“Daar zullen ze voor boeten — o, wat zullen ze hiervoor boeten!” gromde de Hertug en hij knarste verschrikkelijk met zijn tanden. Hij nipte aan een glas van Jasons brandewijn en zijn neus en zijn ogen waren nog roder dan gewoonlijk.
“Ik ben blij je dat te horen zeggen, omdat ik dat precies zo in gedachten had,” zei Jason die achterover lag op een bank met een nog groter glas op zijn borst. Hij had de snee in zijn been met gekookt water uitgewassen en hem met steriele windsels verbonden. Nu klopte het een beetje, maar hij dacht niet dat hij er moeilijkheden mee zou krijgen. Hij negeerde het en ging door met plannen maken. “Laten we nu de oorlog beginnen,” zei hij.
De Hertug knipperde met zijn ogen. “Is dat niet te plotseling? Ik bedoel zijn we al klaar?”
“Ze drongen je kasteel binnen, vermoordden je soldaten, vernielden je —”
“Dood aan de Trozelligoj!” schreeuwde de Hertug en hij smeet zijn glas tegen de muur.
“Dat lijkt er meer op. Vergeet niet wat een achterbakse miskramen het zijn, dat ze zo’n rotstreek uithalen. Je kan ze niet ongestraft laten gaan. Daarbij komt nog het feit dat we beter gauw met de oorlog kunnen beginnen, anders krijgen we de kans niet meer. De Trozelligoj moeten wel erg bezorgd zijn als ze al deze moeite willen doen om mij te pakken te krijgen. Aangezien dit plan niet lukte, zullen ze hierna met een krachtiger aanval op de proppen komen — en misschien krijgen ze dan wel een paar van de andere groepen zover dat ze meehelpen. Ze beginnen allemaal bang voor je te worden Hertug, dus kunnen we de oorlog beter aan het rollen brengen voor ze besluiten zich samen te voegen en ons uit te roeien. We kunnen nog steeds een voor een de groepen te pakken nemen en zeker zijn van de overwinning.”
“Het zou makkelijker zijn als we meer mensen hadden, en een beetje meer tijd…”
“We hebben ongeveer twee dagen de tijd — zolang zal het duren voor ik mijn invasievloot heb uitgerust. Dat zal jou genoeg tijd geven om de reserves van het platteland op te roepen. Haal de boerderijen maar leeg, want we willen aanvallen en het Trozelligoj fort innemen en dit is de enige kans die we zullen krijgen. En de nieuwe stoomblijde zal het karwei klaren.”
“Heb je hem geprobeerd?”
“Net genoeg om te zien dat hij zal doen waarvoor ik hem had ontworpen. We kunnen het richten en mikken uitproberen met de Trozelligoj als doel. Zodra het licht is ga ik aan het werk, maar ik stel voor dat jij de bodes nu wegstuurt zodat de mannen hier ruim op tijd kunnen zijn. Dood aan de Trozelligoj!”
“Dood!” herhaalde de Hertug en hij grijnsde afzichtelijk terwijl hij een bediende belde.
Er was heel wat te doen en Jason speelde het klaar door niet naar bed te gaan. Als hij moe werd dacht hij aan Mikah de verrader, en vroeg hij zich af wat er met Ijale was gebeurd en dan dreef zijn woede hem weer aan het werk. Hij had geen enkele zekerheid dat Ijale nog leefde; hij nam gewoon maar aan dat ze ontvoerd was als een deel van zijn huishouding. En wat Mikah betrof, die zou heel wat te verantwoorden hebben.
Omdat de stoommachine en de schroef al in een schip waren gemonteerd en al binnen de sluisdeuren waren geprobeerd, duurde het niet lang voor het oorlogsschip klaar was. Eigenlijk moesten alleen de ijzeren platen worden vastgezet die hij had ontworpen om het onder de waterlijn te beschermen. Op de boeg was de beplating dikker en hij zag erop toe dat er van binnen stutspanten werden aangebracht. Eerst had hij erover gedacht de stoomblijde op het oorlogsschip te monteren, maar toen had hij besloten dat niet te doen. Het kon beter op een eenvoudiger manier. De blijde werd op een grote, platboomde schuit geplaatst samen met de ketel, de brandstoftanks en een verzameling zorgvuldig ontworpen projectielen.
