Voor Barlennan was het allesbehalve routine. De hoogvlakte was zoals die er van het begin af aan had uitgezien: droog, steenachtig, levenloos en verwarrend. Hij durfde niet ver van de rand te gaan; als hij zich tussen de rotsblokken waagde zou hij zich al gauw niet meer kunnen oriënteren. Er waren geen heuvels van enige betekenis die als herkenningspunt konden dienen, althans geen die van de grond af te zien waren. De dicht op elkaar liggende keien verborgen alles wat meer dan een paar meter weg was en lagen overal waar men keek, behalve aan de rand van de klif.
Het reizen zelf was niet zo moeilijk. De grond was vlak, afgezien van de stenen; die moesten ze gewoon vermijden. Dertienhonderd kilometer is een lange wandeling voor een mens, en nog veel langer voor een schepsel van veertig centimeter lang dat “lopen’ moet door zich als een rups voorwaarts te krullen; en het eindeloze om rotsblokken heen trekken maakte dat de werkelijk afgelegde afstand veel groter was dan dertienhonderd kilometer. Alles in aanmerking genomen konden Barlennans mensen behoorlijk snel vooruitkómen, maar er moest wel erg veel in aanmerking worden genomen.
De kapitein begon zich al ongerust te maken over de voedselvoorraad toen de tocht nog niet eens voorbij was. Hij had gedacht dat hij een ruime marge had genomen toen hij het plan bedacht, maar dat denkbeeld moest hij radicaal herzien. Telkens weer vroeg hij de menselijke wezens boven hem hoeveel verder hij nog gaan moest; soms kreeg hij direct antwoord — steeds ontmoedigend — en soms vloog de raket aan de andere kant van de planeet en kwam er antwoord van Toorey, dat hij even moest wachten op zijn plaatsbepaling. De relaisstations waren nog steeds in bedrijf, maar konden de plaats van zijn radio niet bepalen.
Pas toen de lange tocht bijna voorbij was kwam het bij hem op dat hij toch tussen de stenen door had kunnen trekken. De zon alleen had hem natuurlijk niet als gids kunnen dienen; hij cirkelde in minder dan achttien minuten rond de horizon en er zou een zeer nauwkeurige klok voor nodig zijn om de juiste koers te berekenen uit de zonnestanden. Maar de toeschouwers in de raket hadden hem op elk gewenst moment kunnen vertellen of de zon voor of achter of opzij van hem stond met betrekking tot de te volgen reisrichting. Toen hij hieraan dacht kon de overblijvende afstand even goed worden afgelegd door de rand van het plateau in het oog te houden; de klif was bijna vlak tussen het punt waar Barlennan toen was en het rendez-vous.
Er was nog wat voedsel, maar niet erg veel, toen ze eindelijk op een punt kwamen waar de mensen van de Aarde geen duidelijk onderscheid meer konden maken tussen de posities van de twee radio’s. Theoretisch was nu de volgende fase van Barlennans plan om de voedselvoorraad aan te vullen aan de beurt. Maar in de praktijk moest er eerst nog iets anders gebeuren. Barlennan had er bij het begin van de tocht al over gesproken, maar toen had niemand zich de zaak ten volle gerealiseerd. Nu werd hij ermee geconfronteerd.
De mensen van de Aarde hadden gezegd dat ze nu zo dicht bij de Bree waren als mogelijk. Dus moest er slechts honderd meter onder ze voedsel zijn; maar voordat ze stappen konden ondernemen om het naar boven te halen moest iemand — en waarschijnlijk meer dan één — over de rand kijken. Ze moesten zien waar ze zich precies bevonden ten opzichte van het schip; daarna moesten ze hijstoestellen oprichten om het voedsel op te hijsen; kortom, ze moesten honderd meter recht omlaag kijken — en afstanden konden ze uitstekend schatten.
Maar het moest gedaan worden, en tenslotte werd het ook gedaan. Barlennan was het aan zijn positie verplicht om het voorbeeld te geven.
