XII

Toen ik mijn bruid met een arm om haar middel die gezegende heuvel afgeleid had hielp Rufo ons zonder commentaar opstijgen. Maar het kon hem nauwelijks ontgaan dat Ster me nu aansprak als: ‘Heer Echtgenoot’. Hij steeg op en ging in de achterhoede rijden, op eerbiedige afstand, buiten gehoor.

We reden zeker een uur hand in hand. Elke keer dat ik naar haar keek glimlachte ze; elke keer dat ze mijn blik opving kreeg ze kuiltjes in haar wangen. Ik vroeg op een keer: ‘Hoe spoedig moeten we op ons quivive zijn?’

‘Niet voor we de weg verlaten, Heer Echtgenoot.’

Zo ging het nog een kilometer. Tenslotte zei ze bedeesd: ‘Heer Echtgenoot?’

‘Ja, vrouw?’

‘Denk je nog dat ik ‘een koude en onhandige deern’ ben?’

‘Mmm...,’ antwoordde ik bedachtzaam, ‘ ‘koud’ — nee, ik kan niet naar eer en geweten zeggen dat je koud bent. Maar ‘onhandig’ — Nou ja, vergeleken bij een artieste als bijvoorbeeld Muri —’

‘Heer Echtgenoot!’

‘Ja, ik zei —’

Solliciteer je naar een trap in je maag?’ Ze voegde er aan toe: ‘Amerikaan!’

‘Vrouw... zou je me in mijn maag trappen?’

Ze antwoordde niet direct en haar stem was erg laag. ‘Nee, Heer Echtgenoot. Nooit.’

‘Het doet me genoegen dat te horen. Maar als je het deed, wat zou er dan gebeuren?’

‘Jij — Jij zou me een pak slaag geven. Met mijn eigen zwaard. Maar niet met jouw zwaard. Alsjeblieft, nooit met jouw zwaard... mijn echtgenoot.’

‘Met jouw zwaard ook niet. Met mijn hand. Hard. Eerst zou ik je een pak slaag geven. En dan —’

‘En wat dan?’

Ik vertelde het haar. ‘Maar geef me er geen reden toe. Volgens plan moet ik nog vechten. En val me voortaan niet in de rede.’

‘Goed, Heer Echtgenoot.’

‘Juist. Laten we Muri nu een willekeurig cijfer tien geven. Op die schaal zou jij verdienen — Laat me nadenken.’

‘Drie of vier, misschien? Of zelfs wel vijf?’

‘Stil. Ik schat het op ongeveer duizend. Ja, duizend, misschien een puntje meer of minder. Ik heb geen rekenliniaal.’

‘O, wat een mispunt ben je, mijn lieveling! Kom dicht bij me en kus me — en wacht maar tot ik dat aan Muri vertel.’

‘Je vertelt niets aan Muri, mijn bruid, want anders krijg je klappen. En niet naar complimentjes vissen. Je weet best wat je bent, jij over-zwaarden-springende-deern.’

‘Wat ben ik dan?’

‘Mijn prinses.’

‘O.’

‘Een nerts met een brandende staart — en dat weet je best.’

‘Is dat wat goeds? Ik heb het Amerikaans dialect wel bestudeerd, maar soms ben ik er niet zeker van.’

‘Het wordt als het einde beschouwd. Bij wijze van spreken dan, ik heb nooit een nerts zo intiem gekend. En denk nu eens over andere dingen anders wordt je nog weduwe op je huwelijksdag. Je had het over draken?’

‘Pas nadat het donker is, Heer Echtgenoot — en het zijn geen echte draken.’

‘Zoals jij ze beschreven hebt, kan het verschil alleen van belang zijn voor een andere draak. Bijna drie meter tot de schouders, ieder een paar ton en tanden zolang als mijn onderarm — ze hoeven alleen nog maar vuur te spuwen.’

‘O, maar dat doen ze. Heb ik je dat niet verteld?’

Ik zuchtte. ‘Nee, dat heb je niet.’

‘Ze spuwen niet echt vuur. Daar zouden ze aan dood gaan. Ze houden hun adem in als ze vlammen werpen. Het is moerasgas — methaan — uit het spijsverteringskanaal. Het is een willekeurige oprisping met zelfontbranding door een enzyme dat afgescheiden wordt tussen de eerste en tweede rij tanden. Het gas ontvlamt als het aan de lucht wordt blootgesteld.’

‘Het kan me niets schelen hoe ze het doen; het zijn vlammenwerpers. Nou? Hoe verwacht je dat ik met ze zal afrekenen?’

‘Ik had gehoopt dat je daar je eigen denkbeelden over had. Zie je,’ voegde ze er verontschuldigend aan toe, ‘ik had dit niet bedoeld. Ik verwachtte niet dat we langs deze weg zouden komen.’

‘Nou — vrouw, laten we terug gaan naar dat dorp. Dan gaan we onze vriend de omroeper beconcurreren — ik wed dat we beter kunnen kletsen dan hij.’

‘Heer Echtgenoot!’

‘Laat maar. Als je wenst dat ik elke woensdag en zaterdag draken dood, sta ik tot je dienst. Dat brandende methaan — spuiten ze dat aan weerskanten?’

‘O, alleen maar van voren. Hoe zou het nu aan weerskanten kunnen?’

‘Gemakkelijk. Moet je het model van volgend jaar maar eens zien. Stil nu; ik denk over de te volgen tactiek. Ik zal Rufo nodig hebben. Ik neem aan dat hij al eerder draken gedood heeft!’

‘Ik geloof niet dat iemand er ooit een gedood heeft, Heer Echtgenoot.’

‘Zozo. Mijn prinses, ik ben gevleid door het vertrouwen dat je in me stelt. Of is het wanhoop? Antwoord maar niet, ik wil het niet horen. Houd je koest en laat me denken.’

Bij de volgende boerderij werd Rufo naar binnen gestuurd om regelingen te treffen voor het terugzenden van de langpaarden. Ze waren van ons, geschenken van de Doral, maar we moesten ze terugzenden omdat ze niet zouden kunnen leven waar wij heengingen — Muri had me beloofd dat ze een oogje op Ars Longa zou houden en haar zou afrijden. Rufo kwam terug met een boerenkinkel op een zwaar ploeg-dier zonder zadel — hij verschoof telkens tussen het tweede en derde paar benen om de rug van het dier te sparen en hij hield het door zijn stem in bedwang.

