XIX

We gingen naar bed.

Even later zei ze: ‘Omar, je bent ontstemd.’

‘Dat heb ik niet gezegd.’

‘Dat kan ik voelen. Het gaat ook niet alleen om vanavond en die vervelende kwibussen. Je hebt je teruggetrokken en voelt je ongelukkig.’ Ze wachtte.

‘Er is niets.’

‘Omar, iets wat jou bekommert kan voor mij nooit ‘niets’ zijn. Hoewel ik het misschien niet besef voor ik weet wat het is.’

‘Nou dan — ik voel me zo vervloekt nutteloos!

Ze legde haar zachte, sterke hand op mijn borst. ‘Voor mij ben je niet nutteloos. Waaróm voel je jezelf nutteloos?’

‘Nou — kijk eens naar dit bed!’ Het was een bed waarvan Amerikanen nooit gedroomd hebben; het kon alles behalve je een nachtkus geven — en, net als de stad, was het mooi, je zag het geraamte niet. ‘Deze brits zou thuis meer kosten — als ze het al zouden kunnen maken — dan het beste huis waar mijn moeder ooit in gewoond heeft.’

Daar dacht ze over na. ‘Zou je geld naar je moeder willen sturen?’ Ze gebaarde naar de communicator naast het bed. ‘Is Elmendorf, Amerikaanse Luchtbasis genoeg als adres?’

(Ik herinnerde me niet dat ik haar ooit verteld had waar Moeder woonde.) ‘Nee, nee!’ Ik gebaarde naar de spreekbuis en schakelde hem daarmee uit. ‘Ik wil haar geen geld sturen. Haar echtgenoot onderhoudt haar. Hij zou geen geld van mij aannemen. Daar gaat het ook niet om.’

‘Dan begrijp ik nog niet waar het om gaat. Bedden komen er niet op aan, het gaat er om wie er in ligt. Mijn lieveling, als je niet van dit bed houdt, nemen we een ander. Of we gaan op de vloer slapen. Bedden zijn niet belangrijk.’

‘Dit bed is oké. Het enige dat er verkeerd aan is, is dat ik het niet betaald heb. Dat heb jij gedaan. Dit huis. Mijn kleren. Het voedsel dat ik eet. Mijn — mijn speelgoed! Alles wat ik verdomme bezit, heb ik van jou gekregen. Weet je wat ik ben, Ster? Een gigolo! Weet je wat een gigolo is? Een enigszins-mannelijke prostitué.’

Een van de meest ergerlijke gewoonten van mijn vrouw was soms te weigeren terug te snauwen als ze wist dat mijn handen jeukten om ruzie te maken. Ze keek me bedachtzaam aan. ‘In Amerika is het druk, hè? Iedereen werkt daar altijd, vooral de mannen.’

‘Nou... ja.’

‘Dat is niet overal gebruikelijk, zelfs op de Aarde niet. Een Fransman voelt zich niet ongelukkig als hij niets te doen heeft; hij bestelt nog een café au lait en laat de schoteltjes opstapelen. En ik ben ook niet zo dol op werken. Omar, ik heb onze avond bedorven uit luiheid, omdat ik er te veel op uit was te voorkomen dat ik morgen met een vermoeiende taak opnieuw beginnen moest. Die fout zal ik niet nog eens maken.’

‘Ster, dat geeft niet. Dat is voorbij.’

‘Dat weet ik. Het eerste geschilpunt is maar zelden het kardinale punt. Noch het tweede. Noch, soms, het tweeëntwintigste. Omar, je bent geen gigolo.’

‘Hoe noem jij het dan? Als het lijkt op een eend en kwaakt als een eend en zich gedraagt als een eend, noem ik het een eend. Noem jij het maar een bos rozen. Hij kwaakt toch nog.’

‘Nee. Dit allemaal om ons heen —’ Ze gebaarde. ‘Het bed. Dit mooie vertrek. Het voedsel dat we eten. Mijn kleren en de jouwe. Onze prachtige vijvers. De nacht-hofmeester die op wacht staat omdat jij of ik misschien wel een zangvogel of een rijpe meloen zouden willen hebben. Onze hangende tuinen. Alles wat we zien of aanraken of gebruiken of van houden — en nog duizend maal zoveel in verre landen, dat alles heb jij met je eigen sterke handen verdiend; het is rechtens van jou.’

Ik snoof. ‘Het is zo,’ hield ze vol. ‘Dat was onze overeenkomst. Ik beloofde je grote avonturen en grotere schatten en nog grotere gevaren. Je stemde er mee in. Je hebt gezegd: ‘Prinses, je hebt een knaap in dienst genomen.’ Ze glimlachte. ‘En wat voor een knaap. Lieveling, ik geloof dat de gevaren groter waren dan jij dacht... dus was ik, tot nu toe, blij dat de schatten groter zijn dan je ooit had kunnen denken. Schrik er dus alsjeblieft niet voor terug ze aan te nemen. Je hebt ze verdiend, en meer dan dat — zoveel als je ooit zult willen aannemen.’

‘Eh — zelfs al heb je gelijk, dan is het nog te veel. Ik verdrink in suikergoed!’

‘Maar, Omar, je hoeft niets te accepteren wat je niet hebben wilt. We kunnen eenvoudig leven. In één kamer met een opklapbed tegen de muur als je dat graag wilt.’

‘Dat is geen oplossing.’

‘Misschien wil je liever vrijgezellenkamers, in de stad?’

‘ ‘Mijn schoenen wegwerpen’, hè?’

Ze zei zonder stemverheffing: ‘Mijn echtgenoot, als je schoenen ooit worden weggeworpen, zul je ze zelf moeten wegwerpen. Ik ben over je zwaard gesprongen. Ik zal niet terugspringen.’

‘Kalmpjes aan!’ zei ik. ‘Het was jouw voorstel. Als ik het verkeerd begrepen heb, spijt me dat. Ik weet dat je je woord niet breekt. Maar je zou er spijt van kunnen hebben.’

