20 De vlucht van de Bree

Een glanzend skelet van metaal rees twee en een halve meter boven de vlakke top van een berg van aarde en steen uit. Een aantal Mesklinieten was druk bezig aan de volgende rij platen waarvan de bovenste klinken net waren blootgelegd. Anderen veegden de net weggekrabde aarde en kiezelstenen naar de rand van de berg. Nog weer anderen liepen af en aan langs een goed gemarkeerde weg die de woestijn inleidde; de aankomenden trokken platte wagens op wielen voort die beladen waren met voorraden, terwijl de meeste vertrekkenden soortgelijke lege wagentjes meetrokken. Het tafereel was vol leven en beweging; bijna iedereen scheen een bepaalde taak te hebben. Er waren nu twee radiotoestellen te zien, een op de berg, waar een Aardbewoner vanuit zijn verre observatiepost leiding gaf aan het demontageproces, en het andere op enige afstand daarvan.

Dondragmer was bij het tweede toestel in een levendig gesprek gewikkeld met het verre wezen dat hij niet kon zien. De zon cirkelde nog eindeloos rond maar daalde nu heel geleidelijk, en zwol daarbij heel, heel langzaam.

“Ik geloof,” zei de stuurman, “dat het erg moeilijk gaat worden om te controleren wat je ons over het buigen van licht hebt verteld. Terugkaatsing kan ik begrijpen; de spiegels die ik van de metalen platen van de raket heb gemaakt hebben me dat heel duidelijk gemaakt. Het is erg jammer dat het toestel waar je ons de lens uit liet halen gevallen is; we hebben niets dat op jullie glas lijkt.”

“Zelfs een redelijk groot stuk van de lens is al voldoende, Don,” zei de stem uit de radio. Het was niet de stem van Lackland: hij had gemerkt dat hij een goede leraar was, maar soms gaf hij de microfoon over aan een specialist. “Elk stuk ervan kan het licht buigen en zelfs een beeld vormen — wacht, dat komt later wel. Probeer te vinden wat er over is van dat stuk glas, Don, als jullie zwaartekracht het tenminste niet heeft verpulverd toen het toestel neerkwam.” Dondragmer keerde zich met een woord van instemming van de radio af, maar draaide zich meteen weer om toen hij iets anders bedacht.

“Misschien kun je ons vertellen waarvan dit “glas’ gemaakt is en of er erg veel hitte voor nodig is. Wij hebben flink hete vuren, weet je. Ook is er nog het materiaal waar de Kom in het dek van de Bree mee is afgedekt — ik geloof dat Charles het ijs noemde. Zou dat gebruikt kunnen worden?”

“Ja, ik weet van jullie vuren, hoewel ik niet begrijp hoe je in een atmosfeer van waterstof planten kunt verbranden, zelfs al zijn ze met wat vlees gemengd. Wat het laatste aangaat, ijs is zeker bruikbaar als je er wat van kunt vinden. Ik weet niet waar het zand in jullie rivieren van gemaakt is, maar je kunt proberen het in een erg heet vuur te smelten en dan kijken wat er gebeurt. Maar ik garandeer niets. Ik zeg alleen dat op Aarde en de andere planeten die ik ken met gewoon zand een soort glas geproduceerd kan worden, dat belangrijk beter wordt door toevoeging van andere bestanddelen. Maar ik zie echt niet hoe ik die bestanddelen moet beschrijven of hoe ik moet aanduiden waar je ze vinden kunt.”

“Dank je; ik zal iemand het met vuur laten proberen. Intussen ga ik een stuk van die lens zoeken, maar ik denk dat de klap bij het vallen er weinig van heeft overgelaten. We hadden het toestel niet zo dicht bij de rand van de heuvel uit elkaar moeten halen; het ding dat je een “cilinder’ noemde rolde veel te vlot.”

De stuurman liep opnieuw weg van de radio, en kwam even later Barlennan tegen.

