HOOFDSTUK 10

‘Ik geloof niet dat het veel zin heeft te twisten over wat er in het verleden is gebeurd,’ zei Frigate. ‘Ik vind dat we iets aan onze huidige situatie moeten doen.’

Burton stond op. ‘Je hebt gelijk, Yank! We hebben een dak boven ons hoofd en gereedschappen en God weet wat nog meer nodig! Maar ik vind dat we in de eerste plaats de steden op de vlakte moeten bekijken om te zien wat de burgers daar doen.’

Op dat ogenblik kwam Alice door de bomen op de heuvel boven hen. Frigate zag haar het eerst. Hij barstte in lachen uit. ‘De nieuwste damesmode!’

Zij had met haar schaar stukken gras geknipt en deze tot een tweedelig kledingstuk gevlochten. Het ene was een soort poncho, die haar borsten bedekte en het andere een rok, die tot haar dijen reikte.

Het effect ervan was vreemd ofschoon het er een was, dat zij had kunnen verwachten. Toen zij nog naakt was, had haar kale hoofd toch de aandacht niet al te zeer van haar vrouwelijkheid en haar schoonheid afgeleid. Maar met de groene, omvangrijke en vormloze kledingstukken werd haar gezicht plotseling mannelijk en lelijk.

De andere vrouwen kwamen om haar heen staan en bekeken het weefsel van grasstengels en de riem van gras, die de rok op zijn plaats hield.

‘Het jeukt erg en is ongemakkelijk,’ zei Alice, ‘maar fatsoenlijk. Dat is alles wat ik ervan kan zeggen.’

‘Blijkbaar meende je niet wat je zei over je onverschilligheid ten opzichte van naaktheid in een land waarin iedereen naakt is,’ zei Burton.

Alice staarde hem ijzig aan en zei: ‘Ik verwacht dat iedereen dit zal gaan dragen, dat wil zeggen, iedere fatsoenlijke man of vrouw.’

‘Ik verwachtte wel dat mevrouw Roddel haar lelijke kop zou opsteken,’ antwoordde Burton.

‘Het was een schok voor me tussen zoveel naakte mensen te zijn,’ zei Frigate, ‘zelfs als je in aanmerking neemt dat achter in de tachtiger jaren naaktheid op het strand en thuis heel gewoon werd. Maar het duurde niet lang voordat iedereen eraan gewend was, iedereen behalve de hopeloze neurotici, vermoed ik.’

Burton draaide zich om en zei tot de andere vrouwen: ‘En jullie, dames? Gaan jullie ook deze lelijke, stekelige hooibergen dragen omdat één van jullie plotseling tot de conclusie is gekomen dat ze weer geslachtsorganen heeft? Kan iets wat zo openlijk was weer verborgen worden?’

Loghu, Tanya en Alice begrepen hem niet omdat hij in het Italiaans sprak. Voor de laatste twee herhaalde hij de vraag in het Engels.

Alice bloosde en zei: ‘Wat ik draag gaat alleen mij aan. Als iemand er behoefte aan heeft naakt te lopen terwijl ik fatsoenlijk gekleed ben, dan...’

Loghu had geen woord verstaan, maar zij begreep wat er aan de hand was. Zij lachte en keerde zich af. De andere vrouwen schenen te proberen te raden wat de ander van plan was te doen. De lelijkheid en ongemakkelijkheid van de kleding speelden geen rol.

‘Terwijl jullie proberen erachter te komen,’ zei Burton, ‘zou het wel prettig zijn als je een bamboe-emmer zou pakken en met ons naar de rivier gaan. We kunnen een bad nemen, de emmers met water vullen, de situatie op de vlakte in ogenschouw nemen en dan hier terugkomen. Misschien kunnen we voor het vallen van de avond huizen — of tijdelijke onderkomens — bouwen.’

Zij begonnen de heuvel af te dalen waarbij zij zich een weg door het gras moesten banen en hun graal, hoornstenen wapens, bamboesperen en emmers droegen. Zij waren nog niet ver toen zij een aantal mensen ontmoetten. Blijkbaar hadden veel vlaktebewoners besloten te verhuizen en niet alleen dat, maar sommigen hadden ook hoornsteen gevonden en er gereedschappen en wapens van gemaakt. Zij hadden de techniek van het steenbewerken van iemand geleerd, waarschijnlijk van andere primitieve mensen in het gebied. Burton had nog maar twee exemplaren van de niet-Homo Sapiens gezien en deze waren bij hem, maar waar de techniek was geleerd, was er goed gebruik van gemaakt. Zij liepen voorbij twee half voltooide bamboehutten. Deze waren rond en hadden maar één vertrek, maar er moest nog een kegelvormig dak op komen, dat met de reusachtige, driehoekige bladeren van ijzerbomen en het lange gras van de heuvels, afgedekt zou worden.

Een man bouwde met gebruik van een hoornstenen dissel en bijl een bamboebed op korte poten.

Behalve een aantal mensen, dat aan de rand van de vlakte zonder stenen gereedschappen bezig was met het oprichten van tamelijk primitieve hutjes of afdakken en een aantal, dat in de rivier aan het zwemmen was, lag de vlakte er verlaten bij. De lijken, die na de waanzin van de voorgaande avond waren achtergebleven, waren opgeruimd. Tot dusverre had niemand een grasrokje aangetrokken en velen staarden Alice aan of lachten haar zelfs uit en maakten ruwe opmerkingen. Alice werd rood, maar maakte geen aanstalten zich van haar kleding te ontdoen. De zon werd echter heet en zij krabde voortdurend onder het borststuk en onder haar rok. De intensiteit van de irritatie viel af te leiden uit het feit, dat zij, die toch volgens strikt Victoriaanse normen van de hoogste Engelse kringen was opgevoed, zich in het openbaar krabde.

Toen zij echter bij de rivier kwamen zagen zij ettelijke hoopjes materiaal, die graskleding bleken te zijn. Deze waren door de mannen en vrouwen, die nu in de rivier aan het lachen, spatten en zwemmen waren, aan de rand van het water achtergelaten.

Het was bepaald een groot contrast met de stranden die hij gekend had. Dit waren dezelfde mensen, die de badkoetsjes en badkostuums, die ze van enkel tot nek bedekten, normaal gevonden hadden. Zij hadden ook alle andere uitvindingen, die tot de zedelijkheid moesten bijdragen, als volkomen zedelijk en essentieel voor het voortbestaan van de juiste maatschappijvorm — de hunne — aanvaard. — Niettemin zwommen zij één dag nadat zