HOOFDSTUK 14

Hij had altijd geweten dat hij Speke tegelijkertijd liefhad en haatte en met recht haatte, maar de wetenschap van zijn liefde was erg vluchtig geweest en drong zich slechts zelden aan hem op, zodat het weinig invloed op hem had gehad. Tijdens zijn door het droomgum veroorzaakte nachtmerrie was hij zo door afschuw vervuld bij het besef dat ver onder zijn haat liefde lag, dat hij het had uitgeschreeuwd. Hij was wakker geworden en bemerkte dat Wilfreda aan hem schudde en wilde weten wat er was gebeurd. Toen Wilfreda nog op aarde was had zij opium gerookt of het in haar bier gedronken, maar na één kennismaking met het droomgum was zij te bang om er nog meer van te gebruiken. Haar angst kwam doordat zij de dood van haar jongste zuster, die aan tuberculose overleden was, opnieuw had gezien, terwijl zij tegelijkertijd haar eerste ervaring als hoer opnieuw doormaakte.

‘Het is een vreemde psychedelische substantie,’ had Ruach tegen Burton gezegd. Hij had uitgelegd wat het woord betekende. De discussie erover had lange tijd geduurd. ‘Het schijnt dat het traumatische voorvallen in een mengsel van realiteit en symboliek weer naar boven brengt, maar niet altijd. Soms fungeert het als een minnedrank. Er wordt ook gezegd dat het je soms op een geweldige trip meeneemt, maar ik zou zeggen dat het droomgum ons gegeven is om therapeutische redenen, misschien zelfs als geestelijk-purgerend middel. We moeten zelf uitzoeken hoe we het moeten gebruiken.’

‘Waarom gebruik jij het dan niet vaker?’ had Frigate gezegd.

‘Om dezelfde reden waarom mensen vroeger psychotherapie weigerden te ondergaan of ermee ophielden voor zij klaar waren. Ik ben bang.’

‘Ja, ik ook,’ zei Frigate. ‘maar op een goeie dag, wanneer we wat langer op één plaats blijven, ga ik er iedere avond een stuk van nemen, zowaar ik hier sta, zelfs als ik er doodsbang van word. Natuurlijk kan ik dat nu gemakkelijk zeggen.’

Peter Jairus Frigate was slechts achtentwintig jaar na de dood van Burton geboren, maar toch bestond er tussen hen een wereld van verschil. Zij zagen veel dingen volkomen verschillend. Zij zouden hevige ruzies hebben gehad, als Frigate in staat was geweest ruzie te maken. Zij hadden geen verschil van mening over de discipline in de groep of het beheer van de boot, maar over veel dingen, die betrekking hadden op wereldbeschouwingen. Toch leek Frigate in veel opzichten op Burton en misschien was dit de reden, dat hij op aarde zo door Burton gefascineerd was geweest. Frigate had in 1938 een boek van Fairfax Downey, dat ‘Burton, Avonturier van Duizend en één Nacht’ heette, op de kop getikt. Op de voorpagina stond een tekening van Burton op vijftigjarige leeftijd. Het wrede gezicht, het hoge voorhoofd en de vooruitstekende randen boven de ogen, de zware, zwarte wenkbrauwen, de rechte maar scherpe neus, het grote litteken op zijn wang, de dikke, sensuele lippen, de zware neerhangende snor, de zware gevorkte baard, het gezicht dat in wezen zowel somber als agressief was, dat alles had hem ertoe gebracht het boek te kopen.

‘Ik had nog nooit eerder van je gehoord, Dick,’ zei Frigate, ‘maar ik las het boek onmiddellijk en werd erdoor gefascineerd. Je had iets bijzonders en dat stond los van de overduidelijke waaghalzerij in je leven, van je schermkunst, je beheersing van veel talen, vermommingen als plaatselijk dokter of koopman, als pelgrim naar Mekka, als eerste Europeaan die levend uit de heilige stad Harar kwam, als ontdekker van het Tanganyika en de bijna-ontdekker van de bronnen van de Nijl, als medeoprichter van het Koninklijk Antropologisch Genootschap, als uitvinder van de uitdrukking E.S.P. (Buitenzintuiglijke waarneming), als vertaler van Duizend en één Nacht, als student van seksuele praktijken in het Oosten, enzovoort...’

‘Los van dit alles, hoe fascinerend ook, voelde ik een bijzondere verwantschap met je. Ik ging naar de openbare bibliotheek — Peoria was een klein stadje maar had veel boeken van jou en over jou, die door een of andere overleden bewonderaar van je geschonken waren — en ik las ze allemaal. Toen begon ik eerste uitgaven van je en over je te verzamelen. Ik werd tenslotte romanschrijver, maar ik was van plan een zeer uitgebreide, alles omvattende biografie van je te schrijven en overal heen te reizen waar je geweest was, foto’s en notities van die plaatsen te maken, een stichting op te richten om fondsen voor het onderhoud van je grafmonument te verzamelen...’

Dit was de eerste keer dat Frigate over zijn grafmonument sprak. Burton zei geschrokken: ‘Waar?’ en vervolgens: ‘O, natuurlijk! Mortlake! Dat was ik vergeten! Was het monument werkelijk in de vorm van een Arabische tent zoals Isabel en ik hadden ontworpen?’

