IX

Rufo schudde me wakker, ‘Baas! Sta op! Nu direct!’

Ik verstopte mijn hoofd onder de lakens. ‘Ga weg!’ Ik had een smaak in mijn mond als van bedorven kool, mijn hoofd bonsde en mijn oren zaten achterstevoren.

‘Nu diréct! Zij wil het.’

Ik stond op. Rufo droeg ons Robin Hoodkostuum en zijn zwaard, dus kleedde ik me ook zo en gespte mijn zwaard om. Mijn dienaressen schitterden door afwezigheid evenals mijn geleende opschik. Ik strompelde achter Rufo aan naar de grote eetzaal. Daar stond Ster in reistoilet en met een ernstig gezicht. De fraaie meubels van de vorige avond waren verdwenen; het was er zo somber en kaal als in een verlaten schuur. Een kale tafel, dat was alles, met een groot stuk vlees erop, koud in gestold vet met een mes ernaast.

Ik keek er zonder trek naar. ‘Wat is dat?’

‘Je ontbijt, als je het hebben wilt. Maar ik blijf niet onder dit dak om genadebrood te eten.’ Het was een toon, een gedrag dat ik niet van haar kende.

Rufo trok aan mijn mouw: ‘Baas. Laten we ‘m smeren. Nu.’

En dat deden we. Er was binnen of buiten geen mens te zien, zelfs geen kinderen of honden. Maar er stonden drie vurige strijdrossen te wachten. Die achtbenige tandemponies, bedoel ik, de paarden-uitgave van een takshond, gezadeld en gereed om te bestijgen. De tuigage was ingewikkeld; ieder paar benen had een schouderstuk en de belasting werd gelijkelijk verdeeld door een zijdelings buigbare dissel aan weerskanten en daarop was een zetel aangebracht met een rugleuning, een beklede zitting en armleuningen. Naar iedere armleuning liep een teugel.

Een hendel links was zowel rem als versnelling en ik vertel maar liever niet hoe de bedoelingen naar het beest werden overgebracht. De ‘paarden’ schenen er echter geen aanstoot aan te nemen.

Het waren geen paarden. Hun hoofden waren vagelijk paardachtig, maar ze hadden meer klauwen dan hoeven en het waren omnivoren, ze liepen niet op hooi. Maar je gaat van die dieren houden. De mijne was zwart met witte vlekken — heel mooi. Ik noemde haar ‘Ars Longa’. Ze had zielvolle ogen.

Rufo bond mijn boog en pijlkoker op een bagagerek achter mijn stoel en wees me hoe ik op moest stijgen, mijn veiligheidsgordel vast moest maken en hoe ik gemakkelijk kon gaan zitten met mijn voeten op een bankje, niet in stijgbeugels, en met een steuntje in mijn rug. Zo gemakkelijk als een eersteklas stoel in een vliegtuig. We gingen snel op weg met een gestadige vaart van vijftien kilometer per uur in telgang (de enige gang die die langpaarden kennen) maar vereffend door die acht ophangpunten zodat het wel een auto op een grindpad leek.

Ster reed voorop, ze had geen woord meer gesproken. Ik probeerde tegen haar te praten maar Rufo trok me aan mijn mouw. ‘Baas, niet doen,’ zei hij kalm. ‘Als Zij in die stemming is kun je alleen maar afwachten.’

Toen we eenmaal onderweg waren, Rufo en ik naast elkaar en Ster buiten gehoorsafstand, zei ik: ‘Rufo, wat ter wereld is er gebeurd?’

Hij zweeg en ik ook. Had Jocko zich aanstotelijk gedragen tegenover Ster? Hij was inderdaad dronken geweest en hij had best verliefd kunnen gaan doen. Maar ik kon me niet voorstellen dat Ster een man niet in toom zou kunnen houden en verkrachting vermijden zonder zijn gevoelens te kwetsen.

Dat leidde tot verdere beroerde gedachten. Als de oudste zuster alleen gekomen was — als Juffrouw Tiffany niet onder de tafel gevallen was — als mijn dienares met het vuurrode haar verschenen was om me uit te kleden, zoals ik begrepen had dat ze doen zou — o, verdomme!

Even later stelde Rufo zijn veiligheidsgordel ruimer, liet zijn rugleuning zakken, stelde zijn voetenbank hoger om te kunnen liggen, legde een zakdoek over zijn gezicht en begon te snurken. Na een poosje deed ik hetzelfde; het was een korte nacht geweest, geen ontbijt en ik had een kater als een koningstijger. Mijn ‘paard’ had geen hulp nodig; ze oriënteerden zich allebei op Sters rijdier.

Toen ik wakker werd voelde ik me beter, afgezien van honger en dorst. Rufo sliep nog; Sters strijdros liep nog altijd vijftig passen voorop. Het landschap was nog steeds weelderig en misschien een kilometer verderop lag een huis — geen vorstelijk riddergoed, maar een boerderij. Ik kon een bron zien borrelen en dacht aan bemoste emmers, koel en nat en stinkend naar typhus — nou ja, ik had mijn cocktail-injecties in Heidelberg gehad; ik had dorst. In water bedoel ik. Nog liever bier — ze hadden hier heerlijk bier.

Rufo geeuwde, haalde zijn zakdoek weg en stelde zijn stoel hoger. ‘Moet in slaap gesukkeld zijn,’ zei hij met een dwaze grijns.