Hij kroop — toegegeven, erg snel ging het niet — naar een punt op één meter van de rand, en richtte zijn blik op de lage heuvels en andere kenmerken van het terrein die tussen hem en de verre horizon te zien waren. Langzaam liet hij zijn blik omlaag waren naar steeds minder verre voorwerpen, todat zijn uitzicht op de diepte afgesneden werd door het stuk plateau vlak voor hem. Zonder haast keek hij op en neer om te wennen aan het zien van dingen waarvan hij al wist dat ze beneden hem waren. Toen kroop hij langzaam, langzaam vooruit om meer te zien van het landschap aan de voet van de klif. Lange tijd zag alles er hetzelfde uit, maar hij slaagde erin zijn aandacht te concentreren op de nieuwe details die hij kon zien in plaats van op het vreselijke dat hij aan het doen was. Maar eindelijk kwam de rivier in zicht, en bijna vlug schoof hij vooruit. Hij zag de oever aan de andere zijde, de plek waar de meeste jagers aan land waren gegaan nadat ze de rivier waren overgezwommen; van boven waren de sporen en de zijsporen die ze hadden achtergelaten te zien — hij had er nooit bij stilgestaan dat zoiets van zo hoog zo goed zichtbaar zou zijn.
En nu zag hij ook de oever aan deze zijde, en de plaats waar de Bree eerst gelegen had; nog iets verder — en daar lag de Bree zelf, helemaal niet veranderd, matrozen uitgestrekt op sommige vlotten of langzaam over de oever lopend. Eén ogenblik vergat Barlennan waar hij was en schoof hij nog een lus naar voren om naar ze te roepen. Daardoor kwam zijn hoofd over de rand heen.
En hij keek recht omlaag langs de klif.
Toen Lackland hem op het dak van de tank tilde dacht hij dat het de verschrikkelijkste ervaring was die hij ooit zou beleven. Maar later kon hij nimmer met zekerheid zeggen of de klif niet erger was. Barlennan wist niet hoe hij teruggekrabbeld was, en hij heeft zijn mannen nooit gevraagd of hij hulp nodig had gehad. Toen hij zich opnieuw geheel bewust was van zijn omgeving bevond hij zich veilig op twee meter van de rand, nog natrillend en onzeker van zichzelf. Het duurde dagen voor hij zijn normale persoonlijkheid en denkvermogen terughad.
Eindelijk besliste hij wat er gedaan kon en moest worden. Alles was goed gegaan zolang hij naar het schip keek; het werd pas lastig toen zijn ogen de afstand tussen hemzelf en de verre bodem konden afmeten aan de klifwand. Het waren de mensen op Toorey die dit opperden, en toen hij erover nagedacht had was Barlennan het met ze eens. Het betekende dat al het nodige gedaan kon worden; ze konden de matrozen beneden seinen geven en het touw optrekken wanneer dat nodig was, zolang ze maar niet recht langs de klifwand omlaag keken. De sleutel tot behoud van verstand en leven was dat ze hun hoofd een veilige decimeter van de rand af moesten houden.
Dondragmer had het hoofd van de kapitein in de korte tijd dat het boven de rand was verschenen niet gezien, maar hij wist wel dat de andere ploeg aan de rand van de klif was gearriveerd. Hij was door de Vliegers op de hoogte gehouden van hun vorderingen. Nu begonnen hij en zijn mannen de rand van de rotswand zeer nauwkeurig te inspecteren, terwijl de Mesklinieten daarboven een pak naar de uiterste rand schoven en het heen en weer bewogen. Eindelijk werd dit beneden opgemerkt, bijna precies boven het schip; voor hij door duizeligheid werd overmand had Barlennan nog gemerkt dat ze niet precies op de juiste plaats waren. Toen hij het sein liet geven was daar al rekening mee gehouden.
“Ja, We zien jullie,” riep Dondragmer in het Engels en het werd aan de anderen doorgegeven door een van de mannen in de raket.
