16 De windvallei

Barlennan verwachtte dat de rivieroevers kaler zouden worden naarmate hij verder voer, maar het tegendeel was het geval. Bosjes kronkelende, octopusachtige struiken groeiden aan beide oevers dicht tegen de grond, behalve daar waar de klif aan de linkerkant te dicht bij de rivier kwam om ruimte over te laten. Na de eerste honderdvijftig kilometer van de plek waar ze gewacht hadden vloeiden er enkele beken in de rivier uit; en een aantal matrozen bezworen hem dat ze dieren tussen de planten zagen bewegen. De kapitein kwam in de verleiding om een jachtgroep uit te sturen, maar om twee redenen zag hij hiervan af. De ene reden was de wind die nog steeds constant in de goede richting woei, de andere was zijn verlangen om het einde van de reis te bereiken en de wonderlijke machine te onderzoeken die de Vliegers neergezet en verloren hadden op de poolwoestenij van zijn wereld.

Met het voortschrijden van de tocht verbaasde de kapitein zich steeds meer over de wind; nog nooit tevoren was het hem overkomen dat hij langer dan een paar honderd dagen in dezelfde richting had gewaaid. Thans behield hij niet alleen zijn richting, maar draaide hij zelfs met de boog van de klif mee, zodat hij bijna steeds recht van achter kwam. Barlennan schafte de wacht niet af, maar hij maakte geen bezwaar als iemand een dag of zo geen aandacht schonk aan zijn deel van het want. Hijzelf was de tel kwijt van het aantal dagen dat verlopen was sinds de zeilen voor het laatst bijgesteld hadden moeten worden.

De rivier behield zijn breedte, zoals de Vliegers hadden voorspeld; wat zij ook als een mogelijkheid hadden voorzien, namelijk dat hij ondieper en sneller zou worden, gebeurde ook. Hierdoor verminderde de vaart van de Bree, maar niet zoveel als het geval had kunnen zijn, want de wind begon krachtiger te worden. Kilometer na kilometer ging voorbij, en dag na dag; en de meteorologen werden er wild van. Bijna onmerkbaar kroop de zon hoger in zijn cirkels rond de hemel, maar veel te langzaam om de geleerden te overtuigen dat dit de oorzaak was van de verhoogde windsnelheid. Het werd duidelijk, zowel voor de mensen als voor de Mesklinieten, dat iets in de plaatselijke topografie verantwoordelijk moest zijn; en tenslotte voelde Barlennan zich zeker genoeg om even te stoppen en een ploeg mensen aan land te zetten, in de overtuiging dat de wind nog zou waaien als ze weer aan boord kwamen.

De wind was er inderdaad nog, en opnieuw gleden de kilometers onder de Bree door. Dertienhonderd kilometer, hadden de Vliegers gezegd. Door de stroming van de rivier gaf het log natuurlijk veel meer aan, toen tenslotte de voorspelde breuk in de rotsmuur eindelijk ver voor hen uit in zicht kwam.

Een tijd lang stroomde de rivier er vandaan zodat ze hem in profiel konden zien — het was een bijna vlakke helling die onder een hoek van twintig graden uit de onderste vijftien meter van de klif omhoog rees. Toen ze dichterbij kwamen wendde de rivier zich tenslotte van de rotswand af en konden ze zien dat de helling in werkelijkheid een waaiervormige aardverschuiving was die ontsprong aan een kloof die minder dan vijftien meter breed was. In de kloof werd de helling steiler, maar was hij misschien nog wel te beklimmen; niemand kon het zeggen voor ze dicht genoeg genaderd waren om te kunnen zien uit welk soort puin de helling bestond. Op het eerste gezicht zag het er bemoedigend uit; waar de rivier de voet van de helling beroerde bestond deze uit grind dat zelfs volgens de maatstaven van de bemanning klein was. Als de kiezelstenen niet te los lagen zou het beklimmen makkelijk moeten zijn.

Nu voeren ze naar een punt recht tegenover de opening en tegelijk begon eindelijk de wind te draaien. Hij woei nu loodrecht van de klif af, en de snelheid nam ongelooflijk toe. Het zwakke gemurmel dat de bemanningsleden en de Aardbewoners de laatste paar dagen hadden gehoord zwol opeens aan tot een gebrul en toen de Bree recht voor de opening kwam begrepen ze wat de bron van het geluid was.