‘Natuurlijk, maar het kerkhof werd door een achterbuurt opgeslokt en het monument werd door vandalen bekrast en het onkruid stond tot aan m’n middel. Er werd over gesproken om de lichamen naar een wat meer afgelegen deel van Engeland over te brengen, maar het was toen moeilijk een afgelegen plek te vinden.’

‘Maar heb je de stichting nog opgericht en mijn grafmonument bewaard?’ vroeg Burton. Hij was er nu aan gewend geraakt dat hij was gestorven, maar het praten met iemand die zijn grafmonument had gezien bezorgde hem kippenvel.

Frigate zuchtte diep. Verontschuldigend zei hij: ‘Nee, tegen de tijd dat ik in staat was dat te doen zou ik me schuldig hebben gevoeld zoveel tijd en geld aan de doden te besteden. Er was te veel rotzooi in de wereld. De levenden hadden alle aandacht nodig, die ze konden krijgen. Vervuiling, armoede, onderdrukking enzovoort. Dat waren de belangrijke dingen.’

‘En die geweldige, allesomvattende biografie?’

Weer zei Frigate verontschuldigend: ‘Toen ik de eerste maal over je las, dacht ik dat ik de enige was die sterk in je geinteresseerd was of zelfs van je bestaan wist, maar er was in de zestiger jaren een opleving van de belangstelling voor je. Er werden heel wat boeken over je geschreven en zelfs één over je vrouw.’

‘Isabel? Schreef iemand een boek over haar? Waarom?’

Frigate grinnikte. ‘Ze was een nogal interessante vrouw. Ik moet eigenlijk zeggen dat ze erg vervelend was, overdreven bijgelovig, schizofreen en vol zelfbedrog. Er waren maar weinigen die haar ooit vergaven dat ze je manuscripten en kranten verbrandde...’

‘Wat?’ brulde Burton. ‘Verbrand...?’

Frigate knikte en zei: ‘Je dokter Grenfell Baker beschreef het als ‘de genadeloze slachting, die op zijn jammerlijke dood volgde’. Ze verbrandde je vertaling van ‘De Geurige Tuin’ en beweerde dat je het toch niet zou hebben gepubliceerd, tenzij je geld nodig had en dat je natuurlijk geen geld nodig had omdat je nu dood was.’

Dit was een van de weinige keren in zijn leven dat Burton sprakeloos was. Frigate bekeek Burton vanuit zijn ooghoeken en grinnikte. Hij scheen van Burton’s ellende te genieten.

‘Dat ze ‘De Geurige Tuin’ verbrandde was nog het ergste niet, hoewel het al erg genoeg was. Maar dat ze de beide delen van je dagboeken verbrandde, de geheime boeken waarin je naar men veronderstelde je diepste gedachten en brandende haatgevoelens de vrije loop gaf en zelfs je openbare dagboeken van dagelijkse gebeurtenissen, nou, dat heb ik haar nooit vergeven en veel andere mensen evenmin. Dat was een groot verlies. Er bleef maar één van je notitieboekjes over, een kleintje, en dat verbrandde tijdens het bombardement van Londen in de tweede wereldoorlog.’

Hij zweeg even en zei: ‘Is het waar dat je je op je doodsbed tot de katholieke kerk bekeerde, zoals je vrouw beweerd heeft?’

‘Dat kan best,’ zei Burton. ‘Isabel was er al jaren op uit me te bekeren, hoewel ze me daartoe nooit rechtstreeks durfde aansporen. Toen ik op het laatst zo ziek was, heb ik haar misschien gezegd dat ik het wilde doen, alleen maar om haar gelukkig te maken. Ze was zo treurig, zo ellendig en zo bang, dat mijn ziel in de hel zou branden.’

‘Heb je dan van haar gehouden?’ vroeg Frigate.

‘Ik zou hetzelfde voor een hond hebben gedaan,’ antwoordde Burton.

‘Voor iemand, die zo ontstellend eerlijk en recht op de man af kan zijn, ben je soms ook erg dubbelzinnig.’

Dit gesprek had ongeveer twee maanden na de Eerste Dag N.V. 1 plaatsgevonden. De nasleep ervan was tamelijk merkwaardig.

Dit was de tweede fase van hun merkwaardige relatie. Hij werd vertrouwder met Frigate, maar tegelijkertijd ergerde hij zich meer aan hem. De Amerikaan was in zijn commentaar op houdingen van Burton altijd erg terughoudend geweest, ongetwijfeld omdat hij hem niet boos wilde maken. Frigate deed zeer bewuste pogingen niemand te ergeren, maar hij deed ook onbewuste pogingen om hem tegen zich in het harnas te jagen. Zijn vijandigheid openbaarde zich in veel subtiele en soms niet zo erg subtiele handelingen en woorden. Burton lag dit niet zo. Hij was recht op de man af en niet bang voor boosheid, maar misschien was hij, zoals Frigate had beweerd, juist erg op vijandige confrontaties gesteld.

