5 Karteringswerk

De komst van de bemanning, enkele dagen later, loste Lacklands probleem bijna meteen op.

Het aantal inboorlingen op zich was natuurlijk niet de doorslaggevende factor; eenentwintig Mesklinieten hadden nog niet voldoende kracht om de slee met lading in beweging te krijgen. Barlennan kreeg toen het denkbeeld om ze de plaat te laten dragen door onder elk van de hoeken een bemanningslid te zetten; hij moest zich bijzonder veel moeite getroosten om hun bezwaar te overwinnen om onder een zwaar voorwerp te gaan staan. Toen dit eindelijk gelukt was bleek het een vergeefse poging: de metalen plaat was niet dik genoeg voor een dergelijke krachtproef en hij boog door onder het gewicht van de gepantserde man, zodat hij op de vier hoeken na nog op de grond rustte.

Dondragmer was terwijl deze proef aan de gang was zwijgend zijn eigen weg gegaan: hij legde de touwen uit die samen met de vangnetten op de jacht werden gebruikt en knoopte ze aan elkaar. Het resultaat bleek een lang genoeg touw te zijn om de dichtstbijzijnde planten mee te bereiken; de wortels die de bomen stevig verankerd hielden tijdens de ergste stormen van Mesklin leverden de nodige steun met gemak. Vier dagen later aanvaardde een rij sleden, gemaakt van platen van de rupswagen, de terugtocht naar de Bree, met Lackland en een enorme hoeveelheid vlees aan boord. Met een tamelijk constante snelheid van anderhalve kilometer per uur bereikten ze het schip in eenenzestig dagen. Na nog twee dagen werk was Lackland met zijn pantser door de begroeiing tussen schip en koepel heengeloodst en veilig bij zijn luchtsluis afgeleverd. Het was maar net op tijd: de wind was weer zodanig aangewakkerd dat de bemanningsleden touwen moesten gebruiken toen ze teruggingen naar de Bree. Opnieuw joegen de wolken langs de hemel.

Lackland at een maaltijd voor hij officieel rapporteerde wat er met de rupswagen was gebeurd. Hij zou het rapport graag vollediger willen maken; hij vond eigenlijk dat hij weten moest wat er precies fout was gegaan. Het was nogal lastig om iemand op Toorey ervan te beschuldigen dat hij per ongeluk een staaf dynamiet onder de vloer van de wagen had achtergelaten.

Hij had net de oproepknop van de radio naar de satelliet ingedrukt toen de oplossing hem te binnen schoot, en toen Dr. Rostens gerimpelde gezicht op het scherm verscheen wist hij precies wat hij moest zeggen.

“Doctor, er zijn moeilijkheden met de tank.”

“Dat had ik al begrepen. Electrische of mechanische problemen? Is het ernstig?”

“In wezen was het mechanisch, maar het electrische systeem had ook er deel aan. Ik ben bang dat hij total loss is; de restanten heb ik dertig kilometer hier vandaan achtergelaten, op het strand in het westen.”

“Mooi zo. Deze planeet kost alles bij elkaar een hoop geld. Wat is er precies gebeurd? En hoe ben je teruggekomen? Ik neem niet aan dat je dertig kilometer in pantser hebt gelopen, bij deze zwaartekracht.”

“Dat klopt. Barlennan en zijn bemanning hebben me teruggesleept. Wat de rupswagen aangaat geloof ik dat de vloer tussen de cabine en de motoren niet luchtdicht was. Toen ik uitstapte begon de atmosfeer van Mesklin — waterstof onder hoge druk — naar binnen te lekken en zich te vermengen met de normale lucht onder de vloer. Dat gebeurde in de cabine ook, maar bijna alle zuurstof was daar al naar buiten ontsnapt voordat het gebeurde. Er moet onder de vloer een vonk zijn ontstaan waardoor het mengsel ontplofte.”

“O juist. Wat was de oorzaak van de vonk? Had je de motoren aan laten staan toen je naar buiten ging?”

“Ja, de servomotoren, de dynamotoren, etcetera. Daar ben ik blij om ook; anders zou de ontploffing zijn gekomen als ik weer was ingestapt en de motoren had aangezet.”