“Het is bijna tijd voor jouw wacht om het werk aan de platen over te nemen,” zei de kapitein. “Ik ga naar de rivier. Is er nog iets dat je voor je werk nodig hebt?”

Dondragmer vertelde wat hij over zand had gehoord.

“Je kunt het kleine beetje dat ik nodig heb wel meebrengen, denk ik, zonder dat je het vuur te heet moet opstoken; of was je van plan met een volle lading terug te komen?”

“Nee; ik maak deze tocht voornamelijk voor mijn plezier. Nu de lentewind is gaan liggen en we weer briesjes van alle mogelijke kanten gaan krijgen lijkt een beetje oefening in het navigeren me wel nuttig. Wat heb je tenslotte aan een kapitein die zijn schip niet kan besturen?”

“Precies. Hebben de Vliegers je verteld waar de machines op dit dek voor zijn?”

“Zo ongeveer wel, maar als ik echt overtuigd was dat er een gebogen ruimte bestaat zou ik hun uitleg makkelijker kunnen slikken. Ze eindigden weer met de bekende kreet dat woorden eigenlijk niet voldoende zijn om het te beschrijven. Wat anders kun je gebruiken dan woorden, in de naam van de Zonnen?”

“Ik heb er ook al over nagedacht; ik geloof dat het ook weer een aspect is van de hoeveelheidscode die ze wiskunde noemen. Ik houd zelf het meest van mechanica; daar kun je meteen wat mee doen.” Hij wuifde met een arm naar een van de wagentjes en met een andere naar de plek waar de differentiaalkatrol lag.

“Dat is waar. We hebben een hoop om mee naar huis te nemen — en sommige dingen kunnen we beter niet te snel bekend maken.” Hij gebaarde naar wat hij bedoelde, en de stuurman beaamde dit nuchter. “Maar er is niets dat ons weerhoudt om er nu mee te spelen.” De kapitein liep weg en Dondragmer keek hem na met een mengsel van ernst en vermaak. Hij wou dat Reejaaren hier was; hij had nooit veel opgehad met de eilander, en nu zou hij misschien minder overtuigd zijn dat de bemanning van de Bree uitsluitend uit leugenaars bestond.

Dergelijke overpeinzingen waren echter tijdverlies. Hij had werk te doen. Platen van het metalen monster trekken was minder leuk dan horen hoe hij proeven moest doen, maar hun helft van de overeenkomst moest worden nagekomen. En hij liep de heuvel op terwijl hij zijn wacht naar zich toeriep.

Barlennan liep door naar de Bree. Die stond al gereed, met twee matrozen aan boord en het vuur op de goede temperatuur. Het enorme uitspansel van glinsterend, bijna doorzichtig weefsel maakte hem vrolijk: net als de stuurman dacht hij aan Reejaaren, maar hij wilde de reactie van de tolk zien als deze zag waarvoor zijn materiaal gebruikt werd. Vertrouw niet op naden, nota bene! Barlennans mensen wisten ook wel iets, ook zonder vriendelijke Vliegers om ze te helpen. Hij had zijn zeilen al met het spul versteld voor ze tienduizend kilometer van het eiland van de zweefvliegers vandaan waren, en zijn naden hadden het zelfs gehouden toen ze voor de opening van de vallei van de wind lagen.

Hij gleed door de opening in de reling, maakte die stevig achter zich dicht en blikte even in de vuurhaard, die bekleed was met metaalfolie uit een condensator die de Vliegers welwillend hadden geschonken. Al het touwwerk scheen strak en stevig te zijn; hij knikte naar de bemanning. Een van hen wierp nog een paar stukken hout op het gloeiende, vlamloze vuur in de haard; de ander gooide de meertouwen los.

Rustig, zijn dertien meter brede bol van weefsel strakgespannen door de hete lucht, steeg de nieuwe Bree op van de hoogvlakte en dreef hij op de lichte bries in de richting van de rivier.

Загрузка...