Op een avond, toen zij onder een graalsteen om het vuur zaten, had Frigate over Karachi gesproken. Deze stad, de latere hoofdstad van Pakistan, de natie die in 1947 het leven zag, had in Burton’s tijd maar tweeduizend inwoners. Omstreeks 1970 was het bevolkingscijfer ongeveer twee miljoen. Dat bracht Frigate ertoe op tamelijk indirecte wijze Burton te vragen naar het rapport, dat hij aan Sir Robert Napier had uitgebracht over de homobordelen in Karachi. Er werd verondersteld, dat het rapport zich in de geheime archieven van het Oostindiase leger bevond, maar het werd door een van Burton’s vele vijanden gevonden. Hoewel het rapport nooit in het openbaar werd genoemd was het gedurende zijn gehele leven tegen hen gebruikt. Burton had zich als inlander vermomd om het bordeel binnen te komen en waarnemingen te doen, waartoe geen Europeaan toestemming zou hebben gekregen. Hij was er trots op dat hij niet was ontdekt en hij had het onsmakelijke karwei op zich genomen omdat hij de enige was, die dit kon doen en omdat zijn geliefde commandant Napier hem erom had verzocht.

Burton had op Frigate’s vragen tamelijk humeurig geantwoord. Alice had hem eerder op die dag de dampen aangedaan — zij scheen daar de laatste tijd een handje van te hebben — en hij dacht na over een manier om haar op de kast te jagen. Hij greep nu de gelegenheid, die hem door Frigate geboden werd, aan. Hij stortte zich in een ongebreidelde beschrijving van wat er in de bordelen in Karachi voorviel. Ruach stond tenslotte op en liep weg. Frigate keek alsof hij misselijk was, maar bleef. Wilfreda lachte tot zij over de grond rolde. Kazz en Monat bleven stoicijns kijken. Gwenafra sliep op de boot zodat Burton met haar geen rekening behoefde te houden. Loghu leek gefascineerd maar niet zonder afkeer.

Alice, zijn voornaamste doelwit, werd bleek en daarna rood. Tenslotte stond zij op en zei: ‘Werkelijk, mr Burton, ik wist wel dat je ordinair en platvloers was, maar om hier over op te snijden... dit... je bent volslagen verachtelijk, gedegenereerd en walgelijk. Niet dat ik ook maar een woord van je verhaal geloof. Ik kan mij niet voorstellen dat iemand zich zo zou gedragen als jij en er dan nog over zou opscheppen ook. Je beantwoordt volkomen aan je reputatie als man, die er genoegen in schept anderen te shockeren, ongeacht welke schade het aan zijn eigen reputatie toebrengt.’

Zij was in het donker weggelopen.

Frigate had gezegd: ‘Op een keer moetje me toch eens vertellen hoeveel ervan waar is. Vroeger dacht ik net zoals zij, maar toen ik ouder werd, kwamen er meer gegevens over jou aan het licht en een van je biografen maakte een psychoanalyse van je, die gebaseerd was op je eigen handschrift en verschillende documentaire bronnen.’

‘En de gevolgtrekking?’ vroeg Burton spottend.

‘Later, Dick,’ zei Frigate. ‘Beestachtige Dick,’ voegde hij eraan toe en ook hij ging weg.

Nu, terwijl hij aan de helmstok stond en de zon op de groep neerscheen, naar het gesuis van het water dat door de scherpe boeg doorsneden werd, luisterde en het tuig hoorde kraken, vroeg hij zich af wat er aan de andere kant van het ravijnachtige kanaal voor hem lag. Stellig niet het einde van De Rivier. Die zou waarschijnlijk eeuwig doorgaan, maar het einde van de groep zou nabij kunnen zijn. Zij hadden te lang samengehokt, te veel dagen op het smalle dek doorgebracht en te weinig te doen gehad — behalve praten of helpen bij het manoeuvreren van het schip. Zij waren bezig elkaars zenuwen bloot te leggen en dat al heel lang. Zelfs Wilfreda was de laatste tijd teruggetrokken en ontoeschietelijk geweest. Zelf was hij ook niet erg opwekkend geweest en eerlijk gezegd, had hij genoeg van haar. Hij had geen hekel aan haar en wenste haar niets slechts toe, hij had alleen maar genoeg van haar en het feit dat hij haar en niet Alice Hargreaves kon bezitten, maakte dat hij zelfs nog meer genoeg van haar kreeg.

Lev Ruach bleef bij hem vandaan en sprak zo weinig mogelijk. Lev maakte zelfs nog meer ruzie met Esther over zijn eetgewoonten, zijn dagdromerij en waarom praatte hij nooit met haar?

Frigate was kwaad over iets, maar daar zou hij nooit mee voor de dag komen en iets zeggen, de lafaard, totdat hij in een hoek werd gedreven en tot een redeloze razernij werd opgezweept. Loghu was boos en behandelde Frigate minachtend omdat hij tegen haar even humeurig deed als tegen de anderen. Loghu was ook boos op hem, Burton, omdat hij haar had afgewezen toen zij een paar weken tevoren alleen waren geweest bij het verzamelen van bamboe in de heuvels. Hij had nee tegen haar gezegd en eraan toegevoegd dat hij geen morele scrupules had om met haar te vrijen, maar dat hij Frigate of enig ander lid van de bemanning niet wilde bedriegen. Loghu zei dat zij best van Frigate hield, maar dat zij alleen af en toe afwisseling wilde hebben, precies als Frigate.

Alice had gezegd dat zij er na aan toe was de hoop op te geven om iemand, die zij kende, ooit weer te zien. Zij waren minstens 44.370.000 mensen voorbij gevaren en niet één enkele maal had zij iemand, die zij op aarde had gekend, gezien. Zij had enkele mensen gezien, die zij abusievelijk voor oude kennissen had gehouden en ze had toegegeven dat zij maar een klein percentage van de 44.370.000 van dichtbij of zelfs van veraf had gezien, maar dat deed er niet toe. Zij werd oeverloos gedeprimeerd en vermoeid van het hele dagen op dit nauwe voordek zitten met als enige lichaamsoefening het bedienen van de helmstok of de tuigage, of het bewegen van haar mond tijdens gesprekken waarvan de meeste zinloos waren.

