Ik bleef tot zonsondergang op de plage wachten tot ze terug zou komen. Toen at ik een haastig maal van brood en kaas en wijn, deed mijn vendoshi aan en wandelde de stad in. Daar zwierf ik door bars en restaurants en kon haar niet vinden; ondertussen keek ik overal naar binnen in de villaatjes waarvan de gordijnen niet dichtgetrokken waren. Toen de bistro’s begonnen te sluiten gaf ik het op, ging terug naar mijn tent, schold mezelf uit voor alles wat mooi en lelijk was — (waarom had ik niet het benul gehad om te zeggen: ‘Hoe heet U en waar woont U en waar bent U als U hier bent’?) — stapte in mijn slaapzak en ging slapen.
Ik was bij zonsondergang al op en controleerde de plage, ontbeet, controleerde de plage weer, ‘kleedde’ me en ging naar het dorp, controleerde de winkels en het postkantoor en kocht mijn Herald Tribune.
Toen werd ik geconfronteerd met een van de moeilijkste beslissingen van mijn leven: ik had een paard getrokken.
Ik was er eerst niet zeker van omdat ik die drieënvijftig volgnummers niet uit mijn hoofd geleerd had. Ik moest naar mijn tent terughollen, een aantekenboek opscharrelen en het controleren — en het was zo! Het was een nummer dat in mijn geheugen was blijven hangen vanwege de vorm: XDY 34555. Ik had een paard!
Hetgeen ettelijke duizenden dollars betekende, hoeveel wist ik niet precies. Maar genoeg om in Heidelberg af te studeren — als ik het meteen te gelde maakte. De Herald Tribune kwam hier altijd een dag later, wat betekende dat de trekking minstens twee dagen eerder plaats gevonden had — en in die tussentijd kon die knol een been breken of op negen andere manieren beschadigd worden. Mijn lot vertegenwoordigde alleen maar een aanzienlijk bedrag zolang ‘Geluksster’ te boek stond als deelnemer.
Ik moest ijlings naar Nice om er achter te komen waar en hoe je een gelukslot het voordeligst kon verkopen. Het lot uit mijn kluis halen en het verkopen!
Maar hoe moest het dan met ‘Helena van Troje’?
Shylock met zijn hartverscheurende kreet van ‘O, mijn dochter! O, mijn dukaten!’ kon niet meer in tweestrijd gestaan hebben dan ik.
Ik gooide het op een akkoordje. Ik schreef een moeilijk briefje, legde uit wie ik was, vertelde haar dat ik plotseling weggeroepen was en smeekte haar óf te wachten tot ik morgen terug was óf op zijn allerminst een briefje achter te laten om me te vertellen waar ik haar kon vinden. Ik liet het achter bij de directrice van het postkantoor, met een beschrijving — blond, zo groot, zulk lang haar, prachtige poitrine — en twintig franc met de belofte van tweemaal zoveel als ze het afleverde en voor een antwoord zorgde. De directrice zei dat ze haar nooit had gezien, maar als cette grande blonde ooit een stap in het dorp zou zetten zou het briefje afgeleverd worden.
Toen had ik nog net tijd genoeg om terug te vliegen, kleren aan te trekken die geschikt waren om het eiland mee te verlaten, mijn kampeergerei bij Mme. Alexandre achter te laten en de boot te halen. Toen had ik drie uur reistijd om te tobben en te piekeren.
De moeilijkheid was dat Geluksster niet werkelijk een knol was. Mijn paard werd niet lager aangeslagen dan nummer vijf of zes, wie dat ook uitmaakte. Dus? Ophouden nu ik gewonnen had en mijn winst opstrijken?
Of alles of niets?
Het was niet eenvoudig. Laten we aannemen dat ik het lot voor US $10.000 verkopen kon. Zelfs als ik geen konkelefoesjes met de fiscus uithaalde, zou ik daar het grootste deel van overhouden en mijn studie kunnen afmaken.
Maar ik zou de school in ieder geval al afmaken — en wilde ik nu wel zo graag naar Heidelberg? Die student met de littekens was een knoeier geweest met zijn valse trots op zijn littekens uit namaakgevaar.
