HOOFDSTUK 19

‘Ik haat je, Hermann Göring!’

De stem klonk plotseling op en verdween weer even snel alsof de droom van een ander heel even met zijn eigen droom in aanraking was gekomen.

Terwijl hij op de golf van zijn eigen droom meedreef, wist Richard Francis Burton dat hij droomde, maar hij was niet in staat er iets aan te doen.

De eerste droom kwam terug. De gebeurtenissen waren vaag en ingekapseld. Een lichtflits van zichzelf in de onmetelijke ruimte met zwevende lichamen, een andere flits van de naamloze Bewakers die hem vonden en weer in slaap brachten, vervolgens een krampachtige samenvatting van de droom die hij juist voor zijn werkelijke verrijzenis aan de oevers van De Rivier had gehad. God — een knappe oude man, gekleed als midden-Victoriaanse welgestelde en welopgevoede heer — porde hem met een ijzeren wandelstok in de ribben en zei hem dat hij nog schuld had wegens het vlees.

‘Wat? Wat voor vlees?’ vroeg Burton, terwijl hij er zich vaag van bewust was dat hij in zijn slaap mompelde. Hij kon zijn woorden in zijn droom niet horen.

‘Betaal!’ zei God. Zijn gezicht versmolt en werd opnieuw in de vorm van Burton’s eigen gezicht gegoten. Vijf jaar tevoren had God in zijn eerste droom geen antwoord gegeven. Nu sprak hij: ‘Zorg dat je verrijzenis mij de moeite waard wordt, jij dwaas! Ik heb kosten noch moeite gespaard om jou en al die andere miserabele en waardeloze schepsels een tweede kans te geven.’

‘Een tweede kans waarvoor?’ vroeg Burton. Hij was bang voor wat God zou kunnen antwoorden. Hij was erg opgelucht toen God, de Alvader — Burton zag nu pas dat één oog van Jahweh-Odin verdwenen was en dat het hellevuur uit de lege oogkas lekte — geen antwoord gaf.

Nu was hij weg — nee, niet weg maar gemetamorfoseerd in een hoge, grijze, cilindervormige toren die hoog uit de grauwe nevels opsteeg, terwijl het geruis van de zee door de nevels heen hoorbaar was.

‘De graal!’ Opnieuw zag hij de man die hem over de Grote Graal had verteld. Deze man had het van een andere man gehoord, die het op zijn beurt van een vrouw had gehoord, die het op haar beurt... enzovoort. De Grote Graal was een van de legendes die door de miljarden, die langs De Rivier woonden, verteld werden. De Rivier, die als een slang van pool tot pool rond de planeet kronkelde en vanuit het onbereikbare gevoed werd en in het ontoegankelijke uitmondde.

Een man, of een submens, was erin geslaagd over de bergen naar de Noordpool te klimmen en hij had juist voor hij struikelde de Grote Graal, de Donkere Toren en het Wazige Kasteel gezien. Misschien had hij wel een duw gekregen. Brullend was hij languit voorover in de ijzige zee onder de nevels gevallen en omgekomen. Daarna was de man, of submens, weer langs De Rivier ontwaakt.

Hij had over zijn visioen verteld en het verhaal was sneller dan een zeilboot langs De Rivier gereisd.

Als gevolg daarvan had Richard Francis Burton, de eeuwige pelgrim en zwerver, ernaar verlangd het bolwerk van de Grote Graal te bestormen. Hij zou het geheim van de verrijzenis en van deze planeet ontsluieren, omdat hij ervan overtuigd was dat de wezens die deze wereld herschapen hadden, ook die toren hadden gebouwd.

Sterf, Hermann Göring! Sterf en laat me met rust!’ schreeuwde een man in het Duits.

Burton opende de ogen. Behalve de bleke glans van de ontelbare sterren door het open raam aan de andere kant van de kamer, kon hij niets zien.

Zijn ogen stelden zich in op de vorm van de zwarte voorwerpen in de kamer en hij zag Peter Frigate en Loghu, die op hun matten bij de tegenoverliggende muur sliepen. Hij draaide zijn hoofd om en zag de witte doek, zo groot als een deken, waaronder Alice sliep. Haar blanke gezicht lag naar hem toegekeerd en de zwarte golf van haar haar stroomde over de grond naast haar mat.


De avond tevoren had de eenmaster, waarop hij en de drie anderen De Rivier afvoeren, bij een vriendelijke oever aangelegd. De kleine staat Sevieria werd grotendeels door Engelsen uit de zestiende eeuw bewoond, ofschoon hun leider een Amerikaan was, die rond de overgang van de achttiende naar de negentiende eeuw had geleefd. John Sevier, grondlegger van de staat Franklin, die later Tennessee werd genoemd, had Burton en zijn gezelschap verwelkomd.