Burton wilde het niet toegeven, maar hij was bang dat zij misschien zou weggaan. Zij zou bij de volgende aanlegplaats van boord kunnen gaan, vaarwel zeggen en zonder meer met haar graal en haar bezittingen op de oever kunnen weglopen. Ik zie jullie over honderd jaar of zo nog wel eens. Het voornaamste waarvoor zij tot dusverre aan boord bleef, was Gwenafra. Zij voedde de kleine voorhistorische Britse als een Victoriaanse dame met post-verrijzenismanieren op. Het was een bijzonder merkwaardig mengsel, maar niet merkwaardiger dan alle andere zaken langs De Rivier.

Burton zelf was moe van de eindeloze trektocht op het kleine vaartuig. Hij wilde een gastvrij gebied zoeken en zich daar vestigen en rust nemen, vervolgens gaan studeren en zich met lokale activiteiten bezighouden. Ook wilde hij zijn landbenen weer terugkrijgen en zijn energie laten wegvloeien om later weer op te bouwen. Maar dit alles wilde hij samen met Alice om zijn hut te delen.

‘Het geluk van een man, die zit, zit ook,’ mompelde hij. Hij zou bij Alice tot de aanval moeten overgaan. Hij was lang genoeg heer gebleven. Hij zou proberen haar met zachtheid voor zich te winnen of hij zou haar stormenderhand veroveren. Toen hij nog jong was, was hij een agressieve minnaar geweest. Na zijn huwelijk was hij eraan gewend geraakt bemind te worden en niet de actieve minnaar te zijn. Hij had nog steeds zijn oude gewoontepatronen en zijn oude zenuwcircuits. Hij was een oud mens in een jong lichaam.

De Hadji voer het donkere, onstuimige kanaal binnen. Aan beide zijden rezen de blauwzwarte rotswanden omhoog. De boot schoot een bocht door en het brede meer achter hen verdween uit het gezicht. Iedereen was nu druk in de weer met het bedienen van de zeilen, terwijl Burton De Hadji in de vierhonderd meter brede stroom tegen een stroming in, die hoge golven veroorzaakte, laveerde. De boot rees en daalde steil en helde ver over wanneer er plotseling van koers veranderd werd. Vaak kwam hij tot op een paar decimeter afstand van de wanden van het ravijn, waar de golven tegen de rots beukten. Hij had echter de boot zo lang gezeild, dat hij er een deel van was geworden en zijn bemanning had zo lang met hem gewerkt, dat zij zijn bevelen voorvoelden, hoewel zij er nooit op vooruitliepen.

De doortocht duurde ongeveer dertig minuten. Sommigen maakten zich er zorgen over — ongetwijfeld waren Frigate en Ruach bezorgd — maar ook werden zij er allen door opgebeurd. De verveling en gemelijkheid waren — tenminste tijdelijk — verdwenen.

De Hadji kwam in de zonneschijn op een ander meer uit. Dit was ongeveer zes kilometer breed en strekte zich zover zij konden zien, naar het noorden uit. De bergen weken abrupt naar achteren en de vlakten aan beide zijden herkregen hun gebruikelijke breedte van anderhalve kilometer.

Er lagen ongeveer vijftig vaartuigen, variërend van uitgeholde pijnboomstammen tot bamboeschepen met twee masten. De meeste ervan leken zich met vissen op te houden. Op anderhalve kilometer afstand aan de linkeroever stond de alom tegenwoordige graalsteen en langs de oever stonden donkere gestalten. Op de vlakte en heuvels achter hen stonden bamboehutten van het gebruikelijke type, dat Frigate Neo-Polynesisch of soms post-mortem Oeverarchitectuur noemde.

Op de rechteroever op ongeveer achthonderd meter van de uitgang van het ravijn stond een groot, uit houten blokken opgebouwd fort. Ervoor lagen tien door houten balken gescheiden haventjes, waarin een verscheidenheid van grote en kleine boten lag. Een paar minuten na de verschijning van De Hadji begonnen trommels te roffelen. Deze waren van holle, houten blokken of vaten waarop gelooide vissenhuid of menselijke huid gespannen was, gemaakt. Er stond al een menigte voor het fort, maar een groot aantal mensen zwermde uit het fort en een aantal liep erachter naar buiten. Zij bemanden de boten en deze voeren het water op. Aan de linkeroever waren donkere gestalten bezig met het te water laten van holle boomstammen, kano’s en bootjes met een mast. Het zag ernaar uit dat beide oevers in wedijver met elkaar boten uitzonden om zich het eerst van De Hadji meester te maken. Burton bleef de boot op de gewone wijze laveren, waarbij hij verschillende malen tussen de andere boten doorvoer. De mannen aan de rechterkant waren het dichtst genaderd. Zij waren blank en goed bewapend, maar deden geen poging hun boot te gebruiken. Een man, die op de voorsteven van een oorlogskano met dertig roeiers stond, schreeuwde hem in het Duits toe zich over te geven.

‘Wij zullen jullie niets doen!’