Een harde luchtstroom smakte tegen het vaartuig, zo hard dat het sterke weefsel van de zeilen bijna scheurde, en zond het dwars over de rvier, weg van de rotsmuur. Op hetzelfde moment veranderde het gebulder van de wind in een explosief gebrul, en minder dan een minuut later worstelde het schip tegen een storm zoals het die sinds de evenaar niet meer had meegemaakt. Het duurde maar even; de zeilen waren al gereedgemaakt voor een dwarse wind en gaven het schip nu voldoende snelheid om het langs de ergste wind te voeren voor het aan de grond kon lopen. Zodra ze de luchtstroom gepasseerd waren stuurde Barlennan haastig naar stuurboord en probeerde hij op verhaal te komen terwijl het schip de kleine afstand naar de wal overstak. Daarna deed hij wat een gewoonte aan het worden was in ongewone omstandigheden: hij riep de Aardlingen op en vroeg om een verklaring. Ze stelden hem niet teleur; hij kreeg onmiddellijk antwoord van een van de weermannen, op de vibrerende toon die de kapitein had leren associëren met menselijk plezier.

“Dat verklaart de zaak, Barl! Het komt door die komvorm van de hoogvlakte! Ik denk dat jullie daar boven veel makkelijker kunnen leven dan we gedacht hadden. Ik begrijp niet dat we er niet eerder aan hebben gedacht!“

“Waaraan niet?” De Meskliniet snauwde niet direct, maar dat hij verbijsterd was leed geen twijfel voor de matrozen die hem hoorden.

“Denk je eens in wat een fenomeen als dit in jullie zwaartekracht, klimaat en atmosfeer vermag! Kijk: de winter in het deel van Mesklin dat jullie kennen — het zuidelijk halfrond — valt op dezelfde tijd dat jullie wereld de zon zo dicht mogelijk passeert. Dan is het zomer in het noorden en verdampt de ijskap — daarom hebben jullie voortdurend zulke verschrikkelijke stormen in dat seizoen. Dat wisten we al. De condenserende vloeistof — methaan — geeft warmte af en verwarmt de lucht in jullie halfrond, ook al zien jullie de zon drie of vier maanden niet. De temperatuur stijgt waarschijnlijk tot bij het kookpunt van methaan — iets van min honderdvijfenveertig graden bij deze druk aan de oppervlakte. Waar of niet? Is het niet heel wat warmer in de winter?”

“Ja,” gaf Barlennan toe.

“Juist. Die hogere temperatuur betekent dat jullie lucht niet zo snel dun wordt met het toenemen van de hoogte — je zou kunnen zeggen dat de hele atmosfeer expandeert. Hij zet uit, en vloeit over de rand in die kom waar jullie nu naast zitten, net als water in een zinkend soepbord. Dan passeren jullie de voorjaarsequinox, de stormen verdwijnen en Mesklin begint van de zon weg te draaien. Jullie koelen af — nietwaar? — en de atmosfeer krimpt weer in: maar de kom bevat nog een hoop lucht met een druk die nu hoger is dan op dezelfde hoogte buiten de kom. Een deel ervan vloeit natuurlijk over de rand en waait weg aan de voet van de klif, maar wordt naar links afgebogen door de draaiing van de planeet. Voor een groot deel is dat de wind die jullie voortgeholpen heeft. Het restant is die luchtstroom die jullie net gepasseerd zijn en die uit de kom wegvloeit op de enige plaats waar dat kan. Daardoor ontstaat aan beide kanten van de kloof een gedeeltelijk vacuum, zodat de lucht daarheen stroomt. Heel eenvoudig!“

“Heb je dit allemaal bedacht toen ik door die luchtstroom heenvoer?” vroeg Barlennan droog.

“Ja — het schoot me opeens te binnen. Daarom weet ik zeker dat de lucht daarboven dikker is dan we verwachtten. Begrijp je?”

“Om eerlijk te zijn, nee. Maar als jullie er tevreden mee zijn neem ik er voorlopig genoegen mee. Langzamerhand begin ik op de kennis van jullie Vliegers te vertrouwen. Maar theorie of geen theorie, wat betekent dit voor ons in de praktijk? Die helling beklimmen tegen die wind in zal geen grap zijn.”

“Ik vrees dat het niet anders kan. De wind zal tenslotte wel gaan liggen, maar ik denk dat het een paar maanden duurt voor de kom leeg is — een paar Aardse jaren. Als je maar enigszins kunt, Barl, is het geloof ik de moeite waard om meteen maar te gaan klimmen.”

