14 Het nadeel van holle boten

Men had Barlennan gedurende zijn ontwikkelingsjaren diverse malen verteld dat hij zich op een goede dag al pratend zulke moeilijkheden op de hals zou halen dat hij zich er niet meer uit zou kunnen praten. Op verschillende tijdstippen in zijn latere loopbaan was deze voorspelling wel heel dicht bij vervulling gekomen, en telkens had hij zich voorgenomen in de toekomst beter op zijn tong te passen. Zo dacht hij ook nu, terwijl hij zich tegelijk verongelijkt voelde omdat hij niet wist wat hij nu precies had gezegd dat zijn leugenachtigheid aan de eilander had verraden. Hij had ook geen tijd om hierover na te denken: er moest iets gebeuren, en hoe sneller hoe beter. Reejaaren had al bevelen geschreeuwd naar de vliegtuigen om de Bree aan de grond te nagelen als hij het waagde zich naar open zee te begeven, en de katapulten op het strand schoten meteen extra machines de lucht in ter versterking van het aantal dat al vloog. De wind kwam van zee onder zo’n hoek dat hij omhoog boog tegen de verre wand van de fjord, en de vliegers konden dus net zo lang boven blijven als ze wilden. Barlennan had van de mensen geleerd dat ze waarschijnlijk niet erg hoog konden komen — maar wel hoog genoeg om nauwkeurig met projectielen te smijten — omdat ze aangewezen waren op de opwaartse stromingen die de oceaangolven veroorzaakten; maar het schip was nog ver van de zee vandaan waar ze van dergelijke stromingen afhankelijk zouden zijn. Hij had al eens aan den lijve ondervonden hoe nauwkeurig ze konden speerwerpen, en hij zette dadelijk het idee uit zijn hoofd dat hij op zijn laveertalent kon vertrouwen om zijn schip te redden.

Zoals zo vaak gebeurde nam een lid van de bemanning het initiatief terwijl hij nog bij zichzelf overlegde wat hij het best kon doen, Dondragmer pakte de kruisboog die ze van Reejaaren hadden gekregen, legde er een pijl op, en had het wapen schietklaar met zo’n snelheid dat hij zich onmogelijk alleen met het hijsproject had kunnen bezighouden. Hij draaide het wapen naar het land toe, liet het op zijn enige poot rusten, en richtte op de tolk.

“Stop, Reejaaren, je gaat de verkeerde kant uit.” De eilander bleef staan. De vloeistof druppelde van zijn lange lichaam toen hij zijn voorstuk omdraaide naar het schip om te kijken wat de stuurman bedoelde. Diens plannen waren duidelijk genoeg, maar een ogenblik lang scheen hij niet geheel zeker van de juiste handelwijze.

“Als Je wilt gokken dat ik waarschijnlijk zal missen omdat ik nog nooit een van deze dingen heb gehanteerd, ga dan je gang maar. Ik wil het zelf ook wel eens weten. Als je niet razendsnel deze kant op komt reageer ik alsof je een poging doet om te ontsnappen. Vooruit!“ Het laatste woord was een brullende snauw die de tolk zijn besluiteloosheid deed vergeten. Hij was blijkbaar niet geheel overtuigd van de incompetentie van de stuurman; hij draaide zich weer om, ging de baai weer in, en zwom naar de Bree. Als hij er al aan dacht zich te verbergen door onder water te duiken, dan miste hij kennelijk de moed om het te proberen. Bovendien was het methaan hier maar een paar centimeter diep, zelfs daar waar het schip lag, zodat het hem niet zou beschermen tegen een pijl die werd afgeschoten met voldoende kracht om acht centimeter diep in hout te dringen, na het afleggen van een weg van veertig meter onder zeven g. Hij dacht natuurlijk niet in getallen, maar hij wist heel goed wat die projectielen vermochten.