‘Ik heb er geen spijt van. Jij wel?’

‘Nee, Ster, nee! Maar —’

‘Dat is een lang zwijgen na zo’n kort woord,’ zei ze. ernstig. ‘Wil je het me vertellen?’

‘Eh... dat is het juist. Waarom heb jíj het mij niet verteld?’

‘Wat verteld, Omar? Er zijn zoveel dingen te vertellen.’

‘Nou, een heleboel. Wat me te wachten stond. Dat jij de Keizerin van het hele spul bent in de eerste plaats... voor dat je me met je over het zwaard liet springen.’

Haar gezicht veranderde niet maar er rolden tranen over haar wangen. ‘Ik zou kunnen antwoorden dat je het me niet gevraagd hebt —’

‘Ik wist niet wat ik moest vragen!’

‘Dat is waar. Ik zou naar waarheid kunnen verzekeren dat ik geantwoord zou hebben als je er naar gevraagd had. Ik zou kunnen aanvoeren dat ik je niet over het zwaard ‘liet’ springen, dat je al mijn tegenwerpingen van je afschoof, dat het niet nodig was me de eer van een huwelijk volgens de wetten van jouw volk aan te doen... dat ik een meid was waar je naar welgevallen mee naar bed kon gaan. Ik zou erop kunnen wijzen dat ik geen keizerin ben, niet koninklijk, maar een werkende vrouw met een baan die haar zelfs de luxe van nobel zijn niet toestaat. Dat is allemaal waar. Maar ik zal me er niet achter verstoppen. Ik zal je vraag beantwoorden.’ Ze ging over op het Neviaans. ‘Heer Held, ik vreesde zeer dat je me zou verlaten als ik me niet aan je wil onderwierp!’

‘Vrouwe Echtgenote, heb je werkelijk gedacht dat je ridder je in het uur van je nood zou verlaten?’ Ik vervolgde in het Engels: ‘Nou, dat doet de deur dicht. Je bent met me getrouwd omdat dat vervloekte Ei heroverd moest worden en Jouw Wijsheid je zei dat ik nodig was voor dat karwei — en ‘m wel eens zou kunnen smeren als je het niet deed. Nou, Uwe Wijsheid is niet pienter geweest op dat punt; ik ga er niet vandoor. Dom van me, maar ik ben halsstarrig.’ Ik begon op te staan.

‘Heer Geliefde!’ Ze huilde nu openlijk.

‘Neem me niet kwalijk. Ik moet een paar schoenen opzoeken. Kijken hoever ik ze weg kan werpen.’ Ik was zo onhebbelijk als alleen een man kan zijn wiens trots gekrenkt is.

‘Alsjeblieft, Omar, alsjeblieft. Luister eerst naar me.’

Ik slaakte een zucht. ‘Ga je gang.’

Ze greep mijn hand zo stevig dat ik vingers verloren zou hebben als ik getracht had me los te trekken. ‘Hoor me tot het einde toe aan. Mijn geliefde, dat was het helemaal niet. Ik wist dat je onze speurtocht niet zou opgeven voor het volbracht was of we dood waren. Dat wist ik. Niet alleen had ik rapporten gehad die jaren bestreken toen ik je nog nooit gezien had, maar we hadden samen blijdschap gekend en gevaar en ontberingen; ik kende je moed. Maar als het nodig was geweest had ik je kunnen omspinnen met een net van woorden, je kunnen overhalen toe te stemmen in alleen maar een verloving — tot na de tocht. Je bent romantisch, je zou er in toegestemd hebben. Maar lieveling, lieveling, ik wilde met je trouwen... je aan me binden volgens jouw wetten, zodat’ — ze zweeg om tranen terug te dringen — ‘zodat, wanneer je dat en dat en dat alles en de dingen die je ‘je speelgoed’ noemt zag, tóch nog bij me zou willen blijven. Het was geen politiek, het was liefde — romantische en onberedeneerde liefde, liefde voor je eigen lieve persoon.’

Ze verborg haar gezicht in haar handen en ik kon haar nauwelijks verstaan. ‘Maar ik weet zo weinig van liefde. Liefde is een vlinder, die neerstrijkt waneer het hem zint, vertrekt wanneer hij verkiest; hij wordt nooit door ketenen gebonden. Ik heb gezondigd. Ik heb getracht je te binden. Onrechtvaardig wist ik dat het was, wreed tegenover jou begrijp ik nu dat het is.’ Ster keek op met een bittere glimlach. ‘Zelfs Hare Wijsheid ontbreekt het aan wijsheid als het er op aankomt vrouw te zijn. Maar wat een dwaze meid ik ook ben, ik ben niet te halsstarrig om te begrijpen dat ik mijn echtgenoot onrecht heb aangedaan als ik er met mijn neus word opgedrukt. Ga, ga je zwaard halen; ik zal er over terug springen en dan zal mijn ridder bevrijd zijn uit zijn zijden kooi. Ga, Heer Held, terwijl ik er nog de kracht voor heb.’

‘Ga je eigen zwaard maar halen, kwaje meid. Dat pak rammel is al veel te lang uitgesteld.’

Plotseling grinnikte ze, een en al wildebras. ‘Maar, lieveling, mijn zwaard is in Karth Hokesh. Weet je dat niet meer?’

‘Deze keer zul je het niet kunnen voorkomen!’ Ik greep haar beet. Aan Ster heb je je handen vol, ze is zo glad als een aal en heeft verbijsterende spieren. Maar ik ben groter en ze stribbelde niet zo hard tegen als ze gekund zou hebben. Maar ik had toch ontvellingen en kneuzingen voor ik haar benen klem gezet had en haar een arm had omgedraaid. Ik gaf haar een paar flinke klappen, hard genoeg om van elke vinger een rode afdruk achter te laten en vond het toen welletjes. Zeg me nu eens, kwamen die woorden regelrecht uit haar hart — of speelde de pienterste vrouw in twintig universa toneel?