“Hm.” De leider van de expeditie keek ietwat ontevreden. “Was het eigenlijk nodig dat je uitstapte?” Lackland dankte de hemel dat Rosten biochemicus was.

“Och, eigenlijk niet. Ik wilde weefselmonsters nemen van een tweehonderd meter lange walvis die op het strand was aangespoeld. Ik dacht dat iemand er misschien —.”

“Heb je de monsters mee teruggebracht?” vroeg Rosten snel zonder Lackland te laten uitspreken.

“Ja. Je kunt ze komen halen wanneer je wilt. En is er een andere wagen die je mee kunt nemen?”

“Ja, we hebben er nog een. Ik zal hem laten brengen als de winter voorbij is; tot dan toe ben je waarschijnlijk veiliger in je koepel. Waarmee heb je de monsters geconserveerd?”

“Niets bijzonders — waterstof — de plaatselijke lucht. Ik nam aan dat onze gebruikelijke bederfwerende middelen ze voor jou bedorven zouden hebben. Je kunt beter snel komen; Barlennan zegt dat vlees na een paar honderd dagen giftig wordt, dus zullen ze hier wel micro-organismen hebben.”

“Het zou vreemd zijn als ze die niet hadden. Hou je gereed, ik kom over een paar uur beneden.” Rosten verbrak de verbinding zonder verder op de kwestie van de kapotte wagen in te gaan, waar Lackland dankbaar voor was. Hij ging naar bed. Hij had bijna een etmaal niet geslapen. Hij werd wakker toen de raket landde. Rosten was zelf gekomen wat niet verwonderlijk was. Hij trok niet eens zijn pantserpak uit; hij pakte de flessen die Lackland in de sluis had gelaten om de kans op besmetting met zuurstof zo gering mogelijk te maken, keek eens naar Lackland, zag in welke toestand hij verkeerde, en stuurde hem terug naar zijn bed.

“Deze monsters zijn de wagen waarschijnlijk wel waard,” zei hij kort. “Slaap eerst maar uit. Er zijn nog meer problemen die je moet oplossen, maar dat komt wel als ik er zeker van ben dat je je kunt herinneren wat ik zeggen ga. Tot ziens dus.” De deur van de luchtsluis ging achter hem dicht. Eigenlijk herinnerde Lackland zich inderdaad niets meer van de laatste opmerkingen van Rosten, maar hij werd er vele uren later aan herinnerd toen hij uitgeslapen was en nogmaals gegeten had.

“Deze winter, waarin Barlennan niet kan reizen, duurt nog maar drie en een halve maand,” begon de expeditieleider zonder verdere inleiding, “We hebben boven een grote hoeveelheid telefoto’s die nog niet tot een kaart zijn samengesteld, hoewel ze wel op gebied zijn gesorteerd. We konden er geen echte kaart van maken doordat we moeite hebben ze te interpreteren. Het wordt jouw taak om in de rest van de winter samen met je vriend Barlennan behoorlijke kaarten te maken van die foto’s, en daarna moet je beslissen omtrent de kortste weg naar het materiaal dat wij willen terughalen.”

“Maar Barlennan wil daar helemaal niet zo snel mogelijk heen. Wat hem aangaat is dit een gecombineerde ontdekkings- en handelsreis en zijn wij maar een incident op zijn weg. Alles wat we in ruil hebben kunnen aanbieden voor al die hulp is een constante stroom van weerberichten om hem bij zijn normale bezigheden te helpen.”

“Dat weet ik. Daarom ben jij hier ook beneden, als je je het herinnert; jij wordt geacht de diplomaat uit te hangen. Ik eis geen wonderen van je — dat doet niemand van ons — en met Barlennan willen wij op goede voet blijven; maar er zit voor twee miljard dollar aan speciaal materiaal in die raket, plus opnamen van letterlijk onschatbare waarde.”