Toen we waren afgestegen, onze bogen en pijlenkokers gepakt hadden en op het punt stonden om op weg te gaan, kwam Rufo naar ons toe. ‘Baas, Mest Poot verlangt vurig de held te begroeten en zijn zwaard aan te raken. Zal ik hem afpoeieren?’

Rang brengt verplichtingen zowel als voorrechten met zich mee. ‘Laat hem maar komen.’

De jongen, uit zijn krachten gegroeid en met dons op zijn kin naderde gretig, struikelde over zijn voeten en maakte toen zo’n overdreven dienaar dat hij bijna viel. ‘Ga staan, jongeman,’ zei ik. ‘Hoe heet je?’

‘Rakker, Heer Held,’ antwoordde hij met schelle stem. (’Rakker’ moet volstaan. De Neviaanse betekenis was net zo ruig als Jocko’s moppen.)

‘Een stoere naam. Wat wil je worden als je volwassen bent?’

‘Een held, Heer! Net als U.’

Ik dacht erover hem over de stenen op de Roemvolle Weg te vertellen. Maar die zou hij gauw genoeg vinden als hij die weg ooit aflegde — en het zou hem óf niet kunnen schelen óf hij zou omdraaien en het hele dwaze gedoe vergeten. Ik knikte goedkeurend en verzekerde hem dat er voor een flinke kerel altijd ruimte aan de top was in het Helden-beroep — en dat hoe lager het begin was hoe groter de glorie... werk dus hard en studeer hard en wacht de goede gelegenheid af. Hij moest op zijn hoede zijn maar altijd tegen vreemde dames praten; hij zou het avontuur op zijn weg vinden. Toen liet ik hem mijn zwaard aanraken, maar het niet in zijn hand nemen. Vrouwe Vivamus is van mij en ik zou liever mijn tandenborstel uitlenen.

Toen ik jong was ben ik eens voorgesteld aan een Congreslid. Hij had hetzelfde vaderlijke geklets opgedist waar ik nu plagiaat op pleegde. Net als bidden; baat het niet, het schaadt ook niet en ik merkte dat ik oprecht was toen ik het zei en dat was die Congresman ongetwijfeld ook. Och, misschien zou het enige schade kunnen aanrichten want de jongeman zou op de eerste kilometer van die weg gedood kunnen worden. Maar dat is beter dan op je oude dag bij het vuur te zitten, op je tandvlees te zuigen en na te denken over alle kansen die je gemist hebt en alle meisjes waarmee je niet naar bed bent geweest. Vind je ook niet?

Ik kwam tot de conclusie dat de gelegenheid Rakker zo belangrijk voorkwam, dat er iets speciaals moest gebeuren, dus grabbelde ik in mijn zak en vond een Amerikaans kwartje. ‘Hoe heet je verder, Rakker?’

‘Alleen maar ‘Rakker’ Heer. Van het huis Lerdki, natuurlijk.’

‘Voortaan zul je drie namen dragen, want ik zal je een van de mijne geven.’ Ik had er een die ik niet nodig had, ik vond Omar Gordon mooi genoeg. ‘Flash’ niet, omdat ik die naam nooit erkend heb. Mijn bijnaam uit het Leger ook niet; die zou ik nog niet op de muur van een latrine schrijven. ‘Easy’ was degene die ik over had. Ik had ‘E.C.Gordon’ altijd liever gebruikt dan ‘Evelyn Cyril Gordon’ en op school was mijn naam van ‘E.C.’ ‘Easy’ geworden vanwege mijn stijl van leven — ik liep nooit harder en drukte me nooit meer dan de gelegenheid vereiste.

‘Bij volmacht mij verleend door het Hoofdkwartier U.S.-Leger Commando Z.O. Azië verordonneer ik, Held Omar, dat gij van nu af aan bekend zult staan als Lerdki ’t Rakker Easy. Draag de naam met ere.’

Ik gaf hem het kwartje en toonde hem George Washington op de voorkant. ‘Dat is de vader van mijn huis, een groter held dan ik ooit zijn zal. Hij was groot en trots, sprak de waarheid en vocht voor het recht zoals hij dat zag tegen een geweldige overmacht. Tracht op hem te lijken. En hier — ik draaide het om — is het zegel van mijn huis, het huis dat hij stichtte. De vogel vertegenwoordigt moed, vrijheid en verheven idealen.’ (Ik vertelde hem niet dat de Amerikaanse Adelaar krengen eet, nooit iets aanvalt dat net zo groot is als hij en spoedig uitgestorven zal zijn — hij vertegenwoordigt die idealen werkelijk. Een symbool vertegenwoordigt elke betekenis die je eraan hecht.)

Rakker Easy knikte heftig en de tranen begonnen te vloeien. Ik had hem niet aan mijn bruid voorgesteld; ik wist niet of zij hem wenste te ontmoeten. Maar ze deed een stap vooruit en zei vriendelijk: ‘Rakker Easy, onthoud de woorden van Heer Held. Bewaar ze als een schat en je zult er je hele leven plezier van hebben.’

De jongen liet zich op zijn knieën vallen. Ze raakte zijn haar aan en zei: ‘Sta op, Lerdki ’t Rakker Easy. Sta rechtop.’

Ik nam afscheid van Ars Longa en zei dat ik als ze een braaf meisje was nog wel eens terug zou komen. Rakker Easy keerde terug met de langpaarden achter zich aan en wij trokken de bossen in met pijlen op onze bogen en Rufo als achterhoede. Er stond een bord waar we de weg van gele baksteen verlieten; vrij vertaald luidde het: GIJ DIE HIER BINNENTREEDT, LAAT ALLE HOPE VAREN.

(Een letterlijke vertaling doet denken aan Yellowstone Park: ‘Waarschuwing — de dieren in deze bossen zijn niet tam. Reizigers worden gewaarschuwd de weg niet te verlaten, aangezien hun stoffelijk overschot niet aan de nabestaanden zal worden teruggegeven. De Lerdki, Zijn zegel.’)

Even later zei Ster: ‘Heer Echtgenoot —’

‘Ja, liefje?’ Ik keek niet naar haar; ik keek uit naar mijn kant en een beetje naar de hare en ook nog naar omhoog, want we konden hier gebombardeerd worden — zoiets als bloedgieren maar kleiner en ze hebben het op je ogen gemunt.

‘Mijn Held, je bent waarlijk nobel en je hebt je vrouw heel trots gemaakt.’