Later zei Ster: ‘Ik ben blij dat je borst geen prikkend bos is, zoals bij sommige mannen, schoonheid.’

‘Ik ben ook z’n mooie baby geweest. Hoeveel borsten heb je gecontroleerd?’

‘Willekeurige staaltjes. Lieveling, heb je besloten me te houden?’

‘Nog een poosje. Als je je goed gedraagt, natuurlijk.’

‘Ik zou liever gehouden worden omdat ik me slecht gedraag. Maar — nu je murw bent — als je dat bent — moest ik je maar liever nog iets vertellen — en een pak slaag krijgen als het niet anders kan.’

‘Dat wil je veel te graag. Eens per dag is het maximum, hoor je?’

‘Zoals U wilt, Heer. Jewèl, Baas. Ik zal morgenochtend mijn zwaard laten halen en dan kun je me op je gemak slaag geven. Als je tenminste denkt dat je me krijgen kunt. Maar ik moet je dit vertellen om het van me af te wentelen.’

‘Er ligt niets op je. Tenzij —’

‘Toe! Je bent bij onze geneeskundigen geweest.’

‘Eens per week.’ Het eerste wat Ster bevolen had was een zo volledig medisch onderzoek dat een legerkeuring erbij vergeleken oppervlakkig was. ‘De Opper-Pil houdt vol dat mijn wonden nog niet genezen zijn, maar ik geloof hem niet; ik heb me nog nooit zo goed gevoeld.’

‘Hij houdt je aan het lijntje, Omar — op mijn bevel. Je bent genezen, ik ben niet onbedreven, ik ben erg precies geweest. Maar — lieveling, ik heb het uit een egoïstisch oogpunt gedaan en nu moet jij me zeggen of ik weer wreed en onrechtvaardig tegenover je heb gehandeld. Ik geef toe dat ik het heimelijk heb gedaan. Maar ik heb het met goede bedoelingen gedaan. Ik weet echter, omdat ik dat als eerste les van mijn beroep heb geleerd, dat goede bedoelingen de bron van meer dwaasheid zijn dan alle andere oorzaken tezamen.’

‘Ster, waar klets je toch over? Vrouwen zijn de bron van alle dwaasheid.’

‘Ja, liefste. Omdat ze altijd goede bedoelingen hebben — en dat kunnen bewijzen. Mannen handelen soms uit berekenend eigenbelang, wat veiliger is. Maar niet vaak.’

‘Dat komt doordat de helft van hun voorouders vrouwen zijn. Waarom moest ik telkens weer bij de dokter op bezoek terwijl dat niet nodig was?’

‘Ik heb niet gezegd dat het niet nodig was. Maar jij denkt er misschien anders over. Omar, je bent al een eind op weg met Lang-Leven behandelingen.’ Ze keek naar me alsof ze gereed was te pareren of zich terug te trekken.

‘Nou breekt mijn klomp!’

‘Heb je er bezwaar tegen? In deze fase kan het nog teruggeschakeld worden.’

‘Ik heb er niet over nagedacht.’ Ik wist dat Lang-Leven op Centrum beschikbaar was, maar ik wist ook dat het strikt beperkt was. Iedereen kon het krijgen — vlak voor zijn emigratie naar een dun bevolkte planeet. Permanente bewoners moesten oud worden en sterven. Dit was één zaak waarbij een van Sters voorgangers zich met een plaatselijke regering had bemoeid. Centrum, waar ziekten praktisch overwonnen waren, waar grote welvaart heerste, dat een baken vormde voor ontelbare volkeren, was overbevolkt geraakt, in het bijzonder toen Lang-Leven de gemiddelde sterfte-leeftijd omhoog joeg. Deze strenge wet had de menigte uitgedund. Er waren mensen die al jong tot Lang-Leven overgingen, door een Poort traden en het er in de wildernis op waagden. Er waren er meer, die wachtten op die eerste steek die het besef van de dood met zich meebrengt en dan tot de conclusie kwamen dat ze nog niet te oud waren voor een verandering. En sommigen hielden zich kalm en stierven wanneer hun tijd gekomen was.

Ik kende die steek; hij was me door een mes in een rimboe toegebracht. ‘Ik geloof niet dat ik er bezwaar tegen heb.’

Ze zuchtte van opluchting. ‘Dat wist ik niet en ik had het niet stiekem in je koffie mogen doen. Verdien ik een pak slaag?’

‘We zullen het op de lijst zetten van wat je toekomt en dan krijg je alles tegelijk. Dan zul je wel mank lopen. Ster, hoe lang is Lang-Leven?’

‘Dat is moeilijk te beantwoorden. Maar zeer weinigen van hen die het hebben zijn in hun bed gestorven. Als je zo’n actief leven leidt als ik weet dat jij zult doen — door je temperament — zul je waarschijnlijk niet van ouderdom sterven. En ook niet aan een ziekte.’

‘En zal ik nooit oud worden?’ Je moet er wel even aan wennen.

‘O, jawel, je kunt wel oud worden. Nog erger, seniliteit duurt in verhouding ook langer. Als je dat laat gebeuren. Of als de mensen om je heen het toestaan. Maar — Lieveling, hoe oud zie ik eruit? Vertel me dat niet naar wat je hart je ingeeft, maar naar wat je ogen zien. Naar Aardse normen. Wees eerlijk, ik weet het antwoord.’

Het was altijd een vreugde om naar Ster te kijken, maar ik trachtte haar met een nieuwe blik te bezien, keek naar tekenen van de herfst — naar haar buitenste ooghoeken, haar handen, naar kleine wijzigingen in haar huid — verdorie, zelfs geen spoor van uitrekking, en toch wist ik dat ze een kleinkind had.

