13 Een verspreking

Gelukkig duurde het vele dagen voor Reejaaren terugkwam. Zijn mensen waren gebleven; er waren steeds tussen de vier en de zes vliegtuigen in de lucht en er stonden er op de heuveltoppen verscheidene naast hun katapulten. Het aantal vliegtuigen veranderde niet merkbaar, maar de heuvelbevolking groeide met de dag. De mensen van de Aarde waren enthousiast, en naar Barlennan vermoedde ook met vermaak, ingegaan op de plannen van Dondragmer. Sommige matrozen konden niet snel genoeg begrijpen wat er verwacht werd, en moesten in één opzicht uit het grote plan worden geschrapt, maar ook zij begrepen de situatie en Barlennan was overtuigd dat ze konden bijdragen tot het gewenste effect. In de tussentijd zette Barlennan ze aan het werk om de geknapte masten te repareren die dankzij de tuigage niet door de stroom waren meegesleurd.

Lang voor de terugkomst van de tolk was het plan volledig uitgewerkt en goed gerepeteerd. De Mesklinieten wachtten met ongeduld op het moment dat ze het in praktijk konden brengen. Dondragmer had intussen geruime tijd met de radio doorgebracht ten behoeve van weer een nieuw plan. Toen ze zich een paar dagen lang beheerst hadden wandelden de kapitein en zijn stuurman op een morgen de heuvel op naar de geparkeerde zweefvliegtuigen, vastbesloten het idee te beproeven, hoewel geen van tweeën de ander over zijn voornemen had ingelicht. Het weer was helder en alleen de eeuwige wind van Mesklins oceanen kon het vliegen bevorderen of belemmeren. Schijnbaar was het vandaag bevorderlijk; de vliegtuigen trokken als levende wezens aan hun meerkabels en de bemanningsleden stonden bij de vleugels en hielden de omringende struiken stevig vast, blijkbaar gereed om hun sterkte bij die van de touwen te voegen indien nodig.

Barlennan en Dondragmer liepen op de machines af tot hun op scherpe toon bevolen werd te blijven staan. Ze hadden geen idee van de rang of de bevoegdheid van de man die het bevel gaf, aangezien hij geen onderscheidingstekenen droeg; maar het hoorde niet bij hun plan om hierover te gaan redetwisten. Ze bleven staan en bekeken de machines nonchalant van dertig of veertig meter afstand, terwijl de bemanningen nogal strijdlustig terugkeken. Kennelijk was Reejaarens verwaandheid geen zeldzame trek bij dit volk.

“Jullie kijken verbaasd, barbaren,” merkte een van hen na een korte stilte op. “Als ik dacht dat jullie er iets van zouden begrijpen door naar onze machines te kijken zou ik jullie moeten dwingen dat te staken. Zoals de zaken nu staan kan ik alleen maar zeggen dat jullie er nogal kinderlijk uitzien.” Hij sprak Barlennans taal met een accent dat niet veel slechter was dan dat van de tolk.

“Er valt zo te zien weinig van te leren. Jullie kunnen een hoop last met de wind voorkomen door de voorkant van de. vleugels omlaag te buigen; waarom inplaats daarvan zoveel mensen aan het werk houden?” Hij gebruikte het Engelse woord voor vleugels omdat zijn eigen taal er geen kende. De ander vroeg om uitleg; toen hij die kreeg verloor hij zijn superioriteitsgevoel een ogenblik.

“Hebben jullie al eerder zweefvliegtuigen gezien? Waar?”

Jullie soort vliegtuigen heb ik nooit eerder in mijn leven gezien,” antwoordde Barlennan. Zijn woorden waren waar, maar de nadruk misleidend. “Ik ben nooit eerder zo dicht aan de Rand geweest, maar ik stel me voor dat deze tere toestellen door hun grote gewicht in elkaar klappen als jullie veel verder naar het zuiden zouden vliegen.”

