ELF

Meneer,’ zei Kodelka op dringende toon tegen Vorkosigan, ‘het beveiligde companeel was gesaboteerd.’ De commandant van de KeiVei-bewakers die naast hem stond, knikte bevestigend. ‘Ik wilde het u net komen vertellen…’ Kodelka wierp een angstige blik op Negri’s lichaam, dat languit in het gras lag. Er zaten nu twee mannen van de KeiVei naast geknield die verwoede pogingen deden eerste hulp toe te passen: hartmassage, zuurstoftoediening en injecties met hypospray. Maar het lichaam bleef slap onder de druk die ze uitoefenden, het gezicht wasachtig en roerloos. Cordelia had de dood al eerder gezien en herkende de symptomen. Vergeet het maar, jongens, hem zullen jullie niet terugroepen. Deze keer niet. Hij is die laatste boodschap persoonlijk aan Ezar gaan overbrengen. Negri’s laatste rapport…

‘Hoe was het tijdschema van de sabotage?’ vroeg Vorkosigan. ‘Vertraagd of onmiddellijk?’

‘Het leek me onmiddellijk,’ rapporteerde de commandant van de bewaking. ‘Geen spoor van een timer of een ander apparaat. Iemand heeft gewoon de achterkant opengebroken en het binnenste kapotgeslagen.’ Alle blikken gingen naar de man van de KeiVei die wacht had gestaan voor de kamer met het companeel. Hij stond, net als de meeste anderen gekleed in een zwart uniform, ontwapend tussen twee van zijn collega’s in. Ze waren hun commandant naar buiten gevolgd toen het tumult op het gazon begon. Het gezicht van de gevangene had ongeveer dezelfde loodgrijze kleur als dat van Negri, maar werd bezield door een flakkerende angst. ‘En?’ zei Vorkosigan tegen de gardecommandant. ‘Hij ontkent dat hij het heeft gedaan,’ antwoordde de commandant schouderophalend. ‘Uiteraard.’

Vorkosigan keek naar de arrestant. ‘Wie is er na mij naar binnen gegaan?’

De bewaker keek verwilderd om zich heen. Plotseling wees hij naar Droesjnakovi, die nog steeds de jammerende Gregor vasthield. ‘Zij.’

‘Niet waar!’ zei Droe verontwaardigd. Haar greep verstevigde zich. Vorkosigan klemde zijn kiezen op elkaar. ‘Nou, ik heb geen snel-penta nodig om te weten dat een van jullie liegt. Er is nu geen tijd. Commandant, arresteer ze allebei. We zoeken het later wel uit.’ Vorkosigans blik streek ongerust langs de noordelijke horizon. ‘Jij’ — hij wees naar een andere man van de KeiVei — ‘verzamel elk transportmiddel dat je kunt vinden. We gaan ogenblikkelijk over tot evacuatie. Jij’ — tegen een van de wapendragers van Pjotr — ‘ga de mensen in het dorp waarschuwen. Ko, ga de dossiers halen, smelt wat er nog over is van het companeel weg met een plasmaboog en meld je weer bij mij.’ Kodelka wierp één gekwelde blik over zijn schouder naar Droesjnakovi en strompelde terug naar het huis. Droe stond als aan de grond genageld, verbijsterd, kwaad en bang, terwijl de koude wind haar rokken deed wapperen. Ze keek met een frons naar Vorkosigan. Ze merkte nauwelijks dat Kodelka wegliep.

‘Ga je eerst naar Hassadar?’ vroeg Pjotr op een eigenaardig milde toon aan zijn zoon.

‘Precies.’

Hassadar, de hoofdstad van het district van de Vorkosigans; daar waren keizerlijke troepen gelegerd. Een loyaal garnizoen? ‘Je bent niet van plan het bezet te houden, neem ik aan,’ zei Pjotr. ‘Natuurlijk niet.’ De wolfachtige glimlach van Vorkosigan kwam en ging. ‘Hassadar zal mijn eerste geschenk aan commodore Vordarian zijn.’

Pjotr knikte, alsof dit hem tevreden stelde. Cordelia’s hoofd tolde. Ondanks cle verrassing van Negri leken noch Pjotr noch Aral ook maar enigszins in paniek te zijn. Geen verspilde beweging, geen verspilde woorden.

‘U,’ zei Aral met gedempte stem tegen Pjotr, ‘neemt de jongen.’ Pjotr knikte. ‘Ontmoet ons… Nee. Vertel zelfs mij niet waar. Neem contact met ons op.’

‘Goed.’

‘Neem Cordelia mee.’

Pjotrs mond ging open en sloot weer, en tussendoor zei hij alleen: ‘Ah.’

‘En sergeant Bothari. Voor Cordelia. Aangezien Droe — tijdelijk — buiten dienst is.’

‘Dan moet ik Esterhazy hebben,’ zei Pjotr. ‘Ik heb de rest van uw mannen nodig,’ zei Aral.

‘Goed.’ Pjotr nam zijn wapendrager Esterhazy apart en sprak zacht tegen hem; plotseling rende Esterhazy de heuvel op. Mannen verspreidden zich in alle richtingen naarmate hun bevelen hen via de commandoketen bereikten. Pjotr riep een andere livreiknecht bij zich en droeg hem op met zijn grondmobiel naar het westen te rijden. ‘Hoe ver, meneer?’

‘Zo ver als je vindingrijkheid je brengt. Probeer dan te ontkomen en voeg je weer bij meneer regent, goed?’

De man knikte en rende net zo hard weg als Esterhazy.