‘Hè? Hoe dan?’ Ik was met mijn gedachten bij doelwitten — er waren er hier twee soorten op de grond: een rat groot genoeg om katten te eten en bereid om mensen te eten, en een wild varken van ongeveer dezelfde grootte en die heeft nergens een broodje ham aan zich, alleen slagtanden en een slecht humeur. Ze hadden me verteld dat de zwijnen een gemakkelijker doel vormden omdat ze recht op je af komen. Maar je moet niet missen. En zorg dat je bij je zwaard kunt, want je kunt geen tweede pijl opzetten.

‘Die jongen, Rakker Easy. Wat je voor hem gedaan hebt.’

‘Hij? Ik heb hem de gebruikelijke kletskoek opgedist. Dat kost niets.’

‘Het was een vorstelijke daad, Heer Echtgenoot.’

‘Kom, onzin, schatje. Hij verwachtte grote woorden van een held, dus die heb ik hem gegeven.’

‘Omar, geliefde, mag een trouwe vrouw haar echtgenoot erop wijzen als hij nonsens over zichzelf vertelt? Ik heb vele helden gekend en sommige waren zulke uilskuikens dat je ze aan de keukendeur afgescheept zou hebben als hun daden hun geen aanspraak gaven op een plaats aan tafel. Ik heb weinig mannen gekend die nobel waren, want nobelheid is veel schaarser dan heldhaftigheid. Maar ware nobelheid is altijd te herkennen... zelfs bij iemand die er zo strijdlustig van afschrikt het te tonen. De jongen verwachtte het, dus deed je het — maar noblesse oblige is een gevoelen dat alleen zij kennen die nobel zijn.’

‘Nou ja, misschien. Ster, je praat weer te veel. Denk je niet dat dat gedierte oren heeft?’

‘Vergeef me, Heer. Ze hebben zulke goede oren dat ze door de grond heen voetstappen horen lang voordat ze stemmen horen. Laat mij het laatste woord hebben omdat het vandaag mijn huwelijksdag is. Als je — nee, wanneer je hoffelijk bent tegenover de een of andere schoonheid, laten we zeggen Letva — of Muri, vervloekt zijn haar mooie ogen — geldt dat voor mij niet als nobelheid; het wordt geacht voort te komen uit een heel wat alledaagser gevoelen dan noblesse oblige. Maar als je tegen een boerenkinkel spreekt met varkensmest aan zijn voeten, die een knoflookadem heeft en helemaal naar zweet stinkt en puisten op zijn gezicht heeft — als je daar vriendelijk tegen spreekt en hém voor een ogenlik laat denken dat hij even nobel is als jij en hem laat hopen dat hij eens je gelijke zal kunnen worden — dan weet ik dat het niet is omdat je hoopt hem in je bed te krijgen.’

‘Nou, dat weet ik nog zo net niet. Jongens van die leeftijd worden in sommige kringen als iets heel bijzonders beschouwd. Geef hem een bad, parfumeer hem, zet krullen in zijn haar —’

‘Heer Echtgenoot, is het mij toegestaan erover te denken dat ik je een trap in je maag geef?’

‘Je kunt niet voor de krijgsraad gebracht worden om wat je denkt, dat is het enige wat ze je niet kunnen afnemen. Oké, ik geef de voorkeur aan meisjes; ik heb geen afwijkingen en ik kan er niets aan doen. Wat zei je over Muri’s ogen? Meisje met je lange benen, ben je jaloers?’

Ik kon haar kuiltjes horen, al kon ik me niet omkeren om ze te zien. ‘Alleen op mijn trouwdag, Heer Echtgenoot; de andere dagen zijn van jou. Als ik je snap als je grapjes uithaalt, zal ik het óf niet zien óf je feliciteren, al naar het uitkomt.’

‘Ik denk niet dat je me zult snappen.’

‘En ik geloof dat jij mij niet zult snappen, Heer schavuit,’ antwoordde ze bedaard.

Ze had het laatste woord want juist op dat ogenblik zei Rufo’s boogpees Zwoeng! Hij riep: ‘Hebbes!’ en toen kregen we het erg druk. Zwijnen zo lelijk dat varkens met scherpe ruggen er engelen bij leken. Ik kreeg er een te pakken met een pijl door zijn slobberende bek en doorboorde zijn broertje een fractie van een seconde later met mijn zwaard. Ster raakte de hare maar het schot schampte af op een bot en hij kwam naderbij en ik gaf hem een trap tegen zijn schouder omdat ik nog bezig was mijn lemmet uit zijn neefje te trekken. Het staal tussen zijn ribben bracht hem tot rust en Ster zette bedaard een nieuwe pijl op en schoot terwijl ik hem doodde. Ze kreeg er nog een te pakken met haar zwaard, ze liet als een matador de punt erin glijden op het juiste moment, sprong opzij terwijl hij op haar af kwam, reeds dood, maar niet bereid het toe te geven.

Het gevecht was afgelopen. De oude Rufo had er zonder hulp drie te grazen genomen en een lelijke wond opgelopen; ik had een schram en mijn bruid was ongedeerd, wat ik verifieerde zodra alles weer rustig was. Toen ging ik de wacht houden terwijl onze dokter Rufo behandelde, waarna ze mijn veel minder belangrijke snee verbond.

‘Wat denk je, Rufo?’ vroeg ik. ‘Kun je lopen?’

‘Baas, ik zou nog niet in dit bos blijven, al moest ik kruipen. Laten we voortmaken. Hoe dan ook,’ voegde hij er aan toe terwijl hij wees naar het waardeloze varkensvlees om ons heen, ‘we zullen voorlopig niet lastig gevallen worden door ratten.’

Ik keerde de volgorde om, plaatste Rufo en Ster vooraan met zijn gezonde been aan de buitenkant en ik nam de achterhoede, wat ik van het begin af aan had moeten doen. In de meeste gevallen is de achterhoede iets veiliger dan vooraan, maar dit waren de meeste gevallen niet. Ik had mijn oordeel laten beïnvloeden door mijn allesoverheersende behoefte om mijn bruid persoonlijk te beschermen.

Toen ik de gevaarlijkste plaats ingenomen had werd ik bijna scheel van het proberen om niet alleen achteruit, maar ook vooruit te kijken om snel bij de hand te zijn als Ster — ja, en Rufo ook — in moeilijkheden kwamen te verkeren. Gelukkig konden we even op adem komen en werd ik weer verstandig genoeg om de eerste les van patrouille lopen ter harte te nemen : je kúnt het karwei van de ander niet opknappen. Toen besteedde ik al mijn aandacht aan onze achterhoede. Rufo zou, oud en gewond als hij was niet sterven zonder een erewacht te vernietigen om hem in stijl naar de hel te begeleiden — en Ster was geen flauwvallende heldin. Ik zou tien tegen één op haar wedden als ze te maken kreeg met iemand van hetzelfde gewicht, op welk wapen dan ook of met haar blote handen, en ik beklaag de man die ooit geprobeerd zou hebben haar te verkrachten; hij zoekt vermoedelijk nog naar zijn cojones.