“Hoe —” De wacht hield zijn mond, zich bewust dat zijn houding niet die van een beschaafd wezen tegenover een barbaar was. Hij zweeg even terwijl hij een besluit probeerde te nemen wat zijn houding in dit geval precies moest zijn; toen besloot hij het probleem door te geven aan een meerdere in rang. “Als Reejaaren terugkomt zal hij zeker belang stellen in eventuele kleine verbeteringen die jullie kunnen voorstellen. Misschien vermindert hij zelfs jullie havengeld als hij ze van voldoende belang vindt. Ik geloof dat het tot dat tijdstip beter is als jullie helemaal van onze zweefvliegtuigen vandaan blijven; anders ontdekken jullie misschien enkele van de waardevolste kenmerken en dan zouden wij jullie tot onze spijt moeten beschouwen als spionnen.” Barlennan en zijn stuurman keerden zonder bezwaar te maken terug naar de Bree, zeer tevreden over de indruk die ze gemaakt hadden. Ze rapporteerden het gesprek in zijn geheel aan de Aardlingen.

“Hoe reageerde hij toen jullie lieten doorschemeren dat jullie zweefvliegtuigen hebben die in staat zijn om bij tweehonderd g te vliegen?” vroeg Lackland. “Denk je dat hij het geloofde?”

“Dat weet ik niet; toen vond hij dat hij teveel vertelde of teveel hoorde, en besloot hij ons op te bergen tot zijn baas terugkwam. Maar ik geloof dat we de situatie in de goede richting hebben gestuurd.”

Misschien had Barlennan gelijk, maar de tolk liet niets merken toen hij terugkwam. Er verliep enige tijd tussen het moment dat hij landde en zijn afdaling naar de Bree, en het leek waarschijnlijk dat de wacht toen het gesprek meldde, maar in het begin sprak hij er niet over.

“De Officier van de Buitenhavens heeft besloten voorlopig aan te nemen dat jullie geen kwade bedoelingen hebben,” begon hij. “Jullie hebben natuurlijk onze wetten overtreden door zonder toestemming aan land te komen; maar hij ziet in dat jullie in moeilijkheden verkeerden en hij is geneigd mild te zijn. Hij heeft mij gemachtigd jullie lading te onderzoeken en het bedrag van het havengeld en de boete vast te stellen.”

“De Officier wil niet zelf onze lading bezichtigen en wellicht een bewijs van onze dankbaarheid aanvaarden?” Barlennan slaagde erin het sarcasme uit zijn stem te weren. Reejaaren toonde het equivalent van een glimlach.

“Je houding is prijzenswaard en ik weet zeker dat wij het zeer goed met elkaar zullen vinden. Helaas heeft hij het druk op een van de andere eilanden en dat zal hem nog gedurende vele dagen bezighouden. Indien je daarna nog hier bent zal hij gaarne van je aanbod gebruik maken. Intussen kunnen wij tot zaken overgaan.”

Reejaaren verloor weinig of niets van zijn superioriteitsgevoel tijdens zijn inspectie van de lading van de Bree, maar hij slaagde erin enkele inlichtingen te verstrekken die hij beslist niet bewust zou hebben willen geven. Zijn woorden waren er natuurlijk op gericht alles wat hij zag te kleineren; hij had het steeds over de goedertierendheid van zijn tot dusver ongeziene chef Marreni. Maar als boete nam hij een groot aantal dennenappels in beslag die op de reis over de landengte verzameld waren. Nu moesten die hier toch betrekkelijk makkelijk te krijgen zijn omdat de afstand voor de zweeftoestellen niet zo groot kon zijn en de tolk had immers opmerkingen gemaakt die erop wezen dat zijn mensen bekend waren met de inboorlingen van die streken. Wanneer Reejaaren de vrucht waardevol vond betekende dat dat de “barbaren’ van de landengte kennelijk toch teveel waren voor het hoogbeschaafde volk van de tolk, en dat deze laatsten niet zo zeer heer en meester van de schepping waren als ze de mensheid wel wilden doen geloven. Dit wees erop dat het plan van de stuurman een grote kans van slagen had, omdat de tolk waarschijnlijk alles liever deed dan minderwaardig lijken in de ogen van de “barbaarse’ bemanning van de Bree. Toen Barlennan hierover nadacht voelde hij zijn moreel stijgen als de raket van de mensen van de Aarde: hij zou deze Reejaaren nog rondleiden als een tamme ternee. Hij concentreerde zijn talenten volledig op deze taak, en de bemanning hielp hem hier prachtig bij.

