Lange tijd werd er geen woord gesproken. Lackland en Barlennan, die samen zo nauwgezet de foto’s hadden bestudeerd waarvan de kaart was gemaakt, waren veel te verbaasd om te spreken. En de bemanning, hoewel geenszins van initiatief gespeend, besloot unaniem dit vraagstuk over te laten aan hun kapitein en zijn buitenlandse vriend.
“Hoe is het mogelijk dat die hier is?” Barlennan was de eerste die zijn stem terugvond. “Hij is niet hoog, vergeleken met de afstand tot de raket die de foto’s heeft gemaakt, maar zou hij voor zonsondergang niet een lange schaduw over het hele land daar beneden hebben geworpen?”
“Zeker Barl, en ik kan maar één reden bedenken waarom wij die niet gezien hebben. Elke foto beslaat vele vierkante kilometers; één ervan zou al het land beslaan dat wij van hieruit kunnen zien en meer. De foto van dit gebied moet gemaakt zijn tussen zonsopgang en het midden van de dag, toen er geen schaduw was.”
“Dan reikt deze klif dus niet verder dan de grenzen van die foto?”
“Misschien niet; maar het is even goed mogelijk dat de twee of drie aangrenzende foto’s allemaal “s ochtends zijn genomen — ik weet niet precies in welke baan de fotoraket vloog. Als hij een oost-west koers aanhield, en dat zal wel, dan is het niet zo’n toeval als hij de klif een paar keer achter elkaar op ongeveer dezelfde tijd van de dag is gepasseerd. Maar het heeft weinig zin ons daar in te verdiepen. Het probleem is hoe wij onze weg moeten vervolgen.”
Deze opmerking veroorzaakte een nieuwe stilte, die tot beider verbazing werd verbroken door de eerste stuurman. “Zou het niet nuttig zijn als de vrienden van de Vlieger daar in de hoogte uitvinden hoe ver deze klif zich precies naar links en rechts uitstrekt? Misschien is er een minder steile helling waarvoor wij geen al te grote omweg hoeven te maken. Voor hen daarboven is het niet zo moeilijk om nieuwe foto’s te maken.” Barlennan vertaalde wat de stuurman in zijn eigen taal had gezegd. Lackland trok zijn wenkbrauwen op.
“Je vriend had het zelf wel in het Engels kunnen zeggen, Barl — hij schijnt ons gesprek tenminste te hebben begrepen. Of heb je soms een manier om met hem te praten die ik niet ken?”
Barlennan draaide zich bliksemsnel om naar zijn stuurman, geschrokken en even later ook verward. Hij had het gesprek niet aan Dondragmer doorgegeven; kennelijk had de Vlieger gelijk — zijn stuurman had nogal wat Engels geleerd. Ongelukkigerwijs school er ook in Lacklands tweede gissing een kern van waarheid; Barlennan wist al lang dat veel van de geluiden die zijn stemorgaan kon produceren voor de Aardling niet hoorbaar waren, hoewel hij de reden hiervan niet kon raden. Enkele seconden weifelde hij of hij Dondragmers kennis beter kon toegeven, of het geheim van hun spraak, of allebei; of, als het hem lukte, geen van beide. Barlennan redde zich er zo goed mogelijk uit.
“Kennelijk is Dondragmer spitser dan ik dacht. Is het waar dat je wat van de taal van de Vlieger hebt geleerd, Don?” Dit vroeg hij in het Engels en op een toonhoogte die Lackland kon horen. Op de hogere toon die hij in zijn eigen taal zo vaak gebruikte voegde hij eraan toe; “Zeg de waarheid — ik wil zo lang mogelijk verborgen houden dat we met elkaar kunnen spreken zonder dat hij het hoort. Antwoord in zijn taal als je kunt.” De stuurman gehoorzaamde, hoewel zelfs zijn kapitein niet kon raden wat hij dacht.
“Ik heb veel van je taal geleerd, Charles Lackland. Ik had niet begrepen dat je daar bezwaar tegen zou hebben.”