Hij klom aan boord, trillend van woede en angst. “Denk je dat dit je zal redden?” vroeg hij. “Je hebt het alleen maar erger voor jezelf gemaakt. De vliegers laten in ieder geval hun speren vallen als je probeert weg te varen, of ik aan boord ben of niet.”

“Jij gaat ze bevelen dat ze dat niet doen.”

“Ze zullen mijn bevelen niet gehoorzamen als ze zien dat ik in jullie macht ben; dat zou je moeten weten als je ook maar iets van legers afwist.”

“Ik heb nooit veel met soldaten opgehad,” antwoordde Barlennan. Hij had het initiatief hernomen, zoals hij gewoonlijk deed als de zaken. eenmaal een bepaalde wending hadden genomen. “Maar voorlopig zal ik je geloven. We zullen je hier gewoon moeten vasthouden tot die dwaasheid dat wij aan land moeten gaan is afgelopen — tenzij wij in de tussentijd kunnen afrekenen met die vlieger van je. Het is jammer. dat we geen modernere bewapening hebben meegenomen naar deze onderontwikkelde streken.”

“Schei toch uit met die onzin,” zei de gevangene. “Jullie hebben niets meer dan die andere wilden in het zuiden. Ik geef toe dat je ons een tijd voor de gek hebt gehouden, maar je hebt je daarnet verraden.”

“En wat heb ik dan gezegd waardoor jij denkt dat ik loog?”

“Ik zie geen reden om je dat te vertellen. Het feit dat je het nog niet weet bewijst dat ik gelijk had. Het zou beter voor je zijn geweest als je ons niet zo compleet voor de gek had gehouden; dan waren wij voorzichtiger geweest met geheime gegevens en dan zou je niet zoveel te weten zijn gekomen dat we jullie moeten vernietigen.”

“En als jij die laatste opmerking niet had gemaakt had je ons misschien tot overgave kunnen overhalen,” mengde Dondragmer zich in het gesprek, “hoewel ik moet toegeven dat dat niet waarschijnlijk is. Kapitein, ik wed dat je gestruikeld bent over wat ik je al die tijd al heb gezegd. Het is te laat om daar nu nog iets aan te doen. De kwestie is, hoe raken we die vervelende vliegtuigen kwijt? Ik zie geen schepen om ons zorgen over te maken, en de mensen op het strand hebben alleen de kruisbogen van de vliegtuigen die aan de grond stonden. Ik denk dat ze het voorlopig aan de vliegers overlaten.” Hij ging over op het Engels. “Herinner jij je of je iets gehoord hebt van de Vliegers dat ons zou helpen om van die vliegers af te komen?” Barlennan vertélde dat ze op open zee niet onbeperkt hoog konden vliegen, maar geen van beiden zag wat ze daar op dit moment aan hadden.

“We zouden met de kruisboog kunnen werken.” Barlennan stelde dit voor in zijn eigen taal en de tolk lachte smadelijk. Krendoranic, de munitie-officier van de Bree, die net als de rest van de bemanning aandachtig had geluisterd, dacht daar minder geringschattend over. “Laten we dat doen,” viel hij fel uit. “Er is iets dat ik al wil proberen sinds we bij dat rivierdorp waren.”

“Wat dan?”

“Ik geloof dat ik daar niet over moet spreken terwijl onze vriend luistert. In plaats daarvan zullen we het hem laten zien, als je wilt.” Barlennan aarzelde even maar gaf toen toestemming.

Hij keek ietwat zorgelijk toen Krendoranic een van de vuurkisten opende, maar de officier wist wat hij deed. Hij haalde er een klein pakje uit dat in een lichtdicht materiaal was gewikkeld, wat aantoonde waarmee hij zich althans een deel van de tijd had beziggehouden sinds ze het dorp van de rivierbewoners verlieten.