Stel, dat ik het vasthield en de grote prijs won, £50,000 of US 140.000 —
Weet je hoeveel belasting een vrijgezel betaalt over $140.000 in het Land van de Dapperen en het Vaderland van de Vrijen?
$103.000, dit betaalt hij.
Dan heeft hij $37.000 over.
Wilde ik $10.000 verwedden tegen de kans om $37.000 te winnen — een kans van 1 op 15?
Kerel, dat is bijkopen met een kleine straat. Het principe is hetzelfde of het nu om 37 mille gaat of om twee boeren bij een inzet van een kwartje.
Maar als ik het nu klaarspeelde om op de een of andere manier aan de fiscus te ontkomen, en dus $10.000 verwedde om $140.000 te winnen? Dan stond de mogelijke winst in dezelfde verhouding — en $140.000 was geen zakcentje tijdens mijn studie, maar een fortuin dat elk jaar vier of vijfduizend dollar zou opbrengen.
Ik zou Uncle Sam er niet mee ‘beduvelen’; de Verenigde Staten had niet meer aanspraak op dat geld (als ik het won) dan ik op het Heilige Roomse Rijk had. Wat had Uncle Sam voor mij gedaan? Hij had mijn vaders leven opgeknapt met twee oorlogen, waarvan we er één niet mochten winnen — en het daardoor voor mij moeilijk gemaakt om de universiteit te bezoeken, nog helemaal afgezien van wat een vader in geestelijke ontastbaarheden voor zijn zoon waard is (dat wist ik niet en ik zou het nooit weten) — toen had hij mij van school gehaald en me uitgezonden om weer een niet-oorlog te voeren en me bijna laten sneuvelen en me beroofd van mijn meisjesachtig lachen.
Dus waarom zou Uncle Sam in aanmerking komen om $103.000 in te pikken en mij aan het kortste eind te laten trekken? Om het aan Polen te ‘lenen’? Of het aan Brazilië te geven? Mij niet gezien!
Er was wel een manier om het allemaal te houden (als ik won) en net zo wettig als een huwelijk. Een jaar in het goeie, ouwe, belastingvrije Monaco gaan wonen. En daarna kon je het overal mee naar toe nemen.
Misschien naar Nieuw Zeeland. In de Herald Tribune hadden de gebruikelijke koppen gestaan, alleen nog een beetje erger dan anders. Het zag er naar uit dat de jongens die de leiding van deze planeet hebben op het punt stonden die grote oorlog te gaan voeren, die met de intercontinentale raketten en de H-bommen.
Als je zover naar het zuiden ging als Nieuw Zeeland, zou er misschien nog iets over zijn nadat de fallout verdwenen was. Ze zeggen dat Nieuw Zeeland erg mooi is en ze zeggen dat een hengelaar daar een forel van twee kilo te klein vindt om mee naar huis te nemen.
Ik had eens een forel van bijna een kilo gevangen.
En toen deed ik een vreselijke ontdekking. Ik wilde helemaal niet terug naar school, winnen of niet winnen. Garages voor drie auto’s en zwembaden noch enig ander statussymbool of ‘zekerheid’ konden me nog iets verdommen. Er was geen zekerheid in deze wereld en alleen stomme idioten en muizen dachten dat die er wel kon zijn.
Ergens in de rimboe had ik al dergelijke idealen van me afgeschud. Ik was te vaak beschoten en ik had mijn belangstelling verloren in supermarkten en villawijken en vanavond is het ouderavond, vergeet het niet, lieve, je hebt het beloofd.
O, ik was niet van plan me in een klooster terug te trekken, ik wilde nog steeds —
Wat wilde ik eigenlijk?
Ik wilde een witte raaf. Ik wilde een harem overvol schone odalisken die minder waren dan het stof onder de wielen van mijn zegewagen, minder dan het roest dat mijn zwaard nooit zou bevlekken. Ik wilde ruw rood goud in klompen zo groot als je vuist en de vent die mijn claim probeerde af te pakken kon voor de honden geworpen worden! Ik wilde kwiek opstaan om een paar lansen te breken en dan een veelbelovend meisje uitzoeken voor mijn droit de seigneur — ik wilde de Kasteelheer tarten en zorgen dat hij met zijn poten van mijn meisje afbleef! Ik wilde het purperen water tegen de huid van de Nancy Lee horen kabbelen in de koelte van de morgenwacht en geen enkel ander geluid of beweging behalve de trage wiekslag van de albatros die ons de laatste duizend kilometer had vergezeld.
