X

Drie dagen later reden we er weer uit.

Deze keer kregen we een weelderig ontbijt. Deze keer stonden er muzikanten langs de uitgang. Deze keer reed de Doral met ons mee.

Deze keer wankelde Rufo naar zijn rijdier, elke arm om een meisje, een fles in elke hand, en werd toen na zoenen van nog een dozijn andere meisjes op zijn stoel getild en in liggende houding vastgegespt. Hij viel in slaap en snurkte voor we op weg waren.

Ik werd vaker vaarwel gekust dan ik kon tellen, en door enkelen die geen enkele reden hadden om dat zo van harte te doen — want ik was nog maar een held in de leer, ik moest het vak nog onder de knie krijgen.

Het is geen gek vak, in weerwil van de lange werkdag, de risico’s van het bedrijf en volslagen gebrek aan zekerheid; er zijn bijkomstigheden, vele vacatures en snelle bevordering voor iemand met energie die bereid is om te leren. De Doral leek nogal met me in zijn schik.

Aan het ontbijt had hij mijn bekwaamheden tot op dat moment bezongen met een duizendtal ingewikkelde regels.

Maar ik was nuchter en kwam door zijn loftuitingen niet onder de indruk van mijn eigen grootsheid; ik wist wel beter. Iemand had hem kennelijk geregeld rapport uitgebracht — maar die iemand was een leugenaar. Jan Henk de IJzeren Man zou niet hebben kunnen doen wat Jocko’s ode aan mij toeschreef.

Maar ik aanvaardde het met mijn heldhaftige gelaatstrekken in een nobele en onverstoorbare plooi, toen stond ik op en bracht ‘Casey at the Bat’, waarbij ik hart en ziel legde in ‘Mighty Casey has struck OUT!’

Ster gaf er een vrije vertaling van. Ik had (zong ze) me lovend uitgelaten over de dames van huize Doral en ze in verband gebracht met Madame de Pompadour, Nell Gwynn, Theodora, Ninon de l’Enclos en Rangy Lil. Ze noemde deze beroemde dames niet; in plaats daarvan noemde ze bijzonderheden in een Neviaanse lofrede die François Villon versteld zou hebben doen staan.

Dus moest ik nog een toegift geven. Ik bracht ‘Reilly’s Daughter’, en daarna ‘Jabberwocky’ met gebaren.

Ster had me in de geest vertolkt; ze had gezegd wat ik gezegd zou hebben als ik in staat geweest was gedichten te improviseren. Laat op de tweede dag was ik Ster toevallig tegengekomen in het Turkse bad van het riddergoed. Een uur lang lagen we in lakens gewikkeld op platte stenen naast elkaar om uit te zweten en de weefsels te herstellen. Na een poosje flapte ik er uit hoe verbaasd — en verrukt — ik was. Ik deed het schaapachtig, maar Ster was iemand voor wie ik mijn ziel durfde blootleggen.

Ze had ernstig geluisterd. Toen ik uitgerateld was zei ze kalm: ‘Mijn Held, zoals je weet ken ik Amerika niet. Maar volgens wat Rufo me verteld heeft is jullie beschaving enig in de Universa.’

‘Nou ja, ik besef wel dat de USA in dergelijke dingen niet wereldwijs is, niet zoals Frankrijk dat is.’

‘Frankrijk!’ Ze haalde haar mooie schouders op. ‘Romanen zijn ijselijk slechte minnaars. Dat heb ik ergens gehoord en ik kan bevestigen dat het waar is. Omar, voor zover ik weet is jullie cultuur de enige semi-beschaafde waarin liefde niet erkend wordt als de hoogste kunst en waar ze niet zo ernstig wordt bestudeerd als ze verdient.’

‘Je bedoelt, zoals ze het hier doen. Wow! Veel te goed voor het gewone volk!’

‘Nee, ik bedoel niet zoals ze het hier doen.’ Ze sprak Engels. ‘Hoeveel ik ook van onze vrienden hier houd, dit is een barbaarse cultuur en hun kunst is barbaars. O, goede kunst in zijn soort, heel goede; hun benadering is oprecht. Maar — als we dit overleven, als we onze moeilijkheden achter de rug hebben — wil ik je door de Universa laten reizen. Dan zul je wel zien wat ik bedoel.’ Ze stond op en vouwde haar laken als een toga. ‘Ik ben blij dat het je genoegen doet, mijn Held. Ik ben trots op je.’

Ik lag daar nog een poosje te overdenken wat ze gezegd had. De ‘hoogste kunst’ en thuis maakten we er niet eens een studie van, en we piekerden er nog minder over om er les in te geven. Ballet kost jaren en jaren. En ze nemen je ook niet aan om in de Metropolitan Opera te zingen omdat je een harde stem hebt.

Waarom zou liefde geclassificeerd worden als een instinct? De begeerte naar seks is inderdaad een instinct — maar maakte een andere begeerte iedere lekkerbek een fijnproever, iedereen die patates bakte een driesterrenkok? Verdorie, je moest zelfs een diploma hebben om patates te bakken!

Ik liep ‘De Beste Dingen in het Leven zijn Gratis’ fluitend het Turkse bad uit — en beet dat toen af in plotseling medelijden met al mijn arme, ongelukkige landgenoten die door de meest geweldige fopperij in de geschiedenis van hun geboorterecht beroofd zijn.

Toen we anderhalve kilometer onderweg waren nam de Doral afscheid van ons; hij omarmde mij, kuste Ster en maakte haar haar in de war; toen trokken hij en zijn geleide hun zwaarden en bleven saluerend staan tot we over de volgende helling verdwenen waren. Ster en ik reden naast elkaar terwijl Rufo achter ons lag te snurken.

Ik keek naar haar en ze trok met haar mond. Ze ving mijn blik op en zei preuts: ‘Goedemorgen, Heer.’

‘Goedemorgen, Vrouwe. Heb je goed geslapen?’

‘Heel goed, dank je, Heer. En jij?’

‘Eveneens, dank je.’

‘Ja? Wat deed de hond ’s nachts voor vreemds?’

‘De hond heeft ’s nachts niets gedaan, dat was het vreemde,’ antwoordde ik met een strak gezicht.

‘Werkelijk? Zo’n vrolijke hond? Wie was die ridder dan die ik met een dame heb gezien?’

‘Het was geen nacht, het was ochtend.’

‘En je functioneerde nog! Mijn flinke jongen!’

‘Tracht nu niet je avontuurtjes op mij af te schuiven, jij dartel wijf,’ zei ik streng. ‘Ik heb relaties, ik heb — ik heb een alibi. Bovendien mijn kracht is tienvoudige kracht omdat ik rein van hart ben.’