“Ik weet het en ik zal mijn best doen/ zei Lackland, “maar ik kan die waarde niet duidelijk maken aan een inboorling. Niet dat ik Barlennans intelligentie wil kleineren — hij mist nu eenmaal de nodige achtergrond. Zoeken jullie maar naar stille perioden tussen de stormen zodat hij zo vaak mogelijk hier kan komen om de foto’s te bestuderen.”

“Kan je niet een of ander afdak maken, buiten tegen een raam, zodat hij ook bij slecht weer hier kan blijven?”

“Dat heb ik al eens voorgesteld, maar hij wil zijn schip en bemanning niet in de steek laten bij zulk weer. Daar kan ik wel inkomen.”

“Ja, ik ook. Nou, doe je best — je weet wat het betekent. Uit die gegevens kunnen we meer over zwaartekracht te weten komen dan wie ook sinds Einstein.” Rosten beëindigde het gesprek en het werk voor de rest van de winter begon.

De researchraket die met afstandsbesturing geland was in de buurt van de zuidpool van Mesklin, en die niet meer kon opstijgen nadat hij vermoedelijk de gewenste gegevens had verzameld, was lang geleden reeds gelokaliseerd aan de hand van zijn radiozenders. Een weg erheen zoeken over land of over zee vanuit het winterkwartier van de Bree was vers twee. De weg over zee was niet zo erg; na een reis van vijfenzeventig- of tachtigduizend kilometer langs de kust, bijna voor de helft over wateren die aan het volk van Barlennan bekend waren, zou de expeditie zo dicht bij de hulpeloze machine zijn als de oceanen toelieten. Maar dan bleef er nog zesduizend kilometer over; en er waren geen grote rivieren in de buurt die de reis over land aanzienlijk zouden bekorten.

Er was een rivier, gemakkelijk bevaarbaar voor een schip als de Bree, die tachtig kilometer langs de juiste plek stroomde; maar hij vloeide helaas uit in een oceaan die geen zichtbare verbinding had met die waarop Barlennans mensen voeren. Deze laatste oceaan was een lange, smalle, zefer grillige keten van zeeën die zich uitstrekte van iets benoorden de evenaar in de omgeving van Lacklands koepel, tot bijna aan de equator aan de andere zijde van de planeet, en halverwege passeerde hij betrekkelijk dicht langs de zuidpool — dicht volgens Mesklinietische begrippen. De andere zee, waarin de bewuste rivier uitstroomde, was breder en regelmatiger van vorm, en de monding bevond zich dichtbij het zuidelijkste punt ervan. Ook deze oceaan strekte zich uit tot voorbij de evenaar om tenslotte op te gaan in de noordelijke ijskap. Hij lag ten oosten van de eerste keten van zeeën en scheen ervan te zijn gescheiden door een smalle landengte die zich uitstrekte van de pool tot de equator — smal, alweer volgens Mesklinietische begrippen. Toen de foto’s langzamerhand een kaart begonnen te vormen werd het Lackland duidelijk dat de breedte van de landengte varieerde van drie- tot tienduizend kilometer.

“Wat we heel goed zouden kunnen gebruiken, Barl, is een doorgang tussen deze zeeën,” merkte Lackland op een dag op. De Meskliniet, die op zijn gemak buiten op het platform voor het raam lag, bevestigde dit zwijgend met een gebaar. Het midden van de winter was al voorbij en de grote zon begon merkbaar minder helder te worden terwijl hij zich snel voortbewoog langs zijn pad aan de noordelijke hemel.

“Weet je zeker dat jullie er geen kennen? Tenslotte zijn de meeste van deze foto’s in de herfst genomen en volgens jou is het niveau van de zeeën in de lente veel hoger.”