‘Sergeant, u zult vrouwe Vorkosigans stem gehoorzamen alsof het de mijne was,’ zei Aral tegen Bothari.

‘Altijd, meneer.’

ik heb die lichtvlieger nodig,’ zei Pjotr met een knikje naar Negri’s beschadigde voertuig, waar weliswaar geen rook meer afkwam, maar dat er in Cordelia’s ogen toch niet erg luchtwaardig uitzag. Bij lange na niet in een staat om wild mee te vliegen en duikvluchten mee te maken om vastbesloten vijanden te ontlopen… Hij is in ongeveer net zo ’n goede conditie hiervoor als ik, vreesde ze. ‘En Negri,’ vervolgde Pjotr. ‘Dat zou hij waarderen,’ zei Aral.

‘Daar ben ik zeker van.’ Pjotr gaf een kort knikje en wendde zich tot het eerstehulpteam. ‘Hou maar op, jongens, het haalt nu niets meer uit.’ Hij droeg hun op het lichaam in de lichtvlieger te laden. Ten slotte wendde Aral zich tot Cordelia, eindelijk, voor het eerst. ‘Lieve kapitein…’ Dezelfde kalme uitdrukking lag al op zijn gezicht sinds Negri uit de lichtvlieger was gevallen. ‘Aral, was dit voor ook maar iemand behalve mij een verrassing?’

‘Ik wilde je er niet mee lastig vallen toen je zo ziek was.’ Zijn lippen werden smal. ‘We hadden ontdekt dat Vordarian complotteerde, op het hoofdkwartier en elders. Illyans onderzoek was een briljante ingeving. Topbeveiligingsmensen hebben waarschijnlijk zo’n soort intuïtie. Maar voordat we een man van Vordarians kaliber en met zijn contacten konden veroordelen wegens hoogverraad, hadden we keihard bewijs nodig. De Raad van Graven staat als instantie zeer afwijzend tegenover keizerlijke bemoeienis met hun leden. We konden niet met een of andere vage samenzwering aankomen. Maar gisteravond heeft Negri me laten weten dat hij zijn bewijs in handen had, genoeg om eindelijk stappen te kunnen ondernemen. Hij had een keizerlijk besluit van me nodig om een regerende districtsgraaf te arresteren. Het was de bedoeling dat ik vanavond naar Vorbarr Sultana zou gaan om toezicht te houden op de operatie. Vordarian is duidelijk gewaarschuwd. Oorspronkelijk zou hij pas over een maand actie ondernemen, bij voorkeur vlak na een succesvolle moordaanslag op mij.’

‘Maar…’

‘Ga nu.’ Hij duwde haar naar de lichtvlieger. ‘Vordarians troepen zullen hier over een paar minuten zijn. Jullie moeten hier weg zien te komen. Wat hij verder ook in handen heeft, zijn positie is niet veilig zolang Gregor vrij is.’

‘Aral…’ Haar stem klonk als een dom gepiep; ze slikte iets door dat aanvoelde als gevriesdroogde brokjes speeksel. Ze wilde wel duizend vragen stellen, tienduizend tegenwerpingen maken. ‘Wees voorzichtig.’

‘Jij ook.’ Er vlamde een laatste licht op in zijn ogen, maar zijn gezicht was al afstandelijk, meegevoerd op het opzwepende innerlijke ritme van tactische berekeningen. Geen tijd.

Aral liep naar Droe om Gregor van haar over te nemen en fluisterde haar iets toe; met tegenzin gaf ze de jongen aan hem over. Ze stapten de lichtvlieger in; Bothari ging achter het bedieningspaneel zitten, Gordel ia wrong zich achterin naast het lichaam van Negri, en Gregor werd op haar schoot geduwd. De jongen maakte geen enkel geluid, maar sidderde alleen. Hij keek met zijn wijd open, geschokte ogen op in de hare. Ze sloeg automatisch haar armen om hem heen. Hij pakte haar niet vast, maar legde zijn armen om zijn eigen bovenlijf. Negri, die slap opzij hing, was nu nergens meer bang voor, en ze benijdde hem bijna.

‘Heb je gezien wat er met je moeder is gebeurd, Gregor?’ fluisterde Cordelia tegen hem.

‘De soldaten hebben haar meegenomen.’ Zijn stemmetje was dun en vlak.

De overbelaste lichtvlieger steeg met sprongetjes op, en Bothari koerste in grote lijnen heuvelopwaarts; het toestel zwalkte slechts een paar meter boven de grond. Het jankte en kreunde en rammelde. Inwendig deed Cordelia hetzelfde. Ze draaide zich om en keek door de verwrongen kap naar achteren voor een blik — een laatste blik — op Aral, die zich had omgedraaid en zich in looppas naar de oprijlaan repte, waar zijn soldaten een bonte verzameling privé- en regeringsvoertuigen bijeenbrachten. Waarom nemen we er daar niet een van? ‘Als je over de tweede kam heen bent, ga dan naar rechts als je kunt, sergeant,’ instrueerde Pjotr Bothari. ‘Volg de kreek.’ Takken sloegen tegen de kap toen Bothari minder dan een meter boven het kabbelende water en de scherpe rotsblokken vloog. ‘Land op die kleine open plek daar en zet de motor af,’ gelastte Pjotr. ‘Verwijder alle elektrisch aangedreven voorwerpen die je bij je draagt.’ Hij ontdeed zich van zijn chrono en een comlink. Cordelia legde haar chrono af.