Toen de boete betaald was kwamen de toekijkers op de heuvels in zwermen naar omlaag; en de conclusie van Barlennan over de waarde van de dennenappels werd ruimschoots bevestigd. Hij aarzelde eerst om ze hier allemaal te verkopen, omdat hij er thuis werkelijk hoge prijzen voor hoopte te krijgen; toen bedacht hij zich dat hij op weg naar huis toch nog het land van herkomst van de dennenappels zou passeren.

Veel van de kopers waren zelf blijkbaar handelaar en ze hadden een ruime voorraad ruilgoederen bij zich. Een deel hiervan bestond uit eetwaren, maar op bevel van de kapitein schonken de zeelieden hier niet veel aandacht aan. Dit vonden de handelaren natuurlijk genoeg: tenslotte waren dergelijke goederen van weinig belang voor een koopvaarder die zijn eigen eten uit de oceaan kon halen, maar ander voedsel niet lang genoeg kon bewaren om thuis te verkopen. De “specerijen’ die meestal heel lang goed bleven vormden een uitzondering op deze regel, maar die werden door de plaatselijke kooplieden niet aangeboden.

Sommigen hadden echter interessante zaken te koop. Zowel het touw als het doek waarin Barlennan belang stelde werden, nogal tot zijn verbazing, aangeboden. Hijzelf nam een koopman voor zijn rekening die een voorraad van het doek verkopen wilde. De kapitein bevoelde het ongelooflijk dunne en sterke weefsel een hele poos voor hij overtuigd was dat het werkelijk hetzelfde materiaal was als van de vliegtuigvleugels. Reejaaren stond vlak naast hem, hetgeen hem noopte wat voorzichtig te zijn. Hij hoorde van de koopman dat het ondanks zijn uiterlijk een weefsel was, met een vezel van plantaardige oorsprong — de koopman weigerde te zeggen van welke plant. Het goed werd na het weven behandeld met een vloeistof die de draden half oploste en de gaatjes opvulde met het aldus verkregen materiaal.

“Laat het goed dan geen wind door? Ik denk dat ik dit thuis makkelijk kan verkopen. Het is natuurlijk niet sterk genoeg voor praktisch gebruik, zoals voor daken, maar het is wel erg decoratief, vooral de gekleurde soorten. Ik moet toegeven, al is dat niet erg zakelijk, dat dit nog het meest verkoopbare materiaal is hier op dit eiland.”

“Niet sterk genoeg?” Het was Reejaaren en niet de handelaar die zijn verontwaardiging kenbaar maakte. “Dit materiaal wordt nergens anders gemaakt en het is de enige stof die tegelijk licht en sterk genoeg is voor de vleugels van onze vliegtuigen. Als je het koopt moeten we het je in rollen geven die te klein zijn voor dat doel. Natuurlijk vertrouwen alleen dwazen een naad in een vleugel.”

“Natuurlijk,” beaamde Barlennan vlot. “Ik neem aan dat dit spul hier waar het gewicht zo laag is voor vleugels gebruikt kan worden. Maar ik verzeker je dat het daarvoor op hogere breedten totaal ongeschikt zou zijn; een vleugel die daar groot genoeg is om iemand op te tillen zou meteen kapot scheuren in een wind die sterk genoeg is om de nodige opwaartse druk te leveren.” Dit was een bijna woordelijke aanhaling van wat een van zijn menselijke vrienden had gezegd toen deze redenen opperde waarom er in landen verder naar het zuiden nooit zweefvliegtuigen waren gezien.

“Op deze breedten hoeft een vliegtuig weinig te dragen,” gaf Reejaaren toe. “Natuurlijk heeft het geen zin om ze sterker te maken dan hier nodig is; dat zou ze alleen maar zwaarder maken.” Barlennan oordeelde dat zijn tegenstander niet al te snugger was.