‘Rufo, zie je dat huis?’

‘Ja. Wat zou dat?’

‘Lunch, dat zou het. Ik heb nu ver genoeg gereisd op een lege maag. Ik heb zo’n dorst dat ik een steen zou kunnen uitwringen en er de wei van drinken.’

‘Dat moet je dan maar doen.’

‘Hé?’

‘Heer, het spijt me — ik heb ook dorst — maar we houden hier geen halt. Dat zou Zij niet willen.’

‘Dat zou ze niet, hè? Rufo, je moet één ding goed begrijpen. Het feit, dat Mevrouw Ster een boze bui heeft is voor mij geen reden om de hele dag zonder eten en drinken door te rijden. Jij doet maar wat je niet laten kunt; ik blijf hier eten. Eh, heb je geld bij je? Plaatselijk geld?’

Hij schudde het hoofd. ‘Dat kun je niet doen, hier niet, Baas. Wacht nog een uur. Alsjeblieft.’

‘Waarom?’

‘Omdat we nog op het land van de Doral zijn, daarom. Ik denk niet dat hij bericht vooruit gezonden heeft om ons op het eerste gezicht neer te schieten; Jock is een goedhartige oude schooier. Maar ik zou toch liever een harnas aan hebben; een zwerm pijlen zou me niet verbazen. Of een valnet op het moment dat we onder die bomen komen.’

‘Denk je dat echt?’

‘Hangt er van af hoe boos hij is. Ik herinner me dat de Doral op een keer toen iemand hem wérkelijk beledigd had die arme sufferd naakt liet uitkleden en liet binden met zijn familiejuwelen en hem liet plaatsen — nee, ik kan het niet vertellen.’ Rufo slikte en keek alsof hij misselijk was. ‘Groot feest gisteravond, ik ben mezelf niet. Laten we maar liever over plezieriger dingen praten. Je had het over wei uit een steen wringen. Je dacht ongetwijfeld aan de Sterke Muldoon?’

‘Verdomme, verander niet van onderwerp!’ Mijn hoofd bonsde. ‘Ik ga niet onder die bomen rijden en de kerel die een pijl op me afschiet moet zijn eigen huid maar eens nakijken of er soms gaten inzitten. Ik heb dorst.’

‘Baas,’ smeekte Rufo. ‘Zij zal op het land van de Doral eten noch drinken — al smeekten ze haar er om. En Zij heeft gelijk. Jij kent de gebruiken niet. Hier aanvaardt men wat vrijwillig aangeboden wordt... maar zelfs een kind is te trots om iets aan te raken wat misgund wordt. Nog zeven kilometer. Kan de held die Igli voor het ontbijt doodde het geen zeven kilometer meer volhouden?’

‘Nou ja... goed, goed! Maar je moet toegeven dat dit een raar land is. Volkomen krankzinnig.’

‘Mmmm...’ antwoordde hij. ‘Ben je wel eens in Washington (D.C.) geweest?’

‘Nou ja —’ Ik grinnikte zuur. ‘Touché! En ik dacht er niet aan dat dit jouw vaderland is. Ik wilde je niet beledigen.’

‘O, maar dat is het niet. Waarom dacht je dat?’

‘Wel —’ Ik trachtte te denken. Rufo noch Ster had het gezegd, maar — ‘Je kent de gebruiken, je spreekt de taal als een inboorling.’

‘Heer Omar, ik weet niet meer hoeveel talen ik spreek. Als ik er een hoor, kan ik hem spreken.’

‘Nou, je bent geen Amerikaan. Een Fransman ook niet, denk ik.’

Hij grinnikte vrolijk. ‘Ik zou je geboortebewijzen van beide landen kunnen tonen — tenminste voor we onze bagage verloren. Maar nee, ik kom niet van de Aarde.’

‘Waar dan wel vandaan?’

Rufo aarzelde. ‘Het is beter dat je de feiten van Haar hoort.’

‘Onzin! Mijn voeten zijn allebei gebonden en ik heb een zak over mijn hoofd. Dit is belachelijk.’

‘Baas,’ zei hij ernstig. ‘Zij zal alle vragen beantwoorden die je haar stelt. Maar je moet ze stellen.’

‘Dat zal ik zeker!’

‘Laten we dus over iets anders praten. Je had het over de Sterke Muldoon —’

‘Daar had jij het over.’

‘Nou, misschien wel. Ik heb Muldoon zelf nooit ontmoet, hoewel ik wel in dat gedeelte van Ierland geweest ben. Een prachtig land en de enige werkelijk logische mensen op Aarde. Feiten brengen hun niet van hun apropos af als ze geconfronteerd worden met hogere waarheden. Een bewonderenswaardig volk. Ik hoorde over Muldoon van een van mijn ooms, een waarheidslievend man die vele jaren spookschrijver van politieke redevoeringen geweest is. Maar deze keer was hij, tengevolge van een ongelukje bij het schrijven van redevoeringen voor concurrerende kandidaten, met vakantie als free lance correspondent voor een Amerikaans syndicaat dat zich toelegde op verhalen voor de zondagsbladen. Hij hoorde van de Sterke Muldoon, en spoorde hem op; hij nam de trein naar Dublin, toen een plaatselijke bus en tenslotte de benenwagen. Hij ontmoette een man die een akker beploegde met een ploeg voor één paard... maar die man duwde de ploeg zelf voort zonder hulp van een paard en maakte keurige voren van twintig centimeter. ‘Aha!’ zei mijn oom en riep uit: ‘Meneer Muldoon!’

