VIII

Heer Doral ’t Giuk Dorali had een man uit Texas kunnen zijn. Ik bedoel niet dat je hem voor iemand uit Texas zou kunnen aanzien, maar hij bezat die jij-hebt-de-lunch-betaald-laat-mij-nu-voor-de-Cadillacs-betalen hartelijkheid.

Zijn boerderij was zo groot als een circustent en zo weelderig als een Kerstdiner — rijk, kostbaar, mooi houtsnijwerk en ingelegde juwelen. Toch zag het er slordig en bewoond uit en als je niet uitkeek waar je je voeten neerzette trapte je op een brede, welvende trap op een stukje speelgoed en kon je een gebroken sleutelbeen oplopen. Er liepen overal kinderen en honden voor je voeten en de jongsten daarvan waren nog niet zindelijk. Daar trok de Doral zich niets van aan. De Doral trok zich nergens iets van aan, hij genoot van het leven.

We hadden kilometers lang door zijn velden gelopen (zo vruchtbaar als de beste akkers in Iowa en er waren geen winters; Ster vertelde me dat er vier maal per jaar geoogst werd) — maar het was laat en we zagen slechts hier en daar een boerenknecht, en een wagen die we op de weg tegenkwamen. Ik dacht dat die getrokken werd door een span van twee paar paarden. Ik vergiste me, het was maar één paar en de dieren waren geen paarden, ze hadden ieder acht benen.

Zo is het in de hele Nevia-vallei, het alledaagse komt voor naast het buitensporig andere. Mensen waren mensen, honden waren honden — maar paarden waren geen paarden. Net als Alice die de Flamingo probeerde te begrijpen, dacht ik telkens dat ik het doorhad en dan ontsnapte het me weer.

De man die die paardachtige duizendpoten aan de teugel had staarde naar ons, maar niet omdat we vreemd gekleed waren; hij was net eender gekleed als ik. Hij staarde naar Ster, en wie zou dat niet doen? De mensen die op de akkers werkten waren over het algemeen gekleed geweest in een soort lava-lava. Dit kledingstuk, een soort sarong die om het middel wordt vastgeknoopt, is in Nevia het equivalent van een overall of een spijkerbroek, voor mannen zowel als vrouwen; wat wij droegen kwam overeen met Het Grijze Pak of het eenvoudige zwarte damesjaponnetje. Wat feest- of galakleding betreft — dat is een heel ander verhaal.

Toen we het terrein van het riddergoed opliepen kregen we een hele sleep kinderen en honden achter ons aan. Eén van de kinderen holde vooruit en toen we het brede terras voor het hoofdgebouw bereikten kwam Heer Doral zelf de voordeur uit. Ik zag hem niet aan dat hij Heer van het riddergoed was; hij droeg een van die korte sarongs, was blootsvoets en blootshoofds. Hij had dik peper-en-zout haar, een indrukwekkende baard en leek op Generaal U.S. Grant.

Ster wuifde en riep: ‘Jock! O, Jocko!’ (De naam was ‘Giuk’, maar ik ving hem op als ‘Jock’ en Jock blijft het.)

De Doral staarde naar ons en dreunde toen als een logge tank op ons af: ‘Nee maar! Wat heerlijk om je mooie blauwe ogen weer te zien! En je hupse gatje! Waarom heb je het me niet laten wéten?’ (Ik moet dit enigszins kuisen omdat het dialect van Nevia niet met het onze overeen komt. Probeer maar eens om bepaalde Franse zegswijzen letterlijk te vertalen dan begrijp je wel wat ik bedoel. De Doral was niet ordinair; hij was officieel en hoffelijk beleefd tegen een oude en bijzonder gewaardeerde vriendin.)

Hij omhelsde Ster, tilde haar van de grond, kuste haar op beide wangen en op de mond, knabbelde aan een van haar oren en zette haar toen neer met een arm om haar heen.

‘Spelen en feesten! Drie maanden vakantie! Iedere dag rennen en fuiven, iedere avond drinkgelagen! Prijzen voor de sterkste, de mooiste, de geestigste —’

Ster bracht hem tot zwijgen: ‘Heer Doral —’

‘Wat? En de grootste prijs voor de eerste baby die geboren wordt —’

‘Lieve Jocko! Ik houd erg veel van je, maar morgen moeten we verder. We willen alleen maar een bot om op te kluiven en een hoekje om te slapen.’