“Natuurlijk,” beaamde hij. “Ik neem aan dat met die stormen hier jullie zeeschepen sterker moeten zijn. Worden zij ooit het land opgeslingerd zoals het mijne? Ik heb de zee nog nooit op die manier zien stijgen.”

“Wij nemen natuurlijk onze voorzorgen als er een storm in aantocht is. Het stijgen van de zee gebeurt alleen op deze breedten, voor zover ik heb kunnen nagaan. Onze schepen lijken erg veel op jouw schip, hoewel wij een andere bewapening hebben. Die van jullie is me niet bekend — ongetwijfeld vonden onze wapenexperts het ontoereikend voor de stormen op deze breedten. Heeft hij erg geleden van de orkaan die jullie hier heeft gebracht?”

“Nogal,” loog Barlennan. “Hoe zijn jullie schepen bewapend?” Hij verwachtte geen moment dat de tolk die vraag zou beantwoorden, behalve misschien door weer een hooghartige houding aan te nemen, maar deze keer was Reejaaren zowel vriendelijk als behulpzaam. Hij riep een bevel en een van zijn mannen kwam gehoorzaam omlaag met een merkwaardig voorwerp in zijn scharen. Barlennan had natuurlijk nog nooit een kruisboog gezien, net zo min als andere projectielwapens. Hij betoonde zich gepast onder de indruk toen Reejaaren achter elkaar drie pijlen met kwartspunten afschoot op de harde stam van een plant op veertig meter afstand, waar ze voor meer dan de helft in wegzonken. Ze waren vijftien centimeter lang. Tegelijk vervloog zijn verbazing over de hulpvaardigheid van de tolk; zo’n wapen zou een dood gewicht zijn nog voor de Bree een kwart had afgelegd van de reis naar zijn thuishaven. Eigenlijk bij wijze van proef bood Barlennan aan een van de kruisbogen te kopen; de tolk schonk hem er een, samen met een bundeltje pijlen. Dat vond de kapitein prachtig; als koopman genoot hij er natuurlijk van voor dwaas te worden versleten. Gewoonlijk bracht dat zijn winst op.

Hij sloeg een ongelooflijke hoeveelheid van het vleugeldoek in — of Reejaaren vergat dat het in kleine rollen geleverd moest worden, of hij vond het niet langer belangrijk — plus een lading van het elastische touw en voldoende plaatselijke gebruiksvoorwerpen om de dekken van de Bree te vullen, waarbij werkruimte en plaats voor een redelijke voedselreserve overbleef. Al het verkoopbare materiaal dat hij bij zich had was hij kwijt met uitzondering van de vlammenwerpers. Reejaaren had er niet meer over gesproken sinds hij had gehoord dat ze beschadigd waren, hoewel hij ze blijkbaar als wapens had herkend. Barlennan speelde even met de gedachte hem er een cadeau te doen, minus ammunitie, maar begreep dat hij zon moeten uitleggen hoe ze werkten, en ze moest demonstreren. Dat was hij beslist niet van plan; als ze deze wapens niet kenden wilde hij ze niet op een idee brengen, en als ze ze wel kenden wilde hij niet op een leugen betrapt worden. Het was veel beter als Reejaaren blij bleef.

Toen het handeldrijven afgelopen was trokken de bezoekers af; tenslotte bleven alleen nog de vliegtuigen met bemanning over. Sommigen bevonden zich in de buurt van het schip en anderen stonden op de heuveltoppen bij hun machines, Barlennan zag de tolk bij de eerste groep staan, zoals gewoonlijk; hij had lange tijd met de matrozen staan kletsen. Ze hadden gerapporteerd dat hij, zoals verwacht, hen had uitgehoord omtrent de vliegkunst van hun volk. Ze hadden het spelletje meegespeeld met weinig zeggende antwoorden die niettemin “toevallig’ een grote kennis van aërodynamica ten toon spreidden. Natuurlijk pasten ze wel op dat ze niet lieten merken hoe kort ze deze kennis nog maar bezaten, en evenmin hoe ze eraan kwamen. Barlennan was er nu redelijk zeker van dat de eilanders, of althans hun officiële vertegenwoordigers, geloofden dat zijn volk kon vliegen.