Ik wilde de wervelende manen van Barsoom. Ik wilde Storisende en Poictesme en Holmes die me wakker schudde om te vertellen: ‘Het spel gaat beginnen!’ Ik wilde de Mississippi afzakken op een vlot en aan de menigte ontkomen in gezelschap van Graaf Bilgewater en de Verdwenen Dauphin.
Ik wilde Prester John, en het zwaard Excalibur dat door een lelieblanke arm uit het meer omhooggeheven werd. Ik wilde meevaren met Odysseus en met Tros van Samothrace en lotus eten in een land waar het altijd namiddag scheen te zijn. Ik wilde de aanraking van romantiek en het gevoel van het wonderlijke dat ik als kind gehad had. Ik wilde de wereld zoals ze me beloofd hadden dat die zijn zou — in plaats van de bezoedelde, ellendige rotzooi die er van gemaakt is.
Ik had één kans gehad — gisterenmiddag gedurende tien minuten. Helena van Troje, wat je ware naam ook moge zijn — en ik had het geweten... en ik had het door mijn handen laten glippen.
Misschien krijg je nooit meer dan éen kans.
De trein reed Nice binnen.
In het kantoor van American Express ging ik naar de Bank-afdeling en naar mijn kluis, haalde mijn lot er uit en vergeleek het met de Herald Tribune — XDY 34555, já! Om mijn beven te laten ophouden vergeleek ik de andere loten ook en die waren scheurpapier net zoals ik gedacht had. Ik legde ze terug in de doos en vroeg naar de directeur.
Ik had een financieel probleem en American Express is een bank, niet alleen een reisbureau. Ik werd het kantoor van de directeur binnengeleid en we stelden ons aan elkaar voor.
‘Ik wilde advies vragen,’ zei ik. ‘Ziet U, ik heb een van de winnende Sweepstakeloten.’
Hij begon te grinniken. ‘Gefeliciteerd! U bent de eerste sinds een hele tijd die hier met goed nieuws komt en niet met een klacht.’
‘Dank u. Eh, mijn probleem is het volgende. Ik weet dat een lot dat een paard getrokken heeft aardig wat waard is tot de rennen. Het hangt natuurlijk van het paard af.’
‘Natuurlijk,’ stemde hij toe. ‘Welk paard hebt u getrokken?’
‘Nogal een goede, Geluksster — en dat maakt het juist zo moeilijk. Als ik H-bom getrokken had of een van de drie favorieten — nu ja, u begrijpt het wel. Ik weet niet of ik het verkopen moet of het vast moet houden omdat ik de kansen niet ken. Weet u wat er voor Geluksster geboden wordt?’
Hij legde zijn vingers tegen elkaar. ‘Meneer Gordon, American Express geeft geen tips over paardenrennen en we behandelen de verkoop van Sweepstake-loten ook niet. Maar — Hebt u het lot bij u?’
Ik haalde het tevoorschijn en overhandigde het hem. Het had aan pokerspelletjes meegedaan en had zweetvlekken en was gekreukt. Maar het gelukkige nummer was onmiskenbaar.
Hij keek er naar. ‘Hebt u uw ontvangstbewijs?’
‘Dat heb ik niet bij me.’ Ik wilde beginnen uit te leggen dat ik het adres van mijn stiefvader gegeven had — en dat mijn post doorgezonden was naar Alaska. Hij viel me in de rede.
‘Dat is wel in orde.’ Hij raakte een schakelaar aan. ‘Alice, wil je M’sieur Renault vragen even binnen te komen?’ Ik begon me af te vragen of het inderdaad in orde was. Ik was zo pienter geweest om namen en nieuwe ontvangstbewijzen van de oorspronkelijke eigenaars te vragen en ze hadden allemaal beloofd me hun ontvangstbewijs te sturen als ze dat ontvingen — maar er hadden me geen bewijzen bereikt. Misschien in Alaska — ik had dit lot nagekeken toen ik in de kluis was; het was gekocht door een sergeant die nu in Stuttgart was. Misschien zou ik hem wat moeten betalen of misschien zou ik hem zijn arm moeten breken.