Bothari zette de vlieger voorzichtig neer naast de kreek, onder een paar van de aarde geïmporteerde bomen die hun bladeren slechts gedeeltelijk hadden laten vallen en vroeg: ‘Vallen daar ook wapens onder, meneer?’

‘Vooral wapens, sergeant. De accu van een bedwelmer ziet er op een scanner uit als een fakkel. De batterij van een plasmaboog licht op als een vreugdevuur.’

Bothari viste er twee van elk van zijn lijf, plus andere nuttige apparaten: een handtrekker, zijn comlink, zijn chrono en een of ander klein toestel om diagnoses te stellen. ‘Mijn mes ook, meneer?’

‘Een vibrames?’

‘Nee, alleen staal.’

‘Hou dat maar.’ Pjotr boog zich over het bedieningspaneel van de lichtvlieger en begon de automatische piloot te herprogrammeren, iedereen eruit. Sergeant, zorg dat de kap half open blijft staan.’ Bothari vervulde deze taak met behulp van een kiezelsteen die hij met kracht in de sponning sloeg waar de kap in hoorde te vallen, en toen draaide hij zich razendsnel om vanwege een geluid uit het kreupelhout.

‘Ik ben het,’ klonk de hijgende stem van wapendrager Esterhazy. Esterhazy, die veertig jaar oud was, nog een jongeman vergeleken bij sommige van Pjotrs andere grijze veteranen, hield zichzelf in topconditie; hij moest wel heel hard gerend hebben om zo buiten adem te zijn. ‘Ik heb ze, meneer.’

De ‘ze’ in kwestie bleken vier van Pjotrs paarden te zijn, die aan elkaar waren vastgebonden met koorden die bevestigd waren aan de metalen staven in hun mond die de Barrayaranen ‘bitten’ noemden. Cordelia vond het maar zeer kleine besturingspanelen voor zulke grote transportmiddelen. De enorme beesten bewogen nerveus, stampten en schudden rinkelend hun hoofd, met hun rode neusgaten rond en wijd opengesperd, onheilspellende volumineuze gestaltes in de begroeiing.

Pjotr was klaar met het herprogrammeren van de automatische piloot. ‘Bothari, kom eens,’ zei hij. Samen manoeuvreerden ze Negri’s lichaam terug in de stoel van de piloot en gespten hem de veiligheidsgordel om. Bothari startte de luchtvlieger en sprong eruit. Hij steeg slingerend op, botste bijna tegen een boom aan en hotste terug over de heuvelrug. Pjotr, die stond te kijken hoe hij opsteeg, mompelde zachtjes: ‘Groet hem voor me, Negri.’

‘Waar stuurt u hem heen?’ vroeg Cordelia. Het walhalla?

‘Naar de bodem van het meer,’ zei Pjotr met enige tevredenheid. ‘Daar zullen ze een hele puzzel aan hebben.’

‘Zullen de achtervolgers hem niet opsporen? En hem er weer uithijsen?’

‘Uiteindelijk wel. Maar als het goed is, komt hij neer in het deel dat tweehonderd meter diep is. Daar zullen ze tijd voor nodig hebben. En ze zullen in eerste instantie niet weten wanneer hij is neergestort en hoeveel lichamen eruit ontbreken. Ze zullen dat hele deel van de bodem van het meer moeten afzoeken om zich ervan te vergewissen dat Gregor daar niet ligt. En als je iets niet vindt, is dat nooit echt afdoend bewijs, hè? Zelfs dan zullen ze het nog niet zeker weten. Naar de paarden, mensen, we gaan op weg.’ Hij liep vastberaden naar zijn dieren. Cordelia volgde hem weifelend. Paarden. Zou je ze slaven, symbionten of commensalen moeten noemen? Die waar Esterhazy haar heen leidde, was tot aan de rug gemeten ongeveer een meter vijftig hoog. Het zadel bevond zich op gelijke hoogte met haar kin; hoe zou ze daar ooit op moeten komen? Het paard zag er van zo dichtbij veel groter uit dan als het schilderachtig stond te grazen in de wei, ver weg. De bruine behaarde huid van zijn schouder huiverde plotseling. O god, ze hebben me een defecte gegeven, hij krijgt stuiptrekkingen… Er ontsnapte haar een zacht kreetje.

Bothari was op een of andere manier op het zijne geklommen. Hij werd in elk geval niet overweldigd door de afmetingen van het dier. Met zijn lengte deed hij het volgroeide beest op een pony lijken. Als stadsmens was Bothari niet gewend aan paarden en hij leek een en al knieën en ellebogen, ondanks de rijlessen die Pjotr hem had weten op te dringen in de maanden dat hij bij hem in dienst was geweest. Maar hij had zijn rijdier duidelijk onder bedwang, hoe onbeholpen en ruw zijn bewegingen ook waren.

‘Jij gaat voorop, sergeant,’ zei Pjotr tegen hem. ‘Ik wil dat we zo ver uit elkaar rijden dat we elkaar nog net kunnen zien. Niet op een kluitje. Volg het pad naar de platte rots, je weet wel waar en wacht daar op ons.’

Bothari trok met een ruk het hoofd van zijn paard de andere kant op en schopte het in zijn flanken, waarna hij het bospad af klepperde in de tred die je zitvlak op en neer deed bonken en die een ‘handgalop’ heette.