We werden niet meer door zwijnen lastig gevallen maar naarmate het donkerder werd zagen we die reuzenratten en we hoorden ze nog vaker; ze hielden ons bij, gewoonlijk uit het gezicht; ze vielen nooit in het wilde weg aan zoals de zwijnen hadden gedaan; ze wachtten hun kans af, zoals ratten altijd doen.

Van ratten krijg ik de zenuwen. Toen ik een jongen was, mijn vader al gestorven en mijn moeder nog niet hertrouwd, hadden we op een keer geen cent en woonden op een zolder van een onbewoonbaar verklaarde woning. Je kon de ratten achter het behang horen en tweemaal liepen er ratten over me heen in mijn slaap.

Ik word nog wel eens gillend wakker.

Een rat gaat er niet op vooruit als je hem opblaast tot de grootte van een prairiewolf. Dit waren echte ratten tot hun snorharen toe en ze waren gevormd als ratten behalve dat hun poten en klauwen te groot waren — misschien werkt de wet van de derde machtsverhoudingen van dierlijke proporties overal.

We verspilden geen pijl aan een rat tenzij het een zeker schot was en liepen zigzag om voordeel te trekken van die open plekken die het bos had — wat het risico van boven vergrootte. Maar het bos was zo dicht dat aanvallen van bovenaf niet onze eerste zorg waren.

Ik kreeg één rat te pakken die me te dicht volgde en miste er één op een haar na. We moesten er wel een pijl aan spenderen als ze te brutaal werden; dan werden de andere voorzichtiger. En een keer toen Rufo zijn boog spande om er een te pakken te nemen en Ster met haar zwaard klaarstond om hem te helpen dook een van die venijnige kleine haviken op Rufo neer.

Ster sloeg hem uit de lucht op het dieptepunt van zijn vlucht. Rufo had hem niet eens gezien; hij was druk bezig broertje rat vast te nagelen.

We hoefden ons geen zorgen te maken over struikgewas; dit woud was als een park, bomen en gras, geen dicht kreupelhout. Dat stuk was nog niet zo gek, behalve dat we tekort aan pijlen kregen. Daar liep ik over te tobben toen ik iets opmerkte. ‘Hé, jullie daar vooraan! Jullie zijn de goede richting kwijt. Je moet naar rechts aanhouden.’ Ster had de richting voor me aangegeven toen we de weg verlieten maar ik moest de richting aanhouden; haar richtingknobbel stelde niet veel voor en Rufo was net eender.

‘Het spijt me, Heer leider,’ riep Ster terug. ‘Het lopen ging een beetje moeilijk.’

Ik liep naar ze toe. ‘Rufo, hoe gaat het met je been?’ Er stonden zweetdruppels op zijn voorhoofd.

In plaats van me te antwoorden zei hij: ‘Vrouwe, het zal spoedig donker zijn.’

‘Dat weet ik,’ zei ze rustig. ‘Het wordt dus tijd voor het avondeten. Heer Echtgenoot, die grote platte rots daarboven lijkt een goede plek.’

Ik dacht dat ze in de war was en dat dacht Rufo ook, maar om een andere reden. ‘Maar, Vrouwe, we zijn ver op het tijdschema ten achter.’

‘En dat zal nog veel erger worden tenzij ik je been weer behandel.’

‘Laat me maar liever achter,’ mompelde hij.

‘Houd jij maar liever je mond tot je advies wordt gevraagd,’ zei ik tegen hem. ‘Ik zou nog geen Gehoornde Geest achterlaten om door de ratten opgegeten te worden. Ster, hoe zullen we dit doen?’

De grote platte rots die als een schedel uit de bomen voor ons oprees was het bovengedeelte van een kalkstenen rolkei waarvan het onderste gedeelte in de grond gezonken was. Ik hield er midden op de wacht terwijl Rufo naast me zat en Ster op kardinale en semikardinale punten bewaking inschakelde. Ik kon niet zien wat ze deed omdat ik uit mijn doppen moest kijken naar alles achter haar met een pijl op mijn boog, gereed om het neer te slaan of af te schrikken terwijl Rufo op de andere kant lette. Maar Ster heeft me later verteld dat de bewaking in de verste verte geen ‘toverij’ is maar binnen het bereik van de technologie van de Aarde, zodra er maar een pientere jongen op het idee komt — een ‘geëlektrificeerd hek’ zoals een radio een telefoon is zonder de draden, een overeenkomst die niet opgaat.

Maar het was maar goed dat ik eerlijk op wacht stond en niet trachtte uit te vinden hoe zij die tovercirkel construeerde, want ze werd aangevallen door de enige rat die we ontmoet hadden die geen verstand had. Hij kwam recht op haar af, mijn pijl langs haar oor waarschuwde haar en ze maakte hem af met haar zwaard. Het was een heel oud mannetje, zonder tanden en met witte snorharen en vermoedelijk niet goed bij zijn verstand. Hij was zo groot als een wolf en met twee dodelijke wonden toch nog een roodogige schurftige furie.

Toen de laatste bewaking ingeschakeld was zei Ster tegen me dat ik me niet druk meer hoefde te maken over de lucht; omdat de bewaking niet alleen een hek om maar ook een dak boven de cirkel vormde. Zoals Rufo zegt, als Zij het zegt geeft dat de doorslag. Rufo had de vouwdoos gedeeltelijk uitgepakt terwijl hij oplette; ik haalde er haar dokterstas uit, meer pijlen voor ons allemaal en eten. Geen onzin over dienaar en voorname lui, we aten samen, zittend of liggend en Rufo languit om zijn been een kans te geven terwijl Ster hem bediende en hem soms hapjes in zijn mond stopte volgens de regels van de Neviaanse gastvrijheid. Ze had een hele tijd aan zijn been besteed terwijl ik haar bijlichtte en haar dingen aangaf. Ze bedekte de wond met een lichte gelei voor ze er een verband over aanbracht. Als het pijn deed praatte Rufo daar niet over.