‘En de regel daarvoor. Ja, ik weet het; je vriendinnen hebben het me verteld, Heer.’ Plotseling lachte ze, gaf me een klap op mijn dij en begon het refrein van ‘Reilly’s Daughter’ te zingen. Vita Brevis snoof; Ars Longa zette haar oren overeind en keek afkeurend achterom.

‘Schei uit,’ zei ik. ‘Je brengt de paarden in verlegenheid.’

‘Het zijn geen paarden en je kunt ze niet in verlegenheid brengen. Heb je gezien hoe zij het doen, Heer? In weerwil van al die benen? Eerst —’

‘Houd je mond! Ars Longa is een dame, als jij het dan niet bent.’

‘Ik heb je verteld dat ik een slet ben. Eerst loopt ze schuchter naar hem toe —’

‘Ik heb het gezien. Muri dacht dat ik het leuk zou vinden. In plaats daarvan gaf het me een minderwaardigheidscomplex, dat de hele middag geduurd heeft.’

‘Ik waag het te betwijfelen dat het de héle middag was, Heer Held. Laten we dan over Reilly zingen. Begin jij maar, ik zal je begeleiden.’

‘Nou — niet te hard, anders maken we Rufo wakker.’

‘Wel nee, die is gebalsemd.’

‘Dan maak je mij wakker, wat nog erger is. Ster, lieveling, wanneer en waar is Rufo begrafenisondernemer geweest? En hoe is hij daar vandaan hierin verzeild geraakt? Hebben ze hem de stad uitgewezen?’

Ze keek verbijsterd. ‘Begrafenisondernemer? Rufo toch zeker niet.’

‘Hij heeft het met alle bijzonderheden verteld.’

‘Werkelijk? Heer, Rufo heeft vele ondeugden. Maar de waarheid spreken behoort daar niet toe. Bovendien, ons volk heeft geen begrafenisondernemers.’

‘O, nee? Wat doen jullie dan met overgebleven lijken? Je kunt ze moeilijk in de salon proppen. Slordig.’

‘Dat vind ik ook, maar dat doen we nu precies: we houden ze in de salon. Tenminste gedurende een paar jaar. Een overdreven sentimenteel gebruik, maar we zijn een sentimenteel volk. Maar toch kun je overdrijven. Een van mijn oudtantes hield al haar vroegere echtgenoten in haar slaapkamer — het was er afschuwelijk volgepropt en vervelend ook, want ze praatte altijd over ze, ze herhaalde zichzelf en overdreef. Ik ging niet meer naar haar toe.’

‘Zo. Stofte ze ze af?’

‘O, ja. Ze was een pietluttige huisvrouw.’

‘Eh — Hoeveel waren er?’

‘Zeven of acht, ik heb ze nooit geteld.’

‘Zo. Ster? Is er zwarteweduwenbloed in je familie?’

‘Wat? O! Maar lieveling, iedere vrouw heeft zwarteweduwenbloed.’ Ze kreeg kuiltjes in haar wangen, reikte naar me en klopte me op mijn knie. ‘Maar Tante heeft ze niet vermoord. Geloof me, mijn Held, de vrouwen in mijn familie houden veel te veel van de mannen om ze te verspillen. Nee, Tante vond het gewoon verschrikkelijk om ze te laten gaan. Dat vind ik dwaas. Je moet vooruit kijken, niet terug.’

‘En het dode verleden zijn doden laten begraven. Luister eens, als jullie lijken in huis houden, moeten jullie begrafenisondernemers hebben. Of althans balsemers. Of heeft de lucht er geen vat op?’

‘Balsemen? O, nee. Je geeft ze gewoon een stasis, als je er eenmaal zeker van bent dat ze dood zijn. Of stervend. Dat kan een schooljongen.’ Ze voegde er aan toe: ‘Misschien heb ik Rufo onrecht aan gedaan. Hij heeft heel wat tijd op jullie Aarde doorgebracht — hij vindt het daar prettig, het fascineert hem — en misschien heeft hij het ondernemen van begrafenissen wel geprobeerd. Maar mij dunkt dat het een te eerlijke en oprechte betrekking is om hem te kunnen boeien.’

‘Je hebt me nog niet verteld wat jullie tenslotte met een lijk doen.’

‘We begraven het niet. Dat zou ze de stuipen op het lijf jagen.’ Ster huiverde. ‘Mij zelfs, en ik heb alle Universa bereisd, heb geleerd onverschillig te zijn tegenover vrijwel ieder gebruik.’

‘Maar wat dan?’

‘Het komt erg overeen met wat jij met Igli gedaan hebt. Er een meetkundige formule op toepassen en het kwijt raken.’

‘O. Ster, waar is Igli heengegaan?’

‘Ik heb niet het flauwste idee, Heer. Ik heb geen kans gehad om het te berekenen. Misschien weten zij die hem gemaakt hebben het. Maar ik denk dat die nog meer verrast waren dan ik.’

‘Ik geloof dat ik traag van begrip ben, Ster. Jij noemt het meetkunde; Jocko had het over mij als over een ‘wiskundige’. Maar ik heb alleen gedaan waar ik door de omstandigheden toe werd gedwongen; ik begréép niet wat ik deed.’

‘Waartoe Igli gedwongen werd, moet je zeggen, Heer Held. Wat gebeurt er als je een niet te dragen druk uitoefent op een massa, zó dat die niet kan blijven waar hij is? Terwijl je hem geen ruimte geeft om zich te verplaatsen? Dat is een schooljongensprobleem in metafysische meetkunde en de oudste proto-paradox, die van de onweerstaanbare kracht en het onwrikbare lichaam. De massa barst in. Hij wordt uit zijn eigen wereld in een andere gedrukt. Dit is vaak de methode waardoor de bewoners van een heelal de Universa ontdekken — maar gewoonlijk is het net zo rampzalig als waar jij Igli toe dwong; er kunnen tienduizenden jaren over heen gaan voor ze het kunnen beheersen. Het kan heel lang op de grens blijven hangen als ‘toverij’, soms werken en soms falen en soms zijn terugslag hebben op de tovenaar.’

‘En dat noem jij ‘wiskunde’?’

‘Wat anders?’

‘Ik zou het toverij noemen.’

‘Ja, natuurlijk. Zoals ik tegen Jocko heb gezegd, jij bent een natuurtalent. Je zou een groot tovenaar kunnen zijn.’

Ik haalde in onbehagen mijn schouders op. ‘Ik geloof niet in toverij.’