“Ik heb helemaal geen bezwaar, Don; ik vind het erg leuk en ik moet toegeven dat het me verbaast. Ik zou jou even graag les hebben gegeven als Barl, als je naar mijn koepel w: as gekomen. Nu heb je het zelf geleerd — ik neem aan dat je onze gesprekken hebt vergeleken met de daaruit voortvloeiende handelingen van je kapitein. Waarom neem je niet aan de discussie deel? Je suggestie is heel goed; ik zal meteen het station op Toorey oproepen.”
De wachter op de maan antwoordde direct, omdat de frequentie van de hoofdzender van de tank nu voortdurend in de gaten werd gehouden via diverse tussenstations die in Mesklins buitenste ring rondzweefden. Hij meldde dat hij het probleem begrepen had en beloofde dat er zo spoedig mogelijk foto’s zouden worden genomen.
Zo spoedig mogelijk betekende echter een flink aantal dagen; en terwijl ze wachtten trachtten de drie andere plannen te ontwikkelen voor het geval het niet mogelijk bleek om de klif binnen redelijke afstand te omzeilen. Een stuk of twee matrozen vatten het plan op van de klif af te springen, tot grote ongerustheid van Barlennan. Hij vond dat hun natuurlijke hoogtevrees niet vervangen moest worden door totale minachting voor hoge plaatsen, ook al deelde nu de hele bemanning zijn bereidheid tot klimmen en springen. Hij riep Lacklands hulp in om deze roekeloze lieden van hun voornemen af te brengen, hetgeen deze deed door ze voor te rekenen dat een val van twintig meter hoogte hier overeenkwam met een val van dertig centimeter in hun vaderland. Hierdoor herleefden voldoende herinneringen aan jeugdervaringen om voorgoed een eind te maken aan het verlangen. Toen de kapitein later over dit voorval nadacht besefte hij dat hij volgens de maatstaven die hij zijn leven lang gehuldigd had een bemanning bezat die geheel bestond uit gekken, met hemzelf op de eerste plaats; maar hij was er vrij zeker van dat deze speciale vorm van krankzinnigheid nog erg nuttig zou blijken.
Denkbeelden van meer praktische aard kwamen er de eerste tijd niet uit; Lackland greep de gelegenheid aan om de slaap in te halen die hij hard nodig had. Hij had twee maal lang geslapen, met een stevige maaltijd er tussenin toen het verslag van de fotoraket binnenkwam. Het was kort en ontmoedigend. De klif liep ongeveer duizend kilometer noordoost de zee in, bijna precies op de evenaar. In tegenovergestelde richting was hij tweeduizend kilometer lang, werd langzaam lager, en verdween tenslotte helemaal in het gebied met 5 g. Hij was niet helemaal recht maar vertoonde op één punt een flinke uitstulping van de oceaan af; de tank ontmoette hem juist daar. Twee rivieren vielen over de rand van de klif, en de tank zat netjes tussen die twee gevangen, want niemand die bij zijn verstand was zou ze proberen over te trekken zonder eerst vele kilometers stroomopwaarts terug te gaan, weg van de geweldige watervallen.
Een van de twee vallen was ongeveer vijftig kilometer ver, recht naar het zuiden; de andere lag honderdvijftig kilometer naar het noordoosten, om de bocht in de klif heen. De raket had de steile wand natuurlijk niet over zijn hele lengte en in al zijn details kunnen opnemen, vanuit de hoogte die hij had moeten aanhouden, maar de man die het onderzoek had verricht twijfelde eraan of de tank er ergens af zou kunnen. De meeste kans hadden ze in elk geval bij een van de watervallen, waar de erosie misschien een begaanbaar pad had uitgeslepen.
“Hoe komt zo’n klif er in godsnaam nou?” vroeg Lackland kwaad toen hij dit had gehoord. “Drieduizend kilometer bergrug, net hoog genoeg om vervelend te zijn, en wij lopen er natuurlijk recht tegen aan. Ik wed dat dit de enige op de hele planeet is.”