Meneer Renault zag er uit als een vermoeide schoolmeester.
‘M’sieur Renault is onze expert op dit gebied,’ legde de directeur uit. ‘Wilt u hem dit lot eens laten bekijken?’
De Fransman keek ernaar en toen klaarde zijn gezicht op en hij tastte in zijn zak, bracht een juweliersloep tevoorschijn en schroefde die in zijn oog. ‘Prachtig!’ zei hij waarderend. ‘Een van de beste. Misschien uit Hongkong?’
‘Ik heb het in Singapore gekocht.’
Hij knikte en glimlachte. ‘Dat komt op hetzelfde neer.’
De directeur glimlachte niet. Hij haalde een ander Sweepstakelot uit zijn schrijftafel en overhandigde het mij. ‘Meneer Gordon, dit heb ik in Monte Carlo gekocht. Wilt U ze vergelijken?’
Volgens mij zagen ze er hetzelfde uit behalve de volgnummers en het feit dat het zijne glad en nieuw was. ‘Waar moet ik naar kijken?’
‘Misschien dat dit helpt.’ Hij reikte me een groot vergrootglas aan.
Een Sweepstakelot is gedrukt op speciaal papier, er staat een gravure op en het is in meerdere kleuren uitgevoerd. Het is mooier graveer- en drukwerk dan vele landen voor hun bankbiljetten gebruiken.
Ik had al lang geleerd dat je een twee niet in een aas kunt veranderen door er naar te staren. Ik gaf hem het lot terug. ‘Het mijne is een vervalsing.’
‘Dat heb ik niet gezegd, Meneer Gordon. Ik zou U willen voorstellen het oordeel van een derde te vragen. Bijvoorbeeld bij de Bank van Frankrijk.’
‘Ik kan het zien. De graveerlijnen zijn op het mijne niet scherp en gelijk. Op sommige plaatsen zijn ze onderbroken. Onder het vergrootglas kun je zien dat er vegen op zitten.’ Ik keerde me om. ‘Heb ik gelijk, Meneer Renault?’
De expert haalde deelnemend zijn schouders op. ‘Het is mooi werk in zijn soort.’
Ik bedankte ze en verliet de bank. Ik controleerde het bij de Bank van Frankrijk, niet omdat ik aan de uitspraak twijfelde, maar omdat je je geen been laat amputeren of $140.000 in het water gooit voor je een tweede oordeel gevraagd hebt. Hun expert haalde er niet eens een loep bij. ‘Contrefait,’ verkondigde hij. ‘Waardeloos.’
Ik kon die avond niet meer terug naar l’Île du Levant. Ik ging eten en toen naar mijn vroegere hospita. Mijn bezemkast was leeg en ik kon er die nacht logeren. Ik lag niet lang wakker.
Ik was niet zo terneergedrukt als ik had verwacht. Ik voelde me ontspannen, bijna opgelucht. Een poosje had ik het heerlijke gevoel gehad rijk te zijn — en ik had er de tegenhanger, de zorgen van rijkzijn, van meegemaakt — en beide gevoelens waren belangwekkend, maar ik had er geen zin in ze te herhalen, althans niet direct.
Nu had ik geen zorgen. Het enige wat vastgesteld moest worden was, wanneer naar huis te gaan en met het zo goedkope leven op het eiland was daar geen haast bij. Het enige waar ik over tobde was dat ik door naar Nice te vliegen ‘Helena van Troje’ gemist had, cette grande blonde!... si grande... si belle... si majestueuse! Ik viel in slaap terwijl ik aan haar dacht.
Ik was van plan geweest de vroege trein en dan de eerste boot te nemen. Maar de vorige dag had ik bijna al het geld opgemaakt dat ik bij me had en ik was zo stom geweest geen contanten op te nemen terwijl ik bij American Express was. Bovendien had ik niet naar post gevraagd. Ik verwachtte geen post, behalve van mijn moeder en misschien van mijn tante — de enige goede vriend die ik in het Leger had gehad, was zes maanden tevoren gesneuveld. Maar als ik toch op mijn geld moest wachten kon ik net zo goed kijken of er post was.
