s nichtje op leeftijd, gaf hem wat zoete pannenkoeken mee om te zorgen dat hij snel weer vertrok. Gregor gluurde weemoedig van achter de gordijnen door het hoekje van een raam toen het kind weer verdween. ‘Ik durfde niet zelf te gaan,’ legde Kly uit aan Cordelia. ‘Vordarian heeft daar nu drie pelotons.’ Er ontsnapte hem een piepend gegrinnik bij een binnenpretje. ‘Maar de jongen weet alleen dat de oude postbode ziek was en zijn andere paard nodig had.’

‘Ze hebben dat kind toch zeker niet met snel-penta behandeld?’

‘O, zeker wel.’

‘Hoe durven ze!’

Kly perste zijn zwartgevlekte lippen op elkaar om blijk te geven van zijn instemming met haar verontwaardiging. ‘Als hij Gregor niet te pakken krijgt, is de staatsgreep van Vordarian waarschijnlijk tot mislukking gedoemd. En dat weet hij. Er is niet veel dat hij niet durft, in dit stadium.’ Hij zweeg even. ‘Wees maar blij dat snel-penta de plaats heeft ingenomen van marteling, hè?’

Kly’s neef hielp hem met het zadelen van de vos en het vastgespen van de posttassen. De postbode zette zijn hoed recht en beklom zijn paard. ‘Als ik me niet aan mijn schema hou, is het bijna onmogelijk voor de generaal om contact met me op te nemen,’ legde hij uit. ‘Ik moet gaan, ik ben al laat. Ik kom terug. Blijft u met de jongen maar zoveel mogelijk binnen, uit het gezicht, mevrouw.’ Hij keerde zijn paard naar de bomen met de kale takken. Het dier versmolt al snel met de roodbruine inheemse begroeiing.

Cordelia vond het niet moeilijk om Kly’s laatste advies op te volgen. Ze bracht het grootste deel van de volgende vier dagen op haar bed door. De urenlange saaie stiltes gingen als in een mist voorbij, een terugval in de angstaanjagende vermoeidheid die ze had gevoeld na de placentaoverplaatsing en de bijna fatale complicaties van die operatie. Conversatie kon niet voor afleiding zorgen. De mensen uit de bergen waren al net zo weinig spraakzaam als Bothari. Het is de dreiging van snel-penta, dacht Cordelia. Hoe minder je wist, hoe minder je kon vertellen. De oude vrouw, Sonia, keek Cordelia onderzoekend en nieuwsgierig aan, maar haar vragen gingen nooit verder dan: ‘Hebt u honger?’ Cordelia wist niet eens wat haar achternaam was. Een bad. Na de eerste keer vroeg Cordelia er niet meer om. Het oude stel had er de hele middag werk aan om genoeg water op te halen en te verhitten voor haar en Gregor. Hun eenvoudige maaltijden waren bijna net zo arbeidsintensief. Hier geen verpakkingen met ‘Aan het lipje trekken om inhoud te verhitten’ op het etiket. Technologie, de beste vriend van iedere vrouw. Tenzij de technologie de vorm aannam van een zenuwvernietiger in de hand van een of andere scherpschutter die zo onverschillig als een dier op je joeg. Cordelia telde hoeveel dagen er waren verstreken sinds de aanslag, sinds de hel was losgebroken. Wat gebeurde er in de grote wereld? Wat was de reactie van de strijdkrachten in de ruimte, van de planetaire ambassades, van het overwonnen Komarr? Zou Komarr de chaos aangrijpen om in opstand te komen, of had Vordarian ook hun een verrassing bezorgd? Aral, wat ben je daar buiten aan het doen ? Hoewel Sonia geen vragen stelde, kwam ze nu en dan terug van boodschappen doen met plaatselijke nieuwtjes. Vordarians troepen, die hun hoofdkwartier in Pjotrs huis hadden, stonden op het punt het speurwerk op de bodem van het meer op te geven. Hassadar was van de buitenwereld afgesloten, maar er ontsnapten druppelsgewijs wat vluchtelingen; iemands kinderen waren eruit gesmokkeld en verbleven nu bij familie in de buurt. In Vorkosigan Surleau waren de gezinnen van de meeste wapendragers van Pjotr ontsnapt, behalve de vrouw en de zeer oude moeder van wapendrager Vogti, die waren meegenomen in een grondmobiel, niemand wist waarheen.