Het pakje was min of meer rond, en kennelijk bestemd om met de arm gegooid te worden; zoals alle anderen was ook Krendoranic zeer onder de indruk gekomen van de mogelijkheden van de nieuwe kunst van het gooien; nu ontwikkelde hij zijn denkbeeld nog een stap verder. Hij bond het pakje stevig vast aan een van de pijlen, wikkelde een stuk goed om pakje en pijlschacht en knoopte het aan beide zijden goed vast. Toen legde hij de pijl op de boog. Plichtsgetrouw had hij zich met het wapen vertrouwd gemaakt in de korte tijd dat ze het bezaten, en hij twijfelde niet aan zijn vermogen om een stilstaand doel op een redelijke afstand te raken; van bewegende voorwerpen voelde hij zich niet zo zeker, maar de vliegtuigen konden alleen snel draaien als zij eerst scherp kantelden, en dat zou hem waarschuwen voor koerswijzigingen.

Op zijn bevel kwam een van de matrozen die tot zijn vlammenwerperploeg behoorden met het ontstekingstoestel naast hem staan. Toen kroop hij, tot intens misnoegen van de Aardbewoners, naar de naastbijzijnde radio en zette de poot van de boog er bovenop om zichzelf en het wapen te steunen bij het omhoog richten. Hierdoor was het voor de menselijke toeschouwers absoluut onmogelijk om te zien wat er gebeurde, want de radio’s waren zo opgesteld dat ze van een centraal punt uit rondom zich konden kijken, en geen ervan bestreek de andere.

Nu vlogen de vliegtuigen op dat ogenblik nog tamelijk laag over, ongeveer vijftien meter boven de baai en recht over de Bree, zodat ze op elk gewenst moment met bombarderen konden beginnen. Zelfs een veel minder geoefend schutter dan de munitie-officier kon dus nauwelijks missen. Toen een van de machines overkwam blafte hij een bevel naar zijn hulp en begon hij het tuig zorgvuldig te volgen. Op het moment dat hij zeker was dat hij goed mikte riep hij een bevel en de hulp hield zijn aansteker tegen het pakje op de langzaam opkomende pijlpunt. Toen het contact gemaakt was drukten Krendoranics scharen op de trekker en een rookspoor gaf de baan van het projectiel door de lucht aan.

Krendoranic en zijn hulp doken razendsnel terug naar het dek en renden naar de windzijde om buiten bereik van de rook te komen die bij het aansteken ontstaan was; de matrozen die zich aan lijzijde van de plaats van afvuren bevonden sprongen opzij. Toen ze zich eindelijk veilig waanden was de activiteit in de lucht voorbij. De pijl had zijn doel bijna totaal gemist; de schutter had de snelheid van zijn doelwit onderschat. De pijl had de romp bijna helemaal achteraan getroffen en het pakje chloorpoeder brandde er met veel animo. De vuurwolk vrat zich snel naar het achtereinde van het vliegtuig en liet een spoor van rook achter dat de achterop komende machines niet probeerden te ontwijken. De bemanning van het getroffen toestel had geen last van de dampen, maar in een paar seconden waren de staartroeren verbrand. De neus van het zweefvliegtuig zakte en het toestel streek neer op het strand. Piloot en bemanning sprongen eruit vlak voor het de grond raakte. De twee machines die door de rook waren gevlogen werden stuurloos zodra de zoutzuurdampen het personeel bedwelmden, en beide machines gleden de baai in. Alles bij elkaar was het een van de roemrijkste luchtafweerschoten uit de geschiedenis.

Barlennan wachtte niet tot het laatste slachtoffer neergehaald was maar beval de zeilen te hijsen. De wind werkte tegen, maar het water was diep genoeg voor de zwaarden en hij begon de fjord uit te laveren. Eén ogenblik leek het erop dat de mannen aan het strand hun kruisbogen op het schip zouden afschieten, maar Krendoranic had een tweede van zijn vreselijke projectielen klaargemaakt en richtte zijn boog op het strand; dit gebaar alleen al zond ze rennend op de vlucht — bovenwinds; voor het merendeel waren het verstandige wezens.

Reejaaren had in stilte toegekeken, terwijl zijn lichaamshouding verslagenheid uitdrukte. Er waren nog zweefvliegtuigen in de lucht en sommige klommen alsof ze van grote hoogte een duikvlucht wilden ondernemen; maar hij wist heel goed dat de Bree betrekkelijk veilig was voor dergelijke pogingen, hoe goed de bemanningen ook konden richten. Een van de zweefvliegtuigen probeerde het inderdaad, van een hoogte van honderd meter, maar een langs hem heenschietend rookspoor verijdelde een goed gericht schot en verder werden er geen pogingen ondernomen. De machines vlogen in grote cirkels rond maar zorgden ervoor buiten schot te blijven, terwijl de Bree zich door de fjord heen naar zee bewoog.

“Wat voor de donder is er toch gebeurd, Barl?” Lackland kon zich niet langer bedwingen. Nu de menigte op het strand op een flinke afstand was gekomen leek het hem veilig om te spreken. “Ik heb me er niet mee bemoeid uit angst dat de radio’s je plannen zouden bederven, maar laat ons alsjeblieft weten wat je allemaal gedaan hebt.”

Barlennan gaf een kort overzicht van de voorvallen van de laatste paar honderd dagen, en vermeldde de gesprekken die de toekijkers niet hadden kunnen volgen. Het verslag duurde de hele nacht en bij zonsopgang bevond het schip zich bijna aan de mond van de fjord. De tolk had geschokt en verslagen naar het gesprek tussen de kapitein en de radio geluisterd: hij nam aan, en terecht, dat de eerste de resultaten van zijn spionnage doorgaf aan zijn meerderen, hoewel hij niet begreep hoe dit dan in zijn werk ging. Met het aanbreken van de dag vroeg hij aan land te worden gezet, op een toon die radicaal verschilde van alle andere die hij tot dusver had aangeslagen. Barlennan, die medelijden kreeg met een schepsel dat waarschijnlijk nooit eerder in zijn leven een gunst had gevraagd van iemand van een andere mogendheid, liet hem op vijftig meter van het strand overboord gaan. Lackland zag de eilander met enige opluchting in zee duiken; hij kende Barlennan tamelijk goed, maar wist toch niet precies wat deze onder de gegeven omstandigheden juist oordeelde.

“Barl,” zei hij na enkele ogenblikken stilte, “geloof je dat je een paar weken lang de moeilijkheden uit de weg kunt gaan, totdat wij hier onze zenuwen en onze spijsvertering weer gekalmeerd hebben? Iedere keer dat de Bree wordt opgehouden wordt iedereen op deze maan tien jaar ouder.”

“En wie heeft mij deze moeilijkheden bezorgd?” vroeg de Meskliniet. “Als ik niet de raad had gekregen beschutting te zoeken tegen een zekere storm — die ik achteraf veel beter op zee had kunnen ondergaan — had ik deze vliegtuigmakers nooit ontmoet. Ik kan niet zeggen dat ik er veel spijt van heb; ik heb een hoop geleerd en ik weet dat een deel van jouw vrienden het schouwspel niet hadden willen missen. Van mijn standpunt uit is deze tocht tot nu toe nogal saai geweest; de paar ontmoetingen die we gehad hebben zijn heel tam verlopen en hebben een verrassende winst opgeleverd.”

“Waar hou jij eigenlijk meer van, avontuur of geld?”

“Ja, dat weet ik eigenlijk niet. Af en toe begin ik aan iets omdat het me interessant lijkt; maar uiteindelijk ben ik het blijst als ik er iets aan overhoud.”