De zeeman daarboven was dankbaar dat hij kon ophouden met zwaaien met het lege pak, en plaatste het zo dat het net iets over de rand uitstak. Toen trok hij zich terug op een veilige afstand. Intussen werd het meegenomen touw tevoorschijn gehaald. Eén eind werd stevig om een klein rotsblok geslagen, en Barlennan zag erop toe dat dit bijzonder zorgvuldig geschiedde; als ze het touw kwijtraakten zou iedereen op de hoogvlakte bijna zeker van honger omkomen. Toen dit tenslotte tot zijn tevredenheid was gedaan liet hij de rest van de kabel dicht bij de rand neerleggen; twee matrozen begonnen het voorzichtig over de rand te vieren. Dondragmer sloeg het gade, maar zette niemand onder het touw neer om het aan te pakken als het beneden kwam. Als boven iemand misgreep en de hele rol naar beneden kwam zou het er vlak onder niet plezierig toeven zijn, hoe licht de kabel ook was. Hij wachtte tot Barlennan rapporteerde dat de lijn helemaal uitgevierd was; toen gingen hij en de rest van de bemanning naar dè voet van de klif om het touw te zoeken.
Het overtollige stuk van het touw lag ineengestrengeld op de harde grond. Dondragmers eerste daad was het bij de grond afsnijden, het recht uitleggen en meten. Nu had hij een zeer nauwkeurige indruk van de hoogte van de klif, want tijdens het lange wachten had hij de tijd gehad om de lengten van de schaduwen zorgvuldig na te gaan. Het overtollige touw bleek niet lang genoeg te zijn om weer tot aan de rand van de klif te reiken; de stuurman haalde een ander van de Bree, controleerde of het lang genoeg was, bevestigde het aan het touw dat van de klif afhing en vertelde de Aardbewoners dat Barlennan het naar boven kon halen.
Het was zwaar werk, maar niet te zwaar voor de krachtige wezens erboven; en in een redelijk korte tijd was het tweede touw boven aangekomen en de kapitein van zijn grootste zorg bevrijd. Als er nu een kabel naar beneden gleed hadden ze nog een reserve.
De tweede last was lang niet zo makkelijk op te halen. Het was een pak vol voedsel, dat ongeveer evenveel woog als een van de zeelieden. Normaal kon een enkele Meskliniet een dergelijk gewicht op deze breedten niet tillen, en de tamelijk kleine groep van Barlennan had er de handen vol aan. Alleen door het touw telkens om een rotsblok vast te zetten en vaak te rusten slaagden ze er eindelijk in de last over de rand te hijsen, en toen het voorbij was vertoonde het touw over zijn hele lengte duidelijke sporen van slijtage door het schuren langs rotsblokken en de klifrand zelf. Daar moest natuurlijk iets aan gedaan worden en terwijl hij en zijn mannen het einde van de karige rantsoenering vierden besliste Barlennan wat er gebeuren moest. Na het feestmaal gaf hij zijn bevelen aan de stuurman.
In overeenstemming met Barlennans instructies bestonden de volgende lasten uit verscheidene masten en staken, extra touw, en een aantal katrollen van het soort dat ze gebruikt hadden om de Bree over de verre equatoriale klif te laten zakken. Hiervan werden een driepoot en een hijsinrichting gemaakt — heel voorzichtig, omdat de stukken opgehesen moesten worden om aan elkaar gebonden te kunnen worden, en het oude vooroordeel tegen massieve voorwerpen boven hun hoofd werkte weer op volle kracht. Aangezien de Mesklinieten zich nu niet ver van de grond konden oprichten gebeurde het merendeel van het vastbinden terwijl de delen plat op de grond lagen; daarna werd het geheel opgericht en in positie gebracht met behulp van andere staken als hefbomen, en met steenblokken, die met grote inspanning naar geschikte plaatsen waren gerold, als steunpunten. Een even grote groep mensen van de Aarde, onder hun eigen omstandigheden werkend, zou het werk in een uur hebben kunnen doen; het kostte de Mesklinieten vele malen langer — en geen van de toekijkende Aardbewoners kon ze dat kwalijk nemen.
De driepoot was een eind van de rand opgebouwd, en werd toen met grote moeite zo ver mogelijk vooruitgeschoven. De poten werden op hun plaats gehouden door kleine keien die de toekijkende mannen bij zichzelf kiezelstenen noemden. Dë zwaarste katrol werd zo stevig mogelijk aan het einde van een mast bevestigd, het touw werd er doorheen gehaald en de mast in positie gebracht zodat ongeveer een kwart ervan over de afgrond uitstak, voorbij de driepoot waar hij op steunde. Het andere uiteinde werd met stenen verzwaard. Met dit werk ging heel veel tijd heen, maar het bleek de moeite waard. In het begin werd er met maar één katrol gewerkt, zodat de hijsploeg steeds het volle gewicht van de lasten te hanteren kreeg; maar de wrijving was grotendeels verdwenen, en een klamp op het stuk mast dat zich op het plateau bevond vereenvoudigde het probleem van het vasthouden van de last terwijl de hijsers rustten.
Lading na lading voorraden kwam naar boven, terwijl de bemanning beneden eindeloos jaagde en viste om de stroom etenswaren te laten vloeien. Het terrein rond de takel begon een ordelijk aanzien te krijgen; de meeste zeelieden vonden tussen hun trekbeurten aan het touw tijd om tien centimeter hoge muren van stenen op te trekken rondom sommige terreintjes, zodat de omgeving geleidelijk nogal ging lijken op een van de steden in hun eigen land. Er was geen weefsel voor de daken — of liever, Barlennan verspilde er geen moeite aan om het van beneden op te halen, maar verder leken de omheinde plekken veel op thuis.
De beschikbare voorraden waren al groter dan één persoon gemakkelijk kon dragen; Barlennan was van plan voorraden aan te leggen langs de weg naar de raket. Men verwachtte niet dat de reis erheen zo lang zou duren als van de kloof tot hier, maar hun verblijf op de plek van de kreupele machine zou lang duren, en men wilde alle voorzorgen nemen om het veilig te maken. In werkelijkheid had Barlennan liever wat meer mensen op het plateau gehad, zodat hij er een paar bij de hijsinstallatie achter kon laten en de rest mee kon nemen; maar daar waren enkele praktische bezwaren aan verbonden. Een nieuwe groep mensen naar de kloof sturen, die laten beklimmen en ze dan naar de huidige standplaats op de hoogvlakte laten komen zou veel te veel tijd vergen; en aan het alternatief dacht men liever niet. Barlennan natuurlijk wel; maar een experiment van een van de bemanningsleden zorgde dat het een moeilijk onderwerp werd.
Deze zeeman, met toestemming van de kapitein, (later kreeg Barlennan er spijt van dat hij die gegeven had), en nadat hij de bemanning beneden had gewaarschuwd, rolde een kogelvormige steen naar de rand en gaf hem een zet. De gevolgen waren interessant, zowel voor de Mesklinieten als de Aardbewoners. De laatsten konden niets zien, omdat de enige kijkradio aan de voet van de klif nog steeds aan boord van de Bree was en te ver van het trefpunt om een goed beeld te kunnen doorgeven; maar ze hoorden het even goed als de Mesklinieten. In feite zagen ze het ook bijna even goed; want zelfs voor de Mesklinieten verdween de steen eenvoudig. Er klonk een korte toon als van een brekende vioolsnaar toen hij de lucht doorkliefde, een fractie van een seconde later gevolgd door een felle slag toen hij de aarde raakte.
Gelukkig kwam hij op harde, enigszins vochtige grond terecht in plaats van op een andere steen; in dat geval was er een grote kans dat iemand gedood zou zijn door rondvliegende splinters. De botsing met een snelheid van anderhalve kilometer per seconde sloeg een cirkelgolf in de grond dié zich te snel voor het oog uitbreidde, maar na een onderdeel van een seconde bevroor hij zodat er een krater met verhoogde rand achterbleef die het diepe gat omgaf dat het projectiel in de aarde had geboord.
Langzaam groepten de zeelieden er omheen en keken ze naar de stomende aarde; toen verwijderden ze zich tegelijk van de voet van de klif. Het duurde een poos voor ze de indruk die de proefneming op ze gemaakt had van zich af konden zetten.
Toch wilde Barlennan boven meer mensen hebben; en hij was er de man niet naar om een plan op te geven uit vrees dat het niet lukken zou. Op een dag opperde hij het plan voor een lift, werd beloond met de verwachte doodse stilte, maar bleef met regelmatige tussenpozen terugkomen op het onderwerp terwijl het werk voortging. Zoals Lackland al lang geleden had gemerkt was de kapitein iemand met veel overredingskracht. Het was jammer dat hij zich in zijn eigen taal inspande, want de Aardlingen zouden met veel plezier geluisterd hebben naar Barlennans buitengewoon gevarieerde en originele argumenten, en genoten hebben van de verandering die over zijn luisteraars kwam, van absolute weigering naar een overweging van het plan, via tegenstribbelend luisteren naar ongaarne gegeven toestemming. Ze zijn nooit enthousiaste medestanders van het denkbeeld geworden, maar Barlennan rekende ook niet op wonderen.
Het is heel goed mogelijk dat zijn succes niet alleen aan zijn eigen inspanningen te danken was. Dondragmer wilde er namelijk heel graag bij zijn als de raket bereikt werd, en hij had zich erg ongelukkig gevoeld toen hij bevel kreeg mee te gaan met de groep die naar het schip terugging, hoewel zijn ingeboren afkeer van mensen die bezwaar maken tegen bevelen hem ervan had weerhouden zijn gevoelens te tonen. Nu er een kans scheen te bestaan om weer bij de actieve groep, zoals hij het zag, terug te komen, vond hij het veel makkelijker dan anders het geval zou zijn geweest om zichzelf te overtuigen dat het echt niet zo erg was om aan een touw langs een klifwand omhoog getrokken te worden. In elk geval, redeneerde hij, als het touw brak zou hij het nooit merken. Hij was dus de eerste medestander van de kapitein aan de voet van de klif; en toen zijn matrozen merkten dat hun eerste officier van plan was het eerst te gaan, en dat hij zelfs graag scheen te willen gaan, verdween het grootste deel van hun natuurlijke tegenzin. De automatische relais waren gereed gekomen en Barlennan kon thans rechtstreeks met de andere groep spreken, zodat de volle kracht van zijn persoonlijkheid in het strijdperk kwam.
Het resultaat was dat er een klein houten platform werd gemaakt met een gesloten, lage reling — een idee van Dondragmer — die de passagier zou beletten omlaag te kijken als hij er eenmaal inzat. Het geheel was opgehangen in een strop die het horizontaal zou houden; dit was te danken aan de hijservaring aan de evenaar.
Nadat alle touwen en knopen nauwkeurig beproefd waren met een nummertje touwtrekken dat de menselijke toeschouwers veel belang inboezemde werd het platform tot vlak onder de hijsinrichting gesleept en aan de hoofdkabel vastgemaakt, Op verzoek van de stuurman werd het touw boven wat gevierd, en de laatste knoop even grondig beproefd als de andere; toen hij overtuigd was dat alles veilig was klom Dondragmer op het platform, bracht het laatste stuk van de reling op zijn plaats en gaf het sein om te hijsen. De radio van het schip was erheen gesleept zodat Barlennan de stuurman rechtstreeks ontving. Hij voegde zich bij zijn mannen aan de hijskabel.