‘Ster, toen ik je voor het eerst zag, dacht ik achttien. Je keerde je om en ik verhoogde dat een beetje. Als ik je nu goed bekijk en zonder je complimentjes te maken — niet ouder dan vijfentwintig. En dat komt omdat je trekken rijp lijken. Als je lacht ben je een tiener; als je vleit of stomverbaasd kijkt of plotseling verrukt bent met een jong hondje of poesje of zo iets, ben je zowat twaalf. Van je hals af naar boven, bedoel ik; van je hals af naar beneden kun je niet voor minder dan achttien doorgaan.’

‘Een gezonde achttien,’ voegde ze er aan toe. ‘Vijfentwintig Aardse jaren — naar gelang van de groei op Aarde — is precies de roos waar ik op gemikt heb. De leeftijd waarop een vrouw niet meer groeit en begint te verouderen. Omar, je uiterlijke leeftijd bij Lang-Leven is een kwestie van voorkeur. Neem Oom Jozef — die welke zich soms ‘Graaf Cagliostro’ noemt. Hij heeft zich ingesteld op vijfendertig, omdat hij zegt dat iedereen die jonger is een kwajongen is. Rufo geeft er de voorkeur aan er ouder uit te zien. Hij zegt dat hij er eerbiedig door behandeld wordt en dat het hem afhoudt van vechtpartijen met jongere mannen — en dat hij toch een jongere man kan verbazen als die persé toch vechten wil, want zoals je weet bestaat Rufo’s hogere leeftijd voornamelijk van zijn hals naar boven.’

‘Of om jongere vrouwen te verbazen,’ opperde ik.

‘Met Rufo weet je het nooit. Liefste, ik ben nog niet klaar met mijn verhaal. Een onderdeel ervan is je lichaam te leren zichzelf te herstellen. De taallessen die je hier gehad hebt — bij elke daarvan stond er een hypnotherapeut te wachten om je lichaam een les te geven via je slapende verstand na je taalles. Een onderdeel van uiterlijke leeftijd is cosmetische therapie — Rufo hoeft niet kaal te zijn — maar meer wordt beheerst door het verstand. Als je besloten hebt welke leeftijd je hebben wilt, kunnen ze met inprentingen beginnen.’

‘Ik zal erover denken. Ik wil niet al te veel ouder lijken dan jij.’

Ster keek verrukt. ‘Dank je, lieve. Nu zie je, hoe egoïstisch ik geweest ben.’

‘Hoe dan? Dat is me ontgaan.’

Ze legde haar hand op de mijne. ‘Ik wilde niet dat je oud zou worden — en sterven! — terwijl ik jong bleef.’

Ik knipperde met mijn ogen. ‘Gut, dame, dat was nog eens egoïstisch van je, vind je niet? Maar je had me kunnen vernissen en me in de slaapkamer houden. Net als je tante.’

Ze trok een lelijk gezicht. ‘Je bent een akelige man. Ze heeft ze niet laten vernissen.’

‘Ster, ik heb hier nergens van die soevenirlijken gezien.’

Ze keek verbaasd. ‘Maar dat is op de planeet waar ik geboren ben. Dit universum, een andere ster. Heb ik dat nooit verteld?’

‘Ster, mijn lieveling, meestal heb je niets verteld.’

‘Het spijt me. Omar, ik wil je nergens mee overrompelen. Stel me vragen. Vanavond. Wat je maar wilt.’

Dat overdacht ik. Er was iets wat ik me afgevraagd had, een bepaald gemis. Of misschien hadden de vrouwen van haar deel van het ras een andere periode. Maar ik had gezwegen vanwege het feit dat ik met een grootmoeder getrouwd was — hoe oud? ‘Ster, ben je zwanger?’

‘Wel, nee, lieve. O! Wil je dat graag? Wil je dat we kinderen krijgen?’

Ik stamelde, trachtend uit te leggen dat ik er niet zeker van geweest was dat het mogelijk was — of dat ze het misschien al was. Ster keek bekommerd. ‘Ik ga je weer van je stuk brengen. Ik moest het maar liever allemaal vertellen. Omar, ik ben net zo min voor weelde groot gebracht als jij. Een prettige jeugd, mijn ouders hadden een veefokkerij. Ik ben jong getrouwd en ik was een eenvoudige wiskundelerares met als hobby research in conjecturale en facultatieve geometrie. Toverij bedoel ik. Drie kinderen. Mijn man en ik konden het goed samen vinden... tot ik kandidaat gesteld werd. Niet verkozen, alleen maar voorgedragen voor onderzoek en eventuele training. Hij wist dat ik een erfelijke kandidaat was toen hij met me trouwde — maar dat waren miljoenen anderen ook. Het leek niet belangrijk.

‘Hij wilde dat ik weigerde. Dat had ik bijna gedaan. Maar toen ik accepteerde, nou — toen ‘wierp hij mijn schoenen weg’. We doen het daar officieel; hij plaatste een advertentie dat ik niet langer zijn vrouw was.’

‘Zo, deed hij dat? Vind je het goed dat ik hem ga opzoeken en hem zijn armen breek?’

‘Lieve, lieve! Dat is vele jaren geleden en heel ver weg; hij is al lang dood. Het komt er niet op aan.’

‘In ieder geval is hij dood. Je drie kinderen — was een van hen Rufo’s vader? of moeder?’

‘O, nee! Dat was veel later.’

‘Nou?’

Ster slaakte een diepe zucht. ‘Omar, ik heb zo ongeveer vijftig kinderen.’

Dat deed de deur dicht. Te veel schokken ineens en ik denk dat het aan me te zien was want Sters gezicht weerspiegelde grote bezorgdheid. Ze raffelde haar verklaring af.

Toen ze tot erfgenaam werd uitgeroepen werden er veranderingen in haar aangebracht, chirurgisch, biochemisch en endocrien. Niets zo drastisch als sterilisatie en met een ander doel en door middel van technieken die veel gevoeliger zijn dan de onze. Maar het resultaat was dat er ongeveer tweehonderd kleine stukjes van Ster — levende en latente ova — op bijna het absolute nulpunt werden opgeborgen.