‘Onzin! Dat kun je me niet aandoen.’

‘Je weet dat ik niet anders kan.’

‘Die vervloekte politiek! Ik zal aan je voeten sterven, liefje. Het hart van die arme oude Jocko zal stil blijven staan. Ik voel al een aanval opkomen.’ Hij tastte over zijn borst. ‘Hier ergens —’

Ze gaf hem een por in zijn buik. ‘Jij oude bedrieger. Jij zult sterven zoals je geleefd hebt en niet aan een gebroken hart. Heer Doral —’

‘Ja, Vrouwe?’

‘Ik heb een Held meegebracht.’

Hij knipperde met zijn ogen. ‘Je hebt het toch niet over Rufo? Hallo, Rufe, ouwe bunzing! Heb je de laatste tijd nog goede bakken gehoord? Ga maar naar de keuken en zoek een vrolijk meisje uit.’

‘Dank U, Heer Doral.’ Rufo maakte ‘een dienaar’ met een diepe buiging en verliet ons.

Ster zei streng: ‘Als het de Doral behaagt.’

‘Ik luister.’

Ster maakte zich los uit zijn arm, ging rechtop staan en begon op zingende toon te declameren:

‘Naar de Zingende Lachende Wateren

‘Kwam een Held, Schoon en Onvervaard.

‘Omar heette de nobele krijger,

‘Wijs en Sterk en Onversaagd,

‘Lokte Igli met een vraag in de val,

‘Bestreed hem met paradoxen,

‘Sloot Igli’s mond met Igli.

‘Voerde hem zichzelf met huid en haar!

‘Nimmermeer zullen de Zingende Wateren...’

Zo ging het door, het waren geen leugens, maar toch was het niet helemaal waar — gekleurd als een bijdrage van een persagentschap. Ster vertelde hem bijvoorbeeld dat ik zevenentwintig Gehoornde Geesten gedood had, waarvan één met mijn blote handen. Zoveel herinner ik me er niet en wat die ‘blote handen’ betreft, dat was per ongeluk. Ik had net zo’n stuk ongedierte doorstoken toen er een ander aan mijn voeten viel, die van achteren een duw gekregen had. Ik had geen tijd om mijn zwaard los te trekken, daarom zette ik een voet op een van de horens en trok met mijn linkerhand hard aan de andere en zijn kop spleet als een kippenbotje. Maar ik had het uit wanhoop gedaan, niet uit vrije keuze.

Ster improviseerde zelfs een lange strofe over de heldhaftigheid van mijn vader en beweerde dat mijn grootvader de aanval op San Juan Hill had aangevoerd en begon toen over mijn overgrootvaders. Maar toen ze hem vertelde hoe ik dat litteken had opgelopen dat van mijn linkeroog naar mijn rechterkaak loopt trok ze pas goed alle registers open.

Moet je luisteren, Ster had me de eerste keer dat we elkaar ontmoetten ondervraagd en gedurende die lange wandeling van de vorige dag had ze me aangemoedigd haar meer te vertellen. Maar het meeste van de onzin die ze de Doral voorschotelde had ik haar niet verteld. Ze moet de Sureté, de F.B.I. en Archie Goodwin maanden achter me aan gestuurd hebben. Ze noemde zelfs de club waartegen we speelden toen mijn neus gebroken werd en dat had ik haar nooit verteld.

Ik stond te blozen terwijl de Doral me van het hoofd tot de voeten bekeek met gefluit en waarderend gegrom. Toen Ster eindigde met een eenvoudig: ‘Zo is het gekomen,’ slaakte hij een lange zucht en zei: ‘Zou je dat gedeelte over Igli nog eens kunnen vertellen?’

Ster voldeed daaraan, zong andere woorden en gaf meer bijzonderheden. De Doral luisterde fronsend en knikte goedkeurend. ‘Een heldhaftige oplossing,’ zei hij. ‘Dus hij is ook wiskundige. Waar heeft hij gestudeerd?’

‘Een natuurtalent, Jock.’