“Zou ik niet op wedden als ik jou was,” zei de onderzoeker. “De aardrijkskundigen knikten van plezier toen ik het ze vertelde. Een ervan zei dat het hem verbaasde dat je er niet eerder een was tegengekomen, en een ander zei dat je de meeste eigenlijk verder van de evenaar moest verwachten en dat het dus helemaal geen verrassing was. Ze waren er nog steeds over bezig toen ik wegging. Ik vind dat je maar geluk hebt dat je kleine vriend het grootste deel van de reis voor zijn rekening neemt.”
“Dat doet me eraan denken…” Lackland zweeg toen hij een nieuw idee kreeg. “Wanneer dergelijke fouten in de aardkorst zo algemeen zijn, vertel me dan eens of er tussen hier en de zee nog meer zijn. Moet je daarvoor een nieuw onderzoek doen?”
“Nee, want ik heb met de geologen gepraat voor ik hieraan begon, en er meteen naar gekeken. Als je deze tree afkomt is alles in orde — je kunt zelfs het schip van je vriend aan de voet van de waterval in zijn element laten glijden en dan kan hij de tocht verder in zijn eentje maken. Je enige probleem is die zeilboot heelhuids over de rand te krijgen.”
“Misschien zeg je daar iets, Hank. Bedankt. Misschien wil ik je later nog eens spreken.” Lackland wendde zich van de radio af en ging in diep gepeins verzonken in zijn kooi liggen. Hij had de Bree nooit zien drijven; hij was al op het strand gezet voor hij Barlennan ontmoette, en toen hij hem kortgeleden over de rivieren had getrokken was hij zelf onder water in de tank geweest. Daardoor wist hij niet hoe hoog het vaartuig in het water lag. Maar om in een oceaan van vloeibaar methaan te kunnen drijven moest het buitengewoon licht zijn, aangezien methaan minder dan half zo dicht is als water. Bovendien was het schip niet hol, en dreef het dus niet doordat het een grote, holle, met iucht gevulde ruimte bezat die zijn soortelijk gewicht verminderde, zoals bij een stalen schip op Aarde. Het “hout’ waarvan de Bree was gemaakt was licht genoeg om op methaan te drijven en bovendien de bemanning en een behoorlijke lading te dragen.
Elk vlot apart kon hier dus niet meer dan een fractie van een kilo wegen, hooguit een hele kilo. Lackland zou zelf op de rand van de klif kunnen gaan staan en de vlotten met een paar tegelijk laten zakken; trouwens, twee willekeurige matrozen zouden het schip waarschijnlijk in zijn geheel kunnen optillen, als men ze kon overreden eronder te gaan staan. Lackland had alleen de kabel waarmee de Bree op zijn slee werd voortgetrokken, maar het schip had zelf een grote voorraad touw. De zeelui waren vast wel in staat een bruikbare hijsinstallatie in elkaar te zetten — of niet? Op Aarde was dat elementair; maar op Mesklin, met zijn Verrassende maar begrijpelijke vooroordelen tegen optillen en springen, tegen gooien en alles waarmee hoogte gemoeid was, was de situatie misschien heel anders. Maar Barlennans matrozen konden knopen leggen, en voorttrekken was nu ook niet meer vreemd voor ze; dus zou het wel uitvoerbaar gemaakt kunnen worden. Het grootste probleem was of de zeelieden erin zouden toestemmen dat ze met schip en al in de afgrond werden neergelaten. Sommigen zouden dit vraagstuk helemaal aan de kapitein van het schip hebben overgelaten, maar Lackland had een sterk vermoeden dat hij zou moeten meewerken.
Hij had hier Barlennans mening over nodig, en hij stak een zware arm uit om de zender aan te zetten waarmee hij zijn kleine vriend kon oproepen.
“Barl, ik heb zitten nadenken. Waarom zouden jouw mensen het schip niet aan kabels van de klif laten zakken, met één vlot tegelijk, en het beneden weer in elkaar zetten?”
“Hoe kom jij dan naar beneden?”
