Ongeveer een minuut en veertig seconden en vele eeuwen later verwijderde ‘Dr. Balsamo-Helena van Troje’ haar mond een paar centimeter van de mijne en zei: ‘Laat me alsjeblieft los, kleed je uit en ga op de onderzoektafel liggen.’
Ik voelde me alsof ik negen uur geslapen had, een krachtige douche genomen had en drie borrels ijskoude akwavit op een nuchtere maag had gedronken. Ik wilde alles doen wat ze wilde. Maar de situatie vroeg eenvoudig om een geestig antwoord.
‘Hè?’ zei ik.
‘Alsjeblieft. Jij bent het, maar ik moet je toch onderzoeken.’
‘Nou... goed dan,’ gaf ik toe. ‘Jij bent de dokter,’ voegde ik er aan toe en begon mijn overhemd los te knopen. ‘Je bént toch een dokter? Medisch dokter bedoel ik.’
‘Ja. Onder andere.’
Ik schopte mijn schoenen uit. ‘Maar waarom wil je mij onderzoeken?’
‘Misschien op hersentekens. O, die zal ik niet vinden, dat weet ik wel. Maar ik moet ook naar andere dingen zoeken. Voor je eigen bestwil.’
Die tafel voelde koud aan tegen mijn huid. Waarom bekleden ze die dingen niet? ‘Is je naam Balsamo?’ ‘Eén van mijn namen,’ zei ze verstrooid terwijl ze me met voorzichtige vingers hier en daar aanraakte. ‘Het is een familienaam.’
‘Wacht eens even. Graaf Cagliostro!’
‘Een van mijn ooms. Ja, hij heeft die naam gebruikt. Oom Jozef is een heel ondeugende man en nogal leugenachtig.’ Ze raakte een klein oud litteken aan. ‘Je blindedarm is verwijderd.’
‘Ja.’
‘Goed. Laat me je tanden zien.’
Ik sperde mijn mond wijd open. Mijn gezicht mag dan niet veel voorstellen, met mijn tanden kan ik reclame maken voor Prodent. Even later knikte ze. ‘Fluoridesporen. Goed. Nu moet ik je bloed hebben.’
Ze had er me voor in mijn hals mogen bijten en dan zou ik het nog niet erg gevonden hebben. Het zou me ook niet verwonderd hebben. Maar ze deed het op de gewone manier, ze nam tien cc. uit mijn linkerarm. Ze pakte het buisje en zette het in het toestel tegen de muur. Dat snorde en gonsde en ze kwam weer naar me toe. ‘Luister eens, Prinses,’ zei ik.
‘Ik ben geen prinses.’
‘Nou... ik weet je voornaam niet en je hebt laten doorschemeren dat je achternaam niet echt ‘Balsamo’ is — en ik wil je geen ‘Dok’ noemen.’ Ik wilde haar om de dooie dood geen ‘Dok’ noemen — niet het mooiste meisje dat ik ooit gezien had of kon hopen nog ooit te zien... niet na een kus die de herinnering aan iedere andere kus die ik ooit ontvangen had had uitgewist. Nee.
Ze overdacht het. ‘Ik heb vele namen. Hoe zou je me willen noemen?’
‘Is één ervan Helena?’
Ze glimlachte als een zonnestraal en ik zag dat ze kuiltjes had. Ze zag eruit of ze zestien was en haar eerste baljurk droeg.
‘Je bent heel galant. Nee, zij is zelfs geen familie. Dat is heel, heel lang geleden.’ Haar gezicht nam een nadenkende uitdrukking aan. ‘Zou je me ‘Etarre’ willen noemen?’
‘Is dat één van je namen?’
‘Het lijkt erg op éen ervan, als je de verschillende spelling en klemtoon in aanmerking neemt. Of ‘Esther’ zou er net zo dichtbij komen. Of ‘Aster’. Of zelfs ‘Estrellita’.’
‘Aster,’ herhaalde ik. ‘Ster. Geluksster!’
‘Ik hoop dat ik je geluksster zal zijn,’ zei ze ernstig. ‘Zoals je wilt. Maar hoe zal ik jou noemen?’
Daar dacht ik over na. Ik was bepaald niet van plan met ‘Flash’ op de proppen te komen — ik ben geen stripverhaal. De Leger-bijnaam die ik het langst gedragen had was volkomen ongeschikt om aan een dame te vertellen. Maar die prefereerde ik nog boven mijn eigen voornaam. Mijn vader was trots op een paar van zijn voorouders geweest — maar is dat een excuus om je zoon met ‘Evelyn Cyril’ op te zadelen? Het had me gedwongen te leren vechten voor ik had leren lezen.
De naam die ze me in het hospitaal gegeven hadden, kon er mee door. Ik haalde mijn schouders op. ‘O, maar...’
‘Omar,’ herhaalde ze, de A een beetje rekkend en met de klemtoon op beide lettergrepen. ‘Een edele naam. De naam van een held. Omar.’ Ze streelde hem met haar stem.