De Perssonoj stroomden binnen, allemaal witheet van woede over de achterbakse aanval en dorstend naar wraak. Ondanks hun geschreeuw slaagde Jason erin de tweede nacht een paar uurtjes te slapen en hij liet zich tegen zonsopgang wekken. De vloot werd opgesteld en met veel tromgeroffel en vals trompetgeschetter staken ze van wal. Eerst kwam het oorlogsschip de ’Zonder Vrees’, met Jason en de Hertug op de versterkte brug; dit trok de platte schuit. Daarachter kwam een rij zeer gevarieerde schepen in alle maten, die waren volgeladen met manschappen. De hele stad wist wat er ging gebeuren en de kanalen waren verlaten en het Trozelligoj fort was afgesloten en gebarricadeerd, en het verwachtte hen. Een flink eind buiten het bereik van de pijlen van de vijandelijke muren liet Jason de stoomfluit gillen en met tegenzin kwam de vloot tot stilstand.
“Waarom vallen we niet aan?” vroeg de Hertug.
“Omdat zij binnen ons bereik zijn terwijl ze ons niet kunnen raken. Kijk maar.” Ruim dertig meter voor de boeg van het schip plonsden enorme speren met metalen punten in het water, “Jetilopijlen.” De Hertug huiverde. “Ik heb ze door de lichamen van zeven man zien gaan zonder dat ze vaart minderden.”
“Deze keer niet. Ik sta op het punt je de glorie van de wetenschappelijk gevoerde oorlog te laten zien.”
Het vuur van de jetiloj had evenmin enige uitwerking als de schreeuwende soldaten op de muren die met hun zwaarden op hun schilden sloegen en verwensingen naar hen riepen, en het hield al spoedig op. Jason stapte op de platte schuit over en lette erop dat hij stevig voor anker lag met zijn boeg recht naar het fort. Terwijl de druk toenam, richtte hij het vizier van de blijde en hij gokte maar wat met de elevatie.
Het was een eenvoudig, maar krachtig apparaat en hij had er hoge verwachtingen van. Op het draaibare platform dat ook omhoog kon, was één enkele grote stoomcilinder gemonteerd met zijn zuiger rechtstreeks bevestigd aan de korte arm van een lange hefboom. Als er stoom in de cilinder werd gelaten werd de korte, maar vreselijk krachtige slag van de zuiger door het mechanische voordeel omgezet in een verschrikkelijke snelheid aan het lange eind van de arm. Die zwiepte omhoog, dreunde tegen een stootbalk aan en werd gestopt, maar de lading die in de lepel aan het eind van de arm zat vloot met akelige snelheid door de lucht. Het mechanisme was getest en het werkte uitstekend hoewel er nog geen schoten mee waren afgevuurd.
“Volle druk,” riep Jason naar zijn werktuigkundigen. “Leg een van de stenen in de lepel.” Hij had een heleboel verschillende projectielen vervaardigd die allemaal evenveel wogen om het richten te vergemakkelijken. Terwijl het wapen werd geladen keek hij de flexibele stoomleidingen nog eens na; het was erg moeilijk geweest die te maken en ze hadden nog steeds de neiging te gaan lekken als ze lang onder druk stonden.
“Daar gaat-ie!” schreeuwde hij en hij trok de klep open.
De zuiger kwam bevredigend snel naar buiten, de arm zwiepte omhoog en dreunde met een klap tegen de stootbalk — terwijl de steen fluitend wegvloog, een steeds kleiner wordende stip. Alle Perssonoj juichten. Maar het gejuich hield op toen de steen bleef doorgaan en wel vijftig meter boven de hoogste toren van het fort voorbij vloog en aan de andere kant uit het gezicht verdween. Nu hieven ook de Trozelligoj een schor gejuich aan toen hij zonder enige schade aan te richten in het kanaal aan de andere kant plonsde.
“Dit was alleen maar een richtschot,” zei Jason voor de vuist weg. “Een beetje minder elevatie en dan zal ik er een als een bom op hun binnenplaats laten vallen.” Hij sloeg de uitlaatkleppen open en door de zwaartekracht kwam de lange arm weer horizontaal te liggen terwijl gelijk de zuiger terugzakte voor het volgende schot. Jason sloot de inlaatklep zorgvuldig en draaide aan het elevatiewiel. Er werd een steen geladen en hij vuurde weer. Dit keer juichten alleen de Trozelligoj in het fort toen de steen bijna recht omhoog schoot en toen naar beneden viel en een van de boten van de aanvallers tot zinken bracht, nog geen vijftig meter van de platte schuit. “Ik heb niet zo’n hoge dunk van jouw duivelse machine,” zei de Hertug. Hij was teruggekomen om naar het vuren te kijken.
