De verandering die over de opvarenden van de Bree was gekomen was niet tijdelijk. De onberedeneerde, geconditioneerde angst voor hoogten die hen van hun geboorte af aan was bijgebracht was verdwenen. Hun normale gezonde verstand hadden ze nog wel; en op dit deel van de planeet was een val van een halve lichaamslengte bijna zeker dodelijk; ondanks hun taaie organisme. Ook al waren ze veranderd, de meesten voelden zich ongerust toen ze de Bree afmeerden aan de oever van de rivier op maar een paar meter van de steil oprijzende klif die hen van de gestrande raket scheidde.
De in stilte toekijkende Aardbewoners probeerden vergeefs een manier te bedenken om de barrière te overwinnen. Geen enkele raket die de expeditie bezat kon opstijgen onder zelfs maar een fractie van de polaire zwaartekracht van Mesklin; de enige die ooit voor dat doel was geconstrueerd stond onbeweeglijk op de planeet. En al kon het ding bemand opstijgen, dan nog was er geen menselijke of niet-menselijke piloot die op die plaats zou kunnen leven; de enige wezens
die dat wel konden, konden evenmin onderwezen worden hoe ze een raket moesten besturen als een Bosjesman die zo uit de wildernis wordt geplukt.
“De reis is gewoon nog niet bijna voorbij, zoals we eerst dachten.” Rosten die naar de projectiekamer was geroepen analyseerde de situatie vlot. “Er moet een weg zijn naar het plateau of de helling aan de andere kant van de klif — wat het ook mag zijn. Ik geef toe dat er geen manier schijnt te zijn om op de klif te komen; maar ik zie niets dat ze belet er omheen te gaan.” Lackland gaf dit door aan de kleine kapitein.
“Dat is waar,” antwoordde de Meskliniet. “Maar er zijn wat moeilijkheden. Het wordt steeds moeilijker om voedsel uit de rivier te halen; we zijn al heel ver weg van de oceaan. Bovendien hebben we geen idee hoe ver we misschien nog moeten reizen, en dat maakt het bijna onmogelijk om plannen te maken voor voedsel en andere benodigdheden. Hebben jullie een kaart of kunnen jullie er een maken met voldoende details om een intelligente koers uit te kunnen zetten?”
“Een goed idee. Ik zal zien wat we kunnen doen.” Lackland keerde zich af van de microfoon en zag verscheidene bezorgde gezichten. “Wat is er aan de hand? Kunnen we geen fotografische kaart maken zoals we van de gebieden om de evenaar hebben gemaakt?”
“Zeker,” antwoordde Rosten. “Er kan een kaart worden gemaakt, waarschijnlijk met een massa details; maar het wordt wel moeilijk. Bij de evenaar kon een raket in een cirkelbaan op duizend kilometer van het oppervlak elk punt bestrijken — net bij de binnenste grens van de ring. Maar hier is een cirkelbaan niet goed genoeg. We zouden een of andere hyperbolische baan moeten nemen om zonder buitensporig brandstofverbruik foto’s te kunnen maken; en dat betekent een snelheid van een paar honderd kilometer per seconde ten opzichte van het oppervlak. Je begrijpt wat voor foto’s dat worden. Ik denk dat we van zeer grote hoogte zullen moeten fotograferen met lenzen met een grote brandpuntsafstand; en dan maar hopen dat er genoeg details op komen om Barlennan tevreden te stellen.”
“Daar had ik niet aan gedacht,” bekende Lackland. “Maar we kunnen het doen; en bovendien zie ik geen andere mogelijkheid. Barlennan zou wel zonder kaart op stap kunnen gaan, maar dat zou teveel gevraagd zijn.”
“Precies. We zullen een van de raketten lanceren en aan het werk gaan.” Lackland bracht de strekking van dit gesprek over aan Barlennan, die antwoordde dat hij bleef waar hij was tot de nodige gegevens verzameld waren.