Terwijl we zaten te eten werd het donker en langs het onzichtbare hek verschenen ogen, die naar ons gloeiden met de weerkaatsing van het licht waar wij bij aten en bijna net zo talrijk als de menigte op de ochtend dat Igli zichzelf opat. Ik dacht dat het merendeel ratten was. Eén groepje hield zich apart met aan weerskanten een opening in de cirkel; ik kwam tot de conclusie dat dat zwijnen moesten zijn; de ogen waren verder van de grond verwijderd.

‘Vrouwe liefste,’ zei ik, ‘houdt die bewaking het de hele nacht uit?’

‘Ja, Heer Echtgenoot.’

‘Dat moet ook. Het is te donker voor pijlen en ik zie ons ons nog geen weg door die menigte hakken. Ik ben bang dat je je tijdschema weer zult moeten herzien.’

‘Dat kan ik niet, Heer Held. Maar je kunt die beesten wel vergeten. Nu gaan we vliegen.’

Rufo kreunde. ‘Daar was ik al bang voor. Je weet, dat ik er zeeziek van word.’

‘Arme Rufo,’ zei Ster zachtjes. ‘Wees niet bevreesd, oude vriend. Ik heb een verrassing voor je. Voor het geval er iets dergelijks zou gebeuren heb ik in Cannes dramamine gekocht — je weet wel, dat middel dat de invasie in Normandië op de Aarde heeft gered. Of misschien weet je dat ook wel niet.’

Rufo antwoordde:’ ‘Weten?’ Ik was bij die invasie, Vrouwe — en ik ben allergisch voor dramamine; ik heb de hele reis naar Omaha Beach over de reling gehangen. Ergste nacht die ik ooit gehad heb — wel, ik zou nog liever hier zijnl’

‘Rufo,’ vroeg ik, ‘ben je werkelijk op Omaha Beach geweest?’

‘Verdorie, jazeker, Baas. Ik deed al Eisenhowers denkwerk voor hem.’

‘Maar waarom? Het was geen gevecht waar jij wat mee te maken had.’

‘Vraag jezelf maar eens af waarom jij in dit gevecht gewikkeld bent, Baas. In mijn geval waren het Franse grieten. Aards en onbelemmerd en ze vinden het altijd leuk en ze willen graag wat bijleren. Ik herinner me één kleine mademoiselle van Armentières’ — hij sprak het goed uit — ‘Die niet —’

Ster onderbrak hem. ‘Terwijl jullie tweeën vrijgezellenherinneringen ophalen, zal ik het vlieggerei in orde brengen.’ Ze stond op en ging naar de vouwdoos.

‘Ga door, Rufo,’ zei ik, me afvragend hoe ver hij met dit verhaal zou gaan.

‘Nee,’ zei hij korzelig. ‘Zij zou het niet prettig vinden. Dat kan ik zien. Baas, je hebt de meest vervloekte invloed op haar gehad. Elk ogenblik damesachtiger en dat is helemaal niets voor Haar. Voor je het weet is ze op Vogue geabonneerd en dan weet je helemaal niet meer hoe ver het gaan zal. Ik begrijp het niet, zo’n knappe jongen ben je nou ook niet. Dat is niet als een belediging bedoeld.’

‘Zo vat ik het ook niet op. Nou, vertel het me dan een andere keer maar eens. Als je het je nog herinneren kunt.’

‘Ik zal haar nooit vergeten. Maar, Baas, zeeziekte is nog niet de helft. Jij denkt dat deze bossen vergeven zijn. Nou, in die bossen waar we heengaan — met knikkende knieën, ik tenminste — in die bossen zitten draken.’

‘Dat weet ik.’

‘Dus dat heeft Zij je verteld? Maar je moet het zien voor je het kunt geloven. De bossen zitten er vol mee. Meer dan er Jansens in Amsterdam zijn. Grote, kleine en de tweetons tiener-maat, die eeuwig en altijd honger hebben. Jij vindt het misschien leuk om door een draak te worden opgegeten; ik niet. Het is vernederend. En afdoend. Ze moesten draken-vergif sproeien, dat moesten ze doen. Het moest bij de wet verboden worden.’

Ster was teruggekomen. ‘Nee, het zou niet bij de wet verboden moeten worden,’ zei ze streng. ‘Rufo, je moet niet te keer gaan over dingen die je niet begrijpt. Het verstoren van het ecologische evenwicht is de grootste fout die een regering zou kunnen maken.’

Rufo hield verder tegenmompelend zijn mond. Ik zei: ‘Mijn enige liefste, wat heb je aan een draak? Leg me dat eens uit.’

‘Ik heb nooit een balans over Nevia opgemaakt, dat is mijn verantwoordelijkheid niet. Maar ik kan me de verschuivingen in het evenwicht voorstellen die het gevolg zouden zijn van een poging om de draken kwijt te raken — wat de Nevianen best zouden kunnen; je hebt gezien dat er met hun technologie niet valt te spotten. Die ratten en zwijnen vernielen de oogst. Ratten helpen de zwijnen in toom te houden door biggen op te eten. Maar voor de oogst zijn ratten nog erger dan zwijnen. Overdag grazen de draken in deze zelfde bossen — draken zijn dagdieren, ratten zijn nachtdieren en gaan op het heetst van de dag hun holen in. De ratten en de zwijnen vreten het struikgewas weg en de draken bijten de onderste takken af. Maar draken lusten ook wel een smakelijk ratje, dus als er een een rattenhol ontdekt spuwt hij er een vlam in, doodt niet altijd de volwassen ratten omdat ze voor ieder nest twee gangen graven, maar hij dood zeker alle kleintjes — en dan graaft de draak zich in en doet zich te goed aan zijn meestgeliefde hapje. Er bestaat al tijden lang een afspraak die neerkomt op een verdrag dat de mensen de draken niet zullen lastig vallen zolang ze op hun eigen terrein blijven en de ratten in toom houden.’

‘Maar waarom zou je de ratten niet doden en dan met de draken afrekenen?’

‘En de zwijnen hun gang laten gaan? Alsjeblieft, Heer Echtgenoot, in deze kwestie weet ik alle antwoorden niet; ik weet alleen maar dat het verstoren van een natuurlijk evenwicht een zaak is die slechts met angst en beven — en een veelzijdige computer — benaderd kan worden. De Nevianen schijnen er zich bij neer te leggen de draken niet lastig te vallen.’

‘Wij gaan ze kennelijk wel lastig vallen. Zal dat het verdrag verbreken?’