“Ik zou niet naar beneden gaan. Vijftig kilometer naar het zuiden is een grote rivier die tot aan de zee bevaarbaar is als de informaties van Hank Stearman kloppen. Ik stel voor dat ik jullie naar de waterval trek, jullie help om de Bree over de rand te krijgen, en jullie tenslotte veel geluk toewens — alles wat we daarna nog voor jullie kunnen doen is inlichtingen geven over het weer en hoe je moet navigeren, zoals we afgesproken hebben. Jullie hebben touwen die het gewicht van een vlot kunnen houden, nietwaar?”
“Natuurlijk; gewoon touw kan in deze streken het hele schip dragen. We zouden de touwen aan bomen of aan jouw tank moeten vastbinden; de hele bemanning samen is niet sterk genoeg voor dit karwei. Maar dat is geen probleem. Ik geloof dat dit de oplossing is, Charles?”
“En hoe staat het met je personeel? Hoe vinden zij het om zo neergelaten te worden?”
Barlennan dacht een ogenblik na. “Ik denk dat dat wel lukt. Ik zal ze met de vlotten omlaag sturen, met een taak, bijvoorbeeld het vlot afhouden. Dat zal ze ervan weerhouden om recht naar beneden te kijken, en dan hebben ze het ook te druk om aan de hoogte te denken. Trouwens, met dat lichte gevoel dat we allemaal hebben’ — Lackland kreunde inwendig — “is niemand erg bang om te vallen; zelfs niet zo bang als ze moeten zijn. Dat komt wel terecht. Kunnen we niet beter ineens op weg gaan naar die waterval?”
“Vooruit dan.” Lackland boog zich over de besturing, plotseling erg moe. Zijn deel van het werk was bijna afgelopen, eerder dan hij had verwacht, en zijn lichaam schreeuwde om verlost te worden van het ellendige gewicht dat het de laatste zeven maanden had meegezeuld. Misschien had hij de winter niet moeten overblijven, maar moe als hij was had hij er toch geen spijt van.
De tank draaide naar rechts en begon weer te trekken, evenwijdig aan de rand van de klif maar op een afstand van tweehonderd meter. De Mesklinieten mochten dan hun hoogtevrees verliezen, Lackland was bezig het te krijgen. Bovendien had hij nooit gepoogd het grote zoeklicht te herstellen na het eerste treffen met Mesklins dierenleven, en hij was niet van plan “s nachts dicht langs de rand te rijden met alleen de koplampen om hem bij te lichten.
Ze bereikten de waterval in een enkele ruk van twintig dagen. Zowel de inboorlingen als de Aardling hoorden hem lang voor ze hem zagen: in het begin een vaag trillen in de lucht dat via een dof gerommel aanzwol tot een gebulder dat zelfs machtiger was dan het stemgeluid van de Mesklinieten. Het was dag toen ze hem in zicht kregen en onwillekeurig stopte Lackland de tank. De rivier was bij de rand achthonderd meter breed en zo glad als glas — rotsen of andere uitsteeksels schenen in zijn bedding niet voor te komen. Hij boog zich eenvoudigweg over de rand en stortte zich in de diepte. De waterval was door erosie bijna twee kilometer
achteruit gedrongen; ze hadden een prachtig uitzicht op de kloof. De rimpels op de vloeistof gaven geen indruk van de snelheid van net vallen, maar het geweld waarmee de mistwolken in de diepte opspatten wel. Zelfs onder deze zwaartekracht en in deze atmosfeer verhulde een deken van mist gedurig de voet van de val. Stroomafwaarts werd hij geleidelijk dunner zodat het kolkende, woelende oppervlak van de benedenloop van de rivier bloot kwam. Er was geen wind, en de stroom werd al gauw kalmer op zijn tocht naar de oceaan.