Dus tracteerde ik mezelf op een weelderig ontbijt. De Fransen denken dat een man de dag in het gezicht kan zien op cichorei en melk en een croissant, wat wellicht de reden van hun zwakke politiek is. Ik zocht een caféterras bij een grote kiosk, de enige in Nice waar ze The Stars and Stripes hadden en waar de Herald Tribune verkocht zou worden zodra hij aankwam; ik bestelde meloen, café complet voor twee personen en een omelette aux fines herbes; en maakte het me gemakkelijk om van het leven te genieten.
Toen de Herald Tribune kwam deed die afbreuk aan mijn Sybaritische genoegens. De koppen waren erger dan ooit en herinnerden me eraan dat ik tegen de wereld opgewassen moest zijn; ik kon niet eeuwig op 1’Île du Levant blijven.
Maar waarom zou ik daar niet zo lang mogelijk blijven? Ik wilde nog steeds niet terug naar school en dat garage-voor-drie-auto’s-ideaal had net zo afgedaan als dat Sweepstakelot. Als de Derde Wereldoorlog op het punt stond uit te breken had het geen zin ingenieur te worden voor zes of achtduizend dollar per jaar in Santa Monica alleen maar om door de vuurgloed weggevaagd te worden.
Het zou veel beter zijn een lustig leventje te leiden, roze-knoppen te vergaren, die goeie diem te carpen, met dollars en tijd genoeg in plaats van — nou ja, misschien dienst nemen bij de Mariniers zoals mijn vader. Misschien kon ik wel korporaal worden — en het blijven.
Ik vouwde de krant om de persoonlijke advertenties te lezen. Het waren mooie. Behalve de gebruikelijke aanbiedingen van helderzienden en hoe-leer-ik-yoga en de verbloemde berichten van het ene stel initialen aan het andere waren er verschillende nieuwe. Zoals —
BELONING! Bent U van plan zelfmoord te plegen? Draag de huur van Uw flat aan mij over en ik zal U Uw laatste dagen in weelde laten baden. Postbus 323, H-T.
Of: Hindoe heer, niet-vegetarisch, wenst kennis te maken met beschaafde Europese, Afrikaanse of Aziatische dame in het bezit van sportwagen. Doel: bevordering van internationale verhoudingen. Postbus 107. Hoe doe je dat in een sportwagen?
Eén was er onheilspellend — Hermafrodieten aller landen, verenigt U! U hebt niets te verliezen dan Uw ketenen. Tel. Opera 59-09.
De volgende begon:
BENT U EEN LAFAARD?
Ja, natuurlijk. Als ik de kans krijg. Ik las verder:
BENT U EEN LAFAARD? Dan is dit niet voor U bestemd. Wij hebben dringend behoefte aan een dapper man. Hij moet 23 à 25 jaar zijn, kerngezond, minstens één meter tachtig, 85 kilo, vloeiend Engels en enige kennis van Frans, bedreven op alle wapens, enige kennis van bouwkunde en wiskunde is een vereiste, moet willen reizen, geen familie of andere banden, onbedwingbaar moedig en knap van gezicht en postuur. Vaste betrekking, zeer hoog salaris, roemrijke avonturen, grote gevaren. Persoonlijk aanmelden, rue Dante 17, Nice, 2me étage, appt. D.
Ik las die vereiste voorwaarde over gezicht en postuur met grote opluchting. Gedurende een duizelingwekkend ogenblik had het me toegeschenen alsof iemand met een scheef gevoel voor humor die paardenmop op mij gemunt had. Iemand die mijn gewoonte kende om de persoonlijke advertenties te lezen.
Dat adres was maar honderd meter verwijderd van de plaats waar ik zat. Ik las de advertentie nog eens.
Toen betaalde ik de addition, gaf een uitgedokterde fooi, liep naar de kiosk en kocht de Stars and Stripes, wandelde naar American Express, haalde geld en mijn post, en ging daarna naar het station. Het duurde nog een uur voor de trein naar Toulon vertrok, dus ging ik de bar binnen, bestelde een glas bier en ging zitten lezen.
