Rufo’s langpaard volgde ons de grazige berm op die Ster had uitgekozen om te lunchen. Hij was nog zo slap als een vaatdoek en snurkte. Ik zou hem hebben laten slapen, maar Ster schudde hem door elkaar.
Hij was meteen wakker, greep naar zijn zwaard en schreeuwde: ‘A moi! M’aidez! Les vaches!’ Gelukkig had de een of andere vriend zijn zwaard en gordel buiten zijn bereik op het achterste bagagerek geborgen, met zijn boog, pijlenkoker en onze nieuwe vouwdoos.
Toen schudde hij het hoofd en zei: ‘Hoeveel waren er?’
‘Kom tot je positieven,’ zei Ster vrolijk. ‘We gaan eten.’
‘Eten!’ Rufo slikte en huiverde. ‘Alsjeblieft Vrouwe. Geen onfatsoenlijke praatjes.’ Hij frommelde aan zijn gordel en liet zich uit het zadel vallen; ik hielp hem overeind te blijven. Ster zocht in haar zak; ze trok er een flesje uit en bood het Rufo aan. Hij deinsde terug. ‘Vrouwe!’ ‘Zal ik je neus dichthouden?’ vroeg ze liefjes.
‘Ik ben zo weer in orde. Ik heb maar een ogenblikje nodig... en een borrel.’
‘Natuurlijk kom je weer in orde. Zal ik Heer Omar vragen om je armen vast te houden?’
Rufo keek smekend naar mij; Ster opende het flesje. Het schuimde en er rolden wolken uit naar de grond. ‘Nú!’
Rufo huiverde, hield zijn neus dicht en sloeg het achterover. Ik wil niet zeggen dat er rook uit zijn oren kwam. Maar hij zwaaide met zijn armen als een kapot stuk zeildoek in een storm en maakte afschuwelijke geluiden.
Toen kwam hij plotseling in focus, net als een televisiebeeld. Hij leek zwaarder en centimeters groter en was steviger geworden. Zijn huid had een rozige gloed in plaats van een lijkachtige bleekheid. ‘Dank je, Vrouwe,’ zei hij vrolijk; zijn stem was krachtig en mannelijk. ‘Eens hoop ik je ook zo van dienst te zijn.’
‘Ja, als Kerstmis en Sint Juttemis samenvallen,’ stemde ze in. Rufo zette de langpaarden opzij en gaf ze voer; daarvoor opende hij de vouwdoos en haalde er brokken bloederig vlees uit. Ars Longa at een centenaar en Vita Brevis en Mors Profunda nog meer; onderweg moeten die dieren veel proteïnen hebben. Toen hij dat gedaan had begon hij fluitend de tafel en de stoelen voor Ster en mij op te zetten.
‘Liefje,’ zei ik tegen Ster, ‘wat zit er in dat opkikkertje?’
‘Een oud familierecept:
‘Salamanderoog en van kikvors een teen,
‘Vleermuisvlerk en hagedissenbeen,
‘Uilendons en hondenwang,
‘Worms angel en gespleten tong van slang —’ ’
‘Shakespeare!’ zei ik. ‘Macbeth.’
‘ ‘Koelen met bavianenbloed —’ Nee, Will had het van mij, Heer liefste. Dat doen schrijvers altijd; ze stelen wat ze kunnen, vijlen de serienummers eraf en beweren dat het van hun is. Ik heb het van mijn tante — een andere tante — die professor in de interne geneeskunde was. Het rijmpje is een ezelsbruggetje voor de werkelijke ingrediënten die veel ingewikkelder zijn — je weet nooit wanneer je een drankje tegen een kater nodig zult hebben. Ik heb het gisterenavond gebrouwen, wetend dat Rufo vandaag in ons aller belang op z’n best zou moeten zijn — ik heb eigenlijk twee porties gemaakt, voor het geval jij er een nodig zou hebben. Je hebt me verrast, mijn liefste; je legt op de vreemdste ogenblikken adeldom aan de dag.’
‘Dat zit in de familie. Ik kan er niets aan doen.’
‘De lunch is gereed, Vrouwe.’
Ik bood Ster mijn arm aan. Warme schotels waren warm, koude gekoeld; deze nieuwe vouwdoos, in groen versierd met het zegel van de Doral, had uitrustingsstukken die in de oude ontbraken. Alles was heerlijk en de wijnen waren geweldig. Rufo at flink van zijn dientafel terwijl hij oplette wat hij voor ons doen kon. Hij was naar ons toegekomen om de witte wijn bij de sla in te schenken toen ik met het nieuws op de proppen kwam. ‘Rufo, ouwe jongen, Vrouwe Ster en ik gaan vandaag trouwen. Ik wil dat jij mijn bruidsjonker bent om me overeind te houden.’
Hij liet de fles vallen.
Toen sloofde hij zich uit om mij af te vegen en de tafel droog te maken. Toen hij tenslotte sprak was het tegen Ster.