“Dit schijnt alles te zijn dat hier te ruilen valt,” zei hij tegen Reejaaren. “Ik meen dat wij alle gelden betaald hebben. Is er bezwaar dat wij vertrekken?”

“Waar ga je nu heen?”

“Naar het zuiden, waar normaal gewicht is. Wij kennen deze oceaan helemaal niet, behalve uit vage verhalen van een paar kooplieden die de reis over land gemaakt hebben. Ik wil er graag meer van zien.”

“Heel goed. Je bent vrij om te gaan. Zonder twijfel zul je ons op je reizen weerzien — soms ga ik zelf naar het zuiden. Pas op voor nieuwe stormen.”

Schijnbaar het toonbeeld van hartelijkheid draaide de tolk zich om en liep hij de heuvel op. “Misschien zien wij jullie aan de kust,” voegde hij eraan toe toen hij omkeek. “Er is het denkbeeld geopperd dat de fjord waar jullie binnenkwamen wellicht te verbeteren zou zijn tot een haven en ik wil een onderzoek gaan instellen.” Hij liep door naar de wachtende zweefvliegtuigen.

Barlennan keerde terug naar zijn schip en was net van plan bevel te geven de tocht te hervatten — de goederen waren meteen na aankoop opgeladen — toen hij eraan dacht dat de speren die uit de vliegtuigen waren geworpen nog altijd de weg versperden. Even speelde hij met de gedachte de eilander terug te roepen en hem te vragen de speren weg te halen; maar hij vond het beter dat achterwege te laten. In zijn positie had hij niets te eisen en Reejaaren zou ongetwijfeld weer verwaand doen als hij het in de vorm van een verzoek goot. De bemanning van de Bree zou zichzelf uit de moeilijkheden graven.

Aan boord gaf hij bevel aan het werk te gaan en de snijinstrumenten werden weer ter hand genomen, maar Dondragmer kwam tussenbeide.

“Ik ben blij dat mijn werk geen tijdverspilling is geweest,” zei hij.

“Wat?” vroeg de kapitein. “Ik wist dat je de afgelopen veertig of vijftig dagen met een eigen plannetje bezig bent geweest, maar ik had het te druk om te komen kijken. We hebben het handelen zonder jou afgewikkeld. Waar ben je mee bezig geweest?”

“Vlak nadat we hier gevangen werden gezet kreeg ik een idee; het kwam doordat jij iets tegen de Vliegers zei over een machine om de staken mee uit te trekken. Later vroeg ik ze of er zo’n machine was die niet te ingewikkeld was voor ons om te begrijpen, en na enig nadenken zei een van hen dat er zoiets bestond. Hij heeft me verteld hoe ik er een moest maken, en dat heb ik gedaan. Als we een driepoot bij een van de staken neerzetten zal ik eens kijken of het werkt.”

“Maar wat voor machine is het dan? Ik dacht dat alle machines van de Vliegers van metaal waren gemaakt waar wij niet mee kunnen werken omdat de soorten die hard genoeg zijn te veel hitte vereisen.”

De stuurman toonde twee voorwerpen waarmee hij aan het werk was geweest. Het ene was gewoon een katrol van de allereenvoudigste vorm, heel breed, met een haak eraan. Het andere leek er nogal op, maar was dubbel, terwijl er penvormige tanden uit de randen van de twee schijven staken. De schijven waren uit een massief stuk hardhout gesneden en draaiden tegelijk. Net als de eerste katrol was deze van een haak voorzien; bovendien was er door het huis van beide wielen een leren riem gehaald, waar gaten in geponst waren die over de pennen pasten, en de uiteinden waren samengegespt zodat net een doorlopende dubbele lus vormde. De hele affaire zag er voor de Mesklinieten nogal zinloos uit — inclusief Dondragmer, die nog niet begreep hoe het ding moest werken, en zich eigenlijk afvroeg of het wel zou werken. Hij bracht het naar een van de radio’s en legde het op het dek.