‘En, o ja, heel vreemd,’ voegde Sonia eraan toe. ‘Ze hebben Karla Hysopi meegenomen. Dat slaat toch nergens op. Ze was alleen maar de weduwe van een gewone gepensioneerde sergeant, wat zouden ze van haar willen?’

Cordelia verstijfde. ‘Hebben ze de baby ook meegenomen?’

‘Baby? Donnia heeft niets gezegd over een baby. Dat was zeker haar kleinkind?’

Bothari zat bij het raam zijn mes te scherpen aan de wetsteen uit Sonia’s keuken. Zijn hand bleef midden in een haal hangen. Hij keek op en zag Cordelia’s geschrokken blik. Afgezien van een straktrekken van zijn kaak veranderde zijn gezicht niet van uitdrukking, maar de plotselinge toename van spanning in zijn lijf deed Cordelia’s maag samentrekken. Hij keek weer naar beneden, naar wat hij aan het doen was, en gaf een langere, fermere haal die over de wetsteen siste als water op kooltjes.

‘Misschien… weet Kly wat meer, als hij terugkomt,’ zei Cordelia met bevende stem.

‘Zou kunnen,’ zei Sonia aarzelend.

Eindelijk, volgens zijn schema, kwam Kly op de avond van de zevende dag de open plek oprijden op zijn vos. Een paar minuten later werd hij gevolgd door wapendrager Esterhazy. Hij was gekleed in de plunje van een bergbewoner en zijn rijdier was een mager bergpaard met spillebenen, niet een van Pjotrs grote glanzende dieren. Ze stalden hun paarden en kwamen binnen voor een maaltijd die Sonia blijkbaar al achttien jaar lang steevast op deze avond van Kly’s rondes maakte. Na het eten trokken ze stoelen bij de stenen open haard, en Kly en Esterhazy brachten met gedempte stem verslag uit aan Cordelia en Bothari. Gregor zat aan Cordelia’s voeten.

‘Aangezien Vordarian het gebied waarin hij zoekt drastisch heeft uitgebreid,’ begon Esterhazy, ‘hebben graaf en heer Vorkosigan besloten dat de bergen nog steeds de beste plek zijn om Gregor te verbergen. Naarmate de straal van het doorzochte gebied groeit, zullen de vijandelijke troepen dunner en dunner gezaaid zijn.’

‘Hier zijn Vordarians mannen nog steeds de grotten aan het doorzoeken,’ zei Kly. ‘Er is daar nog steeds ongeveer tweehonderd man. Maar als ze elkaar allemaal hebben teruggevonden, zullen ze daar wel verdwijnen. Ik heb gehoord dat ze niet meer verwachten u daar te vinden, mevrouw. Morgen, sire’ — Kly keek naar beneden en sprak Gregor rechtstreeks aan — ‘zal wapendrager Esterhazy u naar een nieuwe plek brengen, die nogal op deze lijkt. U zult een tijdje een andere naam krijgen, om de schijn op te houden. En wapendrager Esterhazy zal doen alsof hij uw vader is. Denkt u dat u dat kunt meespelen?’ Gregors greep op Cordelia’s rok verstevigde zich. ‘Doet vrouwe Vorkosigan dan alsof ze mijn moeder is?’

‘We gaan vrouwe Vorkosigan terugbrengen naar heer Vorkosigan, naar de ruimteveerbasis Tanery.’ Toen hij Gregors geschrokken blik zag, vervolgde Kly: ‘Er is een pony, waar u heen gaat. En geiten. De mevrouw daar leert u misschien wel hoe je geiten moet melken.’ Gregor keek weifelend, maar hij protesteerde verder niet, hoewel hij er de volgende ochtend, toen hij achter Esterhazy op het ruwharige paard werd gezet, uitzag alsof hij bijna in tranen was. Cordelia zei bezorgd: ‘Zorg goed voor hem, wapendrager.’ Esterhazy wierp haar een gedreven blik toe. ‘Hij is mijn keizer, mevrouw. Ik heb hem trouw gezworen.’