‘Het is geen echt verdrag, van de Nevianen is het volkswijsheid en van de draken een voorwaardelijke reflex — of misschien instinct. En we gaan geen draken lastig vallen als we het kunnen vermijden. Heb je de plannen met Rufo besproken? Als we er zijn is er geen tijd meer voor.’

Dus besprak ik met Rufo hoe we draken zouden doden terwijl Ster toeluisterde en haar laatste voorbereidingen beëindigde. ‘Goed,’ zei Rufo somber, ‘het is beter dan rustig zitten afwachten zoals een oester in zijn halve schelp wacht tot hij wordt opgegeten. Waardiger. Ik ben een beter boogschutter dan jij — of althans net zo goed — dus ik zal de achterkant nemen omdat ik vanavond niet zo behendig ben als anders.’

‘Als je maar klaar staat om te ruilen als hij zich omdraait.’

‘Zorg jij maar dat je klaar staat, Baas. Ik zal klaar zijn om de allerbeste reden die er is — mijn geliefde huid.’

Ster was klaar en Rufo had de vouwdoos ingepakt en op zijn rug gebonden terwijl we het een en ander bespraken. Ze bevestigde ronde kousenbanden boven iedere knie van ieder van ons, liet ons toen op de rots zitten met het gezicht naar onze bestemming gekeerd. ‘Die eikenhouten pijl, Rufo.’

‘Ster, is dit niet uit het boek van Albertus Magnus?’

‘Zoiets,’ zei ze. ‘Mijn formule is betrouwbaarder en de ingrediënten die ik op de kousenbanden gebruik, bederven niet. Alsjeblieft, Heer Echtgenoot, ik moet me concentreren op mijn toverij. Leg de pijl zo neer dat hij naar de grot wijst.’

Dat deed ik. ‘Is het zo nauwkeurig?’ vroeg ze.

‘Als de kaart die je me hebt laten zien nauwkeurig is, dan wel. Hij is precies gericht op wat mijn doel geweest is sinds we de weg verlaten hebben.’

‘Hoe ver weg is het Bos van de Draken?’

‘Eh, luister eens, mijn liefste, als we toch door de lucht gaan, waarom gaan we dan niet rechtstreeks naar de grot en slaan we de draken over?’

Ze zei geduldig: ‘Ik wou dat dat kon. Maar dat woud is van boven zo dicht dat we bij de grot niet recht kunnen dalen, daar is geen ruimte voor. En de dingen die hoog boven in die bomen wonen zijn erger dan draken. Ze —’

‘Alsjeblieft!’ zei Rufo. ‘Ik bén al zeeziek en we zijn nog niet eens van de grond.’

‘Later, Omar, als je het dan nog weten wilt. In ieder geval kunnen we niet het risico lopen ze tegen te komen — en dat zal ook niet gebeuren; ze blijven hoger dan de draken kunnen komen, dat moeten ze wel. Hoe ver is het naar het woud?’

‘Mmm, dertien kilometer volgens die kaart en de afstand die we afgelegd hebben — en dan niet meer dan drie naar de Grot van de Poort.’

‘Goed. Jullie moeten allebei je armen stevig om mijn middel leggen en onze lichamen moeten elkaar zoveel mogelijk raken; het moet op ons allemaal evenveel inwerken.’ Rufo en ik omarmden haar ieder met een arm en sloegen onze handen om haar buik in elkaar. ‘Zo is het goed. Stevig vasthouden.’ Ster schreef getallen op de rots naast de pijl.

Hij zeilde de nacht in en wij er achter aan. Ik begrijp niet hoe je kunt vermijden dit toverij te noemen, omdat ik geen enkele manier weet om Buck Rogers-gordels in elastieken kousenbanden in te bouwen. O, als je dat liever wilt, dan hypnotiseerde Ster ons en gebruikte daarna psi-krachten om ons dertien kilometer ver te dragen. ‘Psi’ is een beter woord dan ‘toverij’; eenlettergrepige woorden zijn sterker dan meerlettergrepige — zie Winston Churchills redevoeringen. Ik begrijp geen van beide woorden, net zomin als ik uit kan leggen waarom ik nooit verdwaal. Ik vind het alleen maar belachelijk dat anderen wel verdwalen.

Als ik in dromen vlieg, doe ik dat op twee manieren: de ene is een zwanenduik en dan schiet ik neer en dwarrel en maak bokkensprongen: de andere is zitten op de Turkse manier net als de Kleine Verlamde Prins en voortzeilen louter door de kracht van je persoonlijkheid.

Wij deden het op de laatste manier, alsof we vlogen in een zweefvliegtuig zonder zweefvliegtuig. Het was een prachtige nacht om te vliegen (alle nachten in Nevia zijn prachtig; ze hebben me verteld dat het er in het regenseizoen vlak voor de dageraad regent) en de grootste maan verzilverde de grond onder ons. De bossen werden minder dicht en werden bosjes bomen; het woud waar we heen koersten tekende zich zwart af tegen het verschiet, veel hoger en geweldig veel indrukwekkender dan de mooie bossen achter ons. Ver weg naar het westen ving ik een glimp op van de velden van het huis Lerdki.

We waren ongeveer twee minuten in de lucht geweest toen Rufo zei: ‘Neem me niet kwalijk’ en zijn hoofd omkeerde. Hij moet geen zwakke maag hebben; we kregen geen spatje. Het leek wel een boog van een fontein. Dat was het enige incident gedurende een volmaakte vlucht.

Vlak voor we de hoge bomen bereikten zei Ster krachtig: ‘Amech! We bleven hangen als een helikopter en maakten ons gereed voor een loodrechte drie-achtersten-landing. De pijl lag voor ons op de grond, weer volkomen levenloos. Rufo borg hem weer in zijn pijlenkoker. ‘Hoe voel je je?’ vroeg ik. ‘En hoe gaat het met je been?’

Hij slikte. ‘Been gaat goed. De grond gaat op en neer.’

‘Stil!’ fluisterde Ster. ‘Hij is zo weer in orde. Maar stil, als je leven je lief is.’

Enige ogenblikken later gingen we op weg, ikzelf met getrokken zwaard voorop, Ster achter me en Rufo haar als een schaduw volgend met een pijl op zijn boog en paraat. De verandering van maanlicht in zware schaduwen was verblindend en ik kroop voorwaarts voelend naar boomstammen en biddend dat er geen draak op het pad zat dat mijn richtingknobbel aangaf. Ik wist natuurlijk wel dat draken ’s nachts slapen, maar ik stel geen vertrouwen in draken. Misschien stonden de vrijgezellen wel op wacht, net als vrijgezellenbavianen doen. Ik wilde de ereplaats wel aan St. Joris afstaan en genoegen nemen met een plaatsje meer achteraan.