‘Vrouwe,’ zei hij gespannen, ‘ik heb zonder te klagen veel over mijn kant laten gaan om redenen die ik niet te berde hoef te brengen. Maar dit gaat te ver. Ik zal niet —’
‘Houd je tong in bedwang!’
‘Ja,’ stemde ik in, ‘houd hem in bedwang, terwijl ik hem uit kan snijden. Wil je hem gebakken hebben? Of gekookt?’
Rufo keek me aan en haalde zwaar adem. Toen verliet hij ons pardoes en trok zich terug achter zijn dientafel. Ster zei zachtjes: ‘Heer Liefste, het spijt me.’
‘Wat mankeerde hem ineens?’ zei ik verwonderd. Toen dacht ik aan het voor de hand liggende. ‘Ster! Is Rufo jaloers?’
Ze keek verbaasd, begon te lachen en hield op. ‘Nee, nee, lieveling! Dat is het helemaal niet. Rufo — nou ja, Rufo heeft zijn zwakheden maar hij is uiterst betrouwbaar als het er op aan komt. En we hebben hem nodig. Negeer het maar. Alsjeblieft, Heer.’
‘Zoals je wilt. Er is meer voor nodig om me vandaag ongelukkig te maken.’
Rufo kwam terug met een ondoorgrondelijk gezicht en bediende ons verder. Hij pakte in zonder te spreken en we gingen op weg.
De weg liep om het dorpsplein; daar lieten we Rufo achter en gingen naar de omroeper zoeken. Zijn winkel, die een bochtig pad verder lag, was gemakkelijk te vinden; er stond een leerjongen voor op de trom te roffelen en nieuwtjes te schreeuwen naar een menigte dorpelingen. We baanden ons er een weg doorheen en gingen naar binnen.
De meester-omroeper las iets dat hij in twee handen hield terwijl er een derde perkamentrol tegen zijn voeten op de lessenaar stond. Hij keek, liet zijn voeten op de grond vallen, sprong op en maakte een dienaar terwijl hij ons stoelen aanwees.
‘Kom binnen, kom binnen, voorname lieden,’ riep hij uit. ‘U doet me grote eer aan, mijn dag is goed! Maar als ik het zeggen mag bent U naar de juiste plaats gekomen wat uw probleem wat uw behoefte ook moge zijn U hebt het maar te zeggen goed nieuws slecht nieuws alles behalve droevig nieuws herstel van reputaties opsieren van gebeurtenissen herschrijven van geschiedenis bezingen van grote daden en alles gegarandeerd door het langst gevestigde nieuwsagentschap in Nevia nieuws uit alle werelden alle universums aan de man brengen uitroeien ongedaan maken in bepaalde kanalen leiden van propaganda tevredenheid verzekerd eerlijk duurt het langst maar de klant is koning dat hoeft U me niet te vertellen dat weet ik wel ik heb spionnen in alle keukens verspieders in alle slaapkamers ongetwijfeld de Held Gordon en Uw roem behoeft geen herauten Heer maar ik ben vereerd dat u mij heeft opgezocht misschien een levensgeschiedenis om uw ongeëvenaarde daden te evenaren compleet met de oude baker die zich in haar dunne en oude maar o zo overredende stem de tekenen en voortekenen bij Uw geboorte herinnert —’
Ster onderbrak hem. ‘We willen trouwen.’
Zijn mond sloot zich, hij keek scherp naar Sters middel wat hem bijna een klap in zijn gezicht opleverde. ‘Het is een genoegen te onderhandelen met mensen die weten wat ze willen. En ik moet eraan toevoegen dat ik een dergelijk van burgerzin getuigend plan onderschrijf. Al dat moderne gedoe en geknuffel en er vandoor gaan zonder dat er zelfs maar gejubeld wordt, alles zomaar, dat maakt de belastingen hoger en de winsten lager, dat is logisch. Ik wou alleen maar dat ik zelf tijd had om te trouwen, zoals ik al zo vaak tegen mijn vrouw gezegd heb. Nu wat Uw plannen betreft, als ik een bescheiden aanwijzing mag geven —’
‘We willen trouwen volgens de gebruiken van de Aarde.’
‘O, ja, natuurlijk.’ Hij keerde zich naar een ladenkast bij zijn bureau en draaide aan schakelaars. Na een poosje zei hij: ‘Neem me niet kwalijk, lieden, maar mijn hoofd zit volgepropt met biljoenen feiten, groot en klein en — die naam? Begint die met één ‘R’ of met twee?’
Ster ging naar hem toe, bekeek de schakelaars en stelde ze in.
De omroeper knipperde met zijn ogen. ‘Dát universum? Daar wordt weinig naar gevraagd. Ik heb dikwijls gewenst dat ik tijd had om te reizen, maar zaken zijn zaken — BIBLIOTHEEK!’
‘Ja, Meester?’ antwoordde een stem.