“Concentreer je dan alsjeblieft op wat je met deze tocht gaat verdienen. Als dat helpt zullen wij honderd of duizend scheepsladingen verzamelen van die specerijen die je net verkocht hebt, en ze opslaan waar de Bree overwinterd heeft; dat hebben we er graag voor over als je de gegevens maar verzamelt die wij nodig hebben.”

“Bedankt, maar ik reken erop dat ik genoeg winst ga maken. Jij zou nog alle plezier uit het leven halen.”

“Ik was al bang dat je er zo over zou denken. Vooruit dan maar, ik kan je geen bevelen geven, maar onthoud alsjeblieft wat dit voor ons betekent.”

Barlennan stemde toe, min of meer oprecht, en stuurde zijn schip opnieuw richting zuiden. Enige dagen lang was het eiland dat ze net verlaten hadden achter hen nog zichtbaar, cn vaak moesten ze van koers veranderen om andere eilanden te ontwijken. Een paar maal zagen ze zweefvliegtuigen over de golven scheren op weg van het ene eiland naar net andere, maar die beschreven telkens een wijde boog om het schip. Kennelijk verspreidde het nieuws zich snel onder deze mensen. Tenslotte zonk het laatste stukje land onder de horizon, en de menselijke waarnemers zeiden dat er vooruit verder geen land lag — met het huidige heldere weer was het makkelijk om de positie van het schip goed te bepalen. Bij een zwaartekracht van ongeveer veertig gaven ze het schip een meer zuidoostelijke koers om de landmassa te ontlopen die volgens Reejaaren ver naar het oosten lag. Eigenlijk volgde het schip een betrekkelijk nauwe doorgang tussen twee grote zeeën, maar de straat was veel te breed om de oevers van het schip af te zien.

Eén klein incident deed zich voor toen ze een eind de nieuwe zee waren opgevaren. Bij ongeveer zestig g begon de kano, die nog altijd trouw aan het einde van zijn kabel volgde, zichtbaar dieper te liggen. Terwijl Dondragmer zijn beste “heb ik het niet gezegd’ gezicht zette en bleef zwijgen, werd het vaartuigje naar de achtersteven getrokken en onderzocht. Er lag vrij veel methaan op de bodem, maar toen de boot was uitgeladen en aan boord getrokken voor inspectie was er geen lek te vinden. Barlennan concludeerde dat buiswater er de schuld van was, hoewel het vocht veel helderder was dan dat van de oceaan. Hij liet de kano in zee terugzakken en laadde hem weer vol, maar gaf een matroos opdracht hem om de paar dagen na te kijken en indien nodig leeg te hozen. Dit bleek een aantal dagen te helpen; de kano lag steeds mooi hoog wanneer hij net was geleegd, maar de snelheid waarmee hij volliep werd steeds groter. Nog tweemaal werd hij aan boord gehesen voor onderzoek, maar zonder resultaat; Lackland, die per radio om advies werd gevraagd, kon geen verklaring geven. Hij opperde dat het hout misschien poreus was, maar in dat geval zou hij van het begin af aan hebben moeten lekken.

Het hoogtepunt kwam bij meer dan tweehonderd g, toen ze meer dan een derde van de zeereis hadden afgelegd. De dagen werden langer nu de lente vorderde en de Bree steeds verder van zijn zon kwam; de zeelieden ontspanden zich naar rato. De man die voor het hozen moest zorgen lette dus niet zo erg op toen hij de kano naar de achterste vlotten trok en aan boord stapte. Vlak daarop werd hij goed wakker. De kano kwam natuurlijk iets dieper te liggen toen hij instapte; en doordat hij dieper zonk gaf het veerkrachtige hout van de zijwanden iets mee. Door het meegeven van de wanden zonk de kano iets dieper — daardoor gaven de wanden nog meer mee — en daardoor zonk de kano nog wat dieper weg — enzovoort.