‘De boer hield op en riep terug: ‘Wees gezegend voor je vergissing, vriend!’, greep de ploeg met één hand, wees ermee en zei: ‘Je zult Muldoon die kant op vinden. Hij is sterk.’

‘Mijn oom bedankte hem en liep verder tot hij een andere man vond die palen voor een hek aanbracht door ze met zijn blote handen in de grond te schuiven... en in een steenachtige bodem, zo is het. Dus weer begroette mijn oom hem als Muldoon.

‘De man schrok zo dat hij de tien of twaalf palen van vijftien centimeter dik die hij onder zijn andere arm had liet vallen.

‘Loop heen met die vleierij!’ riep hij terug. ‘Je zult toch wel weten dat Muldoon verderop aan deze zelfde weg woont. Hij is stérk.’

‘De volgende ingezetene die mijn oom zag was een muur aan het bouwen. Een muur zonder specie en keurig netjes. Die man hakte de stenen zonder gebruik te maken van hamer of troffel, hij spleet ze met de zijkant van zijn hand en werkte ze af door er stukjes af te breken met zijn vingers. Dus weer sprak mijn oom die man aan met die roemvolle naam.

‘De man begon te praten, maar hij had een droge keel van dat steengruis; zijn stem begaf het. Dus pakte hij een grote steen, kneep daarin zoals jij Igli geknepen hebt — dreef er met geweld water uit alsof het een veldfles van geitenleer geweest was en dronk. Toen zei hij: ‘Ik niet, vriend. Hij is stérk, zoals iedereen weet. Wel, ik heb hem vaak zijn pink zien steken in —’

Mijn aandacht werd van deze reeks leugens afgeleid door een griet die aan de andere kant van de greppel langs de weg hooi aan het opsteken was. Ze had opmerkelijke borstspieren en een lava-lava stond haar uitstekend. Ze zag dat ik naar haar keek en ze keek meteen terug en heupwiegde nog op de koop toe.

‘Wat zei je?’ vroeg ik.

‘Hè? — alleen het eerste lid... en dan hield hij zich urenlang horizontaal gestrekt!’

‘Rufo,’ zei ik, ‘ik geloof niet dat het meer dan een paar minuten zou kunnen duren. Druk op de weefsels en zo.’

‘Baas,’ antwoordde hij op gekrenkte toon, ‘ik zou je precies naar de plek kunnen brengen waar de Machtige Dugan dat nummer placht uit te voeren.’

‘Je zei dat de naam Muldoon was.’

‘Hij was een Dugan van moeders kant en hij was erg trots op haar. Het zal U behagen te horen, Heer, dat de grens van het land van de Doral nu in zicht is. Lunch over een paar minuten.’

‘Daar ben ik aan toe. Met een liter nattigheid, al is het maar water.’

‘Bij acclamatie aangenomen. Om je de waarheid te zeggen, Heer, ben ik vandaag niet op mijn best. Ik heb eten en drinken en een lange siësta nodig voor het vechten begint, anders zou ik gapen als ik pareren moest. Die fuif was te veel.’

‘Ik heb je niet aan het banket gezien.’

‘Ik was er in de geest. In de keuken is het eten warmer, is er meer keus en het gezelschap minder officieel. Maar het lag helemaal niet in mijn bedoeling er nachtwerk van te maken. Vroeg naar bed is mijn motto. Alles met mate. Epictetus. Maar de banketbakster — nou, die deed me denken aan een ander meisje dat ik eens gekend heb, mijn partner in een wettig zaakje, smokkelen. Maar haar motto was dat alles dat waard was gedaan te worden waard was te veel gedaan te worden — en dat deed ze. Ze smokkelde bij het smokkelen, een eigen bijbaantje, waar ze mij niets van vertelde en waar geen rekening mee werd gehouden — want ik maakte overal een lijst van voor de douane-ambtenaren, een kopie bij de steekpenningen, zodat ze wisten dat ik eerlijk was.

‘Maar een meisje kan niet zo dik als een gevulde gans door de poort lopen en dan twintig minuten later zo plat als een strijkplank — niet dat ze dat was, dat is maar bij wijze van spreken — weer terugwandelen zonder bedenkelijke blikken te oogsten. Als die hond ’s nachts dat vreemde niet gedaan had, hadden de stille dienders ons gesnapt.’

‘Wat voor vreemds deed die hond ’s nachts?’

‘Precies wat ik vannacht gedaan heb. Het lawaai wekte ons en we konden over het dak ontsnappen, maar het enige resultaat van zes maanden hard werken waren geschaafde knieën. Maar die banketbakster — je hebt haar gezien, Heer. Bruin haar, blauwe ogen, haar haar groeit uit in een punt op haar voorhoofd en de rest is opmerkelijk gelijk aan Sophia Loren.’

‘Ik herinner me vaag zo iemand.’