‘Wij komen in vrede!’ brulde Frigate naar hem. ‘Dat weet hij!’ zei Burton. ‘Het is duidelijk dat we hem met zo weinig mensen niet zullen aanvallen.’

Aan beide zijden van De Rivier sloegen nu trommels. Het klonk alsof de oevers van het meer wemelden van de trommels. De oevers wemelden stellig van mannen, die allen bewapend waren. Andere boten werden naar buiten gebracht met het doel hen te onderscheppen. Achter hen lagen de boten die het eerst voor de achtervolging waren uitgevaren, maar zij verloren terrein. Burton aarzelde. Zou hij De Hadji keren en door het kanaal terugvaren om daarna bij nacht terug te komen? Het zou een gevaarlijke manoeuvre worden omdat de zevenduizend meter hoge wanden het licht van de schitterende sterren en gaswolken zouden tegenhouden. Zij zouden bijna blind zijn. Bovendien scheen zijn vaartuig sneller te zijn dan alles wat de vijand op het water had, dat wil zeggen, tot dusverre. In de verte kwamen hoge zeilen snel naderbij, maar zij hadden de wind en de stroom mee en als hij ze kon ontlopen zouden zij hem dan kunnen inhalen als zij ook moesten laveren?

Alle schepen die hij tot dusverre had gezien waren zwaar bemand en dat vertraagde hun vaart. Zelfs een boot met dezelfde mogelijkheden als De Hadji zou haar niet kunnen bijhouden als zij vol soldaten zat. Hij besloot de stroomopwaartse koers aan te houden. Tien minuten later, toen De Hadji scherp aan de wind zeilde, kruiste nog een grote oorlogskano zijn pad. Deze had aan voor- en achtersteven een klein dek, terwijl aan iedere kant zestien roeiers zaten. Op elk dek stonden twee mannen naast een katapult, die op een houten onderstuk was gemonteerd. De twee op de boeg plaatsten een rond voorwerp, waaruit rook opsteeg, in de slinger van de katapult. Eén trok de pal weg en de arm van de machine sloeg tegen de kruisbalk. De kano trilde en er was een korte pauze in het diepe ritmische gebrom van de roeiers. Het rokende voorwerp vloog in een hoge boog tot het ongeveer zes meter voor De Hadji met groot lawaai en veel zware rook, die snel door de bries werd weggevaagd, ontplofte.

Een paar vrouwen gilden en een man schreeuwde. Hij bedacht dat er zwavel in dit gebied moest zijn omdat zij anders niet in staat zouden zijn geweest kruit te maken. Hij riep naar Loghu en Esther om de helmstok over te nemen. Beide vrouwen waren bleek, maar schenen toch voldoende kalm te zijn, hoewel geen van beiden ooit een bomontploffing had meegemaakt.

Gwenafra was in het voorkasteel gebracht. Alice had een taxisboog in haar hand en droeg een bundel speren in een riem op haar rug. Haar bleke huid contrasteerde fel met de rode lippenstift en groene oogschaduw. Zij had echter minstens tien zeegevechten meegemaakt en haar zenuwen waren even gehard als de krijtrotsen van Dover. Bovendien was zij de beste boogschutter van allemaal. Burton was met een vuurwapen een uitstekend scherpschutter maar het ontbrak hem aan oefening met de boog. Kazz kon de rivierdraakhoornenboog zelfs nog verder terugtrekken dan Burton, maar zijn scherpschutterskwaliteiten waren abominabel. Frigate beweerde dat Kazz nooit een goed schutter zou worden omdat het hem, evenals de meeste voorhistorische mensen, aan ontwikkeling van het perspectivische gevoel ontbrak.

De mannen aan de katapult legden geen andere bom op het apparaat. Blijkbaar was de bom een waarschuwing om te stoppen geweest maar Burton was niet van plan voor wat dan ook te stoppen. Hun achtervolgers hadden hem meerdere malen onder pijlen kunnen bedelven. Dat zij dit niet hadden gedaan, betekende dat zij de bemanning van De Hadji levend in handen wilden krijgen.

Met hoogopspattend boegwater en in de zon glinsterende peddels voer de kano dicht langs de achtersteven van De Hadji, waarbij de roeiers eenstemmig bromden. De twee mannen op het voordek sprongen van de kano af en deze schommelde hevig. Een man raakte met zijn vingertoppen de rand van het dek en plonsde daarna in het water. De ander kwam op zijn knieën op de rand terecht. Hij hield een bamboemes tussen de tanden geklemd en in zijn riemen zaten twee scheden, één met een kleine, stenen bijl en een andere met een hoornvisstiletto. Terwijl hij zich aan de natte plankenvloer trachtte vast te grijpen staarde hij één enkel ogenblik in Burton’s ogen omhoog. Zijn haar was blond, zijn ogen waren lichtblauw en hij had een mooi, klassiek gezicht. Zijn bedoeling was waarschijnlijk één of twee bemanningsleden te verwonden en dan van de boot af te duiken met misschien een vrouw in zijn armen. Terwijl hij de bemanning van De Hadji bezighield, zouden zijn kameraden naderbij roeien, De Hadji enteren en het schip overstromen en dat zou dan het einde zijn.