‘Ik ook niet,’ antwoordde ze, ‘op de manier zoals jij bedoelt. Ik geloof in hetgeen bestáát.’

‘Dat bedoel ik juist, Ster. Ik geloof niet in hocus pocus. Wat er met Igli gebeurd is — ik bedoel, ‘wat er met Igli scheen te gebeuren’ — kan niet gebeurd zijn omdat het de wet van het behoud van arbeidsvermogen geweld zou aandoen. Er moet een andere verklaring voor zijn.’

Ze zweeg beleefd.

Dus kwam ik met het stoere gezonde verstand van onwetendheid en vooroordeel op de proppen. ‘Kijk eens, Ster, ik ben niet van plan het onmogelijke te geloven alleen maar omdat ik het gezien heb. Een natuurwet is een natuurwet. Dat zul je moeten toegeven.’

We reden enkele roeden voor ze antwoordde: ‘Hoe Heer Held erover denken mag, de wereld is niet wat we zouden wensen dat die was. Hij is wat hij is. Nee, ik matig me teveel aan. Misschien is hij inderdaad zoals wij hem ons wensen. Hoe dan ook, hij is wat hij is. Le voilà ! Aanschouw hem zoals hij zichzelf ten toon spreidt. Das Ding an sich. Bijt er in. Hij bestaat. Ai-je raison? Spreek ik de waarheid?’

‘Maar dat is precies wat ik gezegd heb! Het heelal is wat het is en kan niet veranderd worden door hocus pocus. Het werkt volgens vaste regels, net als een machine.’ (Ik aarzelde, ik herinnerde me een auto, die we eens gehad hadden, die een hypochonder was. Hij werd ziek, en werd weer beter zodra een monteur hem trachtte aan te raken.) Ik vervolgde vastberaden: ‘Een natuurwet wordt nooit uitgeschakeld. De constantheid van natuurwetten is de hoeksteen van de wetenschap.’

‘Dat is ook zo.’

‘Nou dan?’ vroeg ik.

‘Zo veel te beroerder voor de wetenschap.’

‘Maar —’ Ik zweeg en reed gekrenkt en zwijgend verder.

Even later streelde er een slanke hand over mijn onderarm.

‘Zo’n sterke rechterarm,’ zei ze zachtjes. ‘Heer, mag ik het uitleggen?’

‘Ga je gang,’ zei ik. ‘Als je mij kunt omverpraten, kun je de Paus tot het Mormonisme bekeren. Ik ben halsstarrig.’

‘Zou ik je uit honderden miljarden als mijn ridder verkozen hebben als je dat niet was?’

‘Honderden miljarden?’ Je bedoelt zeker honderden miljoenen?’

‘Luister naar me, Heer. Geef me mijn zin. Laten we Socratisch zijn. Ik zal de bedrieglijke vragen stellen en jij geeft de domme antwoorden — en zo zullen we erachter komen wat er eerder was, de kip of het ei. Daarna is het jouw beurt en zal ik de domme stroman zijn. Oké?’

‘Goed, stop maar een munt in de gleuf.’

‘Nou dan. Vraag: Zijn de gebruiken in huize Doral de gebruiken waar je thuis aan gewend was?’

‘Wat? Je weet dat dat niet zo is. Ik heb nooit zo verstomd gestaan sinds de dochter van de dominee me mee naar de toren nam om me de Heilige Geest te laten zien.’ Ik grinnikte schaapachtig. ‘Ik zou er nu nog om moeten blozen, maar mijn zekeringen zijn doorgebrand.’

‘Toch ligt het fundamentele verschil tussen Neviaanse gebruiken en de jouwe slechts in één punt. Heer, er zijn werelden waarin de mannetjes de vrouwtjes doden zodra er eieren zijn gelegd — en andere waarin de vrouwtjes de mannetjes doden terwijl ze bevrucht worden’- zoals die zwarte weduwe, die je voor een nichtje van me aanzag.’

‘Dat heb ik niet gemeend, Ster.’

‘Ik heb het me niet aangetrokken, mijn liefste. Een belediging is als een borrel, die heeft alleen invloed op je als je hem aanvaardt. En trots is te zware bagage voor mijn reis; die heb ik niet. Omar, zou je dergelijke werelden vreemder vinden dan deze?’

‘Je hebt het over spinnen of iets dergelijks. Niet over mensen.’

‘Ik heb het over mensen, het dominerende ras op elk van zijn werelden. Hoog beschaafd.’

‘Hù!’

‘Je zult geen ‘hù’ meer zeggen als je ze gezien hebt. Ze zijn zo verschillend van ons dat hun huiselijk leven voor ons niet van belang kan zijn. Daarentegen lijkt deze planeet heel veel op jouw Aarde — maar jullie gebruiken zouden de oude Jocko zo schokken dat hij er zijn stem van kwijt zou raken. Lieveling, jouw wereld heeft een gebruik dat uniek is in de Universa. Dat wil zeggen, de Twintig Universa die mij bekend zijn van de duizenden of miljoenen of triljoenen die er bestaan. In de bekende Twintig Universa kent alleen de Aarde dit verbijsterende gebruik.’

‘Bedoel je Oorlog?’

‘O, nee! De meeste werelden kennen oorlogen. Deze planeet Nevia is een van de weinige waar meer en détail gedood wordt dan en gros. Hier zijn Helden, er wordt met hartstocht gedood. Dit is een wereld van liefde en doodslag, beide vrolijk en ongedwongen. Nee, ik bedoel iets veel stuitenders. Kun je het niet raden?’

‘Eh... televisiereclame?’

‘Naar de aard ben je er dichtbij, maar je slaat de plank helemaal mis. Jullie hebben een uitdrukking ‘het oudste beroep’. Hier — en in alle andere bekende werelden is het nog niet eens het jongste. Niemand heeft er ooit van gehoord en ze zouden het niet geloven als ze ervan hoorden. De enkelen van ons die de Aarde bezoeken praten er niet over. Niet dat het er iets op aan zou komen; de meeste mensen geloven reisverhalen niet.’

‘Ster, probeer je me te vertellen dat er elders in het Universum geen prostitutie is?’

‘De Universa, mijn lieveling. Nergens.’

‘Weet je,’ zei ik nadenkend, ‘dat zal een schok zijn voor mijn eerste sergeant. Helemaal nergens?’

‘Ik bedoel,’ zei ze ronduit, ‘dat hoereren uitgevonden schijnt te zijn door de bevolking van de Aarde en door niemand anders — en het denkbeeld zou de oude Jocko zo schokken dat hij er impotent van zou worden. Hij is een streng moralist.’