De bemanning van de Bree had het schip verlaten toen de tank stilhield; en te zien aan hoe ze zich langs de rand van de kloof opstelden zouden er bij de afdaling niet veel moeilijkheden zijn met het moreel. Toen riep Barlennan ze terug naar het schip en nam het werk meteen een aanvang. Lackland kon weer gaan rusten terwijl er touw werd aangesleept en een loodlijn over de rand van de klif werd geworpen om de hoogte te meten. Enkele matrozen begonnen alle losse spullen op de vlotten vast te sjorren, ofschoon de uitgebreide voorbereidingen indertijd weinig te wensen hadden overgelaten. Anderen gingen tussen de vlotten en maakten de touwen los die ze aan elkaar hielden, en controleerden tegelijkertijd de stootkussens die de vlotten veilig uit elkaar hielden. Ze werkten snel, en het ene vlot na het andere werd weggesleept van het skelet van het schip.
Toen het werk eenmaal goed op gang was begaven Barlennan en zijn eerste stuurman zich naar de rand om de beste plek uit te zoeken vanwaar alle materiaal zou worden neergelaten. De kloof zelf werd onmiddellijk afgekeurd; de rivier tussen de wanden was te ruw, zelfs als ze van plan waren geweest het schip in het water weer in elkaar te zetten. Het bleek echter dat de klif zich hiertoe op bijna alle plaatsen leende, en dus kozen de officieren er een die zo dicht mogelijk bij het uiteinde van de kloof lag. Het schip of zijn onderdelen zouden zonder hulp van de tank naar de rivier gesleept moeten worden, en het had geen zin deze afstand langer te maken dan nodig.
Aan de rand werd een staketsel van masten opgericht teneinde een ophangpunt te krijgen dat ver genoeg uitstak om wrijving van het touw te voorkomen, hoewel de masten niet lang genoeg waren om de vlotten helemaal vrij te houden van de klifwand; een katrol, die Lackland met belangstelling bekeek, werd aan het staketsel bevestigd, en het eerste vlot naar voren gesleept. Het was opgehangen in een strop die het horizontaal zou houden. De kabel werd aan de strop vastgemaakt en rónd een boom geslagen, waarna een aantal zeelieden het loss einde grepen, en het vlot werd over de rand geduwd.
Alles hield, maar Dondragmer en zijn kapitein inspecteerden elk onderdeel zeer zorgvuldig voordat de stuurman en een matroos op het vlot mochten kruipen, dat enigszins scheef tegen de rotswand hing, een paar centimeter onder de rand. Nadat zij hun plaats hadden ingenomen keek iedereen vol verwachting toe maar er gebeurde niets, en Dondragmer gaf eindelijk het sein om ze te laten zakken. Alle bemanningsleden die zich niet met de kabel moesten bezig houden renden naar de rand om de afdaling gade te slaan. Lackland had zelf wel willen kijken, maar hij was niet van plan de taak of zijn eigen gepantserde persoon dicht genoeg bij de rand te wagen. Behalve zijn vrees voor de hoogte was hij nog ongerust over de dunheid van het touw dat de Mesklinieten gebruikten; het zag eruit als iets dat een winkelbediende nog niet zou gebruiken om een kilo suiker te verpakken.
Een opgewonden gesnater en weglopende matrozen kondigden de veilige aankomst van het eerste vlot aan en Lackland knipperde met zijn ogen toen de zeelieden een aantal vlotten op elkaar begonnen te stapelen toen de kabel werd opgehaald. Blijkbaar wilde men niet meer tijd besteden dan nodig was. De Aardling besloot ineens dat hij de stapel vlotten de afdaling wilde zien maken. Hij stond op het punt zijn pantser aan te trekken en naar buiten te gaan toen hij zich herinnerde dat het niet nodig was; hij ging weer zitten, riep Barlennan op, en vroeg hem een of meer van de kijkradio’s zo aan te brengen dat hun “ogen’ de activiteit zouden opnemen. De kapitein voldeed direct aan het verzoek en liet een van de matrozen een toestel aan het staketsel bevestigen zodat het bijna recht naar beneden keek, en een ander op de stapel vlotten binden die net in de strop waren geplaatst. Lackland schakelde tijdens het dalen van het ene toestel over op het andere. Het beeld van het eerste was iets onthutsender dan hij zich had voorgesteld, omdat er maar een meter van de hoofdkabel zichtbaar was, zodat de last zonder enige steun naar beneden scheen te zweven;. het andere beeld gaf een blik op het front van de klif, die zonder twijfel voör een geoloog hoogst interessant zou zijn. Toen de afdaling half voorbij was kwam het bij hem op Toorey te roepen en belangstellenden aldaar uit te nodigen om te kijken. De aardrijkskundige afdeling ging er op in en gaf luid commentaar tijdens de rest van de werkzaamheden. Vlot na vlot ging omlaag zonder veel variatie. Tegen het einde werd er een langere kabel geïnstalleerd en werd het vieren van beneden af gedaan omdat het merendeel van de bemanning thans was afgedaald; en Lackland vermoedde al wat de reden was toen Barlennan zich eindelijk van het werkterrein afkeerde en op de tank sprong. De radio daar was permanent gemonteerd en niet zoals de andere losgemaakt en weggehaald.