Barlennan dacht na. Aan de Rand zou zo’n orkaan een Meskliniet natuurlijk compleet optillen en in een paar seconden uit het gezicht doen verdwijnen; maar aan de Rand kon zo’n wind nooit ontstaan, omdat de lucht die in de kom was gevangen daar maar een fractie van zijn gewicht zou hebben. Zoveel begreep zelfs Barlennan er al van. “Wij gaan nu,” zei hij abrupt in de radio, en draaide zich om om orders uit te delen aan zijn bemanning.

De Bree werd naar de overkant van de rivier gebracht. Daar werd hij helemaal uit het water getrokken en met kabels vastgelegd aan staken — zo dicht bij de aardverschuiving groeiden geen planten die als anker konden dienen. Vijf zeelieden werden uitgezocht om bij het schip te blijven; de overigen trokken hun harnas aan, bonden de touwen van hun pakken aan het harnas vast en gingen op weg naar de helling.

Een tijd lang hadden ze geen last van de wind; Barlennan naderde de waaier van puin van opzij. Dichtbij bestond deze uit tamelijk fijne deeltjes: zand en heel kleine kiezelstenen, naarmate ze hoger klommen werden de stenen steeds groter. Iedereen begreep waarom dit zo was: de wind kon de kleinste deeltjes het verst meenemen. Ze maakten zich allemaal wat ongerust over de afmetingen van de keien waarover ze in de kloof zouden moeten klimmen.

Het kostte slechts een paar dagen om de zijkanten van de opening in de muur te bereiken. De wind was hier wat sterker; een paar meter verder kwam hij om de hoek heensuizen met een gebrul dat het spreken steeds moeilijker maakte. Nu en dan voelden ze een luchtwerveling die hun een voorproefje gaf van wat ze te wachten stond; doch Barlennan stond maar even stil. Toen hij had nagegaan of zijn pak vlak achter hem en stevig aan zijn harnas zat vermande hij zich en kroop hij vooruit de windstroom in. De anderen volgden zonder aarzelen.

Hun ergste vrees werd niet bewaarheid; ze hoefden geen grote rotsblokken te beklimmen. Die waren er wel, maar de onderzijden ervan waren bijna helemaal bedekt door een talud van kleiner materiaal dat die betrekkelijk beschutte plaatsen was ingejaagd door de constante wind. Deze taluds overlapten elkaar meestal; en waar dat niet het geval was konden ze steeds dwars op de wind van het ene naar het andere komen. Hun weg was moeizaam, maar langzaam klommen ze hoger.

De oorspronkelijke opvatting dat de wind niet echt gevaarlijk was moesten ze herzien. Een van de matrozen kreeg honger, bleef staan in wat hij aanzag voor een schuilplaats, en probeerde een stuk voedsel uit zijn pak te halen; een werveling rondom die beschuttende rots, waarschijnlijk juist veroorzaakt door zijn aanwezigheid die het evenwicht verstoorde dat na maanden en jaren door de gestaag waaiende wind was bereikt, kreeg vat op het open pak. Dit werkte als een parachute en trok de onfortuinlijke eigenaar uit zijn schuilplaats en de helling af. In een oogwenk was hij in een wolk van opstuivend zand uit het gezicht verdwenen. Zijn makkers wendden het hoofd af. Een val van vijftien centimeter bij deze zwaartekracht kon dodelijk zijn, en hun kameraad zou vele malen vijftien centimeter vallen voor hij beneden was. En als hij niet daardoor werd gedood, dan gebeurde dat wel door zijn eigen gewicht van een paar honderd kilo dat hard en snel genoeg tegen de rotsen schuurde. De overlevenden zetten hun voeten extra schrap en gaven alle gedachten aan eten op tot ze de top bereikten.

Keer op keer kwam de zon voor langs en scheen hun dan door de kloof tegemoet. Keer op keer kwam hij achter hen op en belichtte de nauwe opening dan van tegenovergestelde zijde. En elke keer als de rotsen rondom hen weer oplichtten onder de zonnestralen waren ze een stuk hoger op de lange heuvel gekomen; telkens voelden ze dat de wind wat minder krachtig was wanneer hij langs hun lange lichamen blies. De kloof werd zichtbaar breder en de helling minder steil. Toen konden ze zien dat de klif zich naar voren en opzij opende; tenslotte werd de weg bijna horizontaal en konden ze de brede hoogvlakte voor zich zien liggen. De wind was nog steeds krachtig, maar niet dodelijk; en toen Barlennan naar links afboog werd hij nog zwakker. Hier had hij niet een bepaalde richting, zoals meer naar beneden; hij kwam van alle kanten op de kloof af, maar juist hierdoor nam hij snel in kracht af naarmate ze de kloof verder achter zich lieten. En eindelijk voelden ze zich veilig genoeg om halt te houden en hun pakken te openen. Ze genoten van hun eerste maaltijd in driehonderd dagen — een lange tijd om te vasten, zelfs voor een Meskliniet.