‘Dan heb je haar niet gezien, er is niets vaags aan Nalia. Hoe dan ook, het was mijn bedoeling geweest vannacht een kuis leven te leiden, omdat ik wist dat er vandaag bloed vergoten zou worden. Je weet:

‘Eens per avond en het licht uit;

Eéns in de morgen bij een nieuwe dageraad’

— zoals de Wijze aanraadde. Maar ik had geen rekening met Nalia gehouden. Aldus zie je me nu zonder slaap en zonder ontbijt en als ik voor de nacht valt dood zal liggen in een plas van mijn eigen bloed zal dat gedeeltelijk Nalia’s schuld zijn.’

‘Ik zal je lijk scheren, Rufo, dat beloof ik je.’ We waren de grenspaal van de volgende provincie gepasseerd, maar Ster minderde geen vaart. ‘Apropos, waar heb je eigenlijk het vak van begrafenisondernemer geleerd?’

‘Het wát? O! Dat was nog eens ver weg. Op de top van die helling, achter die bomen, staat een huis en daar zullen we lunchen. Aardige mensen.’

‘Mooi zo!’ De gedachte aan een lunch was weer een lichtpuntje, omdat ik mijn padvinders-optreden van de vorige nacht weer betreurde. ‘Rufo, je had het helemaal verkeerd over dat vreemde dat de hond ’s nachts deed.’

‘Heer?’

‘De hond heeft helemaal niets gedaan, dat was het vreemde.’

‘Nou, zo klónk het niet bepaald,’ zei Rufo twijfelend.

Een andere hond en een andere ver verwijderde plaats. Neem me niet kwalijk. Wat ik wilde zeggen was: Er is me gisterenavond op weg naar bed iets eigenaardigs overkomen — en ik ben kuis geweest.’

‘Inderdaad, Heer?’

‘Inderdaad, zo niet in gedachten.’ Ik moest het iemand vertellen en Rufo was een schavuit die ik kon vertrouwen. Ik vertelde hem het Sprookje van de Drie Poezen.

‘Ik had het erop moeten wagen,’ besloot ik. ‘En geloof me, dat zou ik gedaan hebben als dat jonge ding in bed gestopt was — alleen — toen het haar bedtijd was. Dat denk ik althans, zonder me te bekommeren om Blanke Ganzeroer of uit het raam springen. Rufo, waarom hebben de mooiste meisjes altijd vaders of echtgenoten? Maar ik vertel je de waarheid, daar stonden ze — de Grote Poes, de Tussen-in Poes en de Kleinste Poes, zo dicht bij dat ik ze kon aanraken en alle drie maar al te verlangend om mijn bed te verwarmen — en ik deed verdomme niets! Ga je gang, lach maar. Dat heb ik verdiend.’

Hij lachte niet. Ik draaide me naar hem om en hij keek me vol medelijden aan. ‘Heer! Mijn kameraad Omar! Zeg dat het niet waar is!’

‘Het is wel waar,’ zei ik boos. ‘En ik had er direct spijt van. Te laat. En dan moet jij klagen over jóuw nacht!’

O, mijn God!’ Hij gaf zijn rijdier de sporen en ging er vandoor. Ars Longa keek vragend over haar schouder en vervolgde toen haar weg.

Rufo haalde Ster in; ze bleven staan voor het huis waar we zouden lunchen. Ze bleven wachten en ik voegde me bij ze. Sters gezicht was uitdrukkingloos: Rufo zag er ondraaglijk verward uit.

Ster zei: ‘Rufo, ga een lunch voor ons vragen. Breng het hierheen. Ik zou graag alleen met de Heer willen spreken.’

‘Ja, Vrouwe!’ Hij maakte zich uit de voeten. Ster zei, nog steeds zonder uitdrukking, tegen me: ‘Heer Held, is het waar? Wat je kamerheer me verteld heeft?’

‘Ik weet niet wat hij verteld heeft.’

‘Het ging over je fiasco — je zogenaamde fiasco — van vannacht.’

‘Ik weet niet wat je met ‘fiasco’ bedoelt. Als je wilt weten wat ik na het feestmaal gedaan heb... Ik ben alleen gaan slapen. Punt.’

Ze zuchtte maar haar gelaatsuitdrukking veranderde niet. ‘Ik wilde het van je eigen lippen horen. Om rechtvaardig te zijn.’ Toen veranderde haar uitdrukking wel en ik heb nog nooit zo’n woede gezien. Met een lage, bijna koude stem begon ze me uit te foeteren:

‘Jij held. Jij ongelooflijk stomme sufferd. Onhandige, blunderende, lummelachtige, mottige, rauwe, te veel gespierde, idiote —’

Schei uit!

‘Stil, ik ben nog niet met je klaar. Drie onschuldige dames beledigen, een trouwe vriend krenken —’

‘HOUD JE MOND!!!’

De windstoot blies haar haar naar achteren. Ik begon voor ze weer van leer kon trekken. ‘Spreek nooit meer op die manier tegen me, Ster. Nooit meer.’

‘Maar —’

‘Houd je mond, jij humeurige kwaje meid! Je hebt het recht niet op die manier tegen me te spreken. En geen enkele vrouw zal dat recht ooit verkrijgen. Je zult me altijd — altijd! — beleefd en met respect aanspreken. Nog één zo’n onbeschoft lomp woord en je krijgt een pak rammel dat je tranen zal kosten.’

‘Dat zou je niet dúrven!’