“Ik kan de rivier opgaan en rechts langs de klif gaan, of ik kan het schip en de rivier verlaten en naar links lopen. Aangezien ik niet weet wat het gunstigst is met het oog op de afstand zullen we hier wachten. Ik ga natuurlijk het liefst de rivier op; het voedsel en de radio’s op een wandeltocht meenemen is geen pretje.”
“Hoe staat het met het voedsel? Je zei dat het zover van de zee moeilijk werd.”
“Het is schaarser, maar het is hier geen woestijn. We kunnen er nog een tijd mee doen. Maar als we over land moeten zullen we jou en je kanon missen. Die kruisboog is negentiende van de reis alleen maar een museumstuk geweest.”
“Waarom hou je hem dan?”
“Net wat ik zeg — het is een mooi museumstuk en musea betalen goede prijzen. Niemand thuis heeft ooit van een wapen gedroomd dat werkt door dingen te gooien — laat staan dat ze er ooit een gezien hebben. Je kunt zeker niet een van je kanonnen missen, hè? Het hoeft niet eens te werken.”
Lackland lachte. “Ik vrees van niet; we hebben er maar één. Ik denk niet dat we het nog nodig zullen hebben, maar als ik hem zomaar weggeef krijg ik later moeilijkheden.” Barlennan gaf het equivalent van een begrijpend knikje en wijdde zich weer aan zijn plichten. Hij had heel wat bij te werken aan de Kom die zijn wereldbol was; de hele tocht lang hadden de Aardlingen hem zijn positie en de afstanden tot het land in alle richtingen opgegeven, zodat hij het grootste deel van de kusten van de twee zeeën die hij had doorkruist op de holle kaart kon aanbrengen.
Het was ook nodig om de voedselsituatie onder ogen te zien. Zoals hij Lackland had verteld was het niet dringend, maar van nu af aan zou er toch meer met de netten gewerkt moeten worden. De rivier zelf, nu ongeveer tweehonderd meter breed, scheen voldoende vis te bevatten voor hun onmiddellijke behoeften, maar het land was niet zo veelbelovend. Steenachtig en kaal strekte het zich aan de ene zijde van de rivier enkele meters uit om dan abrupt te eindigen tegen de voet van de klif; aan de andere kant volgde de ene heuvel de andere op, kilometers lang en waarschijnlijk tot ver voorbij de horizon. De rotswand was zo glad als glas, zoals soms ook op Aarde het geval is met rotsen die bij een aardverschuiving langs elkaar gegleden zijn. Om hem te beklimmen zouden zelfs op Aarde het gewicht en de eigenschappen van een vlieg vereist zijn (op Mesklin zou de vlieg te zwaar zijn geweest). Er was begroeiing, maar niet in grote hoeveelheden en de eerste vijftig dagen van hun verblijf had geen enkel lid van de bemanning op het land een spoor gezien van dierlijk leven. Soms dacht iemand dat hij beweging zag, maar telkens bleken het schaduwen te zijn van de rondcirkelende zon die zich nu alleen nog voor ze verborg als hij periodiek achter de klif verdween. Ze waren nu zo dicht bij de zuidpool dat er de hele dag geen zichtbaar verschil in de zonnehoogte optrad.
De mensen van de Aarde brachten hun tijd wat actiever door. Vier leden van de expeditie, Lackland incluis, bemanden de raket en lieten zich van de snel bewegende maan naar de planeet vallen. Vanwaar zij vertrokken zag de wereld eruit als een bord met een geringe bobbel in net midden; de ring was eenvoudig een lijn van licht, die scherp afstak tegen de zwarte, met sterren bezaaide achtergrond en de afplatting van de reusachtige planeet overdreef.
Toen de motoren werden aangezet om de draaisnelheid van de maan te neutraliseren en tegelijk de raket uit het equatoriale vlak van Mesklin te brengen veranderde het beeld. De ring toonde zich voor wat hij was, maar het feit dat hij ook uit twee delen bestond deed het stelsel nog niet op dat van Saturnus lijken. De afplatting van Mesklin was veel te groot dan dat het op iets anders kon lijken dan zichzelf — een polaire diameter van dertigduizend kilometer vergeleken met een equatoriale van ongeveer zevenenzeventigduizend moet je zien om te geloven. Alle leden van de expeditie hadden het al vaak genoeg gezien, maar ze vonden het nog steeds fascinerend.
De val uit de baan van de satelliet gaf de raket een zeer hoge snelheid, maar zoals Rosten had gezegd was hij niet hoog genoeg. Ook de aandrijving moest benut worden; en hoewel ze de pool op enige duizenden kilometers overvlogen moest de fotograaf toch snel werken. Er werden in totaal drie vluchten gemaakt, die elk twee à drie minuten tijd om te fotograferen opleverden, waarna vele minuten nodig waren voor de snelle tocht rond de rest van de planeet. Ze namen de foto’s telkens met een andere zonnestand, zodat de hoogte van de klif aan alle kanten gemeten kon worden door het berekenen van de lengten van de schaduwen. Toen, terwijl de foto’s reeds ontwikkeld op een van de kaartentafels lagen, verbrandde de raket nog meer brandstof om van zijn hyperbolische baan in een wijde boog te komen die de baan van Toorey kruiste, en om tevens zijn snelheid te verminderen zodat ze niet al te erg hoefden te versnellen als ze er aankwamen. De extra tijd die deze manoeuvre met zich meebracht konden ze zich wel veroorloven; het karteren kon tijdens de tocht beginnen.
Zoals gewoonlijk als het om Mesklin ging waren de resultaten boeiend, zo niet verrassend. Het verrassende was in dit geval het formaat van het stuk aardkorst dat in zijn geheel omhoog scheen te zijn geduwd. De vorm leek nogal op die van Groenland. De landmassa was ongeveer vijf en een half duizend kilometer lang, en de punt wees ongeveer naar de zee waar de Bree vandaan was gekomen. De rivier die erheen leidde liep er met een wijde lus omheen en raakte de rand bijna helemaal aan de andere kant, in het midden van de brede zijde van de wig. De hoogte aan de randen was ongelooflijk uniform; de schaduwmetingen gaven aan dat de hoogte aan het puntige einde misschien iets groter was dan bij de huidige positie van het schip, maar dan wel heel weinig.
Behalve op één plaats. Eén foto, en één alleen, toonde een flauw schaduw hetgeen zou kunnen wijzen op een minder steile helling. Die bevond zich in de brede zijde van de wig, dertienhonderd kilometer van waar het schip nu was. Nog prettiger was dat het bovenstrooms lag en dat de rivier dicht langs de voet van de klif bleef stromen. Op de plaats waar de schaduw onderbroken werd vormde nij een lus naar buiten alsof hij een bocht maakte rond de puinhoop van een ingestorte helling, hetgeen zeer veelbelovend was. Het betekende dat Barlennan zesentwintig- of zevenentwintighonderd kilometer moest afleggen in plaats van tachtig, en de helft ervan over land; maar zelfs de tocht over land zag er niet onoverkomelijk uit. Lackland vertelde dit aan de anderen, maar kreeg als antwoord de raad een meer gedetailleerd onderzoek in te stellen naar de aard van het terrein waarover zijn kleine vriend zou moeten reizen. Dit stelde hij uit tot na de landing, omdat het station daar beter de gelegenheid voor bood.
Eenmaal terug gaven microscopen en dichtheidsmeters in de handen van beroepscartografen een minder opwekkend beeld, omdat het plateau tamelijk ruw leek. Er was geen spoor van rivieren of andere oorzaken voor de breuk in de muur die Lackland had gezien; maar dat er een breuk was werd volmondig bevestigd. De dichtheidsmeter gaf aan dat het midden van de hoogvlakte lager was dan de rand, zodat het eigenlijk een reusachtige ondiepe kom was; maar de diepte kon niet nauwkeurig bepaald worden omdat zich er geen duidelijke schaduwen bevonden. De deskundigen waren er echter zeker van dat het diepste punt nog altijd een flink stuk boven het omringende land lag.
Rosten bekeek de uiteindelijke resultaten van het werk en snoof.
“Meer kunnen we vrees ik niet voor hem doen,” zei hij tenslotte. “Ik zou dit land niet cadeau willen hebben, al kon ik erin leven. Charlie, je zult een manier moeten bedenken om ze morele steun te verlenen; ik zie niet hoe we ze daadwerkelijk kunnen steunen.”
“Ik doe de hele tijd al mijn best. Het is vervelend dat zich dit nu openbaart, nu we zo dicht bij het doel zijn. Ik hoop niet dat hij het opgeeft omdat het onbegonnen werk is; hij gelooft nog steeds niet alles wat wij zeggen, weet je. Ik wou dat iemand die illusie van die hoge horizon tot zijn — en mijn — tevredenheid kon verklaren; misschien verlaat hij dan het idee dat zijn wereld een kom is, en dat het voor vijftig procent bijgeloof van ons is dat we van een andere planeet beweren te komen.”
“Bedoel je dat je niet begrijpt waarom het lijkt alsof de horizon boven je ligt?” riep een van de meteorologen geschokt.
“Niet in detail, maar ik begrijp dat de dichtheid van de lucht er iets mee te maken heeft.”
“Maar het is echt eenvoudig genoeg —.”
“Niet voor mij.”
“Het is voor iedereen eenvoudig. Je weet hoe de laag warme lucht vlak boven een weg op een zonnige dag het licht onder een kleine hoek terugkaatst naar omhoog, omdat die warme lucht minder dicht is en het licht zich er sneller in voortplant; wat je aanziet voor water is de weerkaatsing van de hemel. Er komen nog wel grotere luchtspiegelingen voor, ook op Aarde, maar ze zijn toch allemaal op hetzelfde gebaseerd: een “lens’ of “prisma’ van koudere of warmere lucht breekt de lichtstralen. Hier hebben we hetzelfde, behalve dan dat de zwaartekracht de schuldige is; zelfs waterstof wordt snel minder dicht als de hoogte toeneemt. De lage temperatuur speelt natuurlijk ook een rol.”
“Het zal wel als jij het zegt; ik ben geen —” Lackland kreeg geen kans om zijn opmerking af te maken. Rosten viel hem scherp en ernstig in de rede.
“Hoe snel neemt die dichtheid precies af met het toenemen van de hoogte?” De meteoroloog haalde een rekenliniaal uit zijn zak en manipuleerde hem enige ogenblikken zwijgend.
“Ruw genomen, en als we een gemiddelde temperatuur aannemen van min honderdzestig, daalt hij op een hoogte van vierhonderdvijftig of vijfhonderd meter tot één procent van de waarde aan het oppervlak.” Een verbijsterde stilte volgde op zijn woorden.
“En hoe ver daalt hij op honderd meter?” Eindelijk kreeg Rosten de vraag eruit. Het antwoord kwam na een ogenblik.
“Ruw geschat, zeventig of tachtig procent — waarschijnlijk wat meer.”
Rosten trommelde een paar minuten lang met zijn vingers op de tafel, en keek ernaar; toen keek hij de anderen aan. Allen keken zwijgend terug.
“Ik neem aan dat niemand een slimme uitweg uit deze moeilijkheid weet? Of is er iemand die echt gelooft dat Barlennans mensen kunnen leven en werken bij een luchtdruk die voor hen even abnormaal is als de luchtdruk op Aarde op twaalf of vijftien kilometer voor ons is?”
“Ik weet het niet zeker.” Lackland fronste zijn voorhoofd en Rosten keek wat opgewekter. “Lang geleden was er eens sprake van dat hij vrij lang onder water — sorry, methaan — kon blijven en flinke afstanden kon zwemmen. Je herinnert je dat die rivierbewoners de Bree op die manier moeten hebben verplaatst. Als het zoiets is als adem inhouden of een luchtvoorraad bewaren zoals onze walvissen doen hebben we er niet veel aan; maar als hij een behoorlijk deel van de waterstof die hij nodig heeft krijgt van wat er in de zeeën en rivieren van Mesklin is opgelost dan is er misschien enige hoop.” Rosten dacht even na.