Nadat hun honger gestild was begon Barlennan het land verderop te bekijken. Hij had de troep halt laten houden aan een zijde van de kloof, bijna aan de rand van het plateau, en de grond helde naar links en rechts in een halve cirkel om hem heen naar omlaag. Het was geen bemoedigend terrein. De steenblokken waren groot en ze moesten er omheen trekken — ze beklimmen was ondenkbaar. Zelfs in rechte lijn er tussendoor reizen was niet mogelijk: niemand kon meer dan een paar meter voor zich uit kijken zodra hij tussen de rotsen was, en de zon was absoluut onbruikbaar als oriëntatiepunt. Ze zouden dicht bij de rand moeten blijven (maar niet te dicht; Barlennan bedwong een rilling). Het probleem de raket te vinden zodra ze in de buurt waren gekomen moest ter plaatse worden opgelost; de Vliegers zouden hen daarbij zeker kunnen helpen.

Het volgende vraagstuk betrof het voedsel. Er was in de pakken genoeg voor een lange tijd — waarschijnlijk voor de dertienhonderd kilometer terug naar de oude halteplaats van de Bree; maar er moest een manier gevonden worden om de voorraad aan te vullen, want hij zou beslist niet toereikend zijn voor de terugtocht plus een wat langer oponthoud bij de raket. Eerst zag Barlennan geen uitweg uit dit probleem; toen daagde hem langzaam de oplossing. Hij toetste zijn idee en kwam tenslotte tot de slotsom dat het onder de omstandigheden het beste was. Toen hij ook de details bekeken had riep hij Dondragmer.

De stuurman had de achterhoede gevormd tijdens de zware klim, en had zonder morren de zandkorrels verduurd die de anderen hadden losgewoeld en waarmee hij door de harde wind was bekogeld. Hij scheen er echter niet onder te hebben geleden; wat incasseringsvermogen betrof was hij dus de gelijke van de grote Hars, al gold dat dan niet voor zijn lichaamssterkte. Hij luisterde nu zonder enig vertoon van emotie naar de bevelen van de kapitein, hoewel die hem toch op minstens één manier moesten teleurstellen. Toen zijn taak hem duidelijk was riep hij de aanwezige leden van zijn wacht bijeen en voegde er de helft van de wacht van de kapitein aan toe. De pakken werden opnieuw verdeeld; al het voedsel bleef achter bij de betrekkelijk kleine groep die bij Barlennan bleef, evenals al het touw, met uitzondering van een stuk dat lang genoeg was om de harnassen van Dondragmers groep onderling te verbinden. Ze waren door ervaring wijs geworden, en wilden die ervaring niet herhalen. Toen de voorbereidingen getroffen waren verloor de stuurman verder geen tijd; hij keerde zich om en leidde zijn groep naar de helling die ze net met zoveel moeite bestegen hadden, en kort daarna was het laatste stuk van de met touwen verbonden optocht in de inzinking verdwenen die naar de kloof leidde. Barlennan wendde zich naar de overblijvenden.

“Van nu af aan zullen we ons voedsel strikt moeten rantsoeneren. We zullen niet proberen om snel vooruit te komen; dat zou ons geen goed doen. De Bree zal waarschijnlijk veel eerder dan wij terug zijn bij de oude halteplaats, maar ze moeten een aantal voorzieningen treffen voor ze ons kunnen helpen. Jullie tweeën met de radio’s, laat er niets mee gebeuren; het zijn de enige dingen waarmee we kunnen bepalen of we dicht bij de rand zijn, tenzij iemand vrijwillig aanbiedt om telkens over de rand te kijken. Tussen haakjes, dat moet misschien toch wel eens gebeuren, maar dan doe ik het zelf.”

“Gaan we meteen op weg, Kapitein?”

“Nee, we wachten hier tot we weten dat Dondragmer bij het schip terug is. Als hij in moeilijkheden komt zullen we een ander plan moeten bedenken, en waarschijnlijk terug naar beneden moeten; in dat geval is het verlies van tijd en moeite als we al een eind hebben afgelegd, en misschien moeten we dan snel terug.”

Intussen bereikten Dondragmer en zijn groep zonder moeite de helling. Ze hielden lang genoeg halt dat de stuurman kon controleren of alle harnassen op regelmatige afstanden vastgemaakt waren aan het touw dat hij had meegebracht; toen bond hij zichzelf vast aan het achterste einde en gaf het sein om met de afdaling te beginnen.

