3 Los van de grond

De komst van de wagen, Lackland die uit de luchtsluis van de koepel kwam, en het opgaan van Belne hadden allemaal ongeveer op dezelfde tijd plaats. Het voertuig stopte enkele meters van het platform waar Barlennan lag. De bestuurder kwam eruit en de twee mannen bleven een poos naast de Meskliniet staan praten. De laatste verbaasde zich er al over dat ze niet in de koepel gingen om te gaan liggen, aangezien beiden kennelijk te lijden hadden van de zwaartekracht van Mesklin. De nieuwkomer wees Lacklands uitnodiging af.

“Erg vriendelijk van je,” zei hij, “maar wees eens eerlijk, Charlie, zou jij een ogenblik langer op deze afgrijselijke modderbal willen blijven dan strikt nodig is?”

“Ik zou dit werk vanaf Toorey kunnen doen, of vanuit een schip in een baan rond Mesklin,” antwoordde Lackland, “maar ik vind persoonlijk contact heel belangrijk. Ik wil nog veel meer te weten komen over Barlennans mensen — ik heb de indruk dat wij hem minder geven dan we van hem verwachten, en ik zou graag willen weten of we iets meer voor hem kunnen doen. Bovendien verkeert hij zelf in een tamelijk gevaarlijke positie, en het feit dat één van ons hier is kan veel verschil maken — voor ons allemaal.”

“Ik begrijp je niet.”

“Barlennan is kapitein op de vrije vaart, een voor eigen rekening werkende ontdekker en handelaar. Hij zit nu buiten de gebieden waar zijn mensen normaal wonen en reizen. Hij blijft tijdens de zuidelijke winter hier, wanneer de verdampende ijskap op de noordpool stormen veroorzaakt in de gebieden rond de evenaar — stormen die net zo goed buiten zijn ervaring liggen als buiten de onze. Als hem iets overkomt, welke kans hebben we dan om een andere contactpersoon te ontmoeten? En verder moet je er rekening mee houden dat hij doorgaans leeft onder een zwaartekracht die twee- tot zevenhonderd maal zo sterk is als op Aarde. We gaan heus niet met hem mee om zijn familie te begroeten! Bovendien telt zijn ras waarschijnlijk nog geen honderd man die niet alleen hetzelfde beroep uitoefenen maar ook nog moedig genoeg zijn om zich zover van huis te wagen. En wat zijn onze kansen om er van die honderd één tegen het lijf te lopen? Al is dit dan de oceaan die zij het meest bevaren — deze kleine arm ervan is alleen al tienduizend kilometer lang en drieduizend breed, en de kustlijn is bijzonder grillig. En een schip opsporen van bovenaf — Barlennans Bree is ongeveer twaalf meter lang en vier meter breed, en dat is nog wel een van hun grootste zeeschepen. Bovendien steekt geen enkel deel ervan meer dan een decimeter boven het water uit. Nee Mack, dat we Barlennan hebben gevonden is een reusachtig toeval, en ik reken er niet op dat het nog eens gebeurt. Dat ik hier moet blijven onder drie maal de normale zwaartekracht tot de zuidelijke lente, vijf maanden lang of zo, is het zeker waard. Natuurlijk, als je het opsporen van materiaal met een waarde van bijna twee miljard dollar wilt laten afhangen van een onderzoek van de planeet, dat een strookje besloeg van 1500 kilometer breed bij tweehonderdvijftigduizend kilometer lang…”

“Je hebt volkomen gelijk,” zei het andere menselijke wezen, “maar ik ben blij dat jij het bent en ik niet. Maar misschien als ik Barlennan beter kende…” Beide mannen keerden zich naar het kleine, rupsvormige schepsel op het platform.

“Barl, ik hoop dat je mij mijn onbeleefdheid wilt vergeven dat ik je Wade McLellan niet heb voorgesteld,” zei Lackland. “Wade, dit is Barlennan, kapitein van de Bree en een van de beste zeelieden van deze wereld. Dat heeft hij me wel niet verteld, maar het feit dat hij hier is spreekt boekdelen.”

“Aangenaam je te ontmoeten, Vlieger McLellan,” antwoordde de Meskliniet. “Een verontschuldiging is niet nodig, en ik heb aangenomen dat jullie gesprek ook voor mijn oren bedoeld was.” Hij opende zijn scharen ter begroeting. “Ik had al beseft wat een geluk deze ontmoeting voor ons allemaal is en ik hoop alleen maar dat ik mijn deel van de overeenkomst even goed kan vervullen als jullie.”

“Je spreekt bijzonder goed Engels,” merkte McLellan op. “Ben je werkelijk pas zes weken geleden begonnen met leren?”

“Ik weet niet hoe lang jullie “week’ is, maar ik heb je vriend 3500 dagen geleden ontmoet,” antwoordde de kapitein. “Ik kan natuurlijk makkelijk talen leren, dat is nodig in mijn beroep. En de films die Charles heeft laten zien waren natuurlijk ook nuttig.”

“Het is maar goed dat jouw stem alle geluiden van onze taal kan produceren. Daar hebben we soms moeilijkheden mee.”

“Dat is de reden waarom ik jullie taal heb geleerd en niet andersom. Ik heb gemerkt dat veel van de klanken die wij gebruiken veel te hoog zijn voor jullie stembanden.” Barlennan vermeed zorgvuldig te vermelden dat ook veel van zijn spraak te hoog was voor menselijke oren. Per slot van rekening had Lackland het misschien nog niet gemerkt en zelfs de eerlijkste handelaar bedenkt zich wel twee keer voordat hij alles blootgeeft. “Ik stel me echter voor dat Charles toch wel iets van onze taal geleerd heeft door te kijken en te luisteren via de radio die nu op de Bree staat.”

“Erg weinig,” bekende Lackland. “Van het beetje dat ik ervan gezien heb schijn je een buitengewoon goed geoefende bemanning te hebben, want het grootste deel van jullie dagelijkse bezigheden geschiedt zonder bevelen, en ik begrijp niets van de gesprekken die je soms met enkele van je mannen voert, wanneer ze niet vergezeld gaan van handelingen.”

“Bedoel je wanneer ik praat met Dondragmer of Merkoos? Dat zijn mijn eerste en tweede stuurman en degenen met wie ik het meest spreek.”

“Ik hoop dat je het mij niet kwalijk neemt, maar ik ben echt niet in staat je mannen van elkaar te onderscheiden. Ik weet gewoon niet op welke punten ik moet letten.”

Barlennan lachte bijna en zei: “In mijn geval is het nog erger. Ik weet niet eens of ik je zonder kunstmatige bedekking zie of niet.”

“Wel, dat voert ons te ver van onze zaken en we hebben al een hoop daglicht verbruikt. Mack, ik veronderstel dat je terug wilt naar de raket, naar boven, waar gewicht niets betekent en de mensen ballonnen zijn. Zorg er dan voor dat de zender-ontvangers van deze vier toestellen dicht genoeg bij elkaar staan. Ik geloof niet dat het de moeite waard is om ze onderling aan te sluiten, maar Barls mensen gaan ze gebruiken om contact te houden tussen afzonderlijke groepen en ze staan op verschillende frequenties afgestemd. Barl, ik heb de radio’s bij de luchtsluis achtergelaten. Het lijkt me het beste dat ik jou en de radio’s bovenop de rupswagen leg, dan Mack naar de raket breng, en vervolgens jou en de radio’s naar de Bree rijd.”

Voordat iemand iets kon zeggen voegde Lackland de daad bij het woord, en het was zonder twijfel de juiste handelswijze, maar Barlennan werd bijna gek van angst.

De gepantserde hand van de man schoot uit en tilde het lichaampje van de Meskliniet op. Een ontstellend ogenblik lang voelde en zag Barlennan zich vele decimeters boven de grond zweven, voordat hij op de vlakke bovenkant van de wagen werd gelegd. Zijn scharen krabden wanhopig en vruchteloos aan het gladde metaal om meer houvast te krijgen dan zijn tientallen zuignapvoeten reeds instinctief hadden op de vlakke plaat; zijn ogen staarden met puur afgrijzen naar de leegte rondom het dak, die slechts enkele lichaamslengten van hem af was. Vele seconden lang, misschien wel een hele minuut, kon hij zijn stem niet vinden en toen hij eindelijk kon spreken kon hij niet meer worden gehoord. Hij was te ver van de microfoon bij het raam om te worden verstaan, dat wist hij uit ervaring; en op het hoogtepunt van zijn vrees bedacht hij zich dat de sirene-achtige doodskreet die hij had willen uitstoten ook door iedereen aan boord van de Bree zou worden gehoord, omdat zich daar ook een radio bevond.

En dan zou de Bree een nieuwe kapitein hebben gehad. Ontzag voor zijn moed was het enige dat zijn bemanning naar de stormachtige gebieden van de Rand had gedreven. Als dat ontzag er niet meer was had hij geen bemanning en geen schip meer, en eigenlijk ook geen leven. Voor lafaards was geen plaats op een zeeschip. En hoewel het land waar hij vandaan kwam op ditzelfde continent lag was het denkbeeld om zestigduizend kilometer langs de kust te voet af te leggen onvoorstelbaar.

Deze gedachten kwamen niet zo gedetailleerd bij hem op, maar hij voelde ze instinctief aan, en zijn instinct deed hem zwijgen terwijl Lackland de radio’s oppakte en met McLellan de wagen binnenging. Het metaal onder Barlennan trilde even toen de deur werd gesloten en een ogenblik later begon het voertuig te bewegen. En toen gebeurde er iets merkwaardigs met de niet-menselijke passagier.

Zijn angst had hem gek kunnen maken — eigenlijk had dat ook moeten gebeuren. Zijn situatie was maar nauwelijks te vergelijken met die van een mens die veertig verdiepingen boven de straat met één hand aan een raamkozijn hangt. En toch werd hij niet gek, tenminste niet in de gebruikelijke zin van het woord; zijn gedachten waren even helder als tevoren en geen van zijn vrienden zou een verandering in zijn wezen hebben kunnen ontdekken. Gedurende korte tijd had een bewoner van de Aarde die beter bekend was met Mesklinieten dan Lackland tot dusver was misschien gedacht dat de kapitein lichtelijk dronken was, maar zelfs dat ging voorbij.

En ook zijn vrees ging voorbij. Hoewel hij bijna zes lichaamslengten boven de grond reed bleef hij toch bijna kalm liggen. Hij hield zich natuurlijk wel stevig vast; later herinnerde hij zich dat hij het toen een geluk vond dat de wind bijna was gaan liggen, ook al bood het gladde metaal zeer goed houvast aan de zuignappen van zijn voeten. Het was verbazend, dat uitzicht waarvan je kon genieten — ja, hij genoot ervan — vanuit zo’n positie. Het was erg nuttig om de dingen van boven te bekijken; je kreeg zo een merkwaardig compleet beeld van een groot gebied tegelijk. Het was bijna net een kaart, en Barlennan had kaarten nog nooit eerder beschouwd als een afbeelding van een land, van bovenaf gezien.

Een gevoel van triomf dat hem bijna dronken maakte vervulde hem toen dé wagen de raket naderde en stopte. De Meskliniet wuifde vrolijk met zijn scharen naar de uitstappende McLellan toen deze zichtbaar werd in het teruggekaatste licht van de koplampen, en hij was buitensporig blij toen de man terugwuifde. De tank draaide meteen daarna naar links en zette koers naar het strand waar de Bree lag; Mack dacht eraan dat Barlennan onbeschermd was en wachtte geduldig met opstijgen tot de wagen bijna anderhalve kilometer verder was voor hij zijn machine de lucht instuurde. De aanblik van de raket terwijl hij langzaam steeg, schijnbaar zonder ergens op te steunen, dreigde even de oude vrees te doen herleven, maar Barlennan onderdrukte deze neiging uit alle macht en bleef kijken tot de raket in het licht van de ondergaande zon verdween.

Lackland zat ook te kijken, maar toen de laatste metalen glinstering verdwenen was verloor hij geen tijd meer en reed hij rechtstreeks naar de Bree. Hij stopte honderd meter van het schip vandaan, maar dit was dicht genoeg dat de verschrikte mannen op het dek hun kapitein op het dak konden zien liggen. Als Lackland was komen aandragen met Barlennans hoofd op een stok had dat minder ontsteltenis verwekt.

Zelfs Dondragmer, het intelligentste en nuchterste bemanningslid van de Bree — zijn kapitein niet uitgezonderd — stond als verlamd; en de eerste beweging die hij maakte was met zijn ogen: een verlangende blik naar de vuurstoftanks en de “schudders’ op de buitenste vlotten. Gelukkig voor Barlennan stonden de tanks aan de lijzijde van het schip, want de temperatuur lag beneden het smeltpunt van het chloor in de vaten. Als de wind wel goed was geweest had de stuurman zonder aarzelen een wolk van vuur naar de rupswagen gezonden zonder maar een ogenblik te overwegen dat zijn kapitein misschien in leven was.

Een kwaadaardig gemompel steeg op uit de voltallige bemanning toen de deur van de wagen openging en Lacklands gepantserde gestalte verscheen. Hun levenswijze van half handelaar, half zeerover, was ervoor verantwoordelijk dat er uitsluitend mannen aan boord waren die zich zonder aarzeling in een gevecht zouden storten zodra een van hen bedreigd werd; de lafaards hadden hen lang geleden reeds verlaten en de individualisten waren dood. Het enige dat Lacklands leven redde was de macht der gewoonte — hun conditionering belette hen de sprong van honderd meter te maken die de zwakste onder hen met een rukje van zijn spieren had kunnen maken. Kruipend, zoals zij hun hele leven hadden gedaan, stroomden zij de vlotten af als een rode en zwarte waterval en rukten ze over het strand op naar de machine. Lackland zag ze natuurlijk komen, maar had zo weinig idee van hun stemming dat hij zich helemaal niet haastte met Barlennan op de grond zetten nadat hij hem van het dak had getild. Toen reikte hij in het voertuig en haalde de beloofde radio’s tevoorschijn, die hij naast de gezagvoerder in het zand zette. Intussen had de bemanning begrepen dat hun kapitein levend en schijnbaar ongedeerd was. De lawine stopte in verwarring en krioelde besluiteloos rond, halverwege het schip en de rupswagen; een kakofonie van stemmen, variërend van diepe basklanken tot de hoogste tonen die de radio kon produceren, schetterde uit de luidspreker in Lacklands pantserpak. Ofschoon hij zoals hij had verteld zijn best had gedaan om de gesprekken die hij eerder had gehoord te begrijpen verstond de man geen woord van wat hij hoorde. Dat was voor zijn gemoedsrust maar goed ook; hij had al lang begrepen dat zelfs een pantsering die de Mesklinietische luchtdruk van acht atmosfeer kon weerstaan voor de scharen der Mesklinieten niet veel betekende.

Barlennan maakte een eind aan het stemmengeruis met een kreet die Lackland waarschijnlijk dwars door zijn pak heen had kunnen horen, als de weergave ervan via de radio hem niet eerst half doof had gemaakt. De kapitein wist precies wat er in zijn bemanning omging en hij wenste Lackland niet in bevroren stukjes over het strand verspreid te zien.

“Kalm, kalm!“ In werkelijkheid voelde Barlennan een weldadige warmte door zijn lichaam stromen bij de reactie van zijn bemanning op het gevaar waarin hij scheen te verkeren, maar dit was niet de juiste tijd om ze aan te moedigen, “Velen van jullie hebben allerlei kunsten uitgehaald, hier waar het gewicht zo laag is, dus jullie wisten best dat ik niet in gevaar was!“

“Maar je hebt verboden —.”

“We dachten —.”

“Je zat hoog —” De kapitein moest reeksen tegenwerpingen aanhoren. Hij onderbrak zijn mannen met: “Ik weet dat ik zulke dingen verboden heb en ik heb jullie ook verteld waarom. Wanneer we terugkeren naar gebieden met hoog gewicht waar we fatsoenlijk kunnen leven moeten we geen gewoonten gevormd hebben waardoor we zonder nadenken gevaarlijke dingen zouden kunnen doen zoals dat —”. Hij wuifde met een schaar naar het dak van de rupswagen. “Jullie weten allemaal wat een behoorlijk gewicht kan uitrichten. Maar de Vlieger weet dat niet. Hij zette me daar bovenop zoals jullie zagen dat hij mij eraf tilde; zonder erbij na te denken. Hij komt van een oord waar bijna geen gewicht is; waar hij geloof ik wel een paar maal zijn eigen lengte zou kunnen vallen zonder zich te verwonden. Dat kunnen jullie zelf zien; als hij het nodige respect had voor hoge plaatsen, hoe zou hij dan kunnen vliegen?”

De meeste van Barlennans toehoorders hadden tijdens zijn toespraak hun stompe voeten in het zand gewoeld alsof ze daardoor steviger kwamen te staan. Of ze de woorden van hun gezagvoerder volledig begrepen of zelfs maar geloofden mag betwijfeld worden; maar hun aandacht was tenminste afgewenteld van wat ze met Lackland van plan waren geweest. Opnieuw steeg er een gedempt gemompel uit hun midden op, maar nu schijnbaar meer uit verbazing dan uit woede. Alleen Dondragmer, die wat opzij van de anderen stond, zweeg, en de kapitein begreep dat hij hem een nauwkeuriger en volledig verslag zou moeten geven van wat er gebeurd was. Dondragmers fantasie was goed geschraagd door intelligentie en hij stond zich waarschijnlijk al af te vragen welke invloed Barlennans avontuur op zijn zenuwen had gehad. Dat kon tezijnertijd worden afgehandeld; de bemanning vormde een acuter probleem.

“Zijn de jachtgroepen klaar?” Barlennans stem deed het gemompel verstommen.

“We hebben nog niet gegeten,” antwoordde Merkoos ietwat aarzelend, “maar al het andere — netten en wapens — staat klaar.”

“Is het eten al klaar?”

“Binnen een dag, meneer.” Karondrasee, de kok, liep terug naar het schip zonder een bevel af te wachten.

“Don en Merkoos, jullie nemen ieder een van deze radio’s. Jullie hebben gezien hoe ik die op het schip gebruik. Alles wat je hoeft te doen is in de buurt ervan spreken. Hiermee kunnen jullie een tangbeweging uitvoeren, en die hoeft niet zo klein te zijn dat de twee leiders elkaar blijven zien. Don, ik geloof niet dat ik het van het schip af zal leiden, zoals ik eerst zei. Ik heb ontdekt dat je vanaf de bovenkant van de kruipmachine van de Vlieger over grote afstanden kunt zien, en als hij het goed vindt zal ik met hem meerijden naar het jachtgebied.”

“Maar meneer!“ Dondragmer was ontzet. “Zal dat ding niet alle wild in de buurt afschrikken? Je kunt hem op honderd meter horen aankomen en van ik weet niet hoe ver al zien. En bovendien…” Hij hield op met spreken, omdat hij niet precies wist hoe hij zijn grootste bezwaar moest formuleren. Barlennan deed het voor hem.

“Bovendien, niemand zou zich op de jacht kunnen concentreren als jullie mij zo ver boven de grond zien rijden — is dat het?” De stuurman zweeg maar zijn scharen maakten een bevestigend gebaar, dat werd overgenomen door het merendeel van de wachtende bemanning.

Even was de kapitein geneigd met ze te debatteren, maar hij begreep tijdig hoe hopeloos een dergelijke poging zou zijn. Hij kon zich het standpunt niet meer eigen maken dat hij tot voor kort met ze deelde, maar hij zag wel dat hij vroeger evenmin zou hebben willen luisteren naar wat hij nu “rede’ noemde.

“Goed Don, ik zie er van af — je hebt waarschijnlijk wel gelijk. Ik zal per radio contact met jullie houden maar onzichtbaar blijven.”

“Maar ga je toch bovenop dat ding zitten? Wat is er met je gebeurd? Ik weet wel dat een val van een paar decimeter hier aan de Rand niets betekent, maar om er nu moedwillig één uit te lokken… ik zie ook niet dat iemand het aandurft. Ik kan mij niet voorstellen dat ik bovenop dat ding zou zitten.”

“Nog niet zo lang geleden stond jij zelf bijna rechtop tegen de mast, als ik me goed herinner,” zei Barlennan droog. “Of was het iemand anders die ik de stagen boven in de mast zag controleren zonder dat hij de mast neerliet?”

“Dat was iets anders — ik stond met mijn achtereind op het dek,” antwoordde Dondragmer niet helemaal op zijn gemak.

“Je hoofd zou anders een flink eind gevallen zijn. Ik heb ook wel anderen zulke dingen zien doen. Misschien herinneren jullie je nog dat ik hierover iets gezegd heb toen we deze streken binnenzeilden.”

“Ja meneer, dat is zo. Zijn die bevelen nog van kracht, gezien…” De stuurman maakte opnieuw zijn zin niet af, maar wat hij zeggen wilde was nu nog duidelijker dan eerst, Barlennan dacht snel en diep na.

“We zullen dat bevel verder vergeten,” zei hij langzaam. “De redenen waarom ik het gevaarlijk vond zijn nog altijd van toepassing, maar als een van jullie in moeilijkheden komt als we terug zijn, dan is dat zijn eigen schuld. Gebruik voortaan zelf je verstand wat dit aangaat. Wil er nu soms iemand met me mee?”

Hun woorden en gebaren waren allemaal even negatief. Dondragmer was misschien iets minder afwijzend dan de anderen. Barlennan zou hebben gegrinnikt als hij dat had gekund.

“Maken jullie je klaar voor de jacht. Ik luister mee.” Hiermee sloot hij de vergadering. Ze kropen gehoorzaam terug naar de Bree en hun kapitein draaide zich om teneinde Lackland een zorgvuldig gekuist verslag van het gesprek te doen. Hij was een beetje afwezig, want het gesprek had hem een paar gloednieuwe ideeën gegeven die hij uit kon werken als hij meer tijd had. Maar nu wilde hij eerst nog een ritje maken op het dak.

Загрузка...