“Er zijn altijd veldproblemen,” zei Jason tussen zijn opeengeklemde lippen. “Let maar op het volgende schot.” Hij besloot geen pogingen meer te doen mooie hoge bogen te schieten en nu recht vooruit te schieten, want het apparaat was veel krachtiger dan hij had gedacht. Hij draaide als een gek aan het elevatiewiel en hij bracht het achterstuk van de blijde zoveel omhoog dat de steen bijna evenwijdig aan het water uit de lepel zou vliegen. “Dit is het belangrijke schot,” kondigde hij aan met een overtuiging die hij niet voelde en hij kruiste de vingers van zijn vrije hand toen hij vuurde. De steen zoefde weg en trof doel vlak onder de kantelen van de muur. Hij schoot een groot stuk metselwerk weg en de soldaten die daar hadden gestaan werden grondig uitgeschakeld. Ze hoorden geen gejuich meer van de belegerde Trozelligoj.
“Ze krimpen ineen van angst!” schreeuwde de Hertug opgetogen. “Val aan!”
“Nog niet,” legde Jason geduldig uit. “Jij begrijpt de bedoeling van belegeringswerktuigen nog niet. Voor we aanvallen brengen we hen zoveel mogelijk schade toe — dat helpt.” Hij draaie het richtwiel een beetje en het volgende schot hapte verderop een stuk uit de muur. “En we veranderen onze munitie ook, gewoon maar om ze goed bezig te houden.
Toen hij met de stenen de muur had bewerkt en er al wat gaten in het hoofdgebouw zaten, richtte Jason iets hoger. “Speciale lading,” beval hij. Dat waren in olie gedrenkte, met stenen verzwaarde bundels vodden die waren samengebonden met touw.
Toen het speciale projectiel in de lepel lag stak hij het zelf aan en hij schoot het niet af voor het goed brandde. De snelle vlucht door de lucht wakkerde het aan tot een loeiende vuurbal die uit elkaar barstte op het rieten dak van het vijandelijke fort dat onmiddellijk begon te knetteren en te roken. “Daar proberen we er nog een paar van,” zei Jason die verheugd in zijn handen wreef.
De buitenmuur was op tientallen plaatsen doorboord, er waren twee torens ingestort en het grootste gedeelte van het dak stond in brand, voor de wanhopige Trozelligoj een poging tot een tegenaanval deden. Daar had Jason op gewacht en hij zag het onmiddellijk toen de sluisdeuren opengingen.
“Staakt het vuren,” beval hij, “en hou de druk in de gaten. Als jullie die ketel laten ontploffen zal ik persoonlijk iedereen die het heeft overleefd vermoorden.” Hij sprong in de bemande boot die langszij lag te wachten. “Snel naar het oorlogsschip!” zei hij en de boot slingerde heen en weer toen de Hertug achter hem aan sprong.
“De Hertug gaat altijd voorop!” schreeuwde hij en hij onthoofdde bijna een van de roeiers met zijn woest zwaaiende zwaard. “Dat vind ik best,” zei Jason, “maar kijk wel uit waar je dat zwaard stopt en hou je gedekt als ze beginnen te schieten.”
Toen Jason op de brug van de ’Zonder Vrees’ kwam zag hij dat de log-uitziende raderboot van de Trozelligoj uit de sluis was en recht op hen afkwam. Jason had bloedstollende verhalen over dit krachtige verwoestingswapen gehoord en het verheugde hem te zien dat het gewoon maar een onhandig, ongepantserd schip was, zoals hij al had verwacht.
“Volle kracht vooruit,” brulde hij in de megafoon en hij nam zelf het roer.
De schepen die recht op elkaar afvoeren kwamen snel dichterbij en de speren van de jetiloj, de overmaatse kruisbogen, ketsten van de pantserplaten van de ’Zonder Vrees’ en plonsden in het water. Ze richtten geen schade aan en de twee schepen bleven nog steeds recht op elkaar afvaren. Het gezicht van de lage, keverachtige en rook uitbrakende romp van de ’Zonder Vrees’ had de vijandelijke kapitein zeker geschokt, en hij moest hebben ingezien dat een botsing met deze snelheid zijn schip niet veel goed zou doen, want plotseling wendde hij de steven. Jason draaide aan het stuurwiel en volgde hem waarbij hij zijn boeg op de flank van het andere schip hield gericht.