‘Dat lijkt wel zo.’ Hij liep op me toe, keek me in de ogen en legde zijn handen op mijn schouders. ‘De Held die Igli vernietigt kan zich ieder huis kiezen. Maar zal hij mijn huis vereren door de gastvrijheid van onderdak... en tafel... en bed te accepteren?’

Hij sprak heel ernstig en liet mijn blik niet los; ik kon niet naar Ster kijken voor een aanwijzing. En ik had een aanwijzing nodig. Degene die zelfvoldaan zegt dat goede manieren overal hetzelfde en mensen overal mensen zijn is nooit verder van Lutjebroek verwijderd geweest dan de eerste bushalte. Ik ben niet wereldwijs maar ik had genoeg rond gekeken om dat te begrijpen. Het was een officiële redevoering vol protocol en vroeg om een officieel antwoord.

Ik deed het zo goed mogelijk. Ik legde mijn handen op zijn schouders en zei plechtig: ‘Die eer is veel meer dan ik verdien, Heer.’

‘Maar je aanvaardt het?’ zei hij gretig.

‘Ik aanvaard het van ganser harte.’ (’Hart’ komt er dicht genoeg bij, ik had een beetje moeite met de taal).

Hij scheen een zucht van verlichting te slaken. ‘Geweldig!’ Hij sloeg zijn grote armen om me heen, kuste me op beide wangen en slechts door snel weg te duiken kon ik het vermijden op mijn mond gekust te worden.

Toen ging hij rechtop staan en schreeuwde: ‘Wijn! Bier! Jenever! Wie is er hier voor de drommel aan het luiwammesen? Ik zal iemand levend villen met een roestige nagelvijl ! Stoelen! Bediening voor een Held! Waar hangt iedereen uit?’

Dat laatste zei hij zonder reden; terwijl Ster verhaald had wat een geweldige kerel ik ben hadden zich achttien of vijftig mensen op het terras verzameld, elkaar verdringend om beter te kunnen zien. Daaronder moet zich het dienstpersoneel van die dag bevonden hebben want er werd me een kroes bier in de hand gedrukt en een dubbele borrel 110-proof vuurwater in de andere voor de baas uitgeschreeuwd was. Jocko dronk ad fundum dus deed ik dat ook en was toen blij dat ik op een stoel kon gaan zitten die al achter me stond, want mijn tanden gingen los zitten, mijn schedel werd gelicht en het bier begon net het vuur te doven.

Anderen overstelpten me met stukken kaas, koud vlees, ingelegd zus en zo en ongeïdentificeerde drankjes die allemaal heerlijk smaakten. Ze wachtten niet tot ik iets aannam maar stopten het in mijn mond als ik die maar opende om ‘Prosit!’ te zeggen. Ik at wat me gegeven werd en dat begon al spoedig het fluorwaterstof op te slurpen.

Inmiddels stelde de Doral zijn huishouding aan me voor. Het zou beter geweest zijn als ze chevrons hadden gedragen, want ik heb ze nooit uit elkaar leren houden. Kleren waren ook geen hulp, want zoals de kasteelheer als een landbouwer gekleed was kon het tweede hulpje van de keukenmeid zich met gouden sieraden en haar mooiste feestjurk tooien (en dat deed ze soms ook.) Ze werden ook niet in volgorde van rang voorgesteld.

Ik snapte amper wie de Vrouwe van het Riddergoed was, Jocko’s vrouw — zijn voornaamste vrouw. Ze was een bijzonder knappe oudere vrouw, die wat te zwaar was maar die overtollige ponden waren zeer aantrekkelijk verdeeld. Ze was net zo nonchalant gekleed als Jocko, maar ik kreeg haar gelukkig in de gaten, omdat ze Ster meteen ging begroeten, ze omhelsden elkaar hartelijk als twee oude vriendinnen. Dus ik spitste mijn oren toen ze een ogenblik later aan me werd voorgesteld — als (en dat ving ik op) dé Doral (net als Jocko dé Doral was) maar met de vrouwelijke uitgang.

Ik sprong overeind, greep haar hand, boog me er overheen en drukte mijn lippen erop. Dit is in de verste verte geen Neviaans gebruik, maar het werd bejubeld en Mevrouw Doral bloosde en keek verheugd en Jocko grinnikte trots.