Een stuk of vijftig ervan waren tot leven gebracht, voornamelijk door keizers die reeds lang dood waren, maar ‘leefden’ in hun bewaarde zaad — genetische gokken om een of meer toekomstige keizers voort te brengen. Ster had ze niet gebaard; de tijd van een erfgenaam is te kostbaar. De meeste had ze nooit gezien; Rufo’s vader was een uitzondering. Ze zei het niet, maar ik denk dat Ster het prettig vond om een kind over de vloer te hebben om mee te spelen en lief te hebben — tot de inspannende eerste jaren van haar regering en de Opsporing van het Ei haar geen tijd meer overlieten.

De verandering had een tweeledig doel: een paar honderd kinderen van prima afkomst van een enkele moeder te krijgen en de moeder haar vrijheid te verzekeren. Door de een of andere endocriene regeling was Ster vrijgesteld van Eva’s cyclus maar bleef ze op alle manieren jeugdig — geen pillen of hormooninjecties; dit was permanent. Ze was gewoon een gezonde vrouw die nooit ‘vervelende dagen’ had. Dat was niet voor haar gemak maar om te verzekeren dat haar oordeel als Opperrechter nooit door haar klieren de das zou worden omgedaan. ‘Dat is verstandig,’ zei ze ernstig. ‘Ik herinner me nog wel dat er dagen waren dat ik mijn beste vriendin zonder reden afsnauwde en dan in tranen uitbarstte. Je kunt geen juist oordeel vellen als je zulke buien hebt.’

‘Eh, heeft het invloed op je belangstelling? Ik bedoel je verlangen om —’

Ze grinnikte oprecht tegen me. ‘Wat dacht je?’ Ze voegde er aan toe: ‘Het enige dat invloed heeft op mijn libido — ten kwade, bedoel ik — zijn... is! — jouw taal is toch zo vreemd opgebouwd — is-zijn die beroerde inprentingen. Soms zijn ze opwekkend, soms deprimerend — en je zult je nog wel één vrouw herinneren wier naam we niet zullen noemen die zo’n verslindende invloed op me had dat ik niet bij je in de buurt durfde te komen voor ik haar zwarte ziel had uitgedreven! Een nieuwe inprenting heeft ook invloed op mijn oordeel, daarom behandel ik nooit een zaak voor ik de laatste verwerkt heb. Ik zal blij zijn als ze afgelopen zijn!’

‘Ik ook.’

‘Niet zo blij als ik zal zijn. Maar afgezien daarvan, lieveling, ben ik als vrouw niet zo veranderlijk en dat weet je wel. Gewoon mijn eigen ontuchtige ik, dat kleine jongetjes als ontbijt eet en ze er toe verleidt over zwaarden te springen.’

‘Hoeveel zwaarden?’

Ze keek me scherp aan. ‘Sinds mijn eerste man me op straat gezet heeft ben ik niet getrouwd geweest tot ik met jou trouwde, Meneer Gordon. Als dat niet is wat je bedoelde, vind ik niet dat je me verwijten kunt maken over dingen die gebeurd zijn voor jij geboren bent. Als je vanaf die tijd bijzonderheden wenst, zal ik je nieuwsgierigheid bevredigen. Je ziekelijke nieuwsgierigheid, mag ik wel zeggen.’

‘Je wilt opsnijden. Meid, daar geef ik je geen kans toe.’

‘Ik wil niet opsnijden. Ik heb niets om over op te snijden. De Crisis van het Ei liet me bijna geen tijd over om vrouw te zijn, verdomme! Tot Omar het konijn op het toneel verscheen. Welbedankt, meneer.’

‘En geen onfatsoenlijke praatjes!’

‘Ja, meneer. Zo’n lief konijn! Maar je hebt ons een eind van ons apropos gebracht, lieve. Als jij kinderen wilt hebben — ja, lieveling. Er zijn nog ongeveer tweehonderddertig eitjes over en die behoren mij. Niet het nageslacht. Niet het geliefde volk, lieve hebzuchtige schatjes dat het zijn! Niet die voor-God-spelende genetische manipulators. Mij! Het is alles wat ik bezit. Al het andere is ex officio. Maar die zijn van mij... en als jij wilt, zijn ze van jou, mijn enige liefste.’

Ik had ‘Ja’ moeten zeggen en haar een kus geven. Maar wat ik zei was: ‘Eh, laten we niet te haastig zijn.’

Haar gezicht betrok. ‘Zoals Heer Held Echtgenoot behaagt.’

‘Kijk eens, word nu niet Neviaans en officieel. Ik bedoel, nou, ik moet er aan wennen. Injectiespuiten en zo vermoed ik, en geknoei door technici. En, hoewel ik besef dat jij geen tijd hebt om zelf een kind te krijgen —’

Ik probeerde te zeggen dat ik, zolang als ik niet meer in de ooievaar geloofde, de gebruikelijke situatie als vanzelfsprekend had aangenomen en dat kunstmatige inseminatie zelfs tegenover een koe een rotstreek was — en dat dit gedoe, waar aan beide zijden een derde aan te pas kwam, me deed denken aan automaten in een automatiek of aan een pak van een verzendhuis. Maar gun me de tijd en dan pas ik me wel aan. Net zoals zij zich had aangepast aan die vervloekte inprentingen —

Ze greep mijn handen. ‘Lieveling, dat hoef je niet!’

‘Wat hoef ik niet?’

‘Aan je laten knoeien door technici. En ik neem gewoon de tijd om jouw baby te krijgen. Als je het niet erg vindt dat mijn lichaam lomp en kolossaal wordt — dat gebeurt, heus, dat weet ik nog goed — dan zal het me een vreugde zijn om het te doen. Het zal allemaal net zijn als bij andere mensen, voor zover jou betreft. Geen spuiten. Geen technici. Niets om je trots te krenken. O, ik zal bewerkt moeten worden. Maar ik ben er aan gewend te worden behandeld als een prijskoe; het betekent niet meer dan een bezoek aan de kapper.’