“Hou je vast allemaal — we gaan ze rammen!” schreeuwde hij toen de hoge drakenboeg van het andere schip langsflitste met angstige gezichten achter de reling. Toen dreunde de metalen boeg van de ’Zonder Vrees’ loodrecht tegen het midden van het druipende bakboordrad en ramde diep in de romp van het schip. De ’Zonder Vrees’ lag plotseling stil en de dreunende klap wierp hen omver.
“Volle kracht achteruit, zodat we ons los kunnen trekken!” beval Jason en hij draaide snel het wiel rond.
Een soldaat die was overgesprongen of van het andere schip was gestoten viel op het gepantserde dek van de ’Zonder Vrees’. Onder het roepen van wilde strijdkreten klom de Hertug uit het raam van de stuurhut en hij viel de verdoofde man aan; hij gaf hem een zwaardhouw over zijn keel en schopte toen zijn lijk in het water. Uit de zijwieler klonk gegil, gebonk en het hoge sissen van ontsnappende stoom. De Hertug dook de veilige stuurhut weer in, juist voordat de eerste kruisboogpijlen omlaag suisden. De schroef draaide op volle kracht achteruit, maar de ’Zonder Vrees’ trilde alleen maar en bewoog niet. Jason mompelde iets en draaide het stuurwiel snel de andere kant op. Het schip slingerde, trok zich los en begon toen vlot achteruit te varen. Het water gorgelde en stroomde de kapotte zijwieler binnen, die onmiddellijk slagzij begon te maken en begon te zinken.
“Zag je hoe ik de schurk overmeesterde die ons durfde aan te vallen?” vroeg de Hertug enorm voldaan.
“Je hebt nog steeds een vervaarlijke slag over je,” zei Jason tegen hem. “Zag jij hoe ik dat gat in die schuit ramde? Ahhh! Daar gaat de ketel,” voegde hij eraan toe toen er uit het getroffen vijandelijke schip een enorme dreunende knal kwam, die werd gevolgd door een grote wolk van stoom en rook waarna het doormidden brak en snel zonk.
Tegen de tijd dat Jason het oorlogsschip weer naar zijn plaats had gebracht was de zijwieler verdwenen en waren de sluisdeuren weer dicht. “Vaar over de overlevenden heen,” beval de Hertug, maar Jason negeerde hem.
“Er staat water beneden,” zei een man die zijn hoofd door een luik stak. “Het loopt al over onze voeten.”
“Er zijn wat naden gebarsten na de dreun,” zei Jason. “Wat had je gedacht? Daarom heb ik de pompen geïnstalleerd en daarom hebben we tien extra slaven aan boord. Zet ze aan het werk.”
“Het is een dag van overwinning,” zei de Hertug die gelukkig naar het bloed op zijn zwaard keek. “Wat zullen de zwijnen een spijt hebben van de aanval op ons fort!”
“Ze zullen er nog meer spijt van hebben voor de dag voorbij is,” zei Jason. “We gaan nu over tot de laatste fase. Weet je zeker dat je mannen weten wat ze moeten doen?”
“Ik heb het ze zelf vele malen verteld en ik heb ze de bedrukte vellen papier met bevelen gegeven die jij hebt gemaakt. Alles is klaar voor het sein. Wanneer zal ik het geven?”
“Heel gauw. Jij blijft hier op de brug met je hand op de fluit terwijl ik nog een paar schoten afvuur.”
Jason ging weer naar de platte schuit en schoot nog een paar speciale brandbommen naar het dak om het vuur goed aan te houden. Toen liet hij een stuk of tien kartetsen vliegen — leren zakken met vuistgrote stenen die uiteenbarstten als ze werden afgevuurd — die alle brandweerlieden en soldaten opruimden die zo dom waren om zich bloot te geven. Toen werkte hij de muur weer langs met de zware stenen, waardoor die nog meer instortte, tot zijn snorrende projectielen de sluisdeuren bereikten. Hij had maar vier schoten nodig om de zware balken te versplinteren en van het hek een in elkaar gezakte ruïne te maken. De weg lag open. Jason zwaaide met zijn armen en sprong in de boot. De fluit gilde drie keer en de wachtende schepen van de Perssonoj begonnen de aanval.
Omdat er niemand was waarvan hij kon verwachten dat hij het karwei naar behoren zou uitvoeren, was Jason niet alleen opperbevelhebber van de aanvallers, maar ook laadmeester, stukscommandant, scheepskapitein en wat al niet, en hij kreeg moeie benen van het heen en weer rennen. Het kostte hem heel wat moeite naar de brug van de Zonder Vrees’ te klimmen. Als de aanvallers eenmaal in de vesting waren kon hij wat uitrusten en kon hij hen het karwei op hun doelmatige bloeddorstige wijze laten afmaken. Hij had zijn deel gedaan: hij had de verdediging verzwakt en een flink aantal doden veroorzaakt; nu zouden de manschappen samen het man-tegen-man gevecht voeren waardoor de weg naar de volledige overwinning open zou komen te liggen. De kleinere schepen die werden geroeid en gezeild waren al halverwege de afstand naar de kapotte muren voor de ’Zonder Vrees’ op gang kwam, maar het stoomschip haalde hen al gauw in. De aanvallers openden hun slagorde en het aanstormende schip schoot ertussendoor, recht op de vervallen overblijfselen van de sluisdeuren af. De gepantserde boeg ramde ertegenaan, scheurde ze krakend uit hun scharnieren en voer de binnenvijver op. Zelfs met volle kracht achteruit, hadden ze nog vaart toen ze tegen de kade bonsden en met een schok kwamen ze tot stilstand met de scherpe boeg diep in de palen geramd. Achter hen aan kwamen de brullende Perssonoj en van voren kwamen de verdedigende Trozelligoj; in enkele seconden waren ze in een dodelijk gevecht gewikkeld. De dappere lijfwacht van de Hertug bevond zich in de eerste golf en ze wachtten op hun leider om hem te beschermen toen hij ten aanval stormde.
Jason pakte een fles van zijn huisbrouwsel dat hij voor noodgevallen had meegenomen uit de beklede bergplaats en hij nam een opwekkende slok. Hij goot een tweede hoeveelheid in een beker om daar langzaam van te genieten en hij bekeek het gevecht vanuit zijn gunstige positie op de brug.
De uitslag stond al vast bij het begin, toen de strijdmachten handgemeen werden. De verdedigers waren gebeukt, verbrand en ver in de minderheid en hun moreel had een flinke deuk opgelopen. Toen de Perssonoj aanvielen over de kapotte muren en door de open sluisdeuren, konden ze zich alleen nog maar terugtrekken. De binnenplaats werd schoongeveegd en het gevecht verplaatste zich naar de diepten van het fort. Het werd tijd dat Jason zijn volgende steentje bijdroeg.
Hij dronk zijn beker leeg, schoof een klein schild op zijn linkerarm en greep de morgenster die zijn nut al had bewezen. Hij was er zeker van dat Ijale ergens daarbinnen was, en hij moest haar vinden voor er onaangename ongelukken gebeurden. Hij voelde zich verantwoordelijk voor het meisje — als hij er niet was geweest zou ze nog steeds met haar slavenbende door de woestijn langs de kust lopen. Er viel niet onderuit te komen, hij had haar in deze moeilijkheden gebracht en hij moest haar er weer veilig uit zien te halen. Hij holde de wal op.
Het vuur in het vochtige rieten dak scheen te zijn gedoofd zonder enige verdere schade aan het stenen gebouw aan te richten, maar het rookte nog wel en de gangen stonken verschrikkelijk. In de ingangshal waarde de dood rond — lijken en bloed en een paar gewonden. Jason schopte een deur open en ging dieper het fort in. In de grote eetzaal werd nog een laatste gevecht geleverd door de paar verdedigers, maar hij liep erlangs naar de keukens. Hier waren alleen maar slaven die onder de tafels waren weggekropen en de chef-kok die hem aanviel met een hakmes.
Jason ontwapende hem met een tikje van de morgenster en hij bedreigde de man met een pijnlijke dood als hij hem niet vertelde waar Ijale was. De kok praatte bereidwillig terwijl hij zijn gewonde arm vasthield, maar hij wist niets. De slaven sloegen alleen maar angstige onzin uit; ze waren hopeloos. Jason liep verder.
