Hij roeide tot hij warm was en toen liet hij de boot met het tij meedrijven. In het duister bonsde hij tegen onzichtbare voorwerpen op en toen hij bij een ander kanaal kwam raakte hij in een draaikolk. Snel roeide Jason het andere kanaal op en hij zocht zich een weg door een doolhof van vage sloten tussen lage eilanden en steile muren. Toen hij er zeker van was dat zijn spoor voldoende was verward, roeide hij naar de dichtstbijzijnde wal waar hij de boot kon aanleggen. Die kwam stil te liggen en hij sprong eruit, zakte totaan zijn enkels in het natte zand en trok de boot zover hij kon op het strand.
Toen hij er geen beweging meer in kon krijgen klom hij er weer in, verstopte hij de glazen bol in het ruim waar hij niet per ongeluk kon worden gebroken en ging hij op de ochtend zitten wachten. Hij had het koud en hij zat te bibberen en voor het eerste grijze licht door de sneeuw heendrong was hij in een zeer slecht humeur.
Vage vormen maakten zich langzaam uit de duisternis los — een paar kleine boten vlakbij op het strand getrokken die stevig aan palen waren geketend; en verder terug kleine, lage hutten. Uit een van de hutten kroop een man, maar zodra hij Jason en de boot zag, verdween hij krijsend weer uit het gezicht. Binnen hoorde hij geritsel en gemompel en Jason klom uit de boot op het strand en zwaaide het slagzwaard een paar maal heen en weer om zijn spieren los te maken.
Een tiental mannen kwam aarzelend over het strand op hem af, met knuppels en roeiriemen, maar ze bibberden bijna van angst.
“Ga weg, laat ons met rust,” zei de leider terwijl hij zijn wijsvinger en zijn pink uitstak om het boze oog af te wenden. “Neem je smerige schuit, Mastrulego en vertrek van onze kust. Wij zijn maar arme vissers…”
“Ik voel volkomen met jullie mee,” zei Jason die op zijn zwaard leunde. “En ik ben net zomin gek op de Mastrulegojals jullie.”
“Maar je boot — daar is het teken,” en de leider wees naar een afschuwlijk stukje snijwerk op de boeg.
“Die heb ik van hen gestolen.”
De vissers liepen kreunend rond, sommigen renden weg terwijl anderen op hun knieën vielen om te bidden. Een van hen gooide zijn knuppel naar Jason, een halfslachtige worp die Jason makkelijk opving met zijn zwaard.
“We zijn verloren,” jammerde de leider. “De Mastrulegoj zullen achter je aan komen, dan zien ze die vervloekte boot en dan zullen ze ons overvallen en ons allemaal doden. Neem hem mee, ga onmiddellijk weg!”
“Daar zit wat in,” was Jason het met hem eens. De boot was een belemmerende factor. Hij kon hem nauwelijks in zijn eentje hanteren en hij was te makkelijk te herkennen om er ongemerkt mee rond te varen. Terwijl hij de vissers goed in de gaten hield haalde Jason de glazen bol weer tevoorschijn. Toen zette hij zijn schouder tegen de boeg en duwde hij de boot weer in het water, waar hij door de stroom werd gegrepen en uit het gezicht verdween.
“Dat probleem is uit de wereld,” zei Jason. “Nu moet ik terug naar het Perssonoj fort. Wie van jullie wil me daarheen brengen?”
De vissers liepen weg en Jason ging vlak voor de leider staan voor die ook kon verdwijnen. “Nou, hoe denk je erover?”
“Ik denk niet dat ik het kan vinden,” zei de man terwijl hij onder zijn verweerde huid wit wegtrok. “Mist, natte sneeuw, ik ga nooit die kant op…”
“Vooruit nou, je zal behoorlijk worden beloond zodra we aan land gaan. Noem het bedrag.”
De man lachte geringschattend en probeerde opzij weg te glippen.
“Ik begrijp wat je bedoelt,” zei Jason terwijl hij met zijn zwaard de ander de weg versperde. “Krediet is een gewoonte die hier niet veel waard is.”
Jason keek bedachtzaam naar zijn zwaard en toen beseftehij voor het eerst dat de bobbels op het gevest, geslepen edelstenen waren ter versiering. Hij wees ernaar.
“Vooruit dan, ik betaal vooruit als je een mes voor me hebt waarmee ik deze stenen eruit kan peuteren. Als voorschot de rode die eruit ziet als een robijn en dan de groene als we er zijn.”