‘Nou breekt m’n klomp! Wij zijn een stelletje viezerikken!’

Ik wilde je niet beledigen, Omar; ik noemde alleen maar feiten. Maar dit vreemde van de Aarde is in zijn eigen verband niet zo vreemd. Iedere koopwaar wordt altijd verkocht — gekocht, verkocht, gehuurd, verhuurd, verruild, verhandeld, in prijs verlaagd, opgedreven, gesmokkeld, gewettigd — en de ‘koopwaar’ van een vrouw, zoals het op de Aarde in eerlijker dagen genoemd werd, maakt daar geen uitzondering op. Het enige wonderlijke is het krankzinnige idee om het als koopwaar te beschouwen. Wel, het verwonderde me dermate, dat ik een keer zelfs — maar dat komt er niet op aan. Overal kan koopwaar van gemaakt worden. Ik zal je nog wel eens beschavingen laten zien die in de ruimte wonen, niet op planeten — zonder enig soort fundament; niet alle universa hebben planeten — beschavingen waar de levenslucht wordt verkocht zoals ze in de Provence een kilo boter verkopen. Andere plaatsen, die zo overbevolkt zijn dat het voorrecht om in leven te blijven aan belasting onderworpen is — en degenen die er zich aan onttrekken worden op staande voet gedood door het Departement van Eeuwig Inkomen en de huurlieden komen niet alleen niet tussenbeide, ze zijn er blij mee.’

‘Goede God! Waarom?’

‘Zij hebben het raadsel van de dood opgelost, Heer, en de meesten van hen willen niet emigreren, hoewel er planeten zijn met veel meer ruimte. Maar we hadden het over de Aarde. Niet alleen is hoereren elders onbekend, maar ook wat er mee samen hangt — bruidschat, bruidsprijs, alimentatie, duurzame scheiding, alle verscheidenheden die alle instellingen op Aarde kenmerken — alle gebruiken die maar in de verte verwant zijn aan het ongelooflijke denkbeeld dat datgene wat alle vrouwen mateloos in voorraad hebben, koopwaar zou zijn, die gehamsterd en geveild wordt.’

Ars Longa snoof van afkeer. Nee, ik geloof niet dat ze het verstond. Ze verstaat wel wat Neviaans, maar Ster sprak Engels; Neviaans heeft er geen woorden voor.

‘Zelfs jullie bijkomstige gebruiken,’ vervolgde ze, ‘worden gevormd door die unieke instelling. Kleding — je hebt wel gemerkt dat er hier geen werkelijk verschil is in de manier waarop de beide sexen zich kleden. Ik heb vanochtend een maillot aan en jij een korte broek, maar als het andersom zou zijn, zou niemand dat gemerkt hebben.’

‘Dat had je gedacht! Jouw maillot zou me niet passen.’

‘Het is een stretch-maillot. En de gêne om het lichaam, wat een onderdeel is van de kleding die op seks is gericht. Hier is naaktheid net zo min opmerkenswaardig als op dat mooie eilandje waar ik je gevonden heb. Alle onbehaarde mensen dragen soms kleren en alle mensen, hoe behaard ze ook zijn dragen sieraden, maar het taboe van de naaktheid wordt alléén gevonden waar het koopwaar is die verpakt en tentoongesteld wordt... dat wil zeggen, op de Aarde. Het komt overeen met ‘Niet in de tomaten knijpen’ en het aanbrengen van dubbele bodems in manden met aardbeien. Als ergens nooit over gekibbeld wordt heeft het geen zin er een mysterie van te maken.’

‘Dus als we ons van onze kleren ontdoen, zijn we de prostitutie kwijt?’

‘Hemel, nee! Je bekijkt het achterstevoren.’ Ze fronste haar wenkbrauwen. ‘Ik zie niet in hoe de Aarde prostitutie kwijt kan raken; het maakt teveel deel uit van alles wat jullie doen.’

‘Ster, toch zijn je feiten niet juist. In Amerika bestaat bijna geen prostitutie.’

Ze keek verbaasd. ‘Meen je dat? Maar — is ‘alimentatie’ geen Amerikaans woord? En ‘chequeboekpoes’? En ‘debutantenbal’?

‘Ja, maar de prostitutie is vrijwel uitgestorven. Ik zou echt niet weten hoe ik een bordeel moest vinden, zelfs in een garnizoensstad. Ik zeg niet, dat je toch niet in bed terecht komt. Maar het is geen handeltje. Ster, als je een Amerikaans meisje van wie bekend is dat ze het niet zo nauw neemt vijf dollar zou aanbieden — of twintig — zou ze je tien tegen éen een klap in je gezicht geven.’

‘Hoe gaat het dan?’

‘Je doet aardig tegen haar. Je neemt haar mee uit eten, misschien naar een voorstelling. Je koopt bloemen voor haar, meisjes zijn gek op bloemen. En dan ga je beleefd tot het onderwerp over.’

‘Omar, kost dat etentje en die voorstelling en eventueel bloemen niet meer dan vijf dollar? Of zelfs meer dan twintig dollar? Ik heb begrepen dat de prijzen in Amerika ongeveer gelijk zijn aan die in Frankrijk.’

‘Nou ja, jazeker, maar je kunt niet zomaar aan je hoed tikken en verwachten dat een meisje meteen op haar rug gaat liggen. Een schrielhannes —’

‘Ik heb niets meer in te brengen. Ik probeerde alleen maar aan te tonen dat gebruiken enorm kunnen verschillen in verschillende werelden.’

‘Dat is waar, zelfs op Aarde. Maar —’

‘Alsjeblieft, Heer. Ik wil de deugd van Amerikaanse vrouwen niet in het geding brengen en ik wilde ook geen kritiek leveren. Als ik in Amerika opgevoed was denk ik dat ik minstens een armband met smaragden zou willen hebben in plaats van een etentje en een voorstelling. Maar ik wilde het gesprek op het onderwerp ‘natuurwetten’ brengen. Is de onveranderlijkheid van natuurwetten geen onbewezen stelling? Zelfs op de Aarde?’

‘Nou — Je hebt het niet helemaal eerlijk gesteld. Ik geloof wel dat het een stelling is. Maar er is nooit een geval geweest waarin het niet bleek te kloppen.’