‘Haal je hand van dat zwaard of ik pak het je af, stroop je je broek hier midden op de weg naar beneden en geef je daar een pak rammel mee. Tot je billen rood zijn en je om genade smeekt. Ster, ik vecht niet met vrouwen — maar stoute kinderen straffen doe ik wel. Dames behandel ik als dames. Verwende meiden behandel ik als verwende meiden. Ster, je kon de Koningin van Engeland en de Oppermeesteres van de Melkweg tegelijk zijn — maar Nog een ongepast woord van je en omlaag gaat je maillot en dan zul je een week niet kunnen zitten. Begrepen?’

Tenslotte zei ze met een klein stemmetje: ‘Ik heb het begrepen, Heer!’

‘En bovendien neem ik mijn ontslag uit dat heldengedoe. Ik luister geen twee maal naar dergelijke woorden en ik werk niet voor iemand die me zelfs maar één maal zo behandelt.’

Ik zuchtte en besefte dat ik mijn korporaalsstrepen weer eens kwijt geraakt was. Maar ik had me altijd gemakkelijker en vrijer zonder gevoeld.

‘Ja, Heer.’ Ik kon haar nauwelijks horen. Het kwam bij me op dat het een hele reis was, terug naar Nice. Maar daar bekommerde ik me niet om.

‘Goed, laten we er niet meer over praten.’

‘Ja, Heer.’ Ze voegde er rustig aan toe: ‘Maar mag ik uitleggen, waaróm ik zo gesproken heb?’

‘Nee.’

‘Goed, Heer.’

Een hele — zwijgende — poos later kwam Rufo terug. Hij bleef buiten gehoorsafstand staan en ik wenkte hem bij ons te komen.

We aten zwijgend en ik at niet veel, maar het bier was best. Rufo probeerde één keer te keuvelen over een onmogelijkheid van één van zijn andere ooms. In Staphorst had het niet minder opgang kunnen maken.

Na de lunch keerde Ster haar rijdier — die ‘paarden’ zijn gemakkelijk draaibaar voor hun wielbasis, maar om ze rechtsomkeert te laten maken als er weinig ruimte is is het gemakkelijker om ze aan de toom te houden. Rufo zei: ‘Vrouwe?’

Ze zei onverstoorbaar: ‘Ik ga terug naar de Doral.’

‘Vróuwe! Alsjeblieft niet!’

‘Lieve Rufo,’ zei ze hartelijk maar bedroefd. ‘Je kunt in dat huis op me wachten — en als ik over drie dagen niet terug ben, ben je vrij.’ Ze keek naar mij en wendde haar blik af.

‘Ik hoop, dat het Heer Omar zal behagen me te begeleiden. Maar dat vraag ik niet. Daar heb ik het recht niet toe.’ Ze begaf zich op weg.

Het duurde lang voor ik Ars Longa gekeerd had; ik had het nog niet te pakken. Ster was al een eind op weg; ik volgde haar.

Rufo stond op zijn nagels bijtend te wachten tot ik gekeerd was, toen steeg hij plotseling op en haalde me in. We reden naast elkaar, zorgvuldig vijftig passen achter Ster. Tenslotte zei hij: ‘Dit is zelfmoord. Dat weet je toch?’

‘Nee, dat weet ik niet.’

‘Nou, maar het is het wel.’

Ik zei: ‘Vind je het daarom niet nodig om ‘Heer’ te zeggen?’

‘Hè?’

‘’Hè, Heer,’ alsjeblieft. Om in training te blijven. Maar van nu af aan, al leven we nog maar dertig minuten. Omdat ik nu de leiding van het spul heb — en niet alleen maar haar stroman ben. Ik wens dat er bij jou geen twijfel over bestaat wie de baas is als het eenmaal op vechten aankomt. Anders kun je omkeren en dan zal ik je rijdier een klap op zijn gat geven om op gang te komen. Heb je me gehoord?’

‘Ja, Heer Omar.’ Hij voegde er bedachtzaam aan toe: ‘Ik wist dat jij de baas was zodra ik terug kwam. Maar ik begrijp niet hoe je het hem geleverd hebt. Heer, ik heb Haar nog nooit gedwee gezien. Mag men informeren?’

‘Dat mag men niet. Maar je hebt mijn toestemming om er bij haar naar te informeren. Als je denkt dat je dat veilig doen kunt. Vertel me nu eens wat over dat ‘zelfmoord’-gedoe — en zeg niet dat Zij niet wil dat je me van advies dient. Van nu af aan zul je me raad geven elke keer dat ik erom vraag — en je kiezen op elkaar houden als ik dat niet doe.’

‘Ja, Heer. Goed, de kansen op zelfmoord. De risico’s zijn niet te berekenen. Het hangt ervan af hoe boos de Doral is. Maar het zal geen gevecht zijn, dat is onmogelijk. Of we worden doodgeslagen op het moment dat we onze neus laten zien... of we zijn veilig tot we zijn land weer verlaten, zelfs als hij ons zegt om te keren en weg te rijden.’ Rufo keek zeer bedachtzaam. ‘Heer, als je een gissing in het wilde weg wilt — nou, me dunkt, dat je de Doral erger beledigd hebt dan hij ooit in de loop van een lang en lichtgeraakt leven gekrenkt is. Dus is het negentig tegen tien dat we zodra we van de weg af zijn allemaal meer pijlen in ons lichaam zullen hebben dan Sint Sebastiaan.’