De zogenaamd krakerige Pjotr zwaaide zich in één vloeiende beweging in het zadel; Esterhazy gaf hem Gregor aan en Pjotr hield de jongen voor zich vast. Gregor leek zowaar een beetje op te vrolijken bij de aanblik van de paarden, Cordelia kon zich niet voorstellen waarom. Pjotr deed schijnbaar helemaal niets, maar zijn paard ging keurig klaarstaan om het pad op te lopen. Telepathie, concludeerde Cordelia in het wilde weg. Ze zijn hier gemuteerd tot telepaten en hebben me dat nooit verteld… Of misschien had het paard wel telepathische gaven. ‘Kom op, vrouwmens, jij bent de volgende,’ snauwde Pjotr haar ongeduldig toe.

Wanhopig stak Cordelia haar voet door hoe-heet-zo’n-ding-ook-weer, de stijgbeugel, greep zich vast en hees zich op. Het zadel gleed langzaam om de buik van het paard, samen met Cordelia, totdat ze eronder hing, in een woud van paardenbenen. Ze viel met een dreun op de grond en kroop snel uit de weg. Het paard draaide zijn nek om en tuurde naar haar, met een wanhoop die veel milder was dan de hare, en stak toen zijn rubberachtige lippen uit naar de grond en begon aan wat onkruid te knabbelen. ‘O, god,’ kreunde Pjotr geërgerd.

Esterhazy steeg weer af en rende op haar af om haar overeind te helpen. ‘Mevrouw. Is alles goed met u? Sorry, dat was mijn fout, ik had het u eerder moeten vragen, eh, hebt u nog nooit paardgereden?’

‘Nooit,’ bekende Cordelia. Hij trok haastig het zadel los, legde het weer op de juiste plaats en bevestigde het extra stevig. ‘Misschien kan ik lopen. Of rennen.’ Of mijn polsen doorsnijden. Aral, waarom heb je me met deze dollemannen op pad gestuurd?

‘Het is heus niet zo moeilijk, mevrouw,’ beloofde Esterhazy haar. ‘Uw paard zal de andere volgen. Rose is de zachtaardigste merrie van de hele stal. Heeft ze geen lief gezicht?’

Kwaadaardige bruine ogen met een paarse kern negeerden Cordelia. ‘Ik kan het niet.’ Haar adem stokte in een snik, de eerste van deze afgrijselijke dag.

Pjotr keek even naar de lucht, en toen achterom over zijn schouder. ‘Waardeloze Bètaanse trut,’ grauwde hij haar toe. ‘Je hoeft mij niet wijs te maken dat je nooit schrijlings hebt gereden.’ Hij ontblootte zijn tanden. ‘Doe maar alsof het mijn zoon is.’

‘Hier, geef me uw knie,’ zei Esterhazy na een ongeruste blik op de graaf, en hij maakte een kom van zijn handen.

Je mag het hele heen hebben. Ze beefde van woede en angst. Ze keek kwaad naar Pjotr en deed weer een greep naar het zadel. Op een of andere manier slaagde Esterhazy erin haar aan boord te tillen. Ze greep zich vast of haar leven ervan afhing en besloot na één blik om niet naar beneden te kijken.

Esterhazy wierp haar teugels op naar Pjotr, die ze met een moeiteloos polsgebaar opving en haar paard achter zich aan meevoerde. Het pad werd een caleidoscoop van bomen, rotsblokken, zuigende modderplassen en zwiepende takken, die allemaal langs haar schoten en sloegen. Haar buik begon pijn te doen, haar nieuwe litteken stak. Als het weer begint te bloeden vanbinnen… Ze gingen verder en verder. Uiteindelijk schakelden ze met een schok over van een handgalop naar een stapvoetse gang. Ze knipperde met haar ogen. Haar gezicht gloeide, ze hijgde en was misselijk van duizeligheid. Op een of andere manier waren ze naar een open plek geklommen die uitkeek over het meer, nadat ze om de brede ondiepe inham heen gereden waren die links van het landgoed van de Vorkosigans lag. Toen haar blik scherper werd, kon ze tegen de roodbruine achtergrond het groene lapje onderscheiden dat het glooiende gazon van het oude stenen huis was. Aan de overkant van het water lag het kleine dorpje. Voor hen uit zat Bothari gehurkt in het struikgewas te wachten, uit het zicht, met zijn briesende paard aan een boom gebonden. Hij stond geluidloos op, liep naar hen toe en staarde bezorgd naar Cordelia. Ze liet zich half naar beneden vallen, half glijden, en werd door hem opgevangen.

‘U gaat te hard voor haar, meneer. Ze is nog ziek.’

Pjotr snoof. ‘Ze zal een heel stuk zieker zijn als Vordarians troepen ons inhalen.’

‘Ik red het wel,’ bracht Cordelia hijgend uit, voorovergebogen. ‘Over een minuutje. Geef me… een minuutje.’ De bries, die koeler werd nu de herfstzon naar haar avondstand was gezakt, likte langs haar warme huid. De hemel was betrokken tot een egale schaduwloze melkkleur. Stukje bij beetje kon ze zich oprichten tegen de buikpijn in. Esterhazy kwam op de open plek aan, waarmee hij de rij in een minder hectisch tempo sloot.

Bothari knikte naar het groene lapje in de verte. ‘Daar zijn ze.’ Pjotr kneep zijn ogen half dicht; Cordelia tuurde ingespannen. Er landden een paar vliegers op het gazon. Niet die van Arak Er golfden mannen uit te voorschijn als zwarte mieren in bun militaire uniformen, misschien een of twee heldere stipjes van kastanjebruin en goud ertussen, en een paar vlekjes donkergroen van de officieren. Geweldig. Onze vrienden en onze vijanden dragen allemaal hetzelfde uniform. Wat doen we nu, ze allemaal neerschieten en God hen laten sorteren? Pjotr keek zeer ontstemd. Sloegen ze zijn huis kort en klein, daarbeneden, op zoek naar de voortvluchtigen?