Zij was de enige voor wie ik opstond. Alle mannen en jongens maakten met een diepe buiging een dienaar voor me; alle vrouwen van zes tot zestig maakten een reverence — niet zoals wij die kennen maar in de Neviaanse stijl. Het had meer van een pas van de Twist. Balanceer op één voet, leun zover achterover als je kunt, balanceer dan op de andere voet terwijl je voorover buigt en al die tijd moet je langzaam een golvende beweging maken. Dit klinkt niet erg elegant maar het is het wel, en het bewees dat er op het hele landgoed van de Doral geen reumatiek of hernia voorkwam.

Jocko maakte zich bijna nooit druk over namen. De vrouwen waren ‘Liefje’ en ‘Schatje’ en ‘Snoezepoes’ en hij noemde alle mannen, zelfs zij die ouder schenen te zijn dan hij ‘Zoon’.

Vermoedelijk waren de meesten zijn zonen. Ik heb de situatie in Nevia nooit helemaal begrepen. Het leek op een feodale gemeenschap uit onze eigen geschiedenis — en misschien was het dat ook wel — maar of deze troep de slaven, de lijfeigenen, de knechten van de Doral waren of allemaal leden van éen grote familie, heb ik nooit uit kunnen puzzelen. Ik denk dat het een mengelmoes was. Titels hadden niets te beduiden. De enige titel die Jocko voerde was dat hij door een grammaticale verbuigingsvorm bestempeld werd als dé Doral en niet een van de honderden andere Dorals. Ik heb in deze memoires hier en daar het etiket ‘Heer’ gebruikt, omdat Ster en Rufo dat gebruikten, maar het was niets dan een beleefde aanspreektitel, die overeenkwam met iets dergelijks in het Neviaans. ‘Freiherr’ betekent niet ‘vrij man’ en ‘monsieur’ betekent niet ‘mijn heer’ — je kunt die dingen niet goed vertalen. Ster doorspekte haar woorden met ‘heren’ omdat ze veel te beleefd was om zelfs tegen haar boezemvrienden ‘Hé daar!’ te zeggen.

(De allerbeleefdste vriendelijkheden in het Neviaans zouden je in Amerika een klap in je gezicht bezorgen.)

Toen iedereen was voorgesteld aan de Gordon, Held Eerste Klas, gingen we uiteen om ons voor te bereiden voor het banket dat Jocko, beroofd van zijn drie maanden braspartijen in de plaats gesteld had van zijn eerste plan. Ik werd gescheiden van Ster zowel als van Rufo; ik werd naar mijn appartementen geleid door mijn twee dienaressen.

Jawel, dat zei ik. Vrouwelijk. Meervoud. Het was maar goed dat ik gewend was aan de Europese gewoonte van damesbedienden in herentoiletten. Z.O. Azië en 1’Île du Levant hadden me aan nog meer gewend; op Amerikaanse scholen leren ze je niet hoe je met dienaressen moet omgaan. Zeker niet als ze jong en schattig zijn en uitzonderlijk verlangend om te behagen... en ik had een lange, gevaarlijke dag achter de rug. Toen ik de eerste keer op patrouille was heb ik al geleerd dat niets die bekende biologische aandrang zo verhoogt als beschoten worden en het overleven.

Als er maar één geweest was, was ik misschien te laat voor het diner gekomen. In dit geval chaperonneerden ze elkaar, hoewel niet expres, geloof ik. Ik gaf de roodharige een klap op haar achterwerk toen de andere niet keek en ik dacht dat we een afspraakje hadden voor later.

Nou, je rug laten wassen is ook leuk. Ik werd gewassen, geschoren, gepoetst, gedouched, geurend als een strijdlustige roos en uitgedost met de fraaiste opschik sinds Cecil B. deMille de Bijbel herschreef op tijd door hun afgeleverd bij de feestzaal.

Maar het gala-uniform van een stadhouder dat ik droeg was een werkpak vergeleken bij Sters uitrusting. Ze was eerder op de dag al haar mooie kleren kwijt geraakt, maar onze gastvrouw was erin geslaagd wat voor haar op te scharrelen.