“We kennen er geen, in geen enkel seizoen,” antwoordde de kapitein. “We weten iets, maar niet veel, van de oceaan die je bedoelt; er liggen teveel verschillende landen tussen om veel contact te hebben. Een karavaan zou er een paar jaar over doen en die reizen gewoonlijk niet zo ver. Tijdens zo’n reis gaan de goederen door vele handen, en tegen de tijd dat onze handelaren ze te zien krijgen in de westelijke havens van de landengte, is het nogal moeilijk veel te weten te komen over de plaats van herkomst. Als er een doorvaart zou zijn zoals wij nodig hebben moet hij hier in de buurt van de Rand liggen, omdat de streek hier nog bijna niet onderzocht is. De kaart die jij en ik aan het maken zijn gaat nog niet ver genoeg. In elk geval is er in de herfst ten zuiden van dit punt geen doorgang; je weet dat ik de hele kustlijn afgegaan ben zoals die toen was. Maar misschien loopt deze kust wel door tot aan de andere zee; we zijn hem een paar duizend kilometer naar het oosten gevolgd en we weten gewoon niet hoe veel verder hij nog gaat.”

“Als ik het me goed herinner buigt hij ongeveer drieduizend kilometer voorbij de tweede kaap weer naar het noorden, Barl — maar ook dat was in de herfst. Het gaat nog een hoop moeite kosten om een bruikbare kaart van jouw wereld te maken. Hij verandert teveel. Ik zou wel tot de volgende herfst willen wachten zodat we tenminste onze kaart kunnen gebruiken, maar dat is pas over vier van mijn jaren. Zo lang kan ik niet blijven.”

“Je zou terug kunnen gaan naar je eigen wereld tot de tijd om is — maar het zou me spijten je te zien gaan.”

“Ik ben bang dat het nogal een lange reis zou zijn, Barl.”

“Hoe ver?”

“Wel — met jullie afstandsmaten kom je niet ver. Laat eens kijken. Een lichtstraal kan in — eh — viervijfde van een seconde rond de Rand van Mesklin gaan.” Hij liet zien hoe lang dit was op zijn horloge, terwijl de Meskliniet met interesse toekeek. “Diezelfde lichtstraal zou er iets meer dan elf van mijn jaren over doen om van hier naar mijn huis te reizen; dat is twee en een kwart van jouw jaren.”

“Is jouw wereld dan te ver weg om te zien? Dat heb je me nooit eerder uitgelegd.”

“Ik wist niet zeker of we al ver genoeg waren met onze taalbeheersing. Nee, mijn wereld kun je niet zien, maar ik zal je mijn zon laten zien als de winter voorbij is en we eenmaal aan de goede kant van jouw zon zitten.” De laatste zin ging Barlennan volledig boven de pet, maar hij ging er niet op in. De enige zonnen die hij kende waren de heldere Belne, die de dag en de nacht veroorzaakte, en de zwakkere Esstes die momenteel aan de nachtelijke hemel zichtbaar was. Over iets minder dan een half jaar, midden in de zomer, zouden ze dicht bij elkaar aan de hemel staan, zodat de zwakkere moeilijk te zien was; maar Barlennan had zich nooit het hoofd gebroken over de reden van deze bewegingen.

Lackland had de foto die hij in de hand had neergelegd, en scheen in gedachten verzonken te zijn. Een groot deel van de vloer was al bezaaid met provisorisch aan elkaar gepaste foto’s; het gebied dat Barlennan het best kende was reeds tamelijk goed in kaart gebracht. Maar er moest nog veel en veel meer gebeuren voor de streek met de koepel erin was opgeftomen; en Lackland maakte zich al zorgen dat de foto’s zich niet aan elkaar lieten passen. Waren het afbeeldingen geweest van een bolvormige of bijna bolvormige planeet zoals de Aarde of Mars dan kon hij bijna automatisch de juiste projectiecorrectie toepassen op de kleinere kaart die hij aan het maken was op een tafel aan de andere kant van de kamer, maar Mesklin was zelfs niet bij benadering bol. Zoals Lackland al lang tevoren had begrepen waren de verhoudingen in de Kom — Barlennans equivalent van een Aardse globe — min of meer juist. De Kom was vijftien centimeter in doorsnee en drie centimeter diep, en de kromming was gelijkmatig maar verre van uniform. Wat het aaneenvoegen van de foto’s nog extra bemoeilijkte was het feit dat het oppervlak van de planeet betrekkelijk glad was, zonder werkelijk opvallende topografische kenmerken; zelfs waar dalen en bergen voorkwamen was het vergelijken lastig doordat de schaduwwerking op twee opeenvolgende foto’s zo verschilde.