Hij had niet veel kans zijn plan tot uitvoering te brengen. Waarschijnlijk wist hij dit en kon het hem niet schelen. De meeste mensen waren nog steeds bang voor de dood omdat de angst in hun lichaamscellen ingebed lag en zij instinctief reageerden. Enkelen hadden hun angst overwonnen en anderen hadden die nooit gekend. Burton stapte naar voren en sloeg de man met zijn bijl tegen de slaap. De man opende zijn mond en het mes viel eruit. Hij zakte met het gezicht omlaag op het dek in elkaar. Burton raapte het mes op, ontdeed de man van zijn riem en schoof hem met zijn voet het water in.

Daarop volgde een gebrul van de mannen in de oorlogskano, die bezig was te keren. Burton zag dat de oever snel naderbijkwam en gaf orders overstag te gaan. Het schip zwenkte rond en de gaffel zwaaide over het dek. Weer voeren zij schuins dwars over De Rivier, terwijl een dozijn boten hen snel tegemoetkwam. Drie ervan waren boomstamkano’s waarin vier mannen zaten, vier ervan waren grote oorlogskano’s en vijf waren schoeners met twee masten. Deze laatste hadden een aantal katapults aan boord en vele mannen aan dek.

Halverwege De Rivier gaf Burton bevel De Hadji weer te keren. Door deze manoeuvre kwamen de zeilschepen veel dichterbij, maar daar had hij op gerekend. Scherp aan de wind zeilend doorkliefde De Hadji het water tussen de twee schoeners. Zij lagen zo dicht naast elkaar dat hij de gezichten van allen aan boord van beide vaartuigen duidelijk kon zien. Zij waren voornamelijk van het Kaukasische type, ofschoon hun huidkleur van zeer donker tot Noordeuropees blank varieerde. De kapitein aan boord van de boot aan bakboordzijde schreeuwde in het Duits naar Burton en eiste dat hij zich overgaf. ‘Als je je overgeeft, zullen we jullie geen kwaad doen, maar als jullie doorgaan met vechten zal je gemarteld worden!’

Hij sprak Duits met een accent dat Hongaars klonk.

Als antwoord schoten Burton en Alice pijlen af. Alices pijl miste de kapitein, maar raakte de roerganger. Deze wankelde naar achteren en viel over de reling. Onmiddellijk veranderde het vaartuig van koers. De kapitein sprong naar het stuurwiel en Burton’s tweede pijl sloeg door zijn knieholte.

Beide schoeners liepen schuin overhellend met een enorme klap op elkaar en raakten onder luid gekraak en versplintering van houtwerk weer los. Mannen schreeuwden en vielen op het dek of sloegen overboord. Zelfs als de boten niet zonken waren zij toch buiten gevecht gesteld. Voor zij op elkaar liepen, hadden de boogschutters evenwel een dozijn brandende pijlen in de bamboezeilen van De Hadji gejaagd. De pijlen waren omwikkeld met droog gras, dat door terpentine, dat uit pijnboomhars was gemaakt, was gehaald. Door de wind aangewakkerd verspreidden deze het vuur snel. Burton nam de helmstok weer van de vrouwen over en schreeuwde bevelen. De bemanning haalde in uit klei gebakken vaatwerk en hun open gralen water uit De Rivier en gooide dit op de vlammen. Loghu, die kon klimmen als een aap, klom met een touw om haar schouder in de mast. Zij liet het touw zakken en haalde de watervaten omhoog.

Hierdoor werden de andere schoeners en verscheidene kano’s in staat gesteld dichterbij te komen. Eén ervan lag op een koers die hem rechtstreeks in de vaarlinie van De Hadji bracht. Burton liet de boot weer keren, maar door Loghu’s gewicht op de mast verliep deze manoeuvre traag. De boot draaide rond en de gaffel zwaaide wild over het dek toen de mannen er niet in slaagden de touwen onder controle te houden. Nog meer pijlen sloegen in het zeil en stichtten nog meer branden. Verscheidene pijlen sloegen in het dek. Een ogenblik dacht Burton dat de vijand zijn plannen gewijzigd had en hen probeerde neer te schieten, maar de pijlen waren alleen verkeerd gericht. Opnieuw sneed De Hadji tussen twee schoeners door. De kapiteins en bemanningen van beide grijnsden. Misschien hadden zij zich heel lang verveeld en haalden zij in de achtervolging hun hart op.

Niettemin doken de bemanningsleden achter de reling weg en lieten de officieren, de roergangers en de boogschutters onder het vuur van De Hadji achter. Plotseling klonk er getrommel en donkere schichten met rode koppen en blauwe staarten schoten op wel vijfentwintig plaatsen door de zeilen. Een aantal sloeg in de mast of de gaffel en een dozijn viel sissend in het water. Eén pijl suisde op enkele centimeters Burton’s hoofd voorbij.

Alice, Ruach, Kazz, De Greystock, Wilfreda en hij hadden geschoten, terwijl Esther de helmstok bediende. Loghu zat halverwege de mast vast en wachtte tot het boogschieten ophield. De vijf pijlen troffen drie doelen in het vlees, een kapitein, een roerganger en een matroos, die op de voor hem verkeerde tijd zijn hoofd had opgestoken.

Esther gilde en Burton wervelde rond. De oorlogskano was achter de schoener vandaan gekomen en lag nu enkele decimeters voor de boeg van De Hadji. De botsing was op geen enkele manier te vermijden. De twee mannen op het platform doken er zijwaarts af en de roeiers stonden overeind of trachtten op te staan zodat zij overboord konden springen. Toen liep De Hadji op de boeg aan bakboordzijde, scheurde deze open en deed het schip ronddraaien zodat de bemanning in De Rivier geworpen werd. De bemanning van De Hadji werd door de schok naar voren geworpen en De Greystock sloeg overboord. Burton gleed op zijn gezicht, borst en knieën over het dek en voelde zijn huid brandend wegschaven.