“Is dit nu op de juiste manier in elkaar gezet?” vroeg hij.

“Ja, en als je riem sterk genoeg is moet het werken,” kwam het antwoord. “Je moet de haak van de enkele katrol vastmaken aan de staak die je wilt uittrekken; dat kunnen jullie vast wel doen met touwen. De andere katrol maak je vast aan de top van de driepoot. Wat je daarna moet doen heb ik je al verteld.”

“Ja. Ik heb me bedacht dat ik in plaats van een hoop tijd te verliezen door de machine om te draaien als hij helemaal opgewonden is, de gesp kan losnemen en de band er weer doorheen halen.”

“Dat zou kunnen als je geen last had die ondertussen ondersteund moest worden,” antwoordde de man. “Goed bedacht, Don.”

De bemanning liep meteen naar de eerste groep staken, maar Barlennan riep dat ze moesten wachten. “In het kanaal dat we aan het graven waren staan er niet zoveel. Don, heeft de Vlieger gezegd hoe lang het duurt om ze met dat toestel uit te trekken?”

“Dat wist hij niet precies, omdat hij niet weet hoe diep ze in de grond steken en hoe snel we met het ding kunnen werken; maar hij schat het op een dag per stuk, dus sneller dan we ze door kunnen zagen.”

“Maar niet zo snel dat we geen tijd winnen door het nieuwe kanaal af te maken terwijl jij met ik weet niet hoeveel man op die staken aanvalt. Tussen haakjes, had hij een naam voor dat ding?”

“Hij noemde het een differentiaaltakel. Het tweede deel van het woord is duidelijk, maar ik weet niet hoe ik het eerste moet vertalen — het zegt me niets.”

“Mij ook niet. Differentiaaltakel dan maar. Laten we aan het werk gaan; jouw wacht naar de takel, en de mijne naar het kanaal.” De bemanning ging opgewekt aan de slag.

Het kanaal was het eerst af, aangezien al spoedig bleek dat de meeste matrozen zich daaraan konden wijden: twee man die om beurten een paar minuten de takel bedienden waren voldoende om de speerschachten langzaam uit de harde grond te trekken. Tot Barlennans voldoening kwamen de punten mee, zodat hij aan het eind acht speren bezat die er zeer doelmatig uitzagen. Zijn volk deed weinig met steen, en de kwartspunten vond hij zeer waardevol.

Eenmaal door de barrière heen was de afstand naar het meer betrekkelijk kort. Op het meer brachten ze de Bree weer in zijn oorspronkelijke staat terug. Dit was snel gedaan — de bemanning was zo langzamerhand zeer bedreven op dit gebied — en eindelijk dreef het schip weer in tamelijk diep water. De Aardlingen in de hemel slaakten een gemeenschappelijke zucht van verlichting. Maar die bleek ietwat te vroeg te zijn.

De zweefvliegers waren tijdens de reis steeds heen en weer boven het schip blijven vliegen. Als de methode die gebruikt was om de speren uit de grond te trekken hen verbaasd had lieten ze dat niet merken. Barlennan hoopte natuurlijk dat ze het gezien hadden en dit feit hadden toegevoegd aan de lijst van superieure prestaties van zijn volk. Hij was niet al te verrast toen hij een stuk of tien vliegtuigen op het strand naast de mond van de fjord zag staan, en hij droeg de roerganger op naar land te sturen. Misschien zouden de eilanders ook nog opmerken dat hij de speren intact had weten te bemachtigen.

Reejaaren was de eerste die hen begroette toen de Bree een paar meter voor de kust voor anker ging. “Dus je schip is weer zeewaardig, hè? Als ik jou was zou ik de volgende storm een flink eind van het land vandaan over me heen laten gaan.”

“Juist,” beaamde Barlennan. “De moeilijkheid van een zee die je niet kent is waar het land zich bevindt. Misschien kun je ons de ligging van het land in deze gebieden vertellen? Of heb je misschien kaarten die we kunnen kopen? Ik had er eerder aan moeten denken daar naar te vragen.”