De eigenschap van de heldere zon om in minder dan negen minuten zijn baan aan de hemel af te leggen had de gebruikelijke fotografeerprocedure danig in de war gestuurd; opeenvolgende foto’s waren soms bijna vanuit tegengestelde richtingen belicht.

“We schieten hier niets mee op, Barl,” zei Lackland ontmoedigd. “Het was het proberen waard zolang er een kans was om een kortere weg te vinden, maar volgens jou is die er niet. Je bent zeeman, geen karavaanleider, en die zesduizend kilometer over land, net waar de zwaartekracht het hoogst is, zijn het knelpunt.”

“De kennis die je in staat stelt te vliegen kan dus niet het gewicht veranderen?”

“Nee.” Lackland grijnsde. “De instrumenten aan boord van de raket bij jullie zuidpool zullen ons dat misschien juist mogelijk maken, mettertijd. Daarom is die raket gestuurd, Barlennan; de polen van jouw planeet hebben de hoogste zwaartekracht in het deel van het heelal dat wij tot dusver kunnen bereiken. Er zijn nog een aantal planeten die zelfs nog massiever zijn dan die van jou, maar die tollen niet rond zoals Mesklin; zij zijn te bol. Wij wilden metingen laten verrichten in dat enorme zwaartekrachtveld — allerlei soorten metingen. De waarde van de instrumenten die we ervoor ontworpen en vervolgens op weg gestuurd hebben is niet uit te drukken in cijfers die wij kunnen vatten; toen de raket weigerde te reageren op het bevel om op te stijgen wankelden de regeringen van tien planeten. We moeten die gegevens hebben, al moeten we een kanaal graven om de Bree in die andere oceaan te krijgen.”

“Maar wat voor soort apparaten waren er dan aan boord van de raket?” vroeg Barlennan. Hij kreeg bijna onmiddellijk spijt van die vraag; een dergelijke gerichte nieuwsgierigheid kon de Vlieger argwanend maken, en misschien zou hij de werkelijke bedoelingen van de kapitein gaan vermoeden.

Lackland scheen de vraag echter heel gewoon te vinden.

“Dat kan ik je eigenlijk niet vertellen, Barl. Je mist de achtergrond, de kennis die woorden als “electron’, “neutrino’, “magnetisme’, en “quantum’ een betekenis geeft. Misschien betekent de aandrijving van de raket iets meer voor je, maar ik betwijfel het.” Ondanks Lacklands kennelijk gebrek aan wantrouwen besloot Barlennan niet op het onderwerp door te gaan.

“Zou het niet nuttig zijn,” zei hij, “om de foto’s te zoeken die de kust en het binnenland ten oosten van ons tonen?”

Lackland antwoordde: “Er is misschien toch een kans dat ze elkaar ontmoeten; ik pretendeer niet dat ik de hele streek uit mijn hoofd ken. Misschien in de buurt van de ijskap — hoeveel kou kunnen jullie verdragen?”

“We gaan ons onplezierig voelen als de zee bevriest, maar we kunnen het verdragen als het niet veel kouder wordt. Waarom?”

“Misschien moeten jullie nogal dicht langs de ijskap varen. Maar we zien wel.” De Vlieger bladerde door het pak afdrukken dat nog steeds hoger was dan Barlennan lang, en hield tenslotte een dun pakje over. “Een van deze…” Zijn stem zweeg even. “Deze. Is van de binnenzijde van de ring genomen, Barl, meer dan duizend kilometer hoog, met een telelens met kleine hoek. Je ziet er de kustlijn op, en de grote baai, en hier, aan de zuidzijde van de grote baai, zie je de kleine waar de Bree op het strand ligt. Hij is genomen voor de koepel werd gebouwd, maar die zou toch niet zichtbaar zijn geweest.

