HOOFDSTUK 30

De eerste die hem begroette was Peter Frigate. Frigate had zijn gebruikelijke terughoudendheid verloren; hij huilde. Ook Burton snotterde een beetje en had even moeite Frigate’s vragenreeks te beantwoorden. Eerst wilde Burton weten wat Frigate, Loghu en Alice na zijn verdwijning hadden gedaan. Frigate antwoordde dat zij alle drie naar hem hadden gezocht en uiteindelijk De Rivier weer naar Theleme waren opgevaren.

‘Waar ben jij geweest?’ zei Frigate.

‘Van het ene uiteinde der aarde naar het andere,’ zei Burton. ‘In tegenstelling tot Satan heb ik tenminste verscheidene volmaakte, oprechte mensen die God vreesden en het kwaad schuwden, gevonden. Wel wat weinig, maar toch... De meeste mannen en vrouwen zijn nog steeds dezelfde zelfzuchtige, onwetende, bijgelovige, verblinde, huichelachtige, laffe ellendelingen die zij op aarde waren en in de meesten van hen huist nog steeds de oude, moordende aap met de rode ogen, die worstelt met zijn cipier en de maatschappij en graag zou uitbreken om zijn handen met bloed te overdekken.’

Frigate babbelde voort terwijl zij naar de reusachtige palissade liepen, die op anderhalve kilometer afstand lag en het raadhuis herbergde waarin het gouvernement van de staat Theleme zetelde. Burton luisterde maar half. Hij trilde en zijn hart sloeg snel, maar dit kwam niet door zijn thuiskomst.

Hij herinnerde het zich!

In tegenstelling tot wat Loga had beweerd, herinnerde hij zich zowel zijn ontwaken in de preverrijzenisruimte, nu al vele jaren geleden en zijn ondervraging door de twaalf Ethici.

Er was slechts één verklaring. Een van de twaalf moest het uitwissen van zijn herinnering verhinderd hebben en dit zonder medeweten van de anderen hebben gedaan. Een van de twaalf was de Geheimzinnige Vreemdeling, de Afvallige.

Maar wie? Op dit ogenblik was er geen manier om dit vast te stellen maar op de een of andere dag zou hij er achter komen. Inmiddels had hij een vriend aan het hof, een man die Burton misschien voor zijn eigen doeleinden gebruikte, maar de tijd zou komen dat Burton Hém zou gebruiken.

Er waren andere menselijke wezens waarmee de Vreemdeling ook had ‘geknoeid.’ Misschien zou hij ze vinden; samen zouden zij dan de Toren bestormen.

Odysseus had zijn Athena gehad. Gewoonlijk moest Odysseus door eigen vindingrijkheid en moed uit gevaarlijke situaties ontsnappen, maar af en toe — wanneer de godin daartoe bij machte was geweest — had zij Odysseus de helpende hand geboden.

Odysseus had zijn Athena gehad, Burton had zijn Mysterieuze Vreemdeling.

Frigate zei: ‘Wat ben je van plan nu te gaan doen, Dick?’

‘Ik ga een boot bouwen en De Rivier opzeilen. Tot aan het einde! Zin om mee te gaan?’

Загрузка...