Eerst een japon die Ster van de kin tot de enkels bedekte — als spiegelglas. Het leek op blauwe rook, het omsloot haar nauw en golfde van achteren uit. Daaronder zat ‘lingerie’. Ze scheen omwikkeld te zijn met omstrengelende klimop — maar deze klimop was van goud, afgezet met saffieren. Het boog om haar mooie buik, verdeelde zich in snoeren en omvatte haar borsten. De hele bedekking was minimaal als een bikini, maar veel opzienbarender en veel doeltreffender.

Haar schoenen waren sandalen in een S-bocht van iets doorschijnends en elastisch. Ze schenen nergens door vastgehouden te worden, geen bandjes en geen gespen; haar mooie voeten rustten er naakt op. Daardoor leek het alsof ze ongeveer tien centimeter van de grond op haar tenen liep.

Haar weelderige blonde haar was opgemaakt in een bouwsel dat net zo ingewikkeld was als een volledig opgetuigd schip en bezaaid met saffieren. Ze droeg ook enkele fortuinen aan saffieren hier en daar over haar lichaam verspreid; ik zeg niet waar.

Ze zag me op het zelfde ogenblik dat ik haar in de gaten kreeg. Haar gezicht verhelderde en ze riep in het Engels: ‘Mijn Held, wat ben je móói!’

Ik zei, ‘Hè —’

Toen voegde ik er aan toe: ‘Jij hebt je tijd ook niet verspild. Zit ik naast jou? Je zult me wel moeten helpen.’

‘Nee, nee! Jij zit bij de heren, ik zit bij de dames. Je zult geen moeilijkheden hebben.’

Dit is helemaal geen gekke manier om een banket aan te richten. We hadden allebei gescheiden lage tafels, de mannen op een rij tegenover de dames, met zo’n vijf meter er tussen. Het was niet nodig om met de dames te keuvelen en ze waren allemaal het aankijken waard. De Vrouwe Doral zat tegenover me en stak Ster naar de kroon om de Gouden Appel. Haar toilet was op sommige plaatsen ondoorschijnend, maar niet op de gebruikelijke plaatsen. Het bestond voornamelijk uit diamanten. Ik denk tenminste dat het diamanten waren; ik geloof niet dat ze zulke grote rijnstenen maken.

Er zaten ongeveer twintig mensen aan; twee of drie maal zoveel bedienden liepen in het rond. Drie meisjes deden niets anders dan zorgen dat ik niet van honger of dorst omkwam — ik hoefde niet te leren hoe je hun tafelzilver moest gebruiken; ik raakte het niet eens aan. De meisjes lagen naast me geknield; ik zat op een groot kussen. Later op de avond lag Jocko plat op zijn rug met zijn hoofd op een schoot zodat zijn dienaressen voedsel in zijn mond konden stoppen of een glas aan zijn lippen konden brengen.

Jocko had drie dienaressen net als ik; Ster en Mevrouw Jocko allebei twee; de rest moest zich met een per persoon behelpen. Deze dienaressen toonden aan waarom ik moeite had de spelers uit elkaar te houden zonder programma. Mijn gastvrouw en mijn Prinses waren fantastisch uitgedost, natuurlijk — maar één van mijn lakeien, een zestienjarige zware concurrente voor Miss Nevia, droeg alleen maar juwelen, maar zoveel dat ze fatsoenlijker gekleed was dan Ster of Doral Letva, Vrouwe Doral.

Ze gedroegen zich ook niet als bedienden, afgezien van hun hartstochtelijke vastberadenheid om te zorgen dat ik dronken werd en me overat. Ze kwebbelden onder elkaar in een tienertaalje en debiteerden geestigheden over de omvang van mijn spieren, enz., alsof ik er niet bij was. Klaarblijkelijk wordt van helden niet verwacht dat ze praten, want elke keer dat ik mijn mond open deed werd er wat in gestopt.

Er was aldoor iets gaande — dansers, goochelaars, declameren van gedichten — in de ruimte tussen de tafels. Er dwaalden kinderen rond die lekkere hapjes van de schotels gristen voor ze de tafels bereikten. Eén poppetje van een jaar of drie ging op haar hurken tegenover me zitten, één en al grote ogen en open mond en staarde naar me terwijl de dansers maar moesten zien hoe ze haar zo goed mogelijk konden ontwijken. Ik probeerde haar naar me toe te lokken, maar ze bleef alleen maar staren en speelde met haar teentjes.