“Laten we weer beginnen met samenvoegen. Het oosten hiervan.” De Meskliniet keek geboeid toe toen een leesbare kaart ontstond van de landen die hij nog niet had bezocht. Een tijd lang leek het erop dat het een teleurstelling zou worden, want de kustlijn boog met een flauwe bocht naar het noorden, precies zoals Lackland dacht; negentienhonderd kilometer oost en zeven- of achthonderd noord scheen de oceaan aan zijn eind te komen — de kust boog weer af naar het westen. Op dit punt stroomde er een geweldige rivier in uit, en in de hoop dat dit een zeestraat naar de oostelijke zee was begon Lackland de foto’s uit te leggen die de bovenloop van de rivier aangaven. Dit idee moest hij al gauw laten varen toen hij een uitgebreide reeks stroomversnellingen ontdekte na een paar honderd kilometer stroomopwaarts; daarna werd de rivier snel kleiner. Een groot aantal kleinere stromen kwam er in uit; kennelijk was het de hoofdader van de afwatering van een groot deel van de planeet. Geboeid door de snelheid waarmee de grote stroom uiteen viel in kleinere bleef Lackland de kaart oostwaarts aanvullen, terwijl Barlennan met aandacht toekeek.

Zo ver kon worden nagegaan verlegde de hoofdstroom zich iets naar het zuiden. Toen hij het fotomozaïek in die richting voortzette ontwaarde hij een rug van tamelijk hoge bergen, en met een treurig hoofdschudden richtte de Aardling zich op. Barlennan was de bedoeling van dit gebaar gaan begrijpen.

“Hou nog niet op!“ riep hij uit, “Midden in mijn land ligt een soortgelijke bergrug. Ga in ieder geval verder met die kaart om te zien hoe de rivieren aan de andere kant ervan stromen.” Hoewel Lackland niet optimistisch was — hij herinnerde zich het Zuid-Amerikaanse continent op zijn eigen planeet goed genoeg om geen symmetrie te verwachten van het soort dat de Meskliniet voor ogen scheen te hebben — voldeed hij aan het verzoek. De bergrug bleek vrij smal te zijn en van oost-noordoost naar west-zuidwest te lopen, en tot zijn verbazing begonnen de vele stromen aan de andere kant al heel gauw in één enorme rivier samen te komen. Deze liep kilometers lang vrijwel parallel met de bergketen en werd steeds breder. Lackland kreeg weer hoop. Achthonderd kilometer stroomafwaarts kwam het hoogtepunt, toen wat op dat punt een enorme riviermond was ongemerkt overging in de oostelijke oceaan. Koortsachtig, bijna zonder te stoppen om te eten of voor de rust die hij zo hard nodig had bij de zwaartekracht van Mesklin ging Lackland voort; en tenslotte was de vloer van de kamer bedekt met een nieuwe kaart — een rechthoek die oost-west gezien drieduizend kilometer besloeg en half zo veel in de tweede dimensie. De grote baai en de kleine golf waar de Bree op het strand lag waren duidelijk te zien aan het westelijke einde; een groot deel van de andere zijde werd ingenomen door het eentonige oppervlak van de oostelijke zee. Daartussen lag de barrière van het land.

Het was een smalle barrière: op het smalste punt, achthonderd kilometer ten noorden van de evenaar, mat hij nauwelijks dertienhonderd kilometer van kust tot kust, en aanzienlijk minder als je de bevaarbare delen van de rivieren aftrok. Vijfhonderd kilometer land, gedeeltelijk uit bergen bestaand, was het enige dat lag tussen de Bree en een betrekkelijk moeiteloos pad naar het verre doel van de Aardbewoners. Vijfhonderd kilometer: een stap, volgens de maatstaven van Mesklin.

Ongelukkigerwijs was het bepaald meer dan alleen een stap voor een Mesklinietisch zeeman. De Bree lag nog steeds in de verkeerde oceaan, zoals Lackland zijn kleine metgezel vertelde na een minutenlange zwijgende beschouwing van het mozaïek. Hij rekende niet op een antwoord, of hoogstens op ontmoedigde instemming, want zijn opmerking klonk zo uitzichtsloos — maar de inheemse zeeman verraste hem.

“Niet als je nog meer van het metaal hebt waarop wij jou en het vlees hebben thuisgebracht!“ was Barlennans antwoord.

Загрузка...