‘Ster, zou jij negen maanden ongemakken willen doorstaan — en misschien in het kraambed sterven — om mij een paar ogenblikken ergernis te besparen?’

‘Ik ga niet dood. Drie kinderen, weet je nog wel? Normale bevallingen, geen complicaties.’

‘Maar, zoals je gezegd hebt, dat was ‘vele jaren geleden’.’

‘Dat geeft niets.’

‘Eh, hoeveel jaar?’ (’Hou oud ben je, vrouw van me?’ De vraag die ik nooit heb durven stellen.)

Ze keek van haar stuk gebracht. ‘Komt dat er op aan, Omar?’

‘Eh, ik geloof het niet. Jij weet meer van geneeskunde dan ik —’

Ze zei langzaam: ‘Je vroeg me eigenlijk hoe oud ik ben, is het niet?’

Ik zei niets. Ze wachtte en vervolgde toen: ‘Een oude spreuk uit je eigen wereld zegt dat een vrouw zo jong is als ze zich voelt. En ik voel me jong en ik bén jong en ik heb levenslust en ik kan een baby — of nog vele baby’s — in mijn eigen buik dragen. Maar ik weet — o, of ik dat weet — dat jij je er niet alleen om bekommert dat ik te rijk ben en een positie bekleed die niet gemakkelijk is voor een echtgenoot. Ja, dat weet ik maar al te goed; mijn eerste man heeft me er om verstoten. Maar hij was van mijn leeftijd. Het wreedste en onrechtvaardigste wat ik gedaan heb is dat ik wist dat mijn leeftijd je zou kunnen schelen — en dat ik mijn mond gehouden heb. Daarom was Rufo zo diep verontwaardigd. Nadat jij die avond in de grot van het Woud der Draken in slaap gevallen was, heeft hij me dat met scherpe woorden verteld. Hij zei dat hij wist dat ik het niet beneden mijn waardigheid achtte jonge jongens te verleiden maar dat hij nooit gedacht had dat ik zo laag zou zinken dat ik er een tot een huwelijk zou verlokken zonder het eerst te vertellen. Hij had nooit een hoge dunk van zijn oude grootmoeder gehad, zei hij, maar deze keer —’

‘Houd je mond, Ster!’

‘Ja, Heer.’

‘Het maakt geen steek verschil!’ en ik zei het zo vlak dat ik het geloofde — en ik geloof het nu nog. ‘Rufo weet niet wat ik denk. Jij bent jonger dan de dageraad van morgen — en dat zul je altijd blijven. En nu wil ik er geen woord meer over horen.’

‘Ja, Heer.’

‘En daar houd je ook mee op. Je kunt gewoon zeggen, ‘Oké, Omar’.’

‘Ja, Omar! Oké!’

‘Zo is het beter. Tenzij je weer op een pak slaag uit bent. En daar ben ik te moe voor.’ Ik veranderde van onderwerp. ‘Wat die andere kwestie betreft: het heeft geen zin jouw mooie buik uit te rekken als er andere methoden beschikbaar zijn. Ik ben een boertje van buuten, dat is het; ik ben niet gewend aan de gewoonten in de grote stad. Toen je voorstelde om het zelf te doen, bedoelde je toen dat ze je weer in elkaar kunnen zetten zoals je vroeger was?’

‘Nee. Ik zou gewoon een koekoeksmoeder zijn zowel als de genetische moeder.’ Ze glimlachte en ik begreep dat ik vorderingen maakte. ‘Maar ik zou heel wat van dat geld sparen dat jij niet wilt uitgeven. Die gezonde, stoere vrouwen die de kinderen van andere mensen krijgen rekenen een hoog tarief. Na vier baby’s kunnen ze met pensioen gaan — na tien zijn ze rijk.’

‘Dat zou ik ook denken, dat ze veel rekenen! Ster, ik heb geen bezwaar tegen geld uitgeven. Ik wil wel toegeven, als jij het zegt, dat ik meer verdiend heb door mijn werk als beroepsheid dan ik uitgeef. Dat is ook een zware baan.’

‘Je hebt het verdiend.’

‘Deze steedse manier van kinderen krijgen — kun je het uitzoeken? Een jongen of een meisje?’

‘Natuurlijk. Mannen-voortbrengende kronkelaars zwemmen sneller, ze kunnen gesorteerd worden. Daarom zijn Wijsheden gewoonlijk mannen — ik was geen vooraf beraamde kandidaat. Je zult een zoon hebben, Omar!’

‘Ik heb misschien wel liever een meisje. Ik heb een zwak voor kleine meisjes.’

‘Een jongen, een meisje — of allebei. Of net zoveel als je er hebben wilt.’

‘Ster, laat me erover nadenken. Er zijn zo veel gezichtspunten — en ik kan niet zo goed denken als jij.’

‘Poeh!’

‘Als je niet beter denkt dan ik, worden de klanten beduveld. Mmm, kan mannelijk zaad net zo gemakkelijk bewaard worden als eitjes?’

‘Veel gemakkelijker.’

‘Dat is alles wat we nu hoeven weten. Zó benauwd van spuiten ben ik nu ook weer niet; ik heb in het Leger genoeg in de rij gestaan. Ik zal naar de kliniek of wat het ook is gaan en daarna kunnen we het op ons gemak regelen. Als we een besluit genomen hebben’ — ik haalde mijn schouders op — ‘posten we een briefkaart en als je ‘klik!’ hoort, zijn we ouders. Of iets dergelijks. Daarna kunnen de technici en die potige grieten hun gang gaan.’

‘Ja, mijn — Oké, lieveling!’