‘Ster ook? Zij heeft niets gedaan. En jij ook niet.’ (En ik ook niet, voegde ik er tot mezelf aan toe. Wat een land!)

Rufo zuchtte. ‘Heer, iedere wereld heeft zijn eigen gebruiken. Jock zal Haar niet willen kwetsen. Hij mag Haar graag. Hij is verschrikkelijk dol op Haar. Je zou kunnen zeggen dat hij van Haar houdt. Maar als hij jou doodt, móét hij Haar doden. Naar zijn maatstaven zou iets anders onmenselijk zijn — en hij is een moreel hoogstaande kerel; daar staat hij om bekend. En mij moet hij natuurlijk ook doden, maar ik tel niet mee. Hij móét Haar doden zelfs als dat een reeks gebeurtenissen teweegbrengt die hem zullen vernietigen als het nieuws eenmaal bekend wordt. De vraag is: moet hij jóu doden? Me dunkt van wel, die mensen kennende. Het spijt me... Heer.’

Dat overdacht ik. ‘Waarom ben je dan hier, Rufo?’

‘Heer?’

‘Éénmaal ‘Heer’ per uur is genoeg. Waarom ben je hier? Als je raming goed is, kunnen jouw ene zwaard en ene boog geen invloed hebben op het resultaat. Ze heeft je een eerlijke kans gegeven om je terug te trekken. Wat is het dan? Trots? Of ben jij verliefd op haar?’

‘O, mijn God, nee!’

Alweer zag ik Rufo werkelijk geschokt. ‘Neem me niet kwalijk,’ vervolgde hij. ‘Je had me te pakken terwijl ik niet op mijn hoede was.’ Hij dacht er over na. ‘Twee redenen, geloof ik. De eerste is dat als Jock ons toestaat te onderhandelen — nou, Zij kan goed praten. In de tweede plaats’ — hij wierp een blik op me — ‘ik geef toe dat ik bijgelovig ben. Jij bent iemand die geluk heeft. Dat heb ik gezien. Daarom wil ik in jouw nabijheid zijn, zelfs al zegt mijn verstand dat ik er beter vandoor kan gaan. Je zou in een beerput kunnen vallen en —’

‘Onzin. Je moest mijn pech-verhalen eens horen.’

‘In het verleden misschien. Maar ik gok op de dobbelstenen terwijl ze rollen.’ Hij zweeg.

Een poosje later zei ik: ‘Jij blijft hier.’ Ik versnelde mijn vaart en reed naar Ster. ‘Dit zijn de plannen,’ zei ik tegen haar. ‘Als we er zijn, blijf jij met Rufo op de weg. Ik ga alleen naar binnen.’

Ze hapte naar adem. ‘O, Heer! Nee!’

‘Ja.’

‘Maar —’

‘Ster, wil je me terug hebben? Als je ridder?’

‘Van ganser harte!’

‘Goed. Doe het dan op mijn manier.’

Ze wachtte even voor ze antwoord gaf. ‘Omar —’

‘Ja, Ster.’

‘Ik zal doen wat je zegt. Maar wil je me alles laten uitleggen voor je beslist wat je zult zeggen?’

‘Ga door.’

‘In deze wereld dient een dame naast haar ridder te rijden. En daar zou ik willen zijn, mijn Held, als er gevaar dreigt. In het bijzonder als er gevaar dreigt. Maar ik smeek niet om gevoel en ook niet om lege formaliteiten. Wetend wat ik nu weet kan ik met zekerheid voorspellen dat jij, als je eerst naar binnen gaat, zult sterven en ik zal sterven — en Rufo ook — zodra ze ons gevangen hebben. Dat zal snel zijn, onze rijdieren zijn moe. Aan de andere kant, als ik alleen naar binnen ga —’

‘Nee.’

‘Alsjeblieft, Heer. Het was geen voorstel van me. Als ik alleen naar binnen ging, zou ik waarschijnlijk evenveel kans lopen onmiddellijk te sterven als jij. Of misschien zou hij me, in plaats van me als voer voor de varkens te gooien, eenvoudig de varkens laten hoeden en me als speelgoed aan de varkenshoeders geven — eerder een genadig lot in plaats van koude rechtvaardigheid, in aanmerking genomen mijn volslagen vernedering als ik zonder jou terug kom. Maar de Doral houdt van me en ik geloof wel dat hij me zou laten leven... als een varkenshoedster en niet beter dan varkens. Dit zou ik zo nodig riskeren en mijn kans om te ontsnappen afwachten, want ik kan me geen trots veroorloven; ik heb geen trots, alleen noodzaak.’ Haar stem was hees van tranen.

‘Ster! Ster!’

‘Mijn lieveling!’

‘Hè? Je zei —’

‘Mag ik het zeggen? Misschien hebben we niet veel tijd meer. Mijn Held... mijn lieveling.’ Ze strekte blindelings haar arm uit, ik greep haar hand; ze boog zich naar me over en drukte mijn hand tegen haar borst.

Toen ging ze rechtop zitten, maar bleef mijn hand vasthouden. ‘Ik ben nu weer in orde. Ik ben een vrouw, als ik het het minst verwacht. Nee, mijn liefste Held, er is maar één manier voor ons om naar binnen te gaan en dat is trots naast elkaar. Dat is niet alleen het veiligste, maar ook de enige manier waarop ik het zou willen — als ik me trots veroorloven kon. Ik kan me niets anders veroorloven. Ik zou de Eiffeltoren voor je kunnen kopen om mee te spelen en voor een nieuwe zorgen als je hem kapot maakte. Maar geen trots.’