‘Geen witte raven? Zou het ook kunnen zijn dat een waarnemer die een uitzondering gezien heeft er de voorkeur aan gaf zijn ogen niet te geloven? Net zoals jij niet wilt geloven dat Igli zichzelf opgegeten heeft, zelfs hoewel jij, mijn Held, hem daartoe gedwongen hebt? Het hindert niet. Laten we Socrates aan zijn Xantippe overlaten. Natuurwetten kunnen in een heel universum onveranderlijk zijn — en dat schijnen ze in starre universa ook inderdaad te zijn. Maar het staat vast dat natuurwetten van universum tot universum verschillen — en dat móet je geloven, Heer, anders zullen we geen van beiden lang meer leven!’

Ik overpeinsde het. Verdorie, waar was Igli gebleven? ‘Bijzonder verwarrend.’

‘Als je er eenmaal aan gewend bent is het niet verwarrender dan het wisselen van taal en gebruiken als je naar een ander land gaat. Hoeveel chemische elementen bestaan er op de Aarde?’

‘Eh, tweeënnegentig en nog een stelletje nieuwe. Honderdzes of -zeven.’

‘Hier ook zowat. Niettemin zou een scheikundige van de Aarde wel een paar schokken te verwerken krijgen. De elementen zijn niet precies hetzelfde en ze gedragen zich ook niet precies eender. H-bommen werken hier niet en dynamiet ontploft niet.’

Ik zei scherp: ‘Wacht eens even! Probeer je me te vertellen dat elektronen en protonen hier niet hetzelfde zijn, om het elementair te houden?’

Ze haalde haar schouders op. ‘Misschien wel, misschien niet. Wat is een elektron anders dan een mathematisch begrip? Heb je er pas nog een geproefd? Of zout gelegd op de staart van een golfdeeltje? Komt het er veel op aan?’

‘En óf het er op aan komt. Je kunt net zo goed sterven door gebrek aan sporenelementen als door gebrek aan brood.’

‘Dat is waar. Naar sommige universa moeten wij mensen voedsel meenemen, als we er heengaan — wat we soms wel moeten, al is het maar om een aansluiting te halen. Maar hier, en in alle universa en op de talloze planeten waar wij mensen wonen, hoef je je geen zorgen te maken; je zult geen last van het plaatselijke voedsel hebben. Ja natuurlijk, als je hier vele jaren bleef, dan naar de Aarde terugkeerde en spoedig daarna zou sterven en er een lijkschouwing zou plaats vinden met vergaande micro-analyse, zou de analist de resultaten waarschijnlijk niet geloven. Maar je maag zou er zich niet om bekommeren.’

Daar dacht ik over na met mijn maag vol heerlijk eten en zoete, frisse lucht om me heen. Mijn lichaam bekommerde zich er inderdaad niet om als er werkelijk verschillen waren als waar Ster over sprak.

Toen herinnerde ik me één aspect van het leven waarin kleine verschillen grote verschillen veroorzaken. Ik vroeg er Ster naar.

Ze keek minzaam onschuldig. ‘Kan het je wat schelen, Heer? Je bent al lang weg eer Doral er zich druk over maakt. Ik dacht dat het deze drie dagen alleen maar je bedoeling geweest was mij met mijn problemen te helpen ? Met plezier in je werk, dat besef ik wel — je hebt jezelf bijzonder energiek in de strijd geworpen.’

‘Verdomme, houd me niet voor de gek! Ik heb het gedaan om jou te helpen. Maar je vraagt je zoiets nu eenmaal af.’

Ze sloeg me op mijn dij en lachte. ‘O, wat ben je toch een schat! Pieker er maar niet meer over; de menselijke rassen van alle Universa kunnen met elkaar gekruist worden. Sommige kruisingen dragen slechts zelden vrucht en sommige produceren bastaarden. Maar deze niet. Je zult hier voortleven, al kom je nooit meer terug. Je bent niet steriel; dat was één van de vele dingen die ik heb gecontroleerd toen ik je mooie lichaam in Nice onderzocht. Je weet nooit hoe een dubbeltje rollen kan, maar — ik denk niet dat de Doral teleurgesteld zal zijn.’

Ze leunde naar me over. ‘Wil je je dokter meer nauwkeurige gegevens verstrekken dan die welke Jock bezongen heeft? Dan kan ik misschien een statistische waarschijnlijkheid noemen. Of zelfs een Visioen.’

‘Nee, dat wil ik niet! Nieuwsgierig Aagje!’

‘Zoals je wilt, Heer. Op een minder persoonlijk vlak is het feit van kruisingen tussen mensen — en sommige dieren, zoals honden en katten — van verschillende universa een zeer belangwekkende kwestie. De enige zekerheid is dat mensen alleen tieren in die universa die een zo gelijke chemie hebben dat de elementen waaruit het DNA is samengesteld praktisch gelijk zijn. Wat de rest betreft houdt iedere geleerde er zijn eigen theorie op na. Sommigen houden zich aan een teleologische verklaring die beweert dat de Mens in alle fundamentele bijzonderheden in elk universum waar hij kan leven gelijk tot ontwikkeling komt tengevolge van een Goddelijk Plan — of tengevolge van een onduidelijke noodzaak, dat hangt er van af of de geleerde zijn godsdienst puur of aangelengd consumeert.

‘Sommigen denken dat we maar eenmaal tot ontwikkeling gekomen zijn — of geschapen, dat hangt ervan af — en ons over andere universa hebben verspreid. Daarna maken ze er ruzie over welk universum de bakermat van het ras geweest is.’

‘Hoe kan daar ruzie over ontstaan?’ wierp ik tegen. ‘De Aarde heeft fossiele bewijzen van de evolutie van de mens. Andere planeten hebben die wel of niet, dat zou de doorslag moeten geven.’

‘Ben je daar zo zeker van, Heer? Ik dacht dat de stamboom van de mens op Aarde net zoveel stippellijntjes vertoont als er bastaarden zijn in de koninklijke huizen van Europa.’

Ik hield mijn mond. Ik had alleen maar wat populaire boeken gelezen. Misschien had ze gelijk; een ras dat het er nog niet eens over eens kon worden wie wie wat aangedaan heeft in een oorlog die nog maar twintig jaar achter ons ligt wist waarschijnlijk ook niet wat Hupsakee een miljoen jaar geleden met het kamermeisje heeft gedaan, als het bewijsmateriaal uit wat verspreide beenderen bestaat. Waren er geen fopperijen geweest? De Piltdown Man, of zoiets?

Ster vervolgde: ‘Wat de waarheid ook moge zijn, er zijn lekken tussen de werelden. Op jouw eigen planeet komen honderdduizenden verdwijningen voor en dat zijn heus niet allemaal mensen die met de noorderzon vertrekken of hun vrouw in de steek laten; kijk maar in het archief van een willekeurig politiebureau. Een gebruikelijke plaats is het slagveld. De spanning wordt te groot en een man glipt door een gat waarvan hij niet wist dat het er was en eindigt als ‘vermist’. Soms — niet vaak — ziet men iemand verdwijnen.