Zoals alle kettingreacties voltrok ook deze zich binnen een opmerkelijk korte tijd. De matroos had nauwelijks tijd om te voelen dat de wanden van de kano naar binnen drukten toen het hele vaartuig zonk en de druk van buiten werd opgeheven. Een groot genoeg deel van de lading was dichter dan methaan zodat de kano zonk, en de matroos merkte dat hij zwom waar hij had verwacht te zullen varen. De kano zonk zo diep als zijn sleeptouw toeliet, en remde de Bree met zo’n ruk af dat de hele bemanning het voelde. De matroos klom weer aan boord van de Bree en legde uit wat er gebeurd was. De voltallige bemanning, behalve degenen die elders bezigheden hadden, rende naar de achtersteven en spoedig was het sleeptouw met de verdronken kano aan het einde ervan opgehaald. Met enige moeite werden de kano en dat deel van de lading dat goed vastgebonden was geweest aan boord gehesen, en werd een van de radio’s erop gericht. Het vaartuigje zelf werkte niet erg verhelderend: dankzij de geweldige veerkracht van het hout had de kano zelfs dit platdrukken overleefd. Hij had zijn oorspronkelijke vorm weer terug, en lekte nog steeds niet. Dit laatste werd vastgesteld toen hij opnieuw van zijn lading was verlost.

Toen Lackland hem inspecteerde schudde hij zijn hoofd: hij had er geen verklaring voor. “Vertel me precies wat er gebeurd is — wat iedereen die iets heeft gezien precies zag.”

De Mesklinieten voldeden aan dit verzoek. Barlennan vertaalde het relaas van de matroos die het overkomen was en de paar anderen die het voorval hadden gezien. Natuurlijk verschafte de eerste de belangrijkste informatie.

“Goede hemel,” mompelde Lackland zacht. “Wat heb je aan een middelbare schoolopleiding als je je die niet kan herinneren als je hem later nodig hebt? De druk in een vloeistof komt overeen met het gewicht van de vloeistof boven het desbetreffende punt — en zelfs methaan bij een zwaartekracht van een paar honderd g weegt heel wat per verticale centimeter. Dat hout is nauwelijks dikker dan papier; het is nog een wonder dat hij het zo lang heeft uitgehouden.” Barlennan onderbrak deze tamelijk nietszeggende alleenspraak.

“Ik hoor dat je weet wat er gebeurd is,” zei hij. “Kun je het ons uitleggen?”

Lackland probeerde het oprecht, maar slaagde slechts gedeeltelijk. Elk schooljaar weer zijn er een aantal middelbare scholieren die het begrip druk in kwantitatieve betekenis niet kunnen vatten.

Barlennan begreep wel dat hoe dieper men in zee gaat, hoe hoger de druk wordt, en dat deze toename hoger wordt bij hogere zwaartekracht. Maar hij zag geen verband tussen deze kracht en andere zoals de wind, of zelfs het ongemak dat hijzelf had ervaren toen hij eens bij het zwemmen te snel was gedoken.

Waar het om ging was natuurlijk dat van elk drijvend voorwerp zich een deel onder water moet bevinden, en dat dat deel vroeg of laat in elkaar wordt gedrukt als het hol is. Barlennan vermeed Dondragmers blik toen deze conclusie bereikt werd, en het troostte hem niet toen de stuurman opmerkte dat dit het punt moest zijn waardoor Reejaaren hem voor een spion aanzag. Holle boten, door zijn eigen volk gebruikt! De eilanders moesten al lang geleden hebben geleerd dat ze in het verre zuiden onbruikbaar waren.

De lading van de kano werd op het dek opgeslagen en de reis voortgezet. Barlennan kon het niet over zijn hart krijgen afstand te doen van het thans onbruikbare vaartuigje, ofschoon het behoorlijk veel ruimte in beslag nam. Hij probeerde de nutteloosheid van het ding te verbergen door het vol te stapelen met voedsel: zonder de hoge boorden van de kano zou het niet zo hoog opgetast kunnen worden. Dondragmer wees erop dat het de buigbaarheid van het schip verminderde omdat het twee vlotten in beslag nam, maar de kapitein trok zich er niets van aan.