Het ging een stuk beter. Bijna haar kleine-meisjesgezicht. In ieder geval haar zestienjarig gezicht, met een nieuwe feestjurk en jongens nog maar een griezelig, verrukkelijk gevaar. ‘Ster, je hebt daarstraks gezegd dat het vaak niet het tweede, maar soms zelfs het tweeëntwintigste geschilpunt is dat er op aan komt.’

‘Ja.’

‘Ik weet wat er mis met me is. Ik kan het je vertellen — en misschien weet Hare Wijsheid dan een oplossing.’

Ze knipperde met haar ogen. ‘Als je het me kunt vertellen, schat — Hare Wijsheid zal het oplossen al moet ik de hele tent afbreken en op een andere manier weer opbouwen — van hier tot aan de volgende melkweg — en anders trek ik me uit die Wijsheid-zaken terug.’

‘Dat klinkt meer als mijn Geluksster. Goed, het is niet dat ik een gigolo ben. Ik heb in ieder geval mijn koffie en gebakjes verdiend; het scheelde maar een haar of de Zielenverslinder had mijn ziel verslonden, hij was er precies van op de hoogte — hij... het — het wist dingen die ik al lang vergeten was. Het was zwaar werk en dat moet goed betaald worden. Het is ook je leeftijd niet, liefste. Wat kan het iemand schelen hoe oud Helena van Troje is? Jij hebt eeuwig precies de goede leeftijd — kan een man meer boffen? Ik ben niet jaloers op je positie; die zou ik nog niet willen hebben al zat er franje aan. Ik ben niet jaloers op de mannen in je leven — de geluksvogels! Nu zelfs niet, zolang ik maar niet over ze val als ik naar de badkamer ga.’

‘Er zijn nu geen andere mannen in mijn leven, Heer Echtgenoot.’

‘Ik heb geen reden om dat te denken. Maar volgende week is er ook nog en zelfs jij kunt daarover geen Visioen hebben, geliefde. Je hebt me verteld dat het huwelijk geen vorm van sterven is — en jij bent kennelijk niet dood, jij dartel wijfje.’ ‘Misschien geen Visioen,’ gaf ze toe. ‘Maar wel een gevoel.’

‘Ik zal er toch maar niet op wedden. Ik heb het Kinsey Rapport gelezen.’

‘Welk rapport?’

‘Hij heeft de Zeemeermintheorie weerlegd. Over getrouwde vrouwen. Vergeet het maar. Hypothetische vraag: Als Jocko op Centrum op bezoek kwam, zou je dan nog hetzelfde denken? We zouden hem moeten uitnodigen om hier te logeren.’

‘De Doral zal Nevia nooit verlaten.’

‘Ik geef hem geen ongelijk, Nevia is prachtig. Ik zei ‘Als’ — Als hij komt bied je hem dan ‘dak, tafel en bed’ aan?’

‘Dat moet jij beslissen, Heer,’ zei ze vastberaden. ‘Laten we het met andere woorden zeggen: Verwacht je van mij dat ik Jocko zal vernederen door zijn gastvrijheid niet op dezelfde manier te beantwoorden? De hoffelijke oude Jocko die ons in leven liet toen hij er recht op had ons te doden? Wiens milddadigheid — pijlen en vele andere zaken met inbegrip van een nieuwe verbandtrommel — ons in leven hield en ons hielp het Ei te heroveren?’

‘Volgens de Neviaanse gebruiken van dak en tafel en bed,’ hield ze vol, ‘neemt de echtgenoot de beslissing, Heer Echtgenoot.’

‘We zijn niet in Nevia, en hier heeft een vrouw zelf wat te vertellen. Je zoekt uitvluchten, meid.’

Ze grinnikte ondeugend. ‘Omvat dat ‘Als’ van jou Muri? En Letva? Van hen houdt hij het meest, hij zou nooit zonder hun op reis gaan. En dan die kleine hoe-heet-ze-ook-weer? — die kleine Lolita?’

‘Ik geef het op. Ik wilde alleen maar proberen te bewijzen dat het springen over een zwaard van een dartel wijfje geen non maakt.’

‘Dat besef ik. mijn Held,’ zei ze zonder stemverheffing. ‘Ik kan alleen maar zeggen dat ik van plan ben dat dit wijfje haar Held geen ogenblik ongerust zal maken — en mijn plannen worden meestal uitgevoerd. Ik ben niet voor niets ‘Hare Wijsheid’.’

‘Dat kan er mee door. Ik heb nooit gedacht dat je op die manier onrust zou veroorzaken. Ik trachtte aan te tonen dat de taak misschien niet te zwaar zal blijken. Verdorie, we zijn afgedwaald. Dit is mijn werkelijke probleem. Ik deug nergens voor. Ik ben waardeloos.’

‘Jawel, mijn liefste! Je bent mij een heleboel waard.’

‘Maar voor mezelf deug ik niet. Ster, gigolo of geen gigolo, ik kan geen schoothondje zijn. Zelfs het jouwe niet. Rijk eens, jij hebt je werk. Daar heb je je handen aan vol en het is belangrijk werk. Maar ik? Er is voor mij niets te doen, helemaal niets! — niets anders dan het ontwerpen van mislukt juwelierswerk. Weet je wat ik ben? Een beroepsheid, dat heb je tegen me gezegd; jij hebt me geronseld. Nu ben ik met pensioen. Kun je iets noemen in alle twintig universa, dat nuttelozer is dan een gepensioneerde held?’

Ze noemde er een paar op. Ik zei: ‘Smoesjes. En hoe dan ook, ze verpesten de maagdelijkheid van de mannelijke borst. Ik meen het ernstig, Ster. Dit is het punt waardoor ik onmogelijk geworden ben om mee te leven. Lieveling, ik vraag je om je hele verstand hier voor in te zetten en al die geestelijke assistenten. Behandel het op de manier waarop je een probleem van het Keizerrijk behandelt. Houd rekening met mijn hele situatie — met alles wat je van me weet — en vertel me dan wat ik met mijn handen, mijn hoofd en mijn tijd kan doen wat de moeite waard is. Ik, zoals ik ben.’