Esther werd van de helmstok weggerukt en rolde over het dek totdat zij tegen de rand van het luik van het voorkasteel botste. Daar bleef zij bewegingloos liggen.

Burton keek naar boven. Het zeil brandde weg en er was geen hoop op behoud ervan. Loghu was weg en waarschijnlijk op het ogenblik van de botsing over boord geslagen. Terwijl hij opstond, zag hij haar en De Greystock naar De Hadji terugzwemmen. Het water om hen heen was in wilde beroering door het geplas en geploeter van de uit hun boten gevallen kanovaarders, waarvan er — naar hun geschreeuw te oordelen — velen niet konden zwemmen. Burton riep naar zijn mannen dat zij de twee aan boord moesten helpen terwijl hij de schade opnam. De beide boegen van de zeer dunne tweelingkielen waren door de aanvaring opengereten. Het water stroomde naar binnen en de rook, die van het brandende zeil en de mast rondom hen dreef, deed Alice en Gwenafra hoesten.

Uit het noorden naderde snel nog een oorlogskano en de twee schoeners zeilden scherp aan de wind op hen toe. Zij konden doorvechten en hun vijanden nog enige bloedige verliezen toebrengen, want dezen schenen zich in te houden om te voorkomen dat zij gedood werden. Zij konden ook voor hun leven zwemmen. Beide manieren zouden met gevangenschap eindigen.

Loghu en De Greystock werden aan boord getrokken. Frigate rapporteerde dat Esther niet bij bewustzijn kon worden gebracht. Ruach voelde haar pols en opende haar ogen, waarna hij naar Burton terugging.

‘Zij is niet dood, maar volkomen buiten bewustzijn.’

Burton zei: ‘Jullie vrouwen weten wat er met je gaat gebeuren. Jullie moeten natuurlijk zelf beslissen, maar ik stel voor dat je zo diep mogelijk omlaag zwemt en dan water inademt. Morgen word je als nieuw weer wakker.’

Gwenafra was uit het voorkasteel gekomen. Zij sloeg haar armen om zijn middel en keek met droge ogen, maar dodelijk verschrikt naar hem op. Hij liefkoosde haar met één hand en zei toen: ‘Alice, neem haar met je mee!’

‘Waarnaar toe?’ vroeg Alice. Zij keek naar de kano en weer naar hem. Zij hoestte opnieuw toen nog meer rook om hen heen dwarrelde en liep vervolgens tegen de wind in naar voren.

‘Wanneer je naar beneden gaat.’ Hij maakte een gebaar in de richting van De Rivier.

‘Dat kan ik niet,’ zei zij.

‘Je wilt toch niet dat die mannen haar ook in handen krijgen? Ze is nog een klein meisje, maar dat zal hen niet weerhouden.’

Het leek alsof Alices gezicht verschrompelde en door tranen zou worden weggespoeld, maar zij huilde niet.

Zij zei: ‘Heel goed. Jezelf doden is nu geen zonde meer. Ik hoop alleen maar ...’

Hij zei: ‘Ja.’

Hij sprak het woord niet lijzig uit zoals hij anders deed. Daar was nu geen tijd voor. De kano was tien meter van hen verwijderd.

‘De volgende plek kan wel eens net zo slecht of nog slechter dan deze zijn,’ zei Alice, ‘en Gwenafra zal helemaal alleen ontwaken. Je weet dat de kansen om op dezelfde plek te herleven heel klein zijn.’

‘Daar is niets aan te doen,’ zei hij.

Zij klemde haar lippen opeen, opende ze weer en zei: ‘Ik zal tot het laatste ogenblik vechten en dan...’

‘Dan is het misschien te laat,’ zei hij. Hij pakte zijn boog en trok een pijl uit zijn koker. De Greystock was zijn boog kwijtgeraakt en nam die van Kazz. De Neanderthaler legde een steen in een slinger en begon deze rond te zwaaien. Lev raapte zijn slinger op en koos een steen ervoor in zijn zak uit. Monat gebruikte Esthers boog omdat ook hij de zijne kwijt was.

De kapitein van de kano riep in het Duits: ‘Leg uw wapens neer! Wij zullen u geen kwaad doen!’

Een seconde later sloeg de pijl van Alice in zijn borst en hij viel van het platform op een roeier. Een andere pijl, waarschijnlijk een van De Greystock, deed de tweede man tollend van het platform in het water belanden. Een steen trof de schouder van een roeier en hij zakte met een schreeuw in elkaar. Een andere steen schampte langs het hoofd van een andere roeier en hij liet zijn peddel vallen.

De kano bleef doorvaren. De twee mannen op het achterdek vuurden de bemanning aan naar De Hadji te blijven roeien. Met pijlen in het lichaam vielen zij neer.

Burton keek achter zich. De twee schoeners lieten hun zeilen nu zakken. Klaarblijkelijk waren zij van plan naar De Hadji te drijven, zodat de matrozen hun enterhaken erop konden werpen. Maar als zij té dichtbij kwamen, zouden de vlammen naar hen overslaan.