“We hebben nog maar twee vlotten, Charles,” begon de kapitein. “Er is een kleine moeilijkheid met de allerlaatste. Indien mogelijk willen we graag al onze spullen behouden, en dat betekent dat we de masten die we voor de takelinstallatie hebben gebruikt moeten losmaken en laten zakken. We willen ze niet naar beneden gooien omdat we niet weten of ze het wel kunnen hebben — de grond daaronder is erg rotsachtig. Zou jij je pantser willen aantrekken en de laatste last met de hand willen laten zakken? Ik zal zorgen dat de lading bestaat uit een vlot, die paar masten, de katrol, en ik.” Lackland schrok van het laatste deel van de opsomming.
“Bedoel je dat je je wilt toevertrouwen aan mijn sterkte, terwijl je weet dat ik al onderworpen ben aan drieëneenhalf maal mijn normale zwaartekracht, en ik bovendien nog mijn pantser moet dragen?”
“Jazeker. Het pantser is vast zwaar genoeg om als anker te dienen, en als je een slag van het touw om je lichaam wikkelt kun je het langzaam uitvieren. Ik zie geen moeilijkheden. De last zal maar enkele van jouw kilogrammen bedragen.”
“Eigenlijk bedoel ik iets anders. Je touw is heel dun en de knijpklemmen van mijn pantser zijn nogal onhandig als het om kleine voorwerpen gaat. Wat gebeurt er als het touw tussen mijn vingers doorglijdt?”
Dit legde Barlennan even net zwijgen op, "Wat is het kleinste voorwerp dat je veilig kunt hanteren?”
“O, een van je masten, denk ik.”
“Dan is er geen probleem. We wikkelen het touw om een mast en dat gebruik jij als windas. Daarna kun je de mast en het touw naar beneden gooien; breekt die ene mast dan is dat niet zo’n verlies.”
Lackland haalde zijn schouders op. “Het is jouw lichaam en jouw eigendom, Barl. Ik hoef je niet te vertellen dat ik voorzichtig zal zijn; ik wil niet dat je iets overkomt, en zeker niet door mijn nalatigheid. Ik kom zometeen buiten.”
De Meskliniet sprong tevreden op de grond en begon de nodige bevelen uit te delen aan de weinige matrozen die nog boven stonden. De laatste last op een na ging omlaag met hen erop; even later stapte de Aardling uit zijn voertuig.
Barlennan wachtte hem op. Er lag nog een enkel vlot aan de rand van de klif, bevestigd in zijn strop en klaar om af te dalen. Erop lagen een radio en de samengebonden onderdelen van de takelinstallatie, en de kapitein was bezig de mast met het touw er omheen gewikkeld naar Lackland te slepen. De man naderde maar langzaam, want zijn verschrikkelijke moeheid scheen elk moment groter te worden; maar eindelijk bereikte hij een punt ongeveer drie meter van de rand. Hij strekte zijn arm zover uit als zijn lompe pak toeliet, en nam de mast aan van het kleine wezen dat zich half had opgericht om hem deze aan te geven. Zonder een woord van waarschuwing of enig ander teken van twijfel aan zijn grote vriend keerde Barlennan terug naar het vlot, controleerde of de lading stevig vastgesjord was, duwde ertegen tot het wankelde op de rand van de afgrond, en klom aan boord.