Sevier en zijn volk geloofden niet in slavernij en hielden hun gasten niet langer bij zich dan dezen zelf wensten. Na hun toestemming te hebben gegeven hun gralen te vullen en zich te voeden had Sevier hen op een feestje ter viering van Verrijzenisdag uitgenodigd. Later had hij hen naar het gastenverblijf gebracht.

Burton was altijd een lichte slaper geweest, maar nu was hij bovendien ongerust. Hij had zich pas aan de vermoeidheid overgegeven lang nadat de anderen waren begonnen langzaam te ademen of te snurken. Na een eindeloze droom was hij wakker geworden bij het horen van de stem, die op zijn droom had ingegrepen.

Hermann Göring, dacht Burton. Hij had Göring gedood, maar Göring moest ergens langs De Rivier weer in leven zijn. Was de man die nu in de aangrenzende hut kreunde en schreeuwde iemand, die door toedoen van Göring óf op aarde óf in het Rivierdal geleden had?

Burton wierp de zwarte doek van zich af en stond vlug maar geruisloos op. Hij maakte zijn kilt met magnetische gespen vast, deed een uit mensenhuid gemaakte riem om en vergewiste zich ervan dat de vuurstenen ponjaard in de schede zat, nam een assegaai, een stuk hardhout met vuurstenen punt, en verliet de hut. De maanloze hemel wierp een licht, dat even helder als de volle maan op aarde was. De hemel stond in volle gloed van reusachtige, veelkleurige sterren en lichte wolken kosmisch gas.

De gastenverblijven waren op de tweede heuvelrij aan de rand van de Riviervlakte gebouwd en stonden ongeveer twee kilometer van De Rivier af. Er waren zeven bamboegebouwtjes van één kamer, met bladeren als dakbedekking. De andere hutten stonden op een afstand onder de enorme takken van de ijzerbomen of onder de reusachtige pijnbomen en eiken. Op de top van een heuvel, een kilometer verder weg, stond een grote cirkelvormige palissade, die in de wandeling ‘het ronde huis’ werd genoemd. Daar sliepen de notabelen van Sevieria.

Op ongeveer achthonderd meter afstand van elkaar stonden hoge bamboetorens langs De Rivieroever. De gehele nacht brandden er fakkels op de platforms ervan, vanwaaruit schildwachten naar mogelijke indringers uitkeken.

Burton nam de schaduwen onder de bomen scherp op en liep de paar stappen naar de hut waaruit het gekreun en geschreeuw had geklonken.

Hij duwde het grasgordijn opzij. Het sterrenlicht viel door het open raam op het gezicht van de slaper. Burton floot van verbazing. Het licht onthulde het blonde haar en de brede trekken van een jongeman, die hij herkende.

Op blote voeten liep Burton langzaam naar voren. De slaper kreunde, legde een arm over zijn gezicht en draaide zich half om. Burton bleef staan en hervatte daarna zijn steelse voortgang. Hij legde de assegaai op de grond, trok zijn dolk en duwde de punt ervan zacht tegen de holte in de keel van de jongeman. Deze sloeg zijn arm terug, opende zijn ogen en staarde Burton aan. Burton sloot zijn hand over de open mond van de man.

‘Hermann Göring! Beweeg je niet en schreeuw niet of ik maak je af!’

Göring’s lichtblauwe ogen zagen er in de schaduw donker uit maar de bleekheid van zijn doodsangst was duidelijk zichtbaar. Hij beefde en probeerde rechtop te gaan zitten, maar liet zich weer terugvallen toen de vuurstenen punt in zijn huid drong.

‘Hoe lang ben je al hier?’ vroeg Burton.

‘Wie ...?’ zei Göring in het Engels en sperde toen zijn ogen zelfs verder open. ‘Richard Burton? Droom ik? Ben jij het?’

Burton rook het droomgum in Göring’s adem en ook de met zweet doorweekte mat waarop hij lag. De Duitser was veel magerder dan de laatste keer dat hij hem had gezien.

Göring zei: ‘Ik weet niet hoe lang ik hier al ben. Hoe laat is het?’

‘Ongeveer een uur voor zonsopgang, denk ik. Het is de dag na de Verrijzenisviering.’

‘Dan ben ik hier al drie dagen. Kan ik wat te drinken krijgen? Mijn keel is even droog als een sarcofaag.’

‘Geen wonder, je bent een levende sarcofaag... als je aan droomgum verslaafd bent.’

Burton stond op en gebaarde met zijn assegaai naar een pot van vuurvaste klei op een nabije kleine bamboetafel. ‘Als je wilt, kun je drinken maar haal niets uit.’

Göring kwam langzaam overeind en wankelde naar de tafel. ‘Zelfs al zou ik het willen dan ben ik te zwak om met je te vechten.’ Hij dronk hoorbaar uit de pot en pakte toen een appel van de tafel en beet erin. Toen zei hij: ‘Wat doe jij hier? Ik dacht dat ik van je af was.’

‘Geef jij eerst antwoord,’ zei Burton, ‘en een beetje vlug. Jij vormt een levensgroot probleem, weet je.’

Загрузка...