‘Als ze tellen hoeveel paarden er ontbreken uit de stal, zullen ze dan niet begrijpen waar we heen zijn gegaan en hoe?’ vroeg Cordelia. ‘Ik heb ze allemaal losgelaten, mevrouw,’ zei Esterhazy. ‘Dan hebben ze in elk geval allemaal nog een kans. Ik weet niet hoeveel we er terug zullen krijgen.’

‘De meeste zullen in de buurt rond blijven hangen, vrees ik,’ zei Pjotr. ‘In de hoop dat ze hun graan krijgen. Ik wou dat ze het besef hadden om ervandoor te gaan. God weet wat voor wreedheden die vandalen verzinnen, als dat de enige prooi is waarop ze de hand kunnen leggen.’ Er landden drie vliegers rond het dorpje. Gewapende mannen kwamen eruit en verdwenen tussen de huizen.

‘Ik hoop dat Kai ze allemaal op tijd heeft gewaarschuwd,’ mompelde Esterhazy.

‘Waarom zouden ze die arme mensen lastig vallen?’ vroeg Cordelia. ‘Wat zoeken ze daar?’

‘Ons, mevrouw,’ zei Esterhazy grimmig. Op haar verwarde blik vervolgde hij: ‘De wapendragers. Onze gezinnen. Ze zijn op jacht naar gijzelaars daar beneden.’

Esterhazy had een vrouw en twee kinderen in de hoofdstad, herinnerde Cordelia zich. Wat gebeurde er op dit ogenblik met hen? Had iemand hen gewaarschuwd? Esterhazy keek alsof hij zich hetzelfde afvroeg.

‘Vordarian zal ongetwijfeld gijzelaars nemen,’ zei Pjotr. ‘Hij kan nu niet meer terug. Hij moet winnen of sterven.’

Sergeant Bothari’s smalle kaak bewoog terwijl hij door de toenemende duisternis tuurde. Had iemand eraan gedacht om vrouw Hysopi te waarschuwen?

‘Ze zullen wel snel vanuit de lucht gaan zoeken,’ zei Pjotr. ‘Tijd om dekking te zoeken. Ik ga voorop. Sergeant, neem haar teugels.’ Hij draaide zijn paard om en verdween in bet kreupelhout, een pad volgend dat zo vaag was dat Cordelia het niet als zodanig herkend zou hebben. Bothari en Esterhazy moesten haar samen weer op haar transportmiddel tillen. Pjotr verkoos een stapvoetse gang boven een draf, niet ter wille van haar, vermoedde Cordelia, maar voor zijn dieren, die donker waren van het zweet. Na die eerste afschuwelijke galop was een stapvoetse gang een verademing. In het begin. Ze reden tussen bomen en struiken door, langs een ravijn, over een bergrug, waar de hoeven van de paarden over de stenen schraapten. Ze spande zich in om het gierende geluid van vliegers boven hun hoofd te horen. Toen er één kwam, nam Bothari haar mee in een woeste, duizelingwekkende galop naar beneden een ravijn in, waar ze afstegen en minutenlang weggedoken zaten onder een uitstekende rotsrand totdat het gegier wegstierf. Weer omhoogkomen uit het ravijn was nog moeilijker. Ze moesten de paarden bij de teugels naar boven leiden; Bothari leek die van hem bijna de gevaarlijke, dichtbegroeide helling op te slepen.

Het werd donkerder, kouder en winderiger. Twee uur werden er drie, vier, vijf, en de rookachtige duisternis werd inktzwart. Ze reden vlak achter elkaar, met de paarden neus aan staart, om Pjotr niet kwijt te raken. Het begon te regenen, een droevige donkere motregen die Cordelia’s zadel nog glibberiger maakte.

Rond middernacht kwamen ze bij een open plek, nauwelijks minder donker dan de schaduwen, en eindelijk gaf Pjotr het bevel halt te houden. Cordelia ging tegen een boom zitten, door uitputting overmand, tot het uiterste gespannen, en hield Gregor op schoot. Bothari verdeelde een proviandreep die hij in zijn zak had gehad, hun enige voedsel, tussen Cordelia en Gregor. Met Bothari’s uniformjasje om zich heen geslagen kreeg Gregor het eindelijk warm genoeg om in slaap te vallen. Cordelia’s benen gingen slapen onder hem, maar hij was in elk geval een bundeltje warmte.

Waar zou Aral nu zijn? Trouwens, waar waren ze zelf? Cordelia hoopte dat Pjotr het wist. Ze konden hooguit vijf kilometer per uur hebben afgelegd, met al dat stijgen en dalen en zigzaggen. Dacht Pjotr echt dat ze hun achtervolgers op deze manier om de tuin konden leiden?

Pjotr, die een tijdje onder zijn eigen boom een paar meter verderop had gezeten, stond op en liep het struikgewas in om te plassen, en kwam toen terug om in het donker naar Gregor te kijken. ‘Slaapt hij?’

‘Ja. Verbazingwekkend genoeg.’

‘Hm. De jeugd,’ gromde Pjotr. Afgunst?

Zijn toon was niet zo vijandig als eerder op de dag, en Cordelia waagde het te vragen: ‘Denkt u dat Aral nu in Hassadar is?’ Ze kon zich er niet toe brengen om te vragen: Denkt u dat hij het heeft gehaald naar Hassadar?