De tijd verstreek; eerst honderden en toen duizenden dagen.

Voor de Mesklinieten die van nature een lang leven hadden betekende dit weinig; voor de Aardbewoners werd de reis geleidelijk een saaie affaire, een deel van de dagelijkse sleur. Ze keken toe en praatten met de kapitein, terwijl de lijn op de wereldbol langzaam maar zeker langer werd; ze maten en rekenden om posities en koersen te bepalen als de kapitein erom vroeg; ze onderwezen Engels en probeerden een Mesklinietische taal te leren van matrozen die zich soms ook verveelden; kortom, ze wachtten, ze werkten wanneer dat mogelijk was, en ze doodden de tijd terwijl er vier Aardse maanden — negenduizendvierhonderd en nog wat Mesklinietische dagen — voorbij gingen. De zwaartekracht nam toe van de honderdnegentig waar de kano gezonken was tot vierhonderd en toen tot zeshonderd, zoals de houten veerbalans die als breedtemeter van de Bree fungeerde aangaf. De dagen werden langer en de nachten korter, totdat de zon zich tenslotte helemaal rond de hemel bewoog zonder ooit de horizon te raken, hoewel hij er in het zuiden wel dichtbij kwam. De zon leek gekrompen te zijn voor de matrozen, die tijdens de korte tijd dat de baan van Mesklin door het perihelium voerde gewend waren geraakt aan een grotere zon. De horizon, zoals die vanaf het dek van de Bree en door de kijkradio’s te zien was bevond zich steeds boven het schip, zoals Barlennan maanden geleden al zo geduldig aan Lackland had uitgelegd; hij luisterde toegeeflijk naar de verzekering dat het gezichtsbedrog was.

Het land dat eindelijk voor hen opdoemde lag klaarblijkelijk ook boven hen; en hoe kon een illusie tenslotte juist blijken te zijn? Het land lag er echt. Dit werd bewezen toen ze het bereikten, aan de uitmonding van een enorme baai die zich ongeveer drieduizend kilometer naar het zuiden uitstrekte, de helft van de resterende afstand tot de gestrande raket. Ze zeilden de baai in, langzamer naarmate hij versmalde tot een wijde riviermond, en ze moesten laveren in plaats van dat ze met hulp van de Vlieger gunstige winden konden opzoeken; eindelijk zeilden ze de rivier op die in de baai uitmondde. Zeilen deden ze hier niet meer, behalve tijdens de zeldzame gunstige perioden; de stroom tegen de stompe voorzijde van de vlotten was gewoonlijk te sterk voor de zeilen, hoe breed de rivier ook nog was. In plaats van zeilen trokken ze, waarbij één wacht tegelijk zich aan land begaf met touwen; bij deze zwaartekracht bezat zelfs één enkele Meskliniet een respectabele trekkracht. Een aantal weken verstreek, waarin de mensen van de Aarde hun verveling verloren en de spanning in het station op Toorey groeide. Het doel was bijna in zicht, en de hoop werd weer levendig.

Die hoop werd de bodem ingeslagen, net als maanden geleden toen Lacklands tank de reis moest staken. De reden was vrijwel dezelfde: maar deze keer stonden ze aan de voet van een klif en niet aan de top. De klif was honderd meter hoog, niet twintig, en bij zevenhonderd g waren klimmen, springen, en andere snelle methoden van voortbeweging, waarin ze zich bij de verre Rand zo vrolijk hadden uitgeleefd, totaal onmogelijk voor de sterke kleine monsters die liet schip bemanden.

De raket lag tachtig kilometer verder, in horizontale richting; in verticale richting betekende het voor een menselijk wezen het equivalent van een klim van vijfenvijftig kilometer tegen een loodrechte rotswand op.

Загрузка...