Eén van jullie Amerikaanse schrijvers, Bierce of Pierce, ging er belang in stellen en verzamelde dergelijke gevallen. Hij verzamelde er zoveel, dat hij zelf ook verdween. En jullie Aarde ondervindt ook lekkages andersom, de ‘Kaspar Hausers’, mensen die nergens vandaan komen, geen enkele bekende taal spreken en nooit rekenschap omtrent zichzelf kunnen geven.’

‘Wacht eens even? Waarom alleen mensen?’

‘Ik heb niet gezegd ‘alleen mensen’. Heb je nooit gehoord van het regenen van kikvorsen? Of stenen? Of bloed? Wie vraagt zich af waar een zwerfkat vandaan komt? Zijn alle vliegende schotels gezichtsbedrog? Ik verzeker je van niet; sommige zijn arme verdwaalde astronauten die de weg naar huis pogen terug te vinden. Mijn volk maakt maar heel weinig gebruik van ruimtereizen omdat sneller-dan-het-licht de gemakkelijkste manier is om te verdwalen tussen de Universa. We geven de voorkeur aan de veiliger methode van metafysische geometrie — of ‘toverij’ in de volksmond.’

Ster keek nadenkend. ‘Heer, jouw Aarde kan best de bakermat van de mensheid zijn. Er zijn geleerden die dat denken.’

‘Waarom?’

‘Hij is met zoveel andere werelden in aanraking. Hij staat bovenaan de lijst als overstapstation. Als zijn bevolking hem ongeschikt maakt om op te leven — onwaarschijnlijk, maar mogelijk — zal dat het verkeer van een twaalftal universa ontredderen. De Aarde heeft al eeuwenlang heksenringen en Poorten en Regenboog-bruggen gehad; die welke wij in Nice gebruikt hebben was er al voor de Romeinen kwamen.’

‘Ster, hoe kun je er nu over praten dat er op de Aarde punten zijn die in ‘aanraking’ zijn met andere planeten — al eeuwen achter elkaar? De Aarde beweegt zich om de zon met een snelheid van dertig kilometer per seconde of zo iets, en draait om zijn as, om nog maar niet te spreken van andere bewegingen die in een ingewikkelde bocht resulteren met een ondenkbare snelheid. Hoe kan hij dan in ‘aanraking’ zijn met andere werelden?’

Weer reden we zwijgend verder. Tenslotte zei Ster: ‘Mijn Held, hoe lang heh je er over gedaan om differentiaalrekenen te leren?’

‘Wel dat heb ik niet geleerd. Ik heb het een paar jaar gestudeerd.’

‘Kun je me vertellen hoe een deeltje een golf kan zijn?’

‘Wat? Ster, dat is theoretische mechanica, geen differentiaalrekenen. Ik zou een verklaring kunnen geven, maar die zou niets te beduiden hebben; zoveel wiskunde ken ik niet. Dat heeft een ingenieur niet nodig.’

‘Het zou het eenvoudigste zijn,’ zei ze bedeesd, ‘je vraag te beantwoorden door ‘toverij’ te zeggen net zoals jij de mijne beantwoordde met ‘theoretische mechanica’. Maar je hoort dat woord niet graag, dus alles wat ik kan zeggen is dat ik je, nadat je hogere meetkunde, metafysische en conjecturale zowel als topologische en judiciële hebt gestudeerd — als je daar zin in hebt — graag zal antwoorden. Maar dan hoef je het niet meer te vragen.’

(Hebben ze wel eens tegen je gezegd: ‘Wacht maar tot je groot bent, liefje; dan begrijp je het wel.’? Als kind moest ik er al niets van hebben als volwassenen dat zeiden; ik moest er nog veel minder van hebben toen een meisje waarop ik verliefd was dat zei toen ik volwassen was.)

Ster liet me niet mokken; ze veranderde van onderwerp. ‘Sommige kruisingen komen noch door toevallige vergissingen noch door vooropgezet plan. Heb je wel eens van incubi en succubi gehoord?’

‘Ja, natuurlijk. Maar ik bekommer me nooit om sprookjes.’

‘Het zijn geen sprookjes, lieveling, hoe vaak het verhaal ook gebruikt is om pijnlijke omstandigheden te verklaren. Heksen en tovenaars zijn niet altijd heiligen en sommigen krijgen de smaak van verkrachten te pakken. Iemand die geleerd heeft Poorten te openen kan zich aan dergelijke ondeugden overgeven; hij — of zij — kan iemand — maagd, kuise echtgenote, ongerepte jongeling — besluipen, hem of haar zijn wil opleggen en verdwenen zijn voor de haan kraait.’ Ze huiverde. ‘Zonde op zijn gemeenst. Als we ze snappen, doden we ze. Ik heb er een paar gesnapt en die heb ik gedood. Zonde op zijn ergst, zelfs als het slachtoffer het prettig gaat vinden.’ Ze huiverde weer.

‘Ster, wat is jouw definitie van ‘zonde’?’

‘Kan er dan meer dan één zijn? Zonde is wreedheid en onrechtvaardigheid, al het andere zijn pekelzonden. O, je krijgt een gevoel van zonde als je de gebruiken van je stam geweld aandoet. Maar zondigen tegen een gebruik is geen zonde, al geeft het je dat gevoel; zonde is een ander onrecht aandoen.’

‘En ‘zondigen tegen God’ dan?’ hield ik vol. Ze keek me scherp aan. ‘Gaan we de barbier weer scheren? Vertel me eerst, Heer, wat je met ‘God’ bedoelt.’

‘Ik wilde alleen maar kijken of je erin zou lopen.’

‘Daar ben ik al heel wat jaren niet meer ingelopen. Ik zou net zo lief met een gekromde pols stoten of een pentagram betreden met kleren aan. Over pentagrammen gesproken, mijn Held, onze bestemming is niet meer wat het drie dagen geleden was. Nu gaan we naar een Poort die ik niet verwacht had te zullen gebruiken. Gevaarlijker, maar er is niets aan te doen.’

‘Mijn schuld! Het spijt me, Ster!’