‘Waarom is het het veiligste?’

‘Omdat hij ons misschien — ik zeg ‘misschien’ — zal laten onderhandelen. Als ik tien woorden in het midden kan brengen, zal hij me er honderd toestaan. Daarna duizend. Ik zal misschien in staat zijn zijn gekrenktheid te genezen.’

‘Goed. Maar — Ster, wat heb ik gedaan om hem te krenken? Dat héb ik niet gedaan. Ik heb me een heleboel moeite getroost om hem niét te krenken.’

Ze zweeg een poosje, toen — ‘Je bent Amerikaan.’

‘Wat heeft dat ermee te maken? Dat weet Jock niet.’

‘Misschien heeft het er alles mee te maken. Nee, Amerika is hooguit een naam voor de Doral, want al heeft hij de Universa bestudeerd, hij heeft nooit gereisd. Maar — zul je niet weer boos op me worden?’

‘Eh... laten we daar maar over zwijgen. Zeg alles wat je zeggen moet, maar leg het me uit. Als je me maar niet uitfoetert. O, verdorie, foeter me wel uit als je wilt — deze ene keer. Maak er alleen geen gewoonte van... mijn lieveling.’ Ze kneep in mijn hand. ‘Dat zal ik nooit meer doen! De vergissing lag in het feit dat ik me niet realiseerde dat je Amerikaan bent. Ik ken Amerika niet, niet zoals Rufo het kent. Als Rufo erbij geweest was — maar hij was er niet bij; hij zat achter de meisjes aan in de keuken. Ik vermoed dat ik aannam dat je je, toen je tafel en dak en bed werd aangeboden, zou gedragen als een Fransman. Ik had niet kunnen dromen dat je het zou weigeren. Als ik dat geweten had, had ik duizend excuses voor je kunnen verzinnen. Een eed die je afgelegd had. Een heiligendag van jouw godsdienst. Jock zou teleurgesteld geweest zijn, maar niet gekrenkt; hij is een man van eer.’

‘Maar — verdorie, ik snap nog steeds niet waarom hij me dood wil schieten voor iets dat ik niét gedaan heb. Thuis zou ik verwachten dat hij me dood zou willen schieten omdat ik het wél gedaan had. Is een man in dit land gedwongen ieder voorstel aan te nemen dat een meisje maakt? En waarom is ze er vandoor gegaan om te klagen? Waarom heeft ze het niet geheim gehouden? Verdorie, ze heeft er niet eens moeite voor gedaan. Ze sleepte haar dochters er bij.’

‘Maar, lieveling, het is nooit een geheim gewéést. Hij vroeg het jou in het publiek en je hebt het in het publiek aangenomen. Hoe zou jij je voelen als je bruid je in je huwelijksnacht de slaapkamer uitgooide? ‘Tafel, dak en bed’. Je hebt het aangenomen.’

‘Bed’. Ster, in Amerika zijn bedden meubelstukken die voor velerlei doeleinden worden aangewend. Soms slapen we erin. Alleen maar slapen. Ik heb het niet gesnapt.’

‘Dat weet ik nu. Je kende de uitdrukking niet. Mijn schuld. Maar begrijp je nu waarom hij zich zo volslagen — en publiekelijk — vernederd voelde?’

‘Nou, ja, maar hij heeft het aan zichzelf te wijten. Hij vroeg het me in het openbaar. Het zou veel erger geweest zijn als ik toen nee gezegd had.’

‘Helemaal niet. Je hoefde het niet te aanvaarden. Je had op een elegante manier kunnen weigeren. Misschien is het de elegantste manier al is het een leugentje om bestwil, voor een held om zijn tragische onbekwaamheid — tijdelijk of blijvend — te betuigen; te wijten aan wonden die hij juist heeft opgelopen in de strijd waaruit hij als held tevoorschijn is getreden.’

‘Dat zal ik onthouden. Maar nu begrijp ik nog niet waarom hij in eerste instantie zo verbazingwekkend goedgunstig is geweest.’

Ze keerde zich om en keek me aan. ‘Mijn lieveling, mag ik zeggen dat jij mij iedere keer dat ik met je heb gepraat verbaasd hebt doen staan? En ik had gedacht dat ik jaren geleden al nergens meer verbaasd over kon zijn.’

‘Dat is wederkerig. Jij verbaast mij altijd. Maar ik vind het prettig — op één keer na.’

‘Mijn Heer Held, hoe vaak denk je dat een eenvoudige landjonker de kans heeft voor zijn familie het kind van een Held te verkrijgen en het als het zijne op te voeden? Kun je zijn als gal zo bittere teleurstelling niet aanvoelen over wat je hem onthield nadat hij dacht dat je hem dit buitenkansje beloofd had? Zijn schaamte? Zijn woede?’

Ik overpeinsde het. ‘Nou breekt mijn klomp. Het gebeurt in Amerika ook wel. Maar ze gaan er niet prat op.’

‘Andere landen, andere zeden. Op zijn allerminst had hij gedacht dat hem de eer te beurt viel dat een held hem als een broeder behandelde. En met een beetje geluk verwachtte hij een kind van een held voor huize Doral.’