‘Hij zal er zo langzamerhand alweer weg zijn.’

‘Ik dacht dat hij het garnizoen daar zou mobiliseren.’

‘Mobiliseren en verspreiden, in honderd verschillende richtingen. En welk peloton heeft de keizer? Dat weet Vordarian niet. Maar met een beetje geluk laat die verrader zich verlokken om Hassadar te bezetten.’

‘Geluk?’

‘Een kleine maar waardevolle afleidingsmanoeuvre. Hassadar heeft voor geen van beide partijen noemenswaardige strategische waarde. Maar Vordarian moet een deel van zijn — ongetwijfeld eindige aantal — loyale troepen afsplitsen om het te bezetten, diep in vijandig gebied met een lange guerrillatraditie. Wij zullen betrouwbare informatie krijgen over alles wat ze daar doen, maar de bevolking zal voor hen volkomen ondoorzichtig zijn.

En het is mijn hoofdstad. Hij bezet de districtshoofdstad van een graaf met keizerlijke troepen; dat zal al mijn medegraven aan het denken zetten. Ben ik de volgende? Aral is waarschijnlijk verder gereisd naar Tanery, een basis voor ruimteveren. Hij moet een onafhankelijke communicatieweg openen met de strijdkrachten die in de ruimte gelegerd zijn, als Vordarian het keizerlijke hoofdkwartier inderdaad heeft afgesloten. De loyaliteit van de ruimtetroepen zal doorslaggevend zijn. Ik voorspel een hevige uitbarsting van technische problemen in hun communicatieruimtes, als de bevelhebbers van de schepen zich verdringen om erachter te komen wie de winnende partij zal zijn.’ Pjotr stootte een macaber gegrinnik uit, in de schaduw. ‘Vordarian is te jong om zich de oorlog van keizer Joeri de Dwaze te herinneren. Dat is pech voor hem. Maar hij heeft al genoeg voordeel, met zijn snelle start, en ik zou hem niet graag nog meer gunnen.’

‘Hoe snel… is het allemaal gegaan?’

‘Snel. Er was nog geen teken van enige onrust toen ik rond het middaguur in de hoofdstad was. Die moet meteen nadat ik er weg was zijn uitgebroken.’

Even hing er een kilte tussen hen die niets met de regen te maken had, toen ze zich beiden herinnerden waarom Pjotr dat tochtje vandaag had gemaakt.

‘Heeft de hoofdstad… grote strategische waarde?’ vroeg Cordelia, die van onderwerp veranderde omdat ze die rauwe wond niet weer wilde openrijten.

‘In bepaalde oorlogen zou ze die wel hebben. In deze niet. Dit is geen oorlog om grondgebied. Ik vraag me af of Vordarian dat beseft. Het is een oorlog om loyaliteiten, om de geest van de mensen. Geen enkel materieel object is van meer dan voorbijgaand tactisch belang. Maar Vorbarr Sultana is wel een centrum van communicatie, en communicatie is veel. Maar het is niet het enige centrum. Parallelle distributie zal ook voldoende zijn.’

Wij hebben helemaal geen middelen van communicatie, dacht Cordelia mat. Hier buiten in het bos in de regen. ‘Maar als Vordarian op dit moment het keizerlijke militaire hoofdkwartier in handen heeft…’

‘Wat hij nu in handen heeft is, tenzij ik me vergis, een heel groot gebouw vol chaos. Ik betwijfel of een kwart van de mannen op hun post is, en de helft daarvan is bezig met het beramen van sabotage ten behoeve van de partij die ze in het geheim steunen. De rest rent rond op zoek naar een schuilplaats of probeert hun gezin de stad uit te krijgen.’

‘Zal kapitein Vorpatril veilig… Zal Vordarian de heer en vrouwe Vorpatril lastig vallen, denkt u?’ De baby van Alys Vorpatril was bijna voldragen. ‘Toen ze Cordelia had bezocht in het KeiMil — was dat nog maar tien dagen geleden? — was haar soepele tred inmiddels veranderd in een zware platvoetige waggelgang, en haar buik was een schommelende, hoge voetbal. Haar arts beloofde haar een grote jongen. Ivan, zou hij genoemd worden. Zijn kinderkamer was volledig ingericht en geschilderd, had ze gekreund, en nü zou een goede tijd zijn… Nü was geen goede tijd meer.

‘Padma Vorpatril zal boven aan de lijst staan. Ze zullen zeker jacht op hem maken. Hij en Aral zijn nu de laatste afstammelingen van prins Xav, als iemand gek genoeg is om dat verdomde opvolgingsdebat nieuw leven in te blazen. Of als er iets met Gregor gebeurt.’ Hij beet zijn laatste zin af alsof hij het noodlot met zijn tanden tegen kon houden.

‘En vrouwe Vorpatril en de baby ook?’

‘Alys Vorpatril misschien niet. Maar de jongen zeker.’

Niet echt twee onafhankelijke personen, op dit ogenblik.

De wind was eindelijk gaan liggen. Cordelia hoorde de paarden met hun tanden planten afscheuren en gestaag kauwen.

‘Zullen de paarden niet zichtbaar zijn via thermische sensoren? En wij ook, hoewel we alles met accu’s hebben weggedaan? Ik zie niet in hoe ze ons lang over het hoofd kunnen zien.’ Waren er op dit moment troepen boven hen, ogen in de wolken?

‘O, alle mensen en dieren in deze heuvels zullen zichtbaar zijn met hun thermische sensoren, als ze die eenmaal de juiste kant op richten.’