Slingeren gebeurde hier praktisch niet; Dondragmer herinnerde zich hoe onplezierig dat de laatste keer dat hij in een takel had gezeten geweest was. Hier was de wind, hoewel hij nog steeds constant langs de klif blies, niet in staat de slinger waarvan Dondragmer deel uitmaakte merkbaar opzij te duwen; de trekkabel was te dun dat de wind er houvast op kon krijgen, en het gewicht dat eraan hing was veel te groot om makkelijk in beweging te krijgen. Dit was een geluk, en niet alleen met het oog op het comfort; als er door een of andere oorzaak een slingering ontstond zou de periode ervan in het begin ongeveer een halve seconde hebben bedragen, en naarmate de last hoger kwam afneinen tot een waarde die bijna overeenkwam met een geluidstrilling, en dit zou de stellage aan de top bijna zeker van zijn voetstuk hebben gerukt.
Dondragmer bezat een praktische, ongecompliceerde intelligentie en hij deed geen poging tijdens het hijsen van het uitzicht te genieten. Integendeel, hij hield zijn ogen stijf dicht, en schaamde zich er niet voor. De tocht leek natuurlijk eindeloos; in werkelijkheid duurde hij ongeveer zes dagen. Barlennan liet het hijsen telkens staken om de installatie en de verankering te inspecteren, maar alles bleek in orde te zijn. Eindelijk verscheen dan het platform boven de rand van de klif en kwam de strop tegen de katrol aan, zodat verder optrekken onmogelijk was. De zijkant van de lift was maar enkele centimeters van de klif af; het platform was lang en smal, net als de Mesklinieten, en een duw met een stok tegen een einde deed het andere eind boven de vaste grond draaien. Dondragmer, die bij het horen van stemmen zijn ogen had geopend, kroop er dankbaar af en weg van de rand.
Nog voor Barlennan dat kon doen kondigde de toekijkende Lackland zijn veilige aankomst aan de wachtende matrozen beneden aan, waar zijn woorden meteen vertaald werden door iemand die wat Engels kende. Ze waren opgelucht, op zijn zachtst gezegd; ze hadden het platform wel zien aankomen, maar ze wisten totaal niet in welke toestand de passagier verkeerde. Barlennan maakte gebruik van hun opluchting door de lift zo snel mogelijk weer omlaag te sturen om een tweede man op te halen.
Het hijsen verliep geheel zonder ongelukken; in totaal ging de lift tien keer op en neer voor Barlennan besliste dat er beneden niet meer mensen gemist konden worden zonder dat het voor de achterblijvers te moeilijk werd om voor de bevoorrading te zorgen.
Maar de spanning was nu verdwenen en opnieuw kregen mensen en Mesklinieten het gevoel dat ze aan de laatste etappes van de tocht bezig waren.
“Als je ongeveer twee minuten wacht, Barl,” gaf Lackland de inlichting door die hem door een van de computers was verstrekt, “zal de zon precies in de richting staan die jullie moeten volgen. We hebben jullie gezegd dat we de plaats van de raket niet nader kunnen bepalen dan op tien kilometer; we zullen jullie naar het midden van het gebied loodsen waarin hij staat, en van daaruit zullen jullie zelf moeten zoeken. Als het terrein maar enigszins lijkt op waar jullie nu zijn vrees ik dat het nogal moeilijk wordt.”
“Daar heb je waarschijnlijk gelijk in, Charles. Maar ik geloof dat we dat probleem wel oplossen; tot nog toe hebben we ze allemaal opgelost — vaak met jullie hulp, dat moet ik toegeven. Staat de zon al goed?”
“Een moment — nu! Is er ergens in de verte iets dat je kunt gebruiken om je richting te bepalen tot de zon er weer is?”
“Ik ben bang van niet. We zullen het moeten proberen, en elke dag corrigeren.”
“Dat is zo’n beetje als navigeren zonder dat je de wind en de stromingen kent, maar het moet maar. Telkens als we jullie positie bepalen zullen we de koers opnieuw uitzetten. Veel geluk!“