Ze bleef een hele tijd heel stil zitten, haar gezicht in die beroepskalmte die ik ook van haar gezien had, de keren dat ik bij haar werk tegenwoordig was geweest. ‘Je hebt gelijk,’ zei ze tenslotte. ‘Op deze planeet is niets wat jouw gaven waard is.’

‘Wat moet ik dán doen?’

Ze zei toonloos: ‘Je moet vertrekken.’

‘Hè?’

‘Denk je dat ik die oplossing prettig vind, mijn echtgenoot? Denk je dat ik de meeste oplossingen die ik moet geven prettig vind? Maar je hebt me gevraagd het beroepshalve in overweging te nemen. Ik heb gehoorzaamd. Dit is de oplossing. Je moet deze planeet verlaten — en mij.’

‘Dus mijn schoenen worden toch weggeworpen?’

‘Wees niet bitter, Heer. Het is de oplossing. In mijn privé-leven kan ik ontwijkend en vrouwelijk zijn; ik kan niet weigeren te denken als ik afgesproken heb dat te doen als ‘Hare Wijsheid’. Je moet me verlaten. Maar nee, nee, nee, je schoenen worden niet weggeworpen! Je zult gaan, omdat je moet. Niet omdat ik het wens.’ Haar gezicht bleef kalm, maar de tranen begonnen weer te stromen. ‘Je kunt niet op een kat rijden... noch een slak laten rennen... noch een slang vliegen leren. Noch van een Held een schoothondje maken. Ik heb het geweten, ik heb geweigerd het onder ogen te zien. Je zult doen wat je doen moet. Maar je schoenen zullen altijd bij mijn bed blijven staan, ik stuur je niet weg!’ Ze knipperde haar tranen weg. ‘Ik kan niet tegen je liegen, zelfs niet door te zwijgen. Ik kan niet zeggen dat er hier geen andere schoenen zullen staan... als je lang weg blijft. Ik ben eenzaam geweest. Er bestaan geen woorden om uit te drukken hoe eenzaam dit werk is. Als jij weggaat... zal ik eenzamer zijn dan ooit tevoren. Maar je zult je schoenen hier vinden als je terugkomt.’

‘Als ik terugkom? Heb je een Visioen?’

‘Nee, Heer Held. Ik heb alleen een voorgevoel... dat als je in leven blijft... dat je terug zult komen. Misschien vele malen. Maar Helden sterven niet in bed. Zelfs deze niet.’ Ze knipperde en de tranen droogden en haar stem klonk vast. ‘Nu, Heer Echtgenoot, als het je behaagt, zullen we dan de lichten doven en gaan rusten?’

Dat deden we en ze legde haar hoofd op mijn schouder en ze huilde niet. Maar we sliepen ook niet. Na een pijnlijke stilte zei ik: ‘Ster, hoor jij wat ik hoor?’

Ze hief haar hoofd op. ‘Ik hoor niets.’

‘De Stad. Hoor je dat niet? Mensen. Machines. Zelfs gedachten, zo zwaar dat je ze tot in je gebeente kunt horen en je oor ze bijna kan verstaan.’

‘Ja. Ik ken dat geluid.’

‘Ster, vind je het hier prettig?’

‘Nee. Het is nooit noodzakelijk geweest dat ik het hier prettig vond.’

‘Luister dan eens, verdorie! Je hebt gezegd dat ik heen zal gaan. Ga met me mee.’

‘O, Omar!’

‘Wat ben je hun verschuldigd? Is de herovering van het Ei niet voldoende? Laat ze een nieuw slachtoffer kiezen. Ga weer met me langs het Pad van Roem! Er moet in mijn vak toch wel ergens wat te doen zijn.’

‘Voor Helden is er altijd werk.’

‘Oké, we gaan in zaken, jij en ik. Held-zijn is niet zo’n slecht baantje. Je maaltijden krijg je ongeregeld en de betaling is onzeker — maar het is nooit vervelend. We plaatsen advertenties: ‘Gordon & Gordon, Heldendaden tegen redelijke prijzen. Geen taak te groot, geen taak te klein. Contractueel uitroeien van Draken, tevredenheid verzekerd of U krijgt Uw geld terug. Vrijblijvende begrotingen aangaande andere werkzaamheden. Opsporingen, bevrijden van maagden, dag en nacht opsporen van het gulden vlies.’ ’

Ik trachtte Ster op te monteren, maar Ster laat zich niet opmonteren. Ze antwoordde met nuchtere ernst: ‘Omar, als ik me terugtrek moet ik eerst mijn erfgenaam opleiden. Inderdaad, niemand kan me iets bevelen — maar het is mijn plicht mijn vervanger op te leiden.’

‘Hoe lang zou dat duren?’

‘Niet lang. Ongeveer dertig jaar.’

Dertig jaar ?

‘Ik denk wel dat ik hem in vijfentwintig jaar zou kunnen klaarstomen.’

Ik zuchtte. ‘Ster, weet je hoe oud ik ben?’

‘Ja. Nog geen vijfentwintig. Maar je zult niet ouder worden!’

‘Maar op dit moment heb ik die leeftijd nog. Die tijd is de enige tijd die ik ooit gekend heb. Na vijfentwintig jaar schoothondje zijn zal ik geen held, noch iets anders meer zijn. Dan zal ik mijn kleine beetje verstand volkomen verloren hebben.’

Ze dacht er over na. ‘Ja. Dat is waar.’

Ze keerde zich om, we gingen liggen als lepeltjes in een etui en deden alsof we sliepen.

Later voelde ik haar schouders schokken en wist ik dat ze snikte. ‘Ster?’

Ze keerde haar hoofd niet om. Ik hoorde alleen een verstikte stem: ‘O, mijn liefste, mijn enige liefste! Als ik zelfs maar honderd jaar jonger was!

Загрузка...