Het speet moeder dat ik ze in Wiesbaden gemist had. Haar brief somde de ziekten van de kinderen op, de hoge prijzen in Alaska en uitte haar spijt dat ze Duitsland hadden moeten verlaten. Ik stopte hem in mijn zak en pakte de Stars and Stripes op.
Even later las ik: BENT U EEN LAFAARD? — tot het laatste woord dezelfde advertentie.
Ik gooide de krant met een snauw op de grond.
Er waren nog drie brieven. Een ervan nodigde me uit een bijdrage te geven voor de sportvereniging van mijn vroegere school; de tweede offreerde me advies in de keuze van mijn beleggingen tegen een speciaal tarief van $48 per jaar; de laatste was een enveloppe zonder postzegel, kennelijk afgegeven bij American Express.
Er zat alleen een krantenknipsel in, dat begon: BENT U EEN LAFAARD?
Het was hetzelfde als de twee andere advertenties, behalve dat er in de laatste zin iets was onderstreept: Persoonlijk aanmelden —
Ik smeet geld weg aan een taxi naar de rue Dante. Als ik me haastte was er nog tijd genoeg om deze warboel te ontwarren en toch de trein naar Toulon nog te halen. No. 17 was een flat zonder lift; ik liep naar boven en toen ik appartement D naderde ontmoette ik een jongeman die er uit kwam. Hij was een meter tachtig, knap van gezicht en postuur en zag er uit alsof hij best hermafrodiet kon zijn.
Op de deur stond: Dr. BALSAMO — BEZOEK VOLGENS AFSPRAAK, in het Frans en het Engels. De naam kwam me bekend en lichtelijk vals voor, maar ik bleef niet staan om het uit te puzzelen: ik ging naar binnen.
In het kantoor was een rommel geschapen op een manier die alleen bekend is aan oude Franse advocaten en expediteurs. Achter het bureau zat een dwergachtige vent met een vrolijke glimlach, harde ogen, het roodste gezicht en schedel die ik ooit had gezien en een franje van slordig wit haar. Hij keek me aan en giechelde: ‘Welkom! Dus U bent een held?’
Plotseling trok hij een revolver tevoorschijn die half zo lang was als hijzelf en zeker zo zwaar en richtte die op me. Je zou een Volkswagen de loop in hebben kunnen rijden.
‘Ik ben geen held,’ zei ik onbeschoft. ‘Ik ben een lafaard. Ik kwam hier alleen maar om te kijken wat er achter steekt.’ Ik maakte een zijwaartse beweging terwijl ik dat afschuwelijke stuk geschut de andere kant op zwaaide, sloeg hem op zijn pols en nam het hem af. Toen gaf ik het hem weer terug. ‘Daar moet je niet mee spelen, anders zal ik het in je strot douwen. Ik heb haast. Bent U Dr. Balsamo? Hebt U die advertentie geplaatst?’
‘Kom, kom,’ zei hij, helemaal niet geërgerd. ‘De onstuimige jeugd. Nee, Dr. Balsamo is daarbinnen.’ Hij wees met zijn wenkbrauwen naar twee deuren in de linkermuur en drukte toen op een bel — het enige ding in de kamer dat dateerde van na Napoleon. ‘Ga maar naar binnen. Ze verwacht je.’
‘Zij? Welke deur?’
‘Aha, de Dame of de Tijger? Komt het er op aan? Op de lange duur? Een held moet het weten. Een lafaard zou de verkeerde kiezen, omdat hij zou denken dat ik lieg. Allez-y! Vite, vite! Schnell! Schiet een beetje op, vriend.’
Ik snoof en rukte de rechterdeur open.
De dokter stond met haar rug naar me toe bij een toestel tegen de tegenovergestelde muur en ze droeg een van die witte jassen met een boord die doktoren plegen te dragen. Links van me stond een onderzoektafel, rechts een modern-Zweedse rustbank; er waren kasten van roestvrij staal en glas en enkele ingelijste diploma’s; de hele kamer was zo modern als het kantoor niet was.
Toen ik de deur sloot keerde ze zich om, keek me aan en zei kalm: ‘Ik ben erg blij dat je gekomen bent.’ Toen glimlachte ze en zei zachtjes: ‘Je bent mooi,’ en liet zich in mijn armen vallen.