Het touw bleek een goed idee te zijn: zelfs voor de vele voeten van de Mesklinieten was het bij de afdaling moeilijker om houvast te vinden dan bij de beklimming. De wind had deze keer geen neigingen om iemand op te tillen, omdat ze geen pakken droegen waarop hij vat kon krijgen, maar de tocht was toch nog altijd niet gemakkelijk. Net als de vorige keer verloor iedereen alle gevoel van tijd, en ze waren allemaal dankbaar toen de weg breder werd en ze naar links konden afbuigen, uit de windstroom. Natuurlijk moesten ze nog steeds naar beneden kijken, hetgeen voor Mesklinietische zenuwen erg bezwaarlijk was; maar het ergste van de afdaling was voorbij, Ze hadden slechts drie of vier dagen nodig voor de rest van de weg en om aan boord te klimmen van de wachtende Bree. De matrozen op het schip hadden ze lang genoeg van tevoren zien aankomen om allerlei theorieën te bedenken, voornamelijk van tragische aard, over het lot van de rest van de bemanning. Vlug stelde men ze gerust, waarna de stuurman zijn aankomst rapporteerde aan de mannen op Toorey, zodat zij de boodschap konden doorgeven aan Barlennan op de hoogvlakte. Toen werd het schip teruggesleept naar de rivier — een zware taak nu een kwart van de bemanning ontbrak en de polaire zwaartekracht zijn best deed de vlotten aan het strand te laten plakken — maar het lukte tenslotte. Twee keer bleef het schip steken achter kleine stenen; de differentiaaltakel werd weer met succes gebruikt. Toen de Bree opnieuw dreef besteedde Dondragmer een groot deel van de tocht stroomafwaarts aan het analyseren van het hijsapparaat. Het principe van de constructie kende hij goed genoeg om er zelf, zonder hulp, een gemaakt te hebben; maar hij kon niet precies beredeneren waarom het werkte. Verscheidene Aardlingen keken geamuseerd naar hem, maar geen was zo onbeleefd om dat te laten merken, en niemand wilde zijn kans om het probleem zelf op te lossen bederven. Zelfs Lackland, hoezeer hij ook op Barlennan was gesteld, was allang tot de slotsom gekomen dat de stuurman veel intelligenter was dan zijn kapitein, en hij verwachtte dan ook dat de stuurman hen met een mechanisch verantwoorde verklaring zou verrassen nog voor de Bree zijn eerste stopplaats bereikte; maar daarin vergiste hij zich.

De positie van de gestrande raket was vrij goed bekend; men wist op tien kilometer nauwkeurig waar hij stond. Zijn telemetriezenders — niet alle instrumenten waren van het registrerende type — waren, nadat de raket weigerde op het lanceersignaal te reageren, nog meer dan een Aards jaar blijven werken; in die tijd was er een astronomisch aantal plaatsbepalingen van de zenders gedaan. Mesklins atmosfeer stoorde de radio-uitzendingen nauwelijks.

De Bree kon ook per radio worden gelokaliseerd, evenals de groep van Barlennan; het was de taak van de mensen van de Aarde om de twee groepen weer samen te brengen en ze tenslotte naar het gestrande projectiel te leiden. De moeilijkheid lag in het maken van goede plaatsbepalingen vanuit Toorey; alledrie de doelen lagen op de “rand’ van de schijf zoals men die Van de maan af zag. Erger nog, de vorm van de planeet was zo dat een minuscule fout in het bepalen van de richting van een signaal een afwijking van duizenden kilometers aan de oppervlakte van de planeet kon veroorzaken; de lijn van de antenne scheerde rakelings langs het vlakste deel van de planeet. Om dit te verhelpen werd de raket die Mesklin al zo vaak had gefotografeerd opnieuw gelanceerd, in een cirkelbaan die beide polen op regelmatige tijden kruiste.

Vanuit deze baan, toen die eenmaal vastlag, kon met voldoende nauwkeurigheid de plaats bepaald worden van de kleine zenders die de Mesklinieten bij zich hadden. Het werd zelfs nog eenvoudiger toen Dondragmer de Bree eindelijk afmeerde op zijn oorspronkelijke ligplaats en daar een kamp opsloeg. Er was nu een vaste zender op de planeet, en dit maakte het mogelijk om Barlennan binnen een paar minuten nadat hij erom vroeg te vertellen hoe veel verder hij nog moest gaan. De tocht was weer een routinezaak geworden — van bovenaf bekeken.

Загрузка...