“Goed. Roep je vriend op en vraag hem alles wat hij weet over zijn ademhaling. Rick, jij zoekt op of vindt uit wat de oplosbaarheid van waterstof in methaan is bij acht atmosfeer druk, temperatuur tussen min honderdvijfenveertig en en honderdtachtig Celsius. Dave, steek die rekenliniaal in je zak en rep je naar de computer; bereken zo nauwkeurig mogelijk de dichtheid van de waterstof bovenop die klif als de natuurkunde, de scheikunde, de wiskunde en de goden van de goede weermannen je toestaan. En verder, zei je niet dat er midden in sommige van die tropische orkanen drukdalingen van wel drie atmosfeer voorkomen? Charlie, vraag aan Barlennan of hij en zijn mensen dat gevoeld hebben, en zoja in welke mate. Laten we aan het werk gaan.” De vergadering ging uiteen en de leden wijdden zich aan hun taken. Rosten bleef met Lackland in de projectiekamer om naar diens gesprek met de Meskliniet ver beneden hen te luisteren.
Barlennan beaamde dat hij zonder moeite lange tijd onder water kon zwemmen; maar hij had geen idee hoe het werkte. Hij ademde niet, en hij kreeg niet een soort gevoel van verstikking als hij lang onderbleef. Bleef hij te lang onder water en was hij te actief, dan trad er een soort van slaperigheid op, zoals hij het beschreef: verloor hij werkelijk het bewustzijn dan gebeurde er verder niets; hij kon dan net zo veel later als wenselijk eruit gehaald en weer tot leven gebracht worden, zolang hij intussen maar niet van honger omkwam. Kennelijk was er genoeg waterstof in oplossing in Mesklins zeeën om hem in leven te houden, maar niet genoeg om normaal actief te blijven. Rosten leefde zichtbaar op.
“Ik heb zelfs geen gevoel van onbehagen in het centrum van de ergste stormen die ik ooit heb meegemaakt,” ging de kapitein voort. “In ieder geval was niemand te zwak om zich vast te houden bij de orkaan die ons op het eiland van de zweefvliegers slingerde. Hoewel we natuurlijk maar een paar minuten in het centrum ervan waren. Maar wat is er voor moeilijks? Ik begrijp niet waar al deze vragen heenleiden.” Lackland keek zijn chef aan om toestemming, wat deze met een knikje verleende.
“We hebben ontdekt dat de lucht op de top van de klif waar onze raket staat veel dunner is dan aan de voet. We twijfelen er ernstig aan of er genoeg lucht is om jullie op de been te houden.”
“Maar het is maar honderd meter hoog; waarom zou het na zo’n korte afstand al zoveel veranderen?”
“Dat komt door die zwaartekracht van jullie; het kost teveel tijd om uit te leggen hoe het precies zit, maar op elke planeet wordt de lucht dunner naarmate je hoger komt, en hoe hoger de zwaartekracht, hoe sneller dat gaat. Op jouw wereld is alles een beetje extreem.”
“Maar waar is de luchtdruk normaal voor deze wereld?”
“Op zeeniveau; al onze metingen zijn daarop afgestemd.”
Barlennan dacht even na. “Dat lijkt me dwaas; het klinkt logischer om als basis een niveau te nemen dat gelijk blijft. Onze zeeën gaan in de tijd van een jaar honderd meter op en neer, en ik heb nooit speciale veranderingen in de lucht opgemerkt.”
“Dat klopt, om verschillende redenen: de voornaamste is dat je op zeeniveau blijft zolang je aan boord Van de Bree bent, waar je steeds aan de voet van de atmosfeer bent. Misschien zie je het beter als je het opvat als de kwestie hoe zwaar de lucht boven je is en welk gewicht je onder je hebt.”