‘Mijn schuld, Heer. Maar het is niet louter verlies. Toen we onze bagage kwijt raakten was ik bezorgder dan ik durfde tonen — zelfs al voelde ik me niet op mijn gemak omdat we vuurwapens vervoerden door een wereld waar ze niet gebruikt mogen worden. Maar onze vouwdoos had nog veel meer dan vuurwapens, dingen zonder welke we kwetsbaar zijn. De tijd die jij doorgebracht hebt met de gekrenktheid van de dames Doral te verzachten heb ik — gedeeltelijk — doorgebracht met de Doral een nieuwe uitrusting af te troggelen, bijna alles wat je hart kan begeren, behalve vuurwapens. Niet louter verlies.’

‘Gaan we nu naar een andere wereld?’

‘Niet later dan morgenochtend bij zonsopgang, als we nog in leven zijn.’

‘Verdomme, Ster, jij en Rufo praten allebei alsof iedere ademtocht onze laatste kan zijn.’ ‘Wat heel goed mogelijk is.’

‘Je verwacht nu geen hinderlaag; we zijn nog op het land van de Doral. Maar Rufo zit even vol ijselijke voorspellingen als een goedkoop melodrama. En jij bent bijna net zo erg.’

‘Het spijt me. Rufo tobt altijd — maar hij is een goede achterhoede als er zich moeilijkheden voordoen. Wat mij betreft, ik heb geprobeerd eerlijk te zijn, Heer, je te laten weten wat je verwachten kunt.’

‘In plaats daarvan breng je me in verwarring. Vind je niet dat het tijd wordt dat je open kaart speelt?’

Ze keek bekommerd. ‘En als de Beul de eerste kaart is die ik openleg?’

‘Dat kan me geen lor schelen! Ik kan moeilijkheden tegemoet treden zonder flauw te vallen —’

‘Dat weet ik, mijn ridder.’

‘Dank je. Maar als ik niet weet waar ik aan toe ben, word ik nerveus. Spreek dus.’

‘Ik zal elke vraag beantwoorden, Heer Omar. Daar ben ik altijd toe bereid geweest.’

‘Maar je weet dat ik niet weet welke vragen ik moet stellen. Misschien hoeft een postduif niet te weten waarom er oorlog wordt gevoerd, maar ik voel me als een mus die in een badmintonspel terechtgekomen is. Begin dus bij het begin.’

‘Zoals je wilt, Heer. Ongeveer zevenduizend jaar geleden —’ Ster zweeg. ‘Omar, wil je — nu — alle wisselwerkingen van de politiek weten van myriaden werelden en twintig universa gedurende tienduizenden jaren die tot de huidige crisis geleid hebben? Ik zal het proberen als jij het zegt, maar zelfs in grote trekken zou het meer tijd kosten dan ons rest voor we door die Poort heen móeten. Jij bent mijn trouwe ridder; mijn leven hangt van jouw moed en bekwaamheid af. Wil je de politieke achtergrond weten van mijn huidige hulpeloosheid, mijn bijna hopeloos hachelijke positie — als jij er niet was! Of zal ik me concentreren op de tactische situatie?’

(Verdomme! Ik hoefde het hele verhaal niet te weten.) ‘Laten we ons maar aan de tactische situatie houden. Voorlopig.’

‘Ik beloof je,’ zei ze plechtig, ‘dat ik je als we het overleven alle bijzonderheden zal vertellen. De situatie is deze: het was mijn bedoeling geweest Nevia per boot over te steken, dan door de bergen naar een Poort achter de Eeuwige Toppen te gaan. Die route is minder riskant, maar lang. ‘Maar nu moeten we ons haasten. We verlaten vanmiddag laat de weg en trekken dan door woest land en na donker zal het nog woester zijn. De Poort daar moeten we voor dageraad bereiken; als we geluk hebben kunnen we slapen. Ik hoop het, omdat deze Poort ons naar een andere wereld brengt via een veel gevaarlijker uitgang.

‘Als we daar eenmaal zijn, in die andere wereld — die wordt Hokesh genoemd, of Karth — in Karth-Hokesh, dan zijn we dicht, veel te dicht bij een hoge, anderhalve kilometer hoge toren en als we die bereiken beginnen onze moeilijkheden pas. Daarin bevindt zich de Nooit-Geborene, de Zielenverslinder —’

‘Ster, probeer je me bang te maken?’

‘Ik zou liever willen dat je nu bang bent, als dat mogelijk zou zijn, dan dat je later overrompeld wordt. Het was mijn bedoeling geweest, Heer, je over ieder gevaar te vertellen als we er aan toe waren, zodat je je op ieder gevaar afzonderlijk kon concentreren. Maar je hebt me anders bevolen.’

‘Misschien had je gelijk. Geef me de afzonderlijke bijzonderheden dan maar als we er aan toe komen en nu alleen de grote lijnen. Dus ik moet de Zielenverslinder bevechten, hè? De naam boezemt me geen vrees in; als hij mijn ziel tracht te verslinden, wordt hij misselijk. Waarmee moet ik hem bevechten? Spuug?’

‘Dat is een manier,’ zei ze ernstig, ‘maar met een beetje geluk zullen we hem — het — helemaal niet hoeven te bevechten. We willen hebben wat het bewaakt.’

‘En wat is dat?’

‘Het Ei van de Feniks.’

‘De Feniks legt geen eieren.’

‘Dat weet ik, Heer. Dat alleen al maakt het zo waardevol.’

‘Maar —’

Ze vervolgde snel. ‘Zo wordt het genoemd. Het is een klein voorwerp, iets groter dan een struisvogelei en zwart. Als ik het niet te pakken krijg, zullen er vele verschrikkelijke dingen gebeuren. Onder meer iets minder belangrijks: dan zal ik sterven. Dat vermeld ik omdat dat voor jou misschien wel belangrijk is — mijn lieveling! — en omdat het gemakkelijker is om dat ene feit te vermelden dan uit te leggen waar het allemaal precies om gaat.’

‘Oké. We stelen het Ei. En dan?’

‘Dan gaan we naar huis. Naar mijn huis. Waarna jij naar het jouwe mag terugkeren. Of bij mij blijven. Of gaan waarheen je wilt, door Twintig Universa en myriaden werelden. Wat de keus ook zal zijn, je krijgt alle schatten die je maar wilt hebben; die zul je verdiend hebben en meer dan dat... zowel als mijn diepgevoelde dank, Heer Held en alles wat je van me hebben wilt.’

(De grootste blanco cheque die ooit geschreven is — als ik hem zou kunnen innen.) ‘Ster, je schijnt niet te geloven dat we het zullen overleven.’

Ze slaakte een diepe zucht. ‘Er is weinig kans op, Heer. Ik zeg de waarheid. Mijn flater heeft ons voor een uitermate wanhopig alternatief gesteld.’