‘Hij is ook een klein jongetje, wapendrager. Keizer is… een hersenschim die jullie allemaal in jullie hoofd hebben. Pas op de keizer voor Pjotr, ja, maar pas op Gregor voor mij, goed?’

Esterhazy keek haar in de ogen. Zijn stem werd zachter. ‘Mijn eigen zoontje is vier, mevrouw.’

Hij begreep het dus. Cordelia slikte van opluchting en verdriet. ‘Hebt u… iets gehoord uit de hoofdstad? Over uw gezin?’

‘Nog niet,’ zei Esterhazy somber.

‘Ik zal mijn oren openhouden. Doen wat ik kan.’

‘Dank u.’ Hij knikte naar haar, niet als ondergeschikte naar de dame die hij diende, maar als de ene ouder naar de andere. Meer woorden waren er niet nodig.

Bothari was buiten gehoorsafstand, want hij was het huisje ingegaan om hun weinige bezittingen in te pakken. Cordelia liep naar de stijgbeugel van Kly toen hij zijn zwart-met-witte paard net wilde omdraaien om Esterhazy en Gregor naar hun bestemming te brengen. ‘Majoor. Sonia had een gerucht gehoord dat Vordarians troepen vrouw Hysopi hebben meegenomen. Bothari had haar ingehuurd als pleegmoeder voor zijn dochtertje. Weet u of ze Elena, de baby, ook hebben meegenomen?’

Kly dempte zijn stem. ‘Het was andersom, heb ik begrepen. Ze kwamen voor de baby, maar Karla Hysopi heeft zo’n stampij gemaakt dat ze haar ook hebben meegenomen, hoewel ze niet op de lijst stond.’

‘Weet u waarheen?’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Ergens in Vorbarr Sultana. Misschien weet de inlichtingendienst van uw man het intussen al precies.’

‘Hebt u het de sergeant al verteld?’

‘Zijn medewapendrager heeft het hem gisteravond verteld.’

‘Ah.’

Gregor keek over zijn schouder naar haar om toen ze wegreden, totdat ze aan het zicht onttrokken werden door de stammen van de bomen.

Drie dagen lang werden ze door Kly’s neef door de bergen geloodst, Bothari te voet en Cordelia op een schonkig bergpaardje met een stuk schapenvacht omgegespt bij wijze van zadel. Op de derde middag kwamen ze aan bij een blokhut waarin ze een magere jongeman aantroffen, die hen meenam naar een schuur waarin, wonder der wonderen, een krakkemikkige lichtvlieger stond. De achterbank werd volgeladen met Cordelia en zes kruiken ahornstroop. Bothari schudde zwijgend de hand van KJy’s neef, die het paardje besteeg en in het bos verdween. Onder Bothari’s kritische blik kreeg de magere jongeman zijn voertuig zover dat het opsteeg. Rakelings langs de boomtoppen scherend vlogen ze over ravijnen en toppen naar boven over de met sneeuw bedekte ruggengraat van het gebergte en toen aan de andere kant weer naar beneden, het district van de Vorkosigans uit. Tegen de schemering kwamen ze aan bij een marktplaatsje. De jongeman zette zijn vlieger aan de grond in een zijstraat. Cordelia en Bothari hielpen hem zijn klokkende koopwaar naar een kleine kruidenier te dragen, waar hij de stroop ruilde voor koffie, meel, zeep en energiecellen. Toen ze terugkwamen bij zijn lichtvlieger, zagen ze dat er een gehavende vrachtgrondmobiel aan was komen rijden en erachter had geparkeerd. De jongeman wisselde slechts een knikje uit met de bestuurder ervan, die naar buiten sprong en de deur naar het vrachtcompartiment openschoof voor Bothari en Cordelia. De ruimte was voor een kwart gevuld met vezelige zakken met kolen. Die vormden geen erg goede kussens, hoewel Bothari zijn best deed om er voor Cordelia een gerieflijk nestje van te maken terwijl de vrachtwagen over de vreselijk slechte wegen hotste. Daarna ging Bothari tegen de muur van het vrachtcompartiment zitten en poetste dwangmatig de snijkant van zijn mes tot moleculaire scherpte met een geïmproviseerde scheerriem, een stukje leer dat hij van Sonia had gekregen. Na vier van zulke uren was Cordelia in staat om tegen de kolen te gaan praten. De vrachtwagen kwam eindelijk met een schok tot stilstand. De deur schoof open en eerst Bothari en daarna Cordelia kwamen te voorschijn. Ze bleken zich ergens te bevinden waar verder helemaal niets was: een grindweg over een doorlaat, in het donker, op het platteland, in een onbekend district met onbekende loyaliteiten.