“Onze kaarten van deze eilanden zijn natuurlijk geheim,” antwoordde de tolk. “Maar over een dag of vijftig ben je deze groep uit en dan is er enkele duizenden dagen zeilen naar het zuiden geen land meer. Ik weet niet hoe snel je schip is en ik kan dus niet precies schatten wanneer je daar aankomt. Aanvankelijk zijn het alleen maar eilanden; dan buigt de kust naar het oosten, en als je recht naar het zuiden blijft varen bereik je het op ongeveer —” Hij gaf een positie op die verband hield met de waarden die de veerbalans aangaf, en die overeenkwam met een breedte waar de zwaartekracht vijfenveertig g was. “Ik zou je over veel van de landen langs die kust kunnen vertellen, maar dat vergt teveel tijd. Samengevat kan ik zeggen dat ze liever handelen dan vechten — hoewel sommigen ongetwijfeld hun best zullen doen om niet te betalen voor wat ze krijgen.”

“Zullen zij aannemen dat wij spionnen zijn?” vroeg Barlennan vriendelijk.

Dat risico loop je natuurlijk, hoewel weinigen van hen geheimen bezitten die het stelen waard zijn. Waarschijnlijk, zullen zij juist proberen jullie geheimen te stelen als ze weten dat jullie geheimen hebben. Ik raad je aan het onderwerp vliegen niet aan te roeren als je daar bent.”

“Dat waren we ook niet van plan,” verzekerde Barlennan hem met leedvermaak, dat hij wist te verbergen. “Wij danken je voor je raad en informatie.”

Hij gaf bevel het anker, te lichten en voor het eerst merkte Reejaaren de kano op die nu weer aan het eind van zijn sleepkabel dreef en beladen was met voedsel.

“Die had ik eerder moeten zien,” zei de tolk, “Dan zou ik er nooit aan getwijfeld hebben dat jullie uit het zuiden komen. Hoe heb je die van de inboorlingen losgekregen?” Zijn antwoord op deze vraag was Barlennans eerste ernstige fout.

“O, die hebben we meegenomen; wij gebruiken ze vaak om extra voorraden te vervoeren. Je ziet dat zijn vorm hem makkelijk te slepen maakt.” Het begrip van stroomlijn had hij van Lackland, niet lang nadat hij de kano in zijn bezit had gekregen.

“O, hebben jullie dit vaartuig ook in jullie land ontwikkeld?” vroeg de tolk nieuwsgierig. “Dat is interessant; ik heb er in het zuiden nooit een gezien. Mag ik hem eens bekijken óf heb je geen tijd? Wij hebben nooit moeite gedaan ze zelf te maken.” Barlennan aarzelde: hij beschouwde deze laatste opmerking als precies zo’n handigheidje als hij zelf wel toepaste; maar hij zag er geen kwaad in dat de eilander keek, want Reejaaren zou niets meer lerén van een onderzoek van dichtbij dan wanneer hij van de wal af keek. Tenslotte was de vorm van de kano belangrijk, dat kon iedereen zien. Hij. liet de Bree dichter naar de wal drijven, trok de kano aan zijn kabel naar zich toe en gaf hem een duw naar de wal. Reejaaren sprong in de baai en zwom naar het vaartuig toen dit aan de grond liep. Het voorste deel van zijn lichaam krulde omhoog om in de kano te kijken; zijn sterke, van scharen voorziene armen duwden tegen de zijkanten. Deze waren van gewoon hout en veerden sterk mee; toen hij dat merkte stootte de eilander een kreet van alarm uit: de vier vliegtuigen in de lucht doken naar de Bree en de mannen op het strand richtten hun aandacht op het schip.

“Spionnen!“ schreeuwde hij. “Zet je schip onmiddellijk aan de grond, Barlennan — als dat je ware naam is. Je bent een goede leugenaar, maar deze keer heb je jezelf de gevangenis in gelogen.”

Загрузка...