‘Alle? Ik heb niets gezien.’

‘We zijn vanavond een stuk of twintig kleine hoeves gepasseerd. Alle mensen en hun koeien, hun geiten, hun edelherten, hun paarden en hun kinderen. We zijn strootjes in een hooiberg. Maar het is wel verstandig om binnenkort uit elkaar te gaan. Als we morgen voordat de ochtend halverwege is bij het pad onder aan de Amiepas zijn, heb ik wel een paar ideeën.’

Tegen de tijd dat Bothari haar weer op Rose hees, werd de diepe duisternis grijzig. Het licht dat voorafging aan de zonsopgang sijpelde het bos in toen ze weer op pad gingen. Boomtakken waren houtskoolstaafjes, druipend van de mist. Ze klemde zich in zwijgende ellende aan haar zadel vast, meegevoerd door Bothari. De eerste twintig minuten van de rit sliep Gregor gewoon door, met open mond en slap en bleek in Pjotrs arm.

Het toenemende licht onthulde de schade die de nacht had aangericht. Bothari en Esterhazy waren allebei modderig en haveloos, met een waas van stoppels, en hun bruin-met-zilveren uniform was gekreukt.

Bothari, die zijn jasje aan Gregor had gegeven, reed in hemdsmouwen. De openstaande ronde kraag van zijn overhemd gaf hem het aanzien van een veroordeelde misdadiger die naar het blok werd gevoerd om onthoofd te worden. Pjotrs generaalsuniform had het aardig overleefd, maar het stoppelige gezicht met de rode ogen dat erboven uitstak was dat van een zwerver. Zelf voelde Cordelia zich hopeloos slonzig, met haar natte slierten haar, haar mengelmoes aan oude kleren en haar sloffen.

Het kan altijd nog erger. Ik had nog in verwachting kunnen zijn. Als ik nu sterf, sterf ik in elk geval in mijn eentje. Was de kleine Miles op dit ogenblik veiliger dan zijzelf? Anoniem in zijn replicator op een plank ergens in het beveiligde laboratorium van Vaagen en Henri? Ze kon het hopen, al kon ze het niet geloven. Jullie Barrayaraanse klootzakken kunnen mijn zoon maar beter met rust laten.

Ze zigzagden een lange helling op. De paarden hijgden als blaasbalgen hoewel ze nog maar net weer liepen, ze werden weigerachtig en struikelden over wortels en stenen. Ze kwamen in een klein dal tot stilstand. Paarden en mensen dronken uit het modderige beekje. Esterhazy maakte de zadelriemen weer los. Hij krabde de paarden onder hun hoofdbanden en ze duwden hun neus tegen hem aan en doorzochten zijn lege zakken naar lekkere hapjes. Hij fluisterde hun verontschuldigingen en aanmoedigingen toe. ‘Het komt allemaal goed, Rosie, aan het eind van de dag kun je uitrusten. Nog maar een paar uur.’ Dat was meer informatie dan Cordelia van wie dan ook gekregen had.

Esterhazy liet de paarden over aan Bothari en ging met Pjotr mee het bos in; ze klauterden de heuvel op. Gregor hield zich bezig met het verzamelen van planten en probeerde die aan de paarden te voeren. Ze pakten de inheemse Barrayaraanse planten met hun lippen aan en lieten ze dan slordig weer uit hun mond vallen: niet te eten. Gregor bleef het groen oppakken en opnieuw aanbieden, en probeerde het langs de bitten van de paarden naar binnen te schuiven. ‘Weet jij wat de graaf is gaan doen?’ vroeg Cordelia aan Bothari. Hij haalde zijn schouders op. ‘Contact met iemand leggen. Dit is niks.’ Een ruk van zijn hoofd in onduidelijke richting gaf hun nacht van rondtrekken door het kreupelhout aan.

Cordelia kon het daar alleen maar mee eens zijn. Ze ging op haar rug liggen en luisterde of ze lichtvliegers hoorde, maar er was alleen het geluid van het kabbelende water in het beekje, en als een soort echo daarvan het knorren van haar lege maag. Ze werd één keer gedwongen te bewegen, om de hongerige Gregor ervan te weerhouden een van de mogelijk giftige planten zelf te proberen. ‘Maar deze aten de paarden wel,’ protesteerde hij. ‘Nee!’ Cordelia huiverde bij de gedetailleerde beelden van ongunstige biochemische en histaminereacties die als een moleculaire optocht door haar hoofd dansten. ‘Dat is een van de eerste dingen die je je moet aanleren voor de Bètaanse Sterrenkundige Verkenning, weet je. Nooit vreemde dingen in je mond stoppen voordat ze zijn gecontroleerd door het lab. Je moet zelfs proberen je ogen, mond en slijmvliezen niet aan te raken.’

Dat bracht Gregor ertoe onbewust langs zijn neus en in zijn ogen te wrijven. Cordelia zuchtte en ging weer zitten. Ze zoog op haar tong terwijl ze aan het water uit het beekje dacht en hoopte dat Gregor haar niet op haar inconsequentie zou wijzen. Gregor gooide kiezelsteentjes in de plassen.

Een vol uur later kwam Esterhazy terug. ‘Kom mee.’ Deze keer voerden ze de paarden aan de teugels mee, een onmiskenbaar teken dat er een steile klim kwam. Cordelia klauterde en schramde haar handen. De flanken van de paarden zwoegden. Over de top, naar beneden, weer naar boven, en ze kwamen uit bij een modderig karrenspoor door het bos.