‘Ze komen jullie oppikken bij kilometerpaal zesennegentig,’ zei de bestuurder van de vrachtwagen, en hij wees naar een witte vlek in de duisternis die niet meer leek te zijn dan een beschilderd rotsblok. ‘Wanneer?’ vroeg Cordelia wanhopig. Trouwens, wie waren ‘ze’? ‘Weet ik niet.’ De man liep terug naar zijn vrachtwagen en reed weg in een wolk fijn grind die werd opgeworpen door de zweefpropeller, alsof hij al op de hielen werd gezeten.

Cordelia ging op de beschilderde steen zitten en vroeg zich zwartgallig af welke van de twee partijen het eerst uit het donker te voorschijn zou springen en hoe ze ze uit elkaar zou kunnen houden. De tijd verstreek, en ze begon zich een nog somberder scenario voor te stellen, dat helemaal niemand hen op zou komen pikken. Maar uiteindelijk zweefde er een verduisterde lichtvlieger uit de nachtelijke hemel naar beneden, de motoren afgeknepen tot een griezelige bijna-stilte. Het landingsgestel knerpte in het grind. Bothari zat gehurkt naast haar, met zijn nutteloze mes stevig in zijn hand. Maar de man die zichzelf onhandig overeind hees van de passagiersstoel was luitenant Kodelka. ‘Mevrouw?’ riep hij onzeker naar de twee menselijke vogelverschrikkers. ‘Sergeant?’ Een zucht van pure opluchting ontsnapte Cordelia toen ze het blonde hoofd van de piloot herkende als dat van Droesjnakovi. Mijn thuis is geen plek, het zijn personen, meneer…

Met Bothari’s hand om haar elleboog liet Cordelia zich, op Kodelka’s bezorgde gebaar, dankbaar op de beklede achterbank van de vlieger vallen. Droesjnakovi wierp een donkere blik over haar schouder naar Bothari, trok haar neus op en vroeg: ‘Is alles goed met u, mevrouw?’

‘Beter dan ik had verwacht, eigenlijk. Laten we gaan.’ De kap sloot zich en ze stegen op, de lucht in. Ventilatoren kwamen op toeren en deden gefilterde lucht circuleren. Gekleurde lampjes in het dashboard verlichtten de gezichten van Ko en Droe. Een technologische cocon. Cordelia keek over Droesjnakovi’s schouder naar de oplichtende cijfertjes en toen naar boven door de kap; ja, donkere vormen vlogen met hen mee, legervliegers die hen bewaakten. Bothari zag hen ook en hij vernauwde goedkeurend zijn ogen. Een fractie van de spanning trok weg uit zijn lichaam.

‘Fijn om jullie tweeën weer te zien.’ Een subtiele ondertoon in hun lichaamstaal, een verborgen terughoudendheid weerhield Cordelia ervan te zeggen: om jullie tweeën weer samen te zien. ‘Ik neem aan dat die beschuldiging van sabotage van het companeel de wereld uit is geholpen?’

‘Zo snel we de kans hadden om te stoppen en de korporaal die op wacht had gestaan met snel-penta te behandelen, mevrouw,’ antwoordde Droesjnakovi. ‘Hij had niet het lef om zelfmoord te plegen voordat hij werd ondervraagd.’

‘Was hij de saboteur?’