‘Nee, nee! Geen Omar —’
‘Omar is je naam,’ zei ze beslist. ‘Omar en Aster.’ Ze raakte mijn litteken aan. ‘Mishaagt het heldenteken je? Zal ik het verwijderen?’
‘Hè? O, nee, ik ben er nu aan gewend. Daardoor herken ik mezelf als ik in de spiegel kijk.’
‘Goed. Ik houd ervan, je had het toen ik je voor het eerst zag. Maar als je van mening verandert, laat me het dan weten.’
Het spul tegen de muur zei hoesj, klink! Ze keerde zich om en nam er een lange strook uit en floot zachtjes terwijl ze die bestudeerde.
‘Dit duurt maar even,’ zei ze vrolijk en rolde het toestel naar de tafel. ‘Blijf stil liggen terwijl de slangen met je verbonden zijn, heel stil en haal licht adem.’ Ze verbond een zestal slangen met me; ze bleven vastzitten waar ze ze plaatste. Ze trok iets over haar hoofd wat ik dacht dat een luxe stethoscoop was, maar toen ze hem aan had bedekte hij haar ogen.
Ze lachte. ‘Je bent van binnen ook mooi, Omar. Nee, niet praten.’ Ze liet een hand op mijn arm rusten en ik wachtte. Vijf minuten later haalde ze haar hand weg en verwijderde de verbindingen. ‘Dat is alles,’ zei ze vrolijk. ‘Je zult nooit meer verkouden zijn, mijn held, en van die dysenterie die je in de rimboe opgedaan hebt zul je ook geen last meer hebben. Nu gaan we naar de andere kamer.’
Ik stapte van de tafel af en greep mijn kleren. Ster zei: ‘Die heb je niet nodig, waar wij heengaan. Er zullen je volledige kleding en wapens verschaft worden.’
Ik bleef staan met mijn schoenen in de ene en mijn slip in de andere hand. ‘Ster —’
‘Ja, Omar?’
‘Wat is er allemaal aan de hand? Heb jij die advertentie geplaatst? Was die voor mij bedoeld? Wilde je me werkelijk ergens voor in dienst nemen?’
Ze slaakte een diepe zucht en zei nuchter: ‘Ik heb geadverteerd. Het was voor jou bedoeld en alleen voor jou. Ja, er is werk te doen... als mijn ridder. Er zullen grootse avonturen te beleven zijn... en nog grotere schatten te behalen... en zelfs nog groter gevaar te trotseren — ik ben zeer bevreesd dat we het geen van beiden zullen overleven.’ Ze keek me in de ogen. ‘Wat zegt U ervan, Heer?’
Ik vroeg me af hoe lang ik al opgesloten zat in de getraliede ziekenzaal. Maar dat zei ik niet tegen haar, want als dat waar was, was zij er helemaal niet. En ik wilde dat ze er wél was, meer dan ik ooit iets gewenst had. Ik zei: ‘Prinses... je hebt een knaap in dienst genomen.’
Ze ademde weer. ‘Ga gauw mee. Er is weinig tijd.’ Ze leidde me door een deur achter de modern-Zweedse rustbank, knoopte haar jas en ritste haar rok los terwijl ze liep en liet overal kledingstukken vallen. Vrijwel onmiddellijk was ze precies zoals ik haar voor het eerst op de plage had gezien.
De kamer had donkere muren en geen ramen en een zacht licht dat nergens vandaan kwam. Er stonden twee lage rustbanken naast elkaar, ze waren zwart en leken op lijkbaren, en er stond geen ander meubilair. Zodra de deur zich achter ons sloot was ik me er plotseling van bewust dat de kamer schrijnend, pijnlijk geluiddood was; de naakte muren weerkaatsten geen geluid.
De rustbanken stonden in het midden van een cirkel, die deel uitmaakte van een grote tekening in kalk of witte verf op de naakte vloer. We betraden de tekening; ze draaide zich om, hurkte neer en maakte een lijn af, waarmee ze de cirkel sloot — en het was waar; ze was niet in staat ongracieus te zijn, zelfs toen haar borsten neerhingen toen ze zich voorover boog.
‘Wat is het?’ vroeg ik.
‘Een kaart die ons moet brengen waar we heengaan.’
‘Het lijkt meer op een pentagram.’
Ze haalde haar schouders op! ‘Goed, het is een pentagram van macht. Een schematisch kringdiagram zou een betere naam zijn. Maar, mijn held, ik heb geen tijd om het uit te leggen. Ga alsjeblieft dadelijk liggen.’
Ik ging op de rechterbank liggen zoals ze me beduidde, maar ik kon mijn mond niet houden. ‘Ster, ben je een heks?’
‘Als je het zo noemen wilt. Alsjeblieft, nu niet meer praten.’ Ze ging liggen en strekte haar hand uit. ‘En geef me je hand, mijn heer; dat is nodig.’
Haar hand was zacht en warm en bijzonder sterk. Even later werd het licht rood en stierf toen weg. Ik viel in slaap.