Een verschrikkelijk gebrul en een aanhoudend gedreun trok hem naar het enige grote gevecht dat nog aan de gang was in een ruimte die kennelijk de hoofdzaal was. Het licht viel binnen door grote ramen en er hingen vlaggen en wimpels. Nu was het er een grote puinhoop waar de strijdende massa’s heen en weer renden en uitgleden in het bloed en struikelden over de lichamen van de doden en de gewonden. Een regen van pijlen van de kruisboogschutters aan het verste eind van de zaal dreef de vechtende mannen uiteen en dwong de aanvallers hun schilden op te heffen om zich te beschermen.
Dwars over de kamer stond een rij gewapende mannen met schilden en aan het eind van die rij stond een kleinere groep mannen die kleuriger kleding en meer juwelen droegen, ongetwijfeld de adellijke Trozelligoj familie zelf. Ze stonden op het eetplatform waar nu al het meubilair vanaf was en ze konden over de hoofden van de strijdende mannen onder hen heenzien. Een van hen zag Jason binnenkomen en hij wees naar hem met zijn zwaard terwijl hij snel met de anderen overlegde. Toen draaiden ze zich allemaal naar hem toe en de groep opende zich. Jason zag dat ze Ijale vasthielden; ze was wreed geketend en gebonden en een van hen hield zijn zwaard tegen haar borst. Ze wezen daarop en hun bedoeling was duidelijk genoeg: als je aanvalt, sterft ze. Ze hadden er geen idee van wat ze voor hem betekende, maar ze moesten vermoeden dat hij enige genegenheid voor haar bezat. Ze stonden op het punt te worden afgeslacht, dus was iedere wanhopige daad de moeite van het proberen waard.
Jason reageerde met een withete woede en stoof naar voren. Verstandelijk wist hij dat er nu geen compromis mogelijk was; de overwinning was nabij, en iedere poging tot onderhandelen met de Hertug of de Perssonoj die door het dolle heen waren zou zeker uitlopen op Ijale’s dood. Hij moest naar haar toe.
Hij stormde van achteren op de Trozelligoj soldaten in, sloeg ze opzij en wierp zich op de rij gewapende wachten. Er schoot een pijl vlak langs zijn hoofd; hij merkte het niet en toen sprong hij op hen af. Zijn plotselinge aanval en zijn vliegende vaart deed de rij even achteruit deinzen en zijn morgenster floot in een gat tussen twee schilden en kwam precies op een gehelmd hoofd terecht. Hij ving een zwaardslag op met zijn schild en ramde de man die hij had geraakt en wierp hem op de grond. Toen hij eenmaal achter de soldaten was bleef hij niet vechten maar hij ploegde verder terwijl de rij zich probeerde te sluiten om weerstand te bieden aan de vijanden die toegesneld waren om hun voordeel te doen met Jasons zelfmoordaanval.
Er stond nog iemand op het platform die Jason tevoren niet had gezien; hij zag hem nu terwijl hij aanviel. Het was Mikah, de verrader, hier! Hij stond naast Ijale, die vermoord zou worden omdat Jason haar onmogelijk op tijd kon bereiken. Het zwaard suisde al omlaag om haar te doorsteken.
Jason ving nog net een glimp op van Mikah toen die naar voren stapte, de man met het zwaard bij de schouders greep en hem achterover op de grond smeet. Toen werd Jason van alle kanten tegelijk aangevallen en hij vocht wanhopig voor zijn leven.
De overmacht was te groot — vijf, zes tegen één — en alle aanvallers gewapend en wanhopig. Maar hij hoefde niet te winnen, hij hoefde ze alleen maar een paar seconden langer af te houden tot zijn eigen mannen arriveerden. Ze waren vlak achter hem; hij kon hun gejuich horen toen de rij van verdedigers viel. Jason ving een zwaard op met zijn schild, schopte een andere aanvaller opzij en sloeg een derde van zich af met de morgenster.
Maar er waren er teveel. Hij was helemaal ingesloten. Hij smeet er twee opzij en keerde zich toen naar de anderen achter hem. Daar — die oude man, de leider van deze mensen, woede in zijn ogen… een lang zwaard in de hand… een steek.
“Sterf duivel! Sterf verwoester!” gilden de Trozelligoj en ze vielen aan.
Het lange koele staal raakte Jason vlak boven zijn riem, het stak in zijn lichaam met een verzengende pijn, doorboorde hem en kwam uit zijn rug weer naar buiten.