‘Ja,’ antwoordde Kodelka. ‘Hij was van plan geweest te ontsnappen naar Vordarians troepen als die zouden aankomen om ons gevangen te nemen. Vordarian had hem blijkbaar al maanden geleden omgekocht.’

‘Dat verklaart onze beveiligingsproblemen. Of niet?’

‘Hij heelt informatie doorgegeven over onze route, op de dag van de aanslag met de sonische granaat.’ Kodelka wreef over zijn slapen bij de herinnering.

‘Dus daar zat Vordarian achter!’

‘Dat staat vast. Maar de bewaker lijkt niets geweten te hebben van de soltoxine. We hebben hem binnenstebuiten gekeerd. Hij was geen samenzweerder op hoog niveau, alleen een werktuig.’ Een lelijke gedachtegang, maar: ‘Heeft Illyan zich al gemeld?’

‘Nog niet. Admiraal Vorkosigan hoopt dat hij zich verborgen houdt in de hoofdstad, als hij tenminste niet is gedood bij de eerste gevechten.’

‘Hm. Nou, het zal jullie genoegen doen te horen dat het met Gregor goed gaat…’

Kodelka stak een hand op om haar te onderbreken. ‘Neemt u me niet kwalijk, mevrouw. De admiraal heeft verordend dat u en de sergeant aan niemand iets over Gregor mogen vertellen, behalve aan graaf Pjotr of hemzelf.’

‘Oké. Die verdomde snel-penta ook. Hoe gaat het met Aral?’

‘Goed, mevrouw. Hij heeft me gezegd dat ik u op de hoogte moest brengen van de strategische situatie…’

Val dood met je strategische situatie, hoe is het met mijn baby? Helaas leken de twee onlosmakelijk met elkaar verbonden te zijn. ‘… en alle vragen moest beantwoorden die u misschien had.’ Uitstekend. ‘Hoe zit het met onze baby? Pi… Miles?’

‘We hebben niets slechts gehoord, mevrouw.’

‘Wat betekent dat?’

‘Het betekent dat we niets hebben gehoord,’ bracht Droesjnakovi nors tussenbeide.

Kodelka wierp haar een woedende blik toe, die ze afschudde met een rukje van haar schouder.

‘Geen nieuws kan goed nieuws zijn,’ vervolgde Kodelka. ‘Het is natuurlijk waar dat Vordarian de hoofdstad bezet houdt…’

‘En dus ook het KeiMil, ja,’ zei Cordelia.

‘Maar hij publiceert namen van alle gijzelaars die verwanten zijn van ons militair gezag, en uw kind wordt nergens genoemd op die lijsten. De admiraal denkt dat Vordarian gewoon niet beseft dat datgene wat in de replicator is gegaan, levensvatbaar is. Dat hij niet weet wat hij in handen heeft.’

‘Nog niet,’ zei Cordelia bits.

‘Nog niet,’ gaf Kodelka met tegenzin toe.

‘Goed. Ga verder.’

‘De situatie is globaal gezien niet zo slecht als we in het begin vreesden. Vordarian houdt Vorbarr Sultana bezet, zijn eigen district en de militaire bases daar, en hij heeft troepen in het district van de Vorkosigans, maar hij heeft maar een stuk of vijf districtsgraven als overtuigde bondgenoten. Ongeveer vijftig van de andere graven zitten vast in de hoofdstad, en we weten niet aan wie ze werkelijk trouw zijn zolang Vordarian een wapen op hun hoofd gericht houdt. De meeste van de drieëntwintig overblijvende districten hebben hun eed aan de heer regent herhaald. Hoewel er een paar zijn die ons aan het lijntje houden, omdat ze familie in de hoofdstad hebben of zich in een riskante strategische positie bevinden als mogelijk slagveld.’

‘En de strijdkrachten in de ruimte?’