Een jonkvrouw met een hakkebord liep tussen de tafels rond. Het zou een hakkebord geweest kunnen zijn en het zou een jonkvrouw geweest kunnen zijn.

Toen het feest een uur of twee aan de gang was, stond Jocko op, brulde om stilte, boerde luid, schudde de meisjes van zich af die hem wilden ondersteunen en begon te reciteren. Hetzelfde vers, andere melodie — hij reciteerde mijn wapenfeiten. Ik had gedacht dat hij te dronken was om een limerick op te zeggen, maar hij stak eindeloos de loftrompet, in volmaakte scandering, met ingewikkelde rijmen en kabbelende alliteraties, een verbazingwekkende prestatie van virtuositeit in welsprekendheid.

Hij hield zich aan Sters verhaal, maar borduurde er op voort. Ik luisterde met stijgende bewondering zowel voor hem als dichter als voor die goeie ouwe Gordon, het een-mans-leger. Ik kwam tot de conclusie dat ik een held van jewelste moest zijn, dus toen hij ging zitten, stond ik op.

De meisjes waren er beter in geslaagd me dronken te voeren dan me te laten eten. Het meeste voedsel was vreemd, maar gewoonlijk smakelijk. Maar er was een koude schotel binnengebracht, kleine kikkerachtige wezentjes op ijs, die in hun geheel werden opgediend. Je moest ze in een saus dopen en ze in twee happen opeten.

De griet met de juwelen greep er een, doopte het in de saus en hief het op om me ervan te laten happen. En toen werd het wakker.

Het kleine ding — we zullen hem Elmer noemen — Elmer rolde met zijn ogen en keek me aan, net toen ik in hem wilde bijten.

Ik had plotseling geen honger meer en trok mijn hoofd terug. Juffrouw Juwelierswinkel lachte hartelijk, doopte hem nog eens in en wees me hoe ik het doen moest. Weg Elmer — Ik at een hele poos niets en dronk veel te veel. Iedere keer dat me een hapje aangeboden werd zag ik Elmers pootjes verdwijnen, slikte en nam nog een slok.

Daarom stond ik op.

Toen ik eenmaal stond, viel er een ademloze stilte. De muziek stopte omdat de musici afwachtten wat ze moesten improviseren als achtergrond bij mijn gedicht. Ik besefte plotseling dat ik niets te zeggen had. Helemaal niets. Er was geen schijn van kans dat ik een dankdicht zou kunnen improviseren, een elegant compliment aan mijn gastheer — in het Neviaans. Verdorie, in het Engels zou ik het zelfs niet gekund hebben.

Sters ogen waren op me gericht. Ze keek ernstig en vol vertrouwen.

Dat gaf de doorslag. Ik waagde het niet in het Neviaans; ik wist niet eens meer hoe je de weg naar het herentoilet moest vragen. Dus ging ik met alle registers open in het Engels op ze los. Vachel Lindsay’s ‘Congo’.

Zoveel ervan als ik me herinneren kon, zeg een bladzij of vier. Wat ik reciteerde was dat stuk meeslepend ritme en rijm, dubbelzinnigheden debiterend en verzinnend als ik het niet meer precies wist, en werkelijk al mijn kracht inzettend bij ‘op de tafel slaan met een bezemsteel! Boem! Boem! Boemele boem!’ en het orkest begreep de stemming en we lieten de borden rinkelen.

Het applaus was geweldig en Juffrouw Tiffany greep mijn enkel en drukte er een kus op.

Dus bracht ik bij wijze van dessert E.A. Poe’s ‘Klokken’.

Jocko kuste me op mijn linkeroog en snikte op mijn schouder.

Toen stond Ster op en verklaarde scanderend en op rijm dat ik in mijn eigen land, in mijn eigen taal, onder mijn eigen volk, allen krijgers en artiesten, net zo beroemd was als dichter als als held (wat waar was: nul is gelijk aan nul) en dat ik hen de eer had aangedaan mijn grootste werk te componeren in de parelen van mijn moedertaal, een passende dank voor de Doral en huize Doral voor de gastvrijheid van dak, van tafel en van bed — en dat ze te gelegener tijd haar best zou doen mijn gedicht in hun taal over te zetten.