‘Wacht eens even! Stuurde hij er daarom drié? Om de kansen te verbeteren?’

‘Omar, hij zou je er graag dértig gestuurd hebben... als je een wenk gegeven had dat je je heldhaftig genoeg voelde om dat te ondernemen. In dit geval zond hij je zijn hoofd-vrouw en zijn twee meest geliefde dochters.’ Ze aarzelde. ‘Wat ik nog steeds niet begrijp —’ Ze zweeg en stelde me toen ronduit een vraag.

‘Welnéé!’ protesteerde ik blozend. ‘Niet sinds ik vijftien was. Maar wat me ervan weerhield was dat jonge kind. Ze is nog een kind. Denk ik.’

Ster haalde haar schouders op. ‘Misschien wel. Maar ze is geen kind; in Nevia is ze een vrouw. En zelfs als ze nu nog maagd is verwed ik er wat om dat ze binnen het jaar moeder is. Maar als je er afkerig van was wat met haar te beginnen, waarom heb je haar dan niet weggestuurd en haar oudere zuster genomen? Die meid is al geen maagd meer zolang ze borsten heeft, dat weet ik zeker — en ze zeggen dat Muri een ‘stuk’ is, als dat de Amerikaanse uitdrukking is.’

Ik mompelde wat. Ik had hetzelfde gedacht. Maar daar wilde ik niet met Ster over praten.

Ze zei: ‘Pardonne-moi, mon cher? Tu as dit?

‘Ik zei dat ik geen lustmisdaden bega tijdens de Vasten.’

Ze keek verbijsterd. ‘Maar de Vasten is al voorbij. Zelfs op de Aarde. En hier bestaat dat helemaal niet.’

‘Neem me niet kwalijk.’

‘Toch doet het me genoegen dat je niet aan Muri de voorkeur hebt gegeven boven Letva; Muri zou na iets dergelijks ondraaglijk verwaand hebben gedaan tegenover haar moeder. Maar ik heb toch goed begrepen dat je het in orde zult maken, als ik alles in het reine kan brengen?’ Ze voegde er aan toe: ‘Het maakt een groot verschil in de wijze waarop ik diplomatiek te werk moet gaan.’

(Ster, Ster — ik wil met jóu naar bed!) ‘Is dat wat je wenst... mijn lieveling?’

‘O, het zou zo’n hulp zijn!’

‘Oké. Jij bent de dokter. Eén... drie... dertig — al moet ik er aan sterven. Maar geen kleine meisjes!’

‘Dat is geen probleem. Laat me nadenken. Als de Doral me maar vijf woorden in het midden laat brengen —’

Ze zweeg verder. Haar hand voelde aangenaam warm aan. Ik dacht ook na. Die vreemde gewoonten hadden consequenties, en door sommige daarvan had ik me nog laten afschrikken. Hoe kon het, als Letva haar echtgenoot onmiddellijk had laten weten wat een sufferd ik was, dat —

‘Ster? Waar heb jij vannacht geslapen?’

Ze keek me scherp aan. ‘Heer... is het mij toegestaan je te vragen je alsjeblieft met je eigen zaken te bemoeien?

‘Ik denk van wel. Maar iedereen schijnt zich met de mijne te bemoeien.’

‘Het spijt me. Maar ik heb een heleboel moeilijkheden en mijn grootste moeilijkheden weet je nog niet eens. Het was een openhartige vraag en verdient een openhartig antwoord. Gastvrijheid is een evenwicht en eer telt naar twee kanten. Ik heb vannacht in het bed van de Doral geslapen. Maar, als dat er iets op aan komt — en voor jou doet het dat misschien wel; ik begrijp Amerikanen nog steeds niet — ik ben gisteren gewond en daar had ik nog last van. Jock is een lieve, goedige ziel. We hebben geslapen. Alleen maar geslapen.’

Ik trachtte er nonchalant over te doen. ‘Het spijt me van die wond. Doet hij nog pijn?’

‘Helemaal niet. Morgen zal het verband eraf vallen. Maar — vannacht was het niet de eerste keer dat ik in huize Doral in het genot van dak en tafel en bed gesteld werd. Jock en ik zijn oude vrienden, boezemvrienden — daarom denk ik dat ik het erop kan wagen dat hij me een paar seconden zal toestaan alvorens me te doden.’

‘Nou, dat had ik ook wel zowat uitgepuzzeld.’

‘Omar, naar jouw maatstaven — de manier waarop je bent opgevoed — ben ik een slet.’

‘O, helemaal niet. Een Prinses.’

‘Een slet. Maar ik kom niet uit jouw land en ik ben volgens een andere gedragslijn opgevoed. Volgens mijn eigen maatstaven, en die schijnen mij goed toe, ben ik een zedelijke vrouw. Nu... ben ik nu nog ‘je lieveling’?’

‘Mijn lieveling!’

‘Mijn liefste Held. Mijn ridder. Buig je naar me toe en kus me. Als we moeten sterven zou ik willen dat mijn mond nog warm is van jouw lippen. De ingang is om de volgende hoek.’

‘Dat weet ik.’

Enkele ogenblikken later reden we met het zwaard in de schede en ongespannen boog trots het doelgebied binnen.

Загрузка...