‘Ja, mevrouw, daar wilde ik net over beginnen. Meer dan de helft van hun bevoorrading loopt via de ruimteveerhavens in Vordarians district. Op het ogenblik wachten ze nog af of er zich een duidelijk resultaat aftekent, in plaats van daar zelf voor te komen zorgen. Maar ze hebben geweigerd om Vordarian openlijk te steunen. Het is een evenwicht, en degene die dat in zijn richting kan doen overhellen, zal een aardverschuiving veroorzaken. Admiraal Vorkosigan schijnt er alle vertrouwen in te hebben.’ Cordelia kon niet uit de toon van de luitenant opmaken of hij dat vertrouwen volledig deelde. ‘Maar dat moet hij natuurlijk ook. Voor het moreel. Hij zegt dat Vordarian de oorlog heeft verloren op het moment dat Negri wist te ontsnappen met Gregor, en dat de rest alleen gemanoeuvreer is om de verliezen te beperken. Maar Vordarian heeft prinses Kareen.’

‘Ongetwijfeld een van de verliezen die Aral heel graag wil beperken. Is ze in orde? Hebben Vordarians bullebakken haar niets gedaan?’

‘Voor zover we weten niet. Ze schijnt huisarrest te hebben in haar eigen vertrekken in de keizerlijke residentie. Een paar van de belangrijkste gijzelaars zijn daar ondergebracht.’

‘Ik snap het.’ Ze wierp in de schemerige cabine een zijdelingse blik op Bothari, wiens gelaatsuitdrukking niet veranderde. Ze verwachtte dat hij naar Elena zou vragen, maar hij zei niets. Droesjnakovi staarde somber de nacht in nu het gesprek op Kareen was gekomen. Hadden Ko en Droe zich verzoend? Ze leken koel, beleefd, een en al plichtsbesef en volledig in functie. Maar wat voor oppervlakkige verontschuldigingen er ook waren gemaakt, Cordelia voelde dat die geen helende werking hadden gehad. De verborgen adoratie en bereidheid tot vertrouwen was volledig verdwenen uit de blauwe ogen die nu en dan vanaf het bedieningspaneel heen en weer schoten naar de man in de passagiersstoel. Droes blikken waren enkel behoedzaam. Voor hen uit gloeiden er lichtjes op de grond, de fonkeling van een middelgrote stad, en daarachter de warrige geometrische patronen van een uitgestrekte militaire ruimteveerhaven. Droe controleerde de ene code na de andere terwijl ze naderbij kwamen. Ze daalden spiraalsgewijs naar een landingsplatform dat voor hen oplichtte, wemelend van de gewapende bewakers. De vliegers die hen hadden begeleid, passeerden boven hun hoofden op weg naar hun eigen landingsbanen. De bewakers omringden hen toen ze uit de vlieger stapten, en brachten hen zo snel als Kodelka’s tred toeliet naar een hefbuis. Ze gingen naar beneden, namen een zijgang en gingen weer naar beneden, een stel klapdeuren door. Het was duidelijk dat er op de basis Tanery een versterkte ondergrondse commandopost was. Welkom in de bunker. En toch werd Cordelia een angstaanjagend en verwarrend ogenblik lang bij de keel gegrepen door een vleugje vertrouwdheid. Op Kolonie Bèta werd heel wat meer zorg besteed aan de binnenhuisarchitectuur dan in deze kale gangen was gedaan, maar verder was het net alsof ze afdaalde naar het niveau van de openbare voorzieningen in een of andere ondergrondse Bètaanse stad, veilig en koel… Ik wil naar huis. Er stonden drie officieren in groene uniformen te praten in een gang. Een ervan was Aral. Hij zag haar. ‘Bedankt, u kunt gaan, lieren,’ zei hij midden in iemands zin, en toen wat overdachter: ‘We zullen hier binnenkort op terugkomen.’ Maar ze bleven rondhangen om te zien wat er gebeurde.

Ze zag niets ernstigers aan hem dan dat hij moe was. Ze had met hem te doen, en aan de andere kant… Door jou te volgen ben ik hier terechtgekomen. Niet op het Barrayar waarop ik had gehoopt, maar op het Barrayar dat ik vreesde.

Met een geluidloos ha! omhelsde hij haar; hij trok haar stevig tegen zich aan. Ze sloeg haar armen om hem heen. Zo is het goed. Ga weg, wereld. Maar toen ze opkeek wachtte de wereld nog steeds op hen, in de vorm van zeven toeschouwers met agenda’s.