Hij draaide zich om voor een laatste blik naar Lackland en de man had kunnen zweren dat hij knipoogde. Toen: “Hou je vast, Charles,” klonk zijn stem over de radio, en de kapitein stapte doelbewust naar de verste rand van het vlot dat maar nauwelijks in evenwicht was. Zijn scharen grepen zich stevig vast aan de touwen, en daardoor bleef hij aan boord toen het vlot even zwaaide en over de rand gleed. Die lijn die Lackland beet had had genoeg speling om het vlot een halve meter te laten vallen; vlot en passagier verdwenen ogenblikkelijk. Een scherpe ruk aan het touw vertelde de man dat de lijn in ieder geval nog aan het vlot vastzat en even later meldde Barlennans stem vrolijk dat dat zo was. “Zakken maar’ was zijn laatste zin, en Lackland gehoorzaamde.
Het leek op vliegeren, althans de windas die hij gebruikte — gewoon een touw dat om een stok was gewonden. Het deed jeugdherinneringen herleven; maar als hij deze vlieger kwijtraakte zou het veel langer duren voor hij er overheen was, Hij had de mast niet helemaal goed beet, en hij draaide langzaam rond zodat het touw om zijn lichaam wikkelde voor hij zijn greep veranderde. Toen hij voldaan was liet hij het touw langzaam vieren.
Met tussenpozen klonk Barlennans stem, steeds met een aanmoediging; het was alsof de dwerg een idee had van Lacklands bezorgdheid. “Al halverwege.”
“Zo gaat het goed.”
“Weet je, ik vind het nu niet erg om zó diep te kijken.”
“Ben er bijna — nog een eindje — ja, ik ben er. Hou de lijn en de mast nog even bij je, wil je; ik waarschuw je wel als de kust vrij is en je ze omlaag kunt gooien.”
Lackland volgde zijn aanwijzingen op. Bij wijze van souvenir probeerde hij een halve meter van het uiteinde van het touw af te breken, maar dat bleek onmogelijk, zelfs met zijn gepantserde handen. Een van de knippen van zijn pak bleek scherp genoeg om het touw door te snijden, en hij wikkelde het aandenken om zijn arm voordat hij het laatste verzoek van zijn vriend inwilligde.
“De grond hier beneden is vrij, Charles; je kunt het touw laten gaan en de mast naar beneden gooien wanneer je wilt.” Het dunne koord kronkelde ogenblikkelijk uit het gezicht en de dertig centimeter lange twijg die een van de masten van de Bree was volgde. Het vrij zien vallen van dingen bij 3 g, vond Lackland, was nog erger dan eraan denken. Misschien was het aan de polen beter — daar kon je ze helemaal niet zien, omdat een voorwerp in de eerste seconde bijna drie kilometer viel! Maar misschien was dat abrupte verdwijnen even slecht voor de zenuwen. Lackland schudde deze gedachten van zich af eri ging terug naar de tank.
De paar uren die het kostte keek hij naar het monteren van de Bree via de kijkradio’s. Met een zweem van verlangen om mee te gaan zag hij dat het stel vlotten de brede stroom in werd geduwd en luisterde hij naar het vaarwel van Barlennan, Dondragmer en de bemanning — hij kon de betekenis van de klanken die zij uitten wel raden, zelfs van de matrozen die geen Engels spraken. Weldra voerde de stroom het schip ver genoeg weg van de klif dat het vanuit de tank kon worden gezien. Zwijgend hief Lackland zijn hand op ten teken van vaarwel en keek hij ze na terwijl ze langzaam kleiner werden en tenslotte verdwenen, op weg naar de verre zee.
Minuten lang zat hij stil voor zich uit te kijken; toen schudde hij zich wakker en riep hij de basis op Toorey op. “Jullie kunnen me nu wel komen halen. Ik heb op Mesklin alles gedaan wat ik er doen kon.”