Na wat geharrewar en nog een rode steen erbij, won, zoals gewoonlijk, de hebzucht het van de angst en de visser duwde een kleine slecht gebouwde boot in het kanaal. Hij roeide terwijl Jason hoosde en ze begonnen aan een heimelijke tocht door kleine kanalen. Geholpen door sneeuw, mist en de plotseling hervonden nauwkeurige kennis van de visser omtrent de kanalen, kwamen ze ongezien aan bij een vervallen stenen trap die naar een gesloten poort leidde. Jason die zo langzamerhand de plaatselijke gewoonten wel kende, besefte dat het wel iets heel anders kon zijn, zelfs een toegang tot de Mastrulegoj die hij zojuist had verlaten en hij hield een voet in de boot tot er een wachter verscheen met de kenmerkende stralende zon van de Perssonoj op zijn rug. De visser nam verbaasd de laatste betaling in ontvangst en roeide mompelend weg. Er werd nog een wachter geroepen; Jasons zwaard werd afgepakt en toen werd hij snel naar de spreekkamer van de Hertug gebracht.
“Verrader!” schreeuwde de Hertug die alle formaliteit overboord zette. “Jij beraamt een plan om mijn mannen te doden en te ontvluchten, maar nu heb ik je —”
“O, hou toch op!” zei Jason geërgerd en hij schudde zich los van de twee wachters die zijn armen vasthielden. “Ik ben vrijwillig teruggekeerd, en dat moet, zelfs in Appsala, toch wel wat betekenen. Ik werd ontvoerd door de Mastreguloj met de hulp van een verrader uit je wacht —”
“Hoe heet hij?”
“Benn’t zaliger — daar heb ik zelf voor gezorgd. Jouw trouwe kapitein verraadde je aan de concurrentie, die wilden dat ik voor hen zou werken, maar dat nam ik niet aan. Hun zaakje beviel me niet erg en ik ben weggegaan voor ze een voorstel konden doen. Maar ik heb een monstertjemee teruggenomen.” Jason haalde de glazen bol met zuur voor de dag en de wachters liepen schreeuwend achteruit en zelfs de Hertug verbleekte.
“Het brandende water,” hijgde hij.
“Precies. En zodra ik wat lood te pakken kan krijgen wordt het een onderdeel van de natte batterij die ik aan het uitvinden was. Ik ben ontstemd Hertug — ik houd er niet van ontvoerd en gecommandeerd te worden. Alles hier in Appsala ergert me en ik heb plannen voor de toekomst. Stuur die mannen weg zodat ik je mijn plannen kan voorleggen.”
De Hertug kauwde zenuwachtig op zijn lip en keek naar de wachters.
“Je bent teruggekomen,” zei hij tegen Jason — ’waarom?”
“Omdat ik jou net zo nodig heb als jij mij. Jij hebt flink wat mensen, macht en geld. Ik heb grote plannen. Stuur nou die bedienden weg.”
Er stond een kom met krenoj op tafel en Jason viste er een verse uit en beet er een stuk af. De Hertug dacht diep na. “Je bent teruggekomen,” zei hij weer. Hij scheen dat feit verbazingwekkend te vinden. “Laten we praten.”
“Alleen.”
“Verlaat de kamer,” beval hij, maar hij hield als voorzorgsmaatregel een gespannen kruisboog bij de hand. Jason negeerde die; hij had niet anders verwacht. Hij liep naar het bobbelige raam en keek uit over de eilandstad. De storm was eindelijk gaan liggen en een waterig zonnetje bescheen de donkere natte daken.
“Hoe zou je het vinden om dat alles te bezitten?” vroeg Jason.
“Ga verder.” De kleine oogjes van de Hertug glinsterden.
“Ik heb dit al eerder gezegd, maar nu meen ik het — ernstig. Ik zal de geheimen van elke andere groep op deze planeet onthullen. Ik zal je laten zien hoe de d’zertanoj olie destilleren, hoe de Mastreguloj zwavelzuur maken en hoe de Trozelligoj motoren bouwen. Dan zal ik je wapenen verbeteren en zoveel mogelijk nieuwe invoeren. Ik zal de oorlog zo verschrikkelijk maken dat hij niet langer mogelijk is.
Hij gaat natuurlijk gewoon door, maar jouw troepen zullen altijd winnen. Je zal de concurrenten een voor een uitroeien, te beginnen bij de zwakste tot je heer en meester van deze stad bent en dan heer en meester van de hele planeet. Alle rijkdommen van deze wereld zullen van jou zijn en je avonden zullen worden opgevrolijkt door de afschuwelijke doden die je aan je vijanden zal beschikken. Wat zeg je daarvan?”
“Supren la Perssonoj!” schreeuwde de Hertug terwijl hij overeind sprong.
“Ik dacht al dat je dat zou zeggen. Als ik hier een tijdje moet zitten wil ik het systeem een paar flinke opdoffers verkopen. Ik leef hier veel te ongemakkelijk en het is tijd dat dat verandert.”