Eén keer hield mijn neus me tegen; een wolkje oude muskus. Ik bleef staan en werd me langzaam bewust van een vorm ter grootte van een makelaarskantoor — een draak die lag te slapen met zijn kop op zijn staart. Ik leidde ze er omheen zonder leven te maken en hopend dat mijn hart niet zo luidruchtig bonsde als het leek.

Mijn ogen waren nu beter aangepast, maakten gebruik van iedere manestraal die omlaag druppelde — en toen gebeurde er wat anders. De grond was bemost en een beetje fosforiserend zoals een rottende boomstam soms is. Niet veel. O, maar heel weinig. Maar het was net als met een donkerekamer-lamp, die bijna niets is als je binnengaat maar later meer dan genoeg licht geeft. Ik kon nu bomen zien en de grond — en draken.

Ik had eerder gedacht, o, wat zijn een paar dozijn draken in een groot bos? Er is veel kans op dat we er geen één zien, net zo als je bijna nooit herten ziet in een bos waar herten voorkomen.

De vent die de parkeervergunning voor de hele nacht pacht in dat bos kan een fortuin maken als hij eenmaal verzonnen heeft hoe hij draken moet laten betalen. Toen we eenmaal goed konden zien was er altijd wel een in de buurt.

Het zijn natuurlijk geen draken. Nee, ze zijn veel lelijker. Het zijn hagedisachtigen, lijken nog het meest op tyrannosaurus rex — een groot achterdeel en zware achterpoten, een zware staart en kortere voorpoten, die ze of gebruiken om te lopen of om hun prooi vast te houden. De kop bestaat voornamelijk uit tanden. Het zijn omnivoren terwijl ik begrepen heb dat t.rex alleen maar vlees at. Daar schiet je niets mee op; de draken eten vlees als ze het te pakken kunnen krijgen, ze geven er de voorkeur aan. Bovendien hebben deze niet-zo-erge-namaak-draken het charmante kunstje geleerd hun eigen rioolgas te verbranden. Maar geen enkele evolutionaire spitsvondigheid kan als vreemd beschouwd worden als je het vergelijkt met de manier waarop octopi de liefde bedrijven.

Eén keer ontvlamde er ver naar links een geweldige straal, met een grommend gebrul, net een heel oude krokodil. Het licht bleef verscheidene seconden schijnen en stierf toen weg. Je moet het mij niet vragen — misschien twee mannetjes die ruzie maakten om een wijfje. We bleven verder gaan, maar ik liep langzamer toen het licht doofde, want zelfs zo weinig was genoeg om invloed te hebben op onze ogen tot ons nachtelijk gezicht zich herstelde.

Ik ben allergisch voor draken — letterlijk, ik bedoel niet alleen dat ik er als de dood voor was. Allergisch op de manier die de arme oude Rufo voor dramamine was, maar meer zoals de invloed die kattenhaar op sommige mensen heeft.

Mijn ogen begonnen te tranen zodra we in dat woud waren, toen begon mijn voorhoofdsholte verstopt te raken en voor we een halve kilometer ver waren wreef ik met mijn linkervuist zo hard mogelijk over mijn bovenlip, met moeite trachtend niezen te voorkomen. Tenslotte kon ik het niet meer inhouden en duwde mijn vingers in mijn neusgaten en beet op mijn lippen en de ingehouden uitbarsting deed mijn trommelvliezen bijna barsten. Het gebeurde terwijl we om de achterkant trokken van een geval ter grootte van een vrachtauto-met-aanhangwagen; ik bleef stokstijf staan en zij ook en we wachtten af. Hij werd niet wakker.

Toen ik weer verder ging, kwam mijn geliefde dichter bij me en greep mijn arm; ik bleef weer staan. Ze greep in haar zak, vond iets zonder leven te maken, wreef het op mijn neus en in mijn neusgaten en beduidde toen met een zacht duwtje dat we verder konden gaan.

Eerst werd mijn neus ijskoud, net als met Vicks, toen verstijfde hij en even later was hij niet meer verstopt.

Na meer dan een uur van dit eindeloos durende spookachtige gesluip door hoge bomen en reusachtige gestalten dacht ik dat we ‘buut vrij’ gehaald hadden. De Grot van de Poort moest nu op niet meer dan honderd meter van ons verwijderd liggen en ik kon het hellen van de grond zien waar de ingang zou zijn — en er was maar één draak in de weg en die lag niet eens op ons pad.

Ik haastte me.

En daar had je dat kleine ding, niet groter dan een kleine kangoeroe en ongeveer dezelfde vorm afgezien van melktandjes van tien centimeter lengte. Misschien was hij nog zo jong dat hij ’s nachts nog wakker werd om een plasje te doen, dat weet ik niet. Ik weet alleen maar dat ik vlak langs een boom liep waar hij achter zat en dat ik op zijn staart trapte en dat hij piepte!

Daar had hij volkomen het recht toe. Maar toen brak de hel los. De volwassen draak tussen ons en de grot werd onmiddellijk wakker. Geen grote — zeg veertien meter met de staart inbegrepen.

De goede oude Rufo bond de strijd aan alsof hij eindeloos tijd gehad had om te repeteren. Hij vloog naar de achterkant van het beest met een pijl op zijn gespannen boog, gereed om bliksemsnel te schieten. ‘Laat ‘m zijn staart omhoog houden!’ riep hij uit.

Ik holde naar de voorkant en trachtte het beest in het harnas te jagen door te schreeuwen en met mijn zwaard te zwaaien, terwijl ik me afvroeg hoever die vlammenwerper kon spugen. Er zijn maar vier plaatsen waar je in een Neviaanse draak een pijl kunt plaatsen; de rest is gepantserd als een rhinoceros, maar zwaarder. Die vier zijn zijn bek (als die open staat), zijn ogen (een moeilijk schot: het zijn kleine varkensoogjes), en die plek vlak onder zijn staart waar bijna alle dieren kwetsbaar zijn. Ik had bedacht dat een pijl in dat tere gebied machtig zou bijdragen tot dat ‘jeukende, branderige’ gevoel waar ze het in de kleine advertenties op de achterpagina’s van kranten over hebben, die waarin staat ‘VERMIJD EEN OPERATIE!’