“Dan is er nog steeds iets dat niet klopt,” antwoordde de kapitein. “Onze steden gaan niet met het zeeniveau mee omhoog en omlaag. Ze liggen in de lente gewoonlijk aan de kust, en in de herfst tussen de driehonderd en drieduizend kilometer landinwaarts. De helling van het land is natuurlijk erg flauw, maar ik weet zeker dat ze in het najaar minstens honderd meter boven de zee liggen.” Lackland en Rosten staarden elkaar even zwijgend aan: toen zei Rosten: “Maar in jouw land lig je een heel stuk van de pool af — nee, dat is muggenzifterij. Zelfs als de zwaartekracht maar een derde maal zo groot was zou je geweldige drukverschillen moeten ervaren. Misschien nemen we novavoorzorgen voor een rode dwerg.” Hij wachtte even, maar de Meskliniet gaf geen antwoord. “Barlennan, ben je dan bereid om in ieder geval te proberen op de hoogvlakte te komen? Natuurlijk zullen we niet aandringen als het te moeilijk wordt, maar je weet hoe belangrijk het voor ons is.”
“Natuurlijk ben ik bereid; wij zijn nu eenmaal hier, en ik heb geen reden om aan te nemen dat wat er komen gaat lastiger wordt dan wat we al gehad hebben. Bovendien wil ik…” Hij zweeg even, ging toen op een ander onderwerp over. “Hebben jullie al een manier gevonden om naar boven te komen, of was het een hypothetische vraag?” Lackland nam zijn deel van het gesprek weer op zich. “We hebben iets gevonden dat er als een pad uitziet, ongeveer dertienhonderd kilometer bovenstrooms van waar je nu zit. We weten niet zeker of je het kunt beklimmen; het lijkt op een rotsverschuiving met een bijzonder flauwe helling, maar we kunnen niet zeggen hoe groot de rotsblokken zijn. Maar als je er daar niet op kunt komen, dan gaat het helemaal niet. De klif schijnt over de hele linie verticaal te zijn, behalve op dat ene punt.”
“Goed, dan gaan we stroomopwaarts. Zelfs kleine rotsen beklim ik op deze breedte liever niet, maar we zullen ons best doen. Misschien kunnen jullie ons aanwijzingen geven als je de doorgang door de kijkradio’s ziet.”
“Ik ben bang dat het nogal lang duurt voor jullie er zijn.”
“Niet zo erg lang; om de een of andere reden waait er een wind langs de klif in de richting die wij willen varen. Sinds we hier zijn aangekomen zijn de richting en de sterkte ervan niet veranderd. Hij waait niet zo hard als een normale zeewind, maar ik geloof dat hij sterk genoeg is om de Bree tegen de stroom op te blazen — als de rivier verderop niet al te snel wordt.”
“Hij wordt in ieder geval niet veel smaller, tenminste niet op het stuk dat jullie zullen bevaren. Als de stroom sneller wordt moet dat komen doordat de rivier ondieper wordt. Het enige wat we kunnen zeggen is dat er op geen van de foto’s een spoor van stroomversnellingen te zien was.”
“Goed, Charles. We vertrekken zodra alle jachtgroepen terug zijn.”
Een voor een kwamen de ploegen jagers terug naar het schip, allemaal met enig voedsel, maar zonder interessante berichten. Het golvende terrein strekte zich in alle richtingen minstens even ver uit als de groepen gegaan waren; de dieren waren klein, de stroompjes schaars, en de begroeiing gering, behalve om de paar bronnen heen. Het moreel was wat gezakt, maar steeg bij het nieuws dat de Bree weer op reis zou gaan. De weinige uitrustingstukken die gelost waren werden snel weer op de vlotten geladen, en het schip werd van de oever geduwd. Even dreef het af naar zee terwijl de zeilen werden gehesen en vastgezet; toen vulden ze zich met de vreemd constante wind en bewoog het schip zich tegen de stroom op, nog onbekende gebieden tegemoet van de grootste planeet die de mens ooit geprobeerd had te onderzoeken.