Hij hield haar op armlengte en bekeek haar bezorgd van top tot teen. ‘Je ziet er vreselijk uit, lieve kapitein.’

Hij was in elk geval beleefd genoeg om niet te zeggen: je ruikt vreselijk. ‘Niets dat een bad niet kan verhelpen.’

‘Dat bedoelde ik niet. Naar de ziekenboeg met jou, voor al het andere.’ Hij draaide zich om en zag dat sergeant Bothari vooraan in de rij stond.

‘Meneer, ik moet rapport uitbrengen aan mijn heer de graaf,’ zei Bothari.

‘Vader is er niet. Hij is op een diplomatieke missie namens mij, naar een paar van zijn oude maten. Ko, kom hier, neem Bothari mee en zorg ervoor dat hij een kamer krijgt, consumptiebonnen, pasjes en kleren. Ik verwacht je persoonlijke rapport onmiddellijk nadat ik voor Cordelia heb gezorgd, sergeant.’

‘Ja, meneer.’ Kodelka leidde Bothari weg.

‘Bothari was verbazingwekkend,’ vertrouwde Cordelia Aral toe. ‘Nee, dat is niet eerlijk. Bothari was Bothari, en het had me niets hoeven verbazen. We zouden het niet gered hebben zonder hem.’ Aral knikte met een glimlachje. ‘Ik dacht wel dat hij goed voor je zou zorgen.’

‘Dat heeft hij inderdaad gedaan.’

Droesjnakovi, die haar oude positie aan Cordelia’s zijde had ingenomen op het moment dat Bothari die verliet, schudde ongelovig haar hoofd en volgde toen Aral Cordelia meenam de gang door. De rest van de stoet volgde wat onzeker. ‘Heb je al iets gehoord van Illyan?’ vroeg Cordelia. ‘Nog niet. Heeft Ko je op de hoogte gebracht?’

‘In grote lijnen, voorlopig goed genoeg. Er is zeker ook nog niets bekend over Padma en Alys Vorpatril?’

Hij schudde met spijt zijn hoofd. ‘Maar ze staan ook niet op de lijst van gijzelaars van Vordarian. Ik denk dat ze zich in de stad verborgen houden. Vordarians kant is zo lek als een mandje, waar het informatie betreft, dus we zouden het weten als er zo’n belangrijke aanhouding zou zijn geweest. Ik vraag me alleen wel af of onze kant ook zo poreus is. Dat is het probleem met zo’n verdomde burgeroorlog: iedereen heeft wel een broer…’

Een stem riep luid door de gang: ‘Meneer! O, meneer!’ Alleen Cordelia voelde Aral ineenkrimpen, doordat zijn arm schokte onder haar hand.

Een staflid van het hoofdkwartier kwam met een grote man in een zwart uniform met kolonelsinsignes op de kraag op hen afgelopen. ‘Daar bent u, meneer. Kolonel Gerould is hier zojuist aangekomen uit Marigrad.’

‘O. Mooi zo. Ik moet nu met deze man praten…’ Aral keek gehaast om zich heen en zijn oog viel op Droesjnakovi. ‘Droe, breng Cordelia alsjeblieft naar de ziekenzaal voor mij. Zorg dat ze wordt nagekeken, zorg dat ze…. Zorg voor alles.’

De kolonel was geen man die ergens op het hoofdkwartier achter een bureau zat. Hij zag er eerder uit alsof hij zojuist aan was komen vliegen van een of andere frontlinie, waar het ‘front’ dan ook mocht zijn in deze oorlog om loyaliteiten. Zijn uniform was vuil en gekreukt en zag eruit alsof hij erin had geslapen, en hij stonk zo naar rook dat hij Cordelia’s ‘berglucht’ overstemde. Zijn gezicht was gegroefd van vermoeidheid. Maar hij keek alleen grimmig, niet verslagen. ‘De gevechten in Marigrad zijn nu huis-aan-huis, admiraal,’ rapporteerde hij zonder omwegen.