‘De planeet Aarde, Huwelijksgebruiken van — dat is een hoofdletter ‘Aar’ en een zachte delta.’ Hij voegde er een serienummer van vijf cijfers aan toe. ‘Een beetje vlug!’
Heel kort daarna kwam er een leerjongen aanhollen met een dunne perkamentrol. ‘Bibliothecaris zegt of U er voorzichtig mee wilt zijn. Erg bros zegt hij. Hij zegt —’
‘Stil. Neem me niet kwalijk, lieden.’ Hij bevestigde de rol in een leesapparaat en begon hem af te tasten.
Zijn ogen puilden uit en hij boog zich voorover. ‘Ongeloof —’
Toen mompelde hij: ‘Verbijsterend! Hoe zijn ze daar ooit op gekomen?’ Gedurende verscheidene minuten scheen hij te vergeten dat wij er waren en gaf hij lucht aan: ‘Verwonderlijk! Fantastisch!’ en dergelijke uitdrukkingen.
Ik trok hem aan zijn elleboog. ‘We hebben haast!’
‘Hè? Ja, ja, Heer Held Gordon — Vrouwe.’ Schoorvoetend verliet hij de aftaster, legde zijn handpalmen tegen elkaar en zei, ‘U bent naar het juiste adres gekomen. Geen enkele andere omroeper in heel Nevia zou een onderneming van deze grootte kunnen behandelen. Nu dacht ik — alleen de grote lijn, ik denk hardop — voor de stoet zullen we een beroep moeten doen op het omringende platteland hoewel we ons voor de ketelmuziek zouden kunnen behelpen met dorpelingen als U het bescheiden wilt houden in overeenstemming met Uw reputatie voor waardige eenvoud — zeg één dag voor de optocht en tenminste twee avonden hoempa-muziek met een gagarandeerde geluidssterkte van —’
‘Wacht even!’
‘Heer? Ik verdien hier niets aan; het zal een kunstwerk zijn, een liefdewerk — alleen maar een onkostenvergoeding en een kleinigheid voor mijn vaste uitgaven. Het is ook mijn beroepsoordeel dat een voorafgaande Samoase ceremonie oprechter, roerender ook zou zijn dan de facultatieve Zoeloeritus. Voor een komisch intermezzo — zonder extra onkosten; toevallig is één van mijn kantoormeisjes zeven maanden onderweg, zij zou best het gangpad willen aflopen en de ceremonie onderbreken — en dan is er natuurlijk nog de kwestie van getuigen voor de gemeenschapsvoltrekking, hoeveel voor ieder van U, maar dat hoeven we deze week nog niet te beslissen; we moeten eerst aan de straatversiering denken, en-’
Ik nam haar bij de arm. ‘We gaan weg.’
‘Ja, Heer,’ stemde Ster toe.
Hij liep ons, schreeuwend over verbroken contracten achterna, ik greep naar mijn zwaard en toonde tien centimeter van het lemmet; zijn gegil werd afgebroken. Rufo scheen zijn boze bui te boven te zijn; hij begroette ons beleefd, zelfs vrolijk. We stegen op en verlieten het dorp. We hadden een paar kilometers zuidwaarts gereden toen ik zei: ‘Ster, lieveling —’
‘Heer liefste?’
‘Dat ‘springen over het zwaard’ — is dat werkelijk een huwelijksceremonie?’
‘Een heel oude, liefste. Ik geloof dat het nog dateert van de Kruisvaarders.’
‘Ik heb aangepaste bewoordingen bedacht:
‘Spring schelm, spring prinses met lichte voet
‘Mijn vrouw ben jij en dat voor goed!’
‘— staat je dat aan?’
‘Ja, ja!’
‘Maar als tweede regel moet jij zeggen:
‘Je vrouw ben ik en dat voor goed.’
‘Heb je het?’
Ster haalde snel adem. ‘Ja, mijn liefste!’
We lieten Rufo achter bij de langpaarden, gaven hem geen verklaring en beklommen een lage beboste heuvel. Heel Nevia is mooi, nergens een bierblikje of vuile Kleenex om de schoonheid van dit Eden te ontsieren, maar hier vonden we een tempel in de buitenlucht, een vlakke grazige plek omgeven door overhangende bomen, een betoverde schuilplaats.
Ik trok mijn zwaard en keek er langs, voelde het volmaakte evenwicht terwijl ik de zwakke golvingen weer zag die de vederzachte hamerslagen van een meestersmid hadden achtergelaten. Ik gooide het op en ving het bij de kling.
‘Lees de leuze, Ster.’
Ze ontcijferde het. ‘ ‘Dum Vivimus, vivamus!’ — ‘Laten we léven zolang we leven!’ Ja, mijn liefste, ja!’ Ze drukte er een kus op en overhandigde het mij. Ik legde het op de grond.
‘Ken je je rol?’ vroeg ik.
‘Die is in mijn hart gegrift.’
Ik nam haar hand in de mijne. ‘Spring hoog. Eén... twee... drie!’