Het was mijn bedoeling dat de draak, niet al te pienter, als hij aan twee kanten tegelijk ondraaglijk geërgerd werd zijn coördinatie volkomen kwijt zou raken en wij op hem in zouden kunnen hakken tot hij volkomen onbruikbaar was of tot hij er misselijk van werd en er vandoor zou gaan. Maar ik moest hem zijn staart omhoog laten steken, om Rufo de kans te geven te schieten. Deze schepsels, topzwaar door hun buidel net als die ouwe t. rex vallen aan met kop en voorpoten omhoog en houden zich dan in evenwicht door hun staart omhoog te steken.

De draak stond met zijn kop heen en weer te zwaaien en ik probeerde de andere kant uit heen en weer te zwaaien om niet geraakt te worden als hij de vlammen aanschakelde — toen ik plotseling mijn eerste lading methaan te pakken kreeg, ik rook het voor het ontvlamde en ik trok me zo snel terug dat ik tegen die baby opbotste waar ik eerst op getrapt had, er overheen viel, op mijn schouders terecht kwam en omverrolde, en dat redde me. Die vlammen schieten zowat zeven meter vooruit. De volwassen draak steigerde en had me nog kunnen verbranden, maar de baby zat in de weg. Hij beet de vlam af — maar Rufo schreeuwde, ‘In de roos!’

De reden waarom ik me op tijd terugtrok was onzuivere adem. Ze zeggen dat ‘zuivere methaan een kleurloos, reukloos gas’ is. Dit spijsverteringsmethaan was niet zuiver; het zat zo vol met zelfgemaakte ketonen en aldehyden dat een plee zonder ongebluste kalk erbij vergeleken naar Chanel No. 11 rook.

Ik geloof, dat het feit dat Ster me die zalf had gegeven voor mijn verstopte neus mijn leven gered heeft. Als mijn neus verstopt is kan ik mijn eigen bovenlip niet eens ruiken.

De strijd werd niet gestaakt terwijl ik dit uitpuzzelde; al het denkwerk deed ik ervoor of erna, niet tijdens. Kort nadat Rufo in de roos geschoten had kreeg het beest een uiterst verontwaardigde blik in zijn ogen, opende zijn bek weer zonder vuur te spugen en trachtte met zijn beide voorpoten zijn achterwerk te bereiken. Dat kon hij niet — voorpoten te kort — maar hij probeerde het wel. Ik had mijn zwaard snel in de schede gestoken toen ik eenmaal de lengte van die vuurstraal gezien had en naar mijn boog gegrepen. Ik had net de tijd één pijl in zijn bek te krijgen — vermoedelijk de linkeramandel.

Dit drong sneller tot hem door. Met een kreet van woede die de grond deed trillen kwam hij vuurspuwend op me af — en Rufo jubelde.

Ik had het te druk om hem te feliciteren; die schepsels zijn snel voor hun grootte. Maar ik ben ook vlug en ik had er meer reden toe. Iets dat zo groot is kan niet vlug van richting veranderen maar het kan wel met zijn kop zwaaien en dus met zijn vlam. Mijn broek werd geschroeid en ik verplaatste me nog sneller, trachtend achter hem te komen.

Ster plaatste zorgvuldig een pijl in de andere amandel, precies waar de vlam uitkwam, terwijl ik me bukte. Toen probeerde dat arme draakje zó erg om beide kanten om te draaien naar ons beiden, dat hij zich in zijn poten verwarde en ondersteboven viel, een kleine aardbeving. Rufo schoot nog een pijl in zijn tere achterste en Ster schoot er een af die door zijn tong heen ging en in zijn verhemelte bleef steken. Hij ondervond er geen schade van maar het ergerde hem verschrikkelijk.

Hij vormde zich zelf tot een bal, stond op, steigerde en probeerde weer een vlam naar me te spuwen. Ik zag wel dat hij niets van me hebben moest.

En toen ging de vlam uit.

Dat was iets waarop ik gehoopt had. Een echte draak, met kastelen en gevangen prinsessen heeft net zoveel vuur als hij nodig heeft, net als pistolen in televisiestukken. Maar deze schepsels fermenteerden hun eigen methaan en konden geen al te groot reservereservoir hebben en ook geen al te hoge druk — hoopte ik. Als we er een zo konden tergen dat hij snel al zijn ammunitie verbruikte moest er wel een pauze komen voor hij weer opgeladen was.

Intussen gaven Rufo en Ster hem geen rust met hun speldenkussentactiek. Hij deed verschrikkelijk zijn best om weer te ontvlammen terwijl ik snel omliep, trachtend die piepende baby draak tussen mij en de grote te houden, en hij gedroeg zich als een bijna droge Ronson; de vlam flikkerde en bleef steken, schoot een armzalige twee meter uit en doofde. Maar hij deed zo’n moeite om me met die laatste flikkering te bereiken dat hij weer omver viel.

Ik nam het risico dat hij een paar seconden traag zou reageren zoals een man die flink getackled is, holde naar hem toe en stak mijn zwaard in zijn rechteroog.

Hij gaf één geweldige stuiptrekking en gaf het op.

(Een gelukkige stoot. Ze zeggen dat zulke grote dinosaurussen hersens hebben ter grootte van een kastanje. Laten we aannemen dat dit beest ze had ter grootte van een meloen — dan is het niets anders dan puur geluk als je door een oogkas steekt en meteen de hersens raakt. Niets wat we tot op dat moment gedaan hadden was meer dan muggenbeten. Maar hij stierf aan die ene stoot.)

En Rufo schreeuwde: ‘Baas! Gauw naar huis!’

Een slipjacht draken kwam op ons af. Het was net zo’n gevoel als bij die oefening tijdens de basisopleiding als ze je een eenmansbunker laten graven en dan een tank over je heen laten gaan.

‘Deze kant!’ schreeuwde ik. ‘Rufo! Deze kant, niet die kant!’

Ster! Rufo maakte glijdend halt, we zetten alledrie koers in dezelfde richting en ik zag de opening van de grot, zo zwart als de zonde en zo gastvrij als de armen van een moeder. Ster bleef achter; ik duwde haar naar binnen en Rufo struikelde achter haar aan en ik keerde me om om nog meer draken het hoofd te bieden voor mijn teerbeminde.

Maar zij schreeuwde: ‘Heer! Omar! Naar binnen, idioot! Ik moet de bewaking inschakelen!

Dus ging ik als de bliksem naar binnen en zij ook en ik heb haar niet eens uitgefoeterd omdat ze haar echtgenoot een idioot had genoemd.

Загрузка...