‘Juist. Ster, wil je met me trouwen? Vandaag?’

Toen zei ik: ‘Voorzichtig! Niet vallen!’ Ze had geen gevaar gelopen om te vallen; de veiligheidsgordel hield haar vast.

Maar ze zakte er tegen aan. Ik boog me naar haar over en legde mijn arm om haar schouders. ‘Er is niets om om te huilen. Je hoeft alleen maar ja of nee te zeggen — en vechten doe ik toch wel voor je. O, dat ben ik vergeten, ik houd van je. Tenminste, ik denk dat het liefde is. Een raar fladderig gevoel, elke keer dat ik naar je kijk of aan je denk — wat bijna aldoor is.’

‘Ik houd van je, Heer,’ zei ze hees. ‘Ik heb van je gehouden vanaf de eerste keer dat ik je zag. Ja, een ‘raar, fladderig gevoel’ alsof ik van binnen weg zal smelten.’

‘Nou, dat niet precies,’ zei ik. ‘Maar dat is waarschijnlijk een kwestie van tegenovergestelde polen. Fladderig wel. Rillingen en bliksemschichten. Hoe kunnen we in deze buurt trouwen?’

‘Maar, Heer — mijn liefste — je laat me altijd versteld staan. Ik wist wel dat je van me hield. Ik hoopte dat je me dat zou vertellen, voor — nou ja, op tijd. Laat me het eenmaal horen. Ik verwachtte niet dat je me zou vragen met je te trouwen!’

‘Waarom niet? Ik ben een man, jij bent een vrouw. Het is gebruikelijk.’

‘Maar — O, mijn liefste, ik heb het je toch verteld! Het is niet nodig om met me te trouwen. Volgens jouw maatstaven... ben ik een slet.’

‘Slet, heks, je zegt het maar. Wat heb je toch, schat? Dat heb jij gezegd, ik niet. Je hebt me er wel zowat van overtuigd dat de maatstaven die ik heb geleerd barbaars zijn en dat de jouwe de goede zijn. Snuit je neus maar eens — hier, wil je mijn zakdoek hebben?’

Ster veegde haar ogen af en snoot haar neus, maar in plaats van het ja-lieveling dat ik wilde horen zat ze rechtop en glimlachte niet. Ze zei vormelijk: ‘Heer Held, zou je de wijn niet proeven voor je er een heel vat van koopt?’

Ik deed alsof ik het niet begreep.

‘Alsjeblieft, Heer,’ drong ze aan. ‘Ik meen het. Iets verderop is er aan jouw kant een grasveld aan de kant van de weg. Daar kun je me op dit moment mee naar toe nemen en ik zal maar al te graag met je mee gaan.’

Ik rekte me uit en deed alsof ik er naar uitkeek. ‘Het lijkt op klitgras. Jeukerig.’

‘Z-z-zoek je eigen gras dan maar uit! Heer... ik ben bereid en verlangend en niet onknap — maar je zult merken dat ik een zondagsschilder ben vergeleken met artiesten die je nog zult ontmoeten. Ik ben een werkende vrouw. Ik heb geen tijd gehad aan de kwestie de toegewijde studie te geven die hij verdient. Geloof me! Nee, beproef me. Je kunt niet weten of je wel met me wilt trouwen.’

‘Dus je bent een koude en onhandige deern, hè?’

‘Nou... dat heb ik niet gezegd. Ik ben alleen volkomen ongeschoold — maar ik ben wel geestdriftig.’

‘Ja, zoals je tante met de volle slaapkamer — het zit in de familie, dat heb je verteld. Neem nu maar aan dat ik met je wil trouwen in weerwil van je kennelijke fouten.’

‘Maar —’

‘Ster, je praat te veel.’

‘Ja, Heer,’ zei ze deemoedig.

‘We gaan trouwen. Hoe doen we dat? Is de plaatselijke jonker ook vrederechter? Als dat zo is komt er niets van het droit du seigneur; we hebben geen tijd voor beuzelachtigheden.’

‘Iedere jonker is vrederechter,’ gaf Ster nadenkend toe, ‘en sluit huwelijken, hoewel de meeste Nevianen zich daar niet druk over maken. Maar — nou ja, hij zou het droit du seigneur verwachten en, zoals je opmerkte, we hebben geen tijd te verspillen.’

‘Bovendien is dat niet mijn opvatting van wittebroodsweken. Ster — kijk me aan. Ik zal je niet in een kooi stoppen; ik weet dat je zo niet bent opgevoed. Maar we gaan niet naar de jonker. Wat voor soort geestelijke hebben ze hier? Bij voorkeur een aanhanger van het celibaat.’

‘Maar de jonker is ook de geestelijke. Niet dat godsdienst veel tijd in beslag neemt in Nevia; vruchtbaarheidsriten zijn alles waar ze zich om bekommeren. Heer liefste, het eenvoudigste is, over je zwaard te springen.’

‘Is dat een huwelijksceremonie waar jij vandaan komt, Ster?’

‘Nee, dat is iets uit jouw wereld:

‘Spring, hoer en spring, schavuit,

‘Nu is ze voor altijd je bruid —’

‘— het is heel oud.’

‘Mm — de trouwakte lijkt me niet. Ik mag dan wel een schavuit zijn, maar ik weet hoe jij over hoeren denkt. Wat zijn er nog meer voor mogelijkheden?’

‘Laat eens kijken. Er is een dorpsomroeper in een dorp waar we kort na de lunch doorheen trekken. Die trouwen soms dorpelingen die het aan de grote klok willen hangen; bij de dienst is het bekendmaken van het nieuws inbegrepen.’

‘Wat voor dienst?’

‘Dat weet ik niet. En dat kan me ook niet schelen, Heer liefste. Trouwen zullen we!’

‘Zo mag ik het horen! De lunch slaan we over.’

‘Nee, Heer,’ zei ze streng, ‘als ik je vrouw word, zal ik een goede vrouw zijn en je niet toestaan maaltijden over te slaan.’

‘Ik zit nu al onder de plak. Ik geloof, dat ik je een pak slaag moet geven.’

‘Zoals je wilt, Heer. Maar je moet eten, je zult je kracht nodig hebben —’

‘Dat zeker!’

‘— om te vechten. Nu verlang ik tien keer zo vurig dat we het beiden overleven. Hier is een plekje om te lunchen.’ Ze wendde Vita Brevis van de weg af; Ars Longa volgde. Ster keek over haar schouder en kreeg kuiltjes in haar wangen.

‘Heb ik je vandaag al verteld, dat je mooi bent... mijn liefste!’

Загрузка...