De kano ramde De Hadji met veertien leden van de oorspronkelijke bemanning, dood of te zwaar gewond om te vechten. Net voor de boeg van de kano De Hadji raakte, lieten de overlevenden hun peddels vallen en hieven kleine, ronde, leren schilden op. Niettemin schoten twee pijlen door twee schilden in de armen van de mannen erachter. Er bleven niettemin twintig mannen tegen zes mannen, vijf vrouwen en een kind over.

Een van de aanvallers was een anderhalve meter lange, harige man met geweldige kracht, die een grote stenen bijl droeg. Juist voor de kano de romp aan stuurboord ramde, sprong Kazz in de lucht en kwam een seconde nadat de kano stillag, erop neer. Zijn bijl verbrijzelde twee schedels en hakte daarna door de bodem van de kano. Het water stroomde naar binnen en De Greystock, die iets in zijn Cumberland Middenengels schreeuwde, sprong naast Kazz neer. Hij hield een stiletto in de ene en een grote eiken knuppel met vuurstenen pennen in de andere hand. De anderen aan boord van De Hadji bleven pijlen afschieten. Plotseling klauterden Kazz en De Greystock op de catamaran terug, terwijl de kano met zijn doden, stervenden en doodsbange overlevenden aan het zinken was. Een aantal van hen verdronk en de anderen zwommen weg of probeerden aan boord van De Hadji te komen. Deze laatsten vielen met afgehakte of platgeslagen vingers terug.

Dicht naast Burton viel iets op het dek en daarna kronkelde iets anders zich om hem heen. Hij draaide snel rond en hieuw naar het leren touw, dat om zijn nek was gedraaid. Hij sprong opzij om een ander touw te ontlopen en rukte wild aan een derde touw, waardoor hij de man aan het andere eind over de reling trok. De man sloeg schreeuwend uit de boot en kwam op zijn schouder op het dek van De Hadji terecht. Burton sloeg zijn gezicht met zijn bijl in.

Nu sprongen er echter mannen van de dekken van beide schoeners en overal werden touwen geworpen. Rook en vlammen droegen tot de verwarring bij, ofschoon zij misschien meer in het voordeel van de bemanning van De Hadji dan van de enteraars waren. Burton schreeuwde tegen Alice, Gwenafra te halen en in De Rivier te springen. Hij kon haar niet vinden en moest vervolgens de aanval van een grote neger met een speer ontwijken. De man scheen alle bevelen om Burton gevangen te nemen vergeten te zijn en maakte de indruk, dat hij Burton wilde doden. Burton sloeg de korte speer opzij en haalde snel ronddraaiend naar de nek van de neger uit. Burton bleef ronddraaien maar voelde een scherpe pijn in zijn ribben en in zijn schouder. Hij sloeg twee mannen neer en kwam toen in het water terecht. Hij viel tussen de schoener en De Hadji, ging kopje onder, liet zijn bijl los en trok de stiletto uit de schede. Toen hij boven water kwam, keek hij omhoog en zag een lange, schonkige, roodharige man, die de gillende Gwenafra met beide handen boven zich uittilde. De man wierp haar ver weg in het water. Burton dook weer onder en zag bij het bovenkomen het gezicht van Gwenafra op maar enkele decimeters vóór hem.

Haar gezicht was grauw en haar ogen stonden dof. Toen zag hij hoe bloed het water rondom haar donker kleurde. Zij verdween voor hij bij haar kon komen. Hij dook haar achterna, kreeg haar te pakken en trok haar weer naar boven. De scherpe punt van een hoornvisdolk stak in haar rug. Hij liet haar lichaam los. Hij wist niet waarom de man haar had gedood, terwijl hij haar gemakkelijk had kunnen vangen. Misschien had Alice haar gestoken en was de man tot de slotsom gekomen dat zij zo goed als dood was en had hij haar daarom overboord gegooid voor de vissen.

Een lichaam kwam uit de rook te voorschijn, gevolgd door een ander. Een man had een gebroken nek en was dood. De ander leefde. Burton sloeg zijn arm om de nek van de man en stak hem in het plekje tussen kaak en oor. De man hield op met worstelen en gleed de diepte in.

Frigate sprong met bebloed gezicht en schouders uit de rookwolk in het water. Hij kwam met een schuine hoek in het water terecht en dook diep onder. Burton zwom naar hem toe om hem te helpen. Het had geen zin zelfs maar te proberen op het schip terug te komen. Het stond vol worstelende lichamen en andere kano’s en boomstamkano’s sloten het in.

Het hoofd van Frigate kwam uit het water te voorschijn. Zijn huid was wit op de plaatsen waar er geen bloed over stroomde. Burton zwom naar hem toe en zei: ‘Zijn de vrouwen weggekomen?’

Frigate schudde het hoofd en zei toen: ‘Kijk uit!’

Burton draaide om te duiken. Iets sloeg tegen zijn benen. Hij bleef omlaaggaan maar kon zijn plan om water in te ademen niet tot uitvoering brengen. Hij zou vechten totdat zij hem zouden moeten doden.

Bij het bovenkomen zag hij dat het water krioelde van de mannen, die er na hem en Frigate ingesprongen waren. de Amerikaan werd half bewusteloos in een kano gehesen. Drie mannen omsingelden Burton. Hij stak twee van hen dood en tenslotte boog een man in een boomstamkano zich met een knuppel naar voren en sloeg hem op het hoofd.

Загрузка...