Vorkosigan trok een grimas. ‘Dan wil ik er vliegers heen sturen. Kom met me mee naar de strategiekamer… wat is dat op uw arm, kolonel?’ De officier had een breed stuk witte en een smallere band bruine stof op zijn zwarte mouw om zijn bovenarm. ‘Identificatie, meneer. We wisten niet op wie we schoten, van dichtbij. Vordarians mensen dragen rood en geel, omdat dat het dichtst bij kastanjebruin en goud komt, denk ik. Dit moet natuurlijk het bruin en zilver van het huis Vorkosigan voorstellen.’

‘Daar was ik al bang voor.’ Vorkosigan keek zeer streng. ‘Haal het van uw arm. Verbrand het. En zorg dat uw ondergeschikten hetzelfde doen. U hebt al een uniform, kolonel, aan u verstrekt door de keizer. Hij is degene voor wie u vecht. Laat de verraders hun uniformen maar veranderen.’

De kolonel keek geschrokken bij de heftigheid van Vorkosigans reactie, maar meteen daarna begreep hij het; hij trok het lapje haastig van zijn arm en propte het in zijn zak. ‘Goed, meneer.’ Aral liet met voelbare moeite Cordelia’s hand los. ‘Ik zie je in onze vertrekken, lieverd. Later.’

Later in de week, als het zo doorging. Cordelia schudde machteloos haar hoofd, wierp nog een laatste blik op zijn gedrongen gestalte, alsof haar intensiteit hem op een of andere manier in een digitale code kon omzetten, zodat ze hem kon opslaan en later weer opvragen, en liep toen achter Droesjnakovi aan de ondergrondse doolhof van de basis Tanery in. Met Droe kon Cordelia in elk geval van Vorkosigans routebeschrijving afwijken en vasthouden aan haar wens om eerst in bad te gaan. En wat bijna net zo fijn was, was dat er in een kast in Arals vertrekken een stuk of zes nieuwe outfits in de juiste maat op haar hingen te wachten, die Droes goede, ten paleize ontwikkelde smaak verraadden.

De dokter van de basis had geen gegevens; Cordelia’s medische dossier bevond zich natuurlijk achter de vijandelijke linies in Vorbarr Sul-tana. Hij schudde zijn hoofd en startte een nieuw formulier op zijn rapportscherm. ‘Het spijt me, vrouwe Vorkosigan. We zullen gewoon bij het begin moeten beginnen. Ik hoop dat u daar begrip voor hebt. Heb ik goed begrepen dat u een vrouwenprobleem hebt gehad?’ Nee, mijn meeste problemen waren met mannen. Cordelia slikte haar woorden in. ‘Ik heb een placentaoverplaatsing gehad, eens even kijken, drie plus…’ Ze moest het op haar vingers natellen: ‘Ongeveer vijf weken geleden.’

‘Neemt u me niet kwalijk, een wat?’

‘Ik ben door middel van een chirurgische ingreep bevallen. Het ging niet goed.’

‘Ik begrijp het. Vijf weken postpartum.’ Hij maakte een notitie. ‘En wat voor klachten hebt u nu?’

Barrayar bevalt me niet, ik wil naar huis; mijn schoonvader wil mijn baby vennoorden, de helft van mijn vrienden zijn op de vlucht voor hun leven, en ik ka?i geen tien minuten alleen zijn met mijn man, die door jullie voor mijn ogen wordt verorberd, mijn voeten doen pijn, mijn hoofd doet pijn, mijn ziel doet pijn… Het was allemaal te gecompliceerd. De arme man wilde gewoon iets om in te vullen op zijn formulier, geen hele verhandeling. ‘Vermoeidheid,’ wist Cordelia uiteindelijk te bedenken. ‘Aha.’ Hij vrolijkte op en vulde deze bevredigende informatie in op zijn rapportscherm. ‘Vermoeidheid na de bevalling. Dat is normaal.’ Hij keek haar ernstig aan. ‘Hebt u er al over gedacht om wat lichaamsbeweging te nemen, vrouwe Vorkosigan?’

Загрузка...