We kregen samen de Oscar.

Toen brachten ze het pièce de résistance binnen, een in zijn geheel geroosterd dier dat door vier man werd binnengedragen. Naar de grootte en de vorm te oordelen had het geroosterde boer kunnen zijn. Maar het was dood en het rook heerlijk en ik at er een heleboel van en dat ontnuchterde me. Na het vlees kwamen er nog maar acht of negen gangen, soepen en sorbets en dergelijke liflafjes. Het feest werd ongedwongener en de mensen bleven niet meer aan hun eigen tafels zitten. Een van mijn meisjes viel in slaap en liet mijn wijnglas omvallen en toen merkte ik dat de meesten waren weggegaan.

Doral Letva leidde me, geflankeerd door twee meisjes, naar mijn kamer en bracht me naar bed. Ze doofden de lichten gedeeltelijk en trokken zich terug terwijl ik nog trachtte een hoffelijk welterusten in hun taal onder woorden te brengen. Ze kwamen terug nadat ze alle juwelen en andere beletselen afgelegd hadden en poseerden naast mijn bed, de Drie Gratiën. Ik was tot de conclusie gekomen dat de jongeren mama’s dochters waren. Het oudste meisje was misschien achttien, rijp, en een beeld van wat mama op die leeftijd geweest moest zijn; de jongste scheen vijf jaar jonger, amper huwbaar, voor haar leeftijd net zo mooi en heel zelfbewust. Ze bloosde en liet haar ogen zakken toen ik naar haar keek. Maar haar zuster keek, brutaal provocerend, met zwoele ogen terug.

Hun moeder legde, met een arm om hun middel, eenvoudig maar op rijm uit dat ik hun dak en hun tafel eer had aangedaan — en nu hun bed. Wat behaagde een Held? Eén? Of twee? Of alle drie?

Ik ben benauwd. Dat weten we al. Als die kleine zuster niet net ongeveer zo groot geweest was als de kleine bruine zusters, waar ik in het verleden bang van was geweest, had ik misschien meer aplomb kunnen tonen.

Maar, verdomme, die deuren konden niet op slot. Het waren alleen maar open bogen. En Jocko, die vent, kon elk ogenblik wakker worden; ik wist niet waar hij was. Ik zal niet zeggen dat ik nooit met een getrouwde vrouw naar bed ben geweest of met iemands dochter in zijn eigen huis — maar in die kwesties gebruikte ik de Amerikaanse camouflage-gewoonten. Dit botte aanbod maakte me banger dan de Gehoornde Geiten. Ik bedoel ‘Geesten’.

Ik deed mijn best mijn besluit in dichterlijke taal in te kleden. Daar slaagde ik niet in, maar ze begrepen dat het negatief was.

Het kleine meisje begon te grienen en nam de vlucht. Haar zuster keek woedend, snauwde: ‘Héld!’ en ging achter haar aan. Mama keek me alleen maar aan en verliet de kamer. Een minuut of twee later kwam ze terug. Ze sprak heel officieel, hield zich kennelijk sterk in bedwang en wenste te weten of een andere vrouw in dit huis de goedkeuring van de Held had kunnen wegdragen? Haar naam, alstublieft? Of kon ik haar beschrijven? Of wilde ik ze laten aantreden zodat ik haar aan kon wijzen?

Ik deed mijn best om uit te leggen, dat als er sprake van keuze was, zij mijn keus zou zijn — maar dat ik moe was en alleen wenste te slapen.

Letva pinkte tranen weg, wenste me de rust die een held toekomt en verdween voor de tweede keer en zelfs nog sneller. Ik dacht een ogenblik dat ze me een klap in mijn gezicht zou geven.

Vijf seconden later stond ik op en probeerde haar te achterhalen. Maar ze was weg, de galerij was donker.

Ik viel in slaap en droomde over de Koud Water Bende. Ze waren zelfs nog lelijker dan Rufo aangegeven had en ze trachtten me grote goudklompen te laten eten, die allemaal de ogen van Elmer hadden.

Загрузка...