‘Waar zijn we?’ vroeg Cordelia.

‘De weg naar de Amiepas, mevrouw,’ antwoordde Esterhazy. ‘Is dit een weg?’ mompelde Cordelia ontzet, terwijl ze hem naar beide kanten afstaarde. Pjotr stond een stukje verderop bij een andere oude man die de teugels van een robuust klein zwart-met-wit paard vasthield.

Het paard zag er een stuk verzorgder uit dan de oude man. Zijn witte vacht straalde en zijn zwarte vacht glansde. Zijn manen en staart waren geborsteld zodat ze zo zacht als dons waren. Maar zijn benen en vetlokken waren nat en donker, en zijn buik bespat met verse modder. Behalve een oud cavaleriezadel, net als het paard van Pjotr, droeg het gevlekte paard ook nog vier grote zadeltassen, een stel vóór en een stel achter het zadel, en een opgerolde slaapzak. De oude man, die net zo ongeschoren was als Pjotr, droeg een jasje van de Keizerlijke Posterijen dat zo versleten was dat de blauwe kleur grijs was geworden. Dit was aangevuld met losse onderdelen van andere oude uniformen: een zwart legerhemd, een oude groene broek van een groot tenue en versleten maar goed in het vet gezette kniehoge officiersrijlaarzen aan zijn gebogen o-benen. Hij droeg ook een vilten hoed die bij geen enkel uniform hoorde, met een paar droogbloemen achter de verbleekte gedessineerde band gestoken. Hij smakte met zijn zwartgevlekte lippen en staarde naar Cordelia. Hij miste een paar tanden; de rest was lang en geelbruin.

De blik van de oude man viel op Gregor, die Cordelia’s hand vasthield. ‘Dus dat is hem, hè? Huh. Stelt niet veel voor.’ Hij spoog bedachtzaam in het onkruid langs het pad.

‘Hij kan nog best wat worden,’ beweerde Pjotr. ‘Als hij er de tijd voor krijgt.’

‘Ik zal zien wat ik kan doen, generaal.’

Pjotr grinnikte als om een grapje voor ingewijden. ‘Heb je proviand bij je?’

‘Natuurlijk.’ De oude man grijnsde en draaide zich om teneinde in een van zijn zadeltassen te zoeken. Hij haalde een pakje rozijnen in een afgedankt stuk plastic te voorschijn, een paar blokjes bruinige kristallen die in bladeren waren gewikkeld, en wat oogde als een handjevol stroken leer, opnieuw in een verpakking van een gebruikte plastic doorslag. Cordelia zag een opschrift: ‘Herziening van het Postreglement C6.77a, gewijzigd 6/17. Archiveer onmiddellijk in Permanent Archief.’ Pjotr bekeek de voorraad kritisch. ‘Gedroogde geit?’ vroeg hij terwijl hij naar de leerachtige substantie knikte. ‘Voor het grootste deel,’ zei de oude man.

‘We nemen de helft. En de rozijnen. Bewaar de ahornsuiker maar voor de kinderen.’ Maar Pjotr stopte er één blokje van in zijn mond. ‘Ik zie je over ongeveer drie dagen tot een week. Je herinnert je de gebruikelijke procedure uit Joeri’s Oorlog, hè?’

‘Jazeker,’ zei de oude man lijzig.

‘Sergeant.’ Pjotr wenkte Bothari. ‘Jij gaat met de majoor hier mee. Neem haar mee, en de jongen. Hij zal jullie naar een schuilplaats brengen. Hou jullie gedeisd totdat ik jullie kom halen.’

‘Ja, meneer,’ zei Bothari met vlakke stem. Alleen zijn heen en weer schietende blik verraadde zijn onrust.

‘Wat hebben we hier, generaal?’ informeerde de oude man terwijl hij opkeek naar Bothari. ‘Een nieuwe?’

‘Een stadsjongen,’ zei Pjotr. ‘Van mijn zoon. Hij zegt niet veel. Maar hij is goed in het doorsnijden van kelen. Hij redt het wel.’

‘Ja? Mooi.’

Pjotr bewoog een stuk langzamer. Hij wachtte met opstijgen tot Esterhazy hem een voetje gaf. Hij ging met een zucht in zijn zadel zitten, zijn rug een ogenblik gebogen in een voor hem ongebruikelijk slome houding. ‘Verdomme, ik word oud voor dit soort dingen.’ Attent stak de man die Pjotr de majoor had genoemd zijn hand in een zak en haalde een leren etui te voorschijn. ‘Wilt u mijn kauwblad, generaal? Beter dan geit, ook al doe je er niet zo lang mee.’ Pjotrs gezicht klaarde op. ‘Ah. Ik zou je zeer dankbaar zijn. Maar niet je hele etui, man.’ Pjotr stak zijn vingers in het etui met geperste gedroogde bladeren en haalde er een ruime helft voor zichzelf af, die hij in zijn borstzak propte. Hij stopte een dot in zijn wang en gaf het etui met een oprecht saluut terug. Kauwblad was een licht stimulerend middel; Cordelia had Pjotr het nooit zien gebruiken in Vorbarr Sultana. ‘Zorg goed voor de paarden van meneer,’ riep Esterhazy tamelijk wanhopig naar Bothari. ‘Vergeet niet dat het geen machines zijn.’ Bothari gromde iets onduidelijks terwijl de graaf en Esterhazy hun dieren weer terug het pad af dirigeerden. In een oogwenk waren ze uit het gezicht verdwenen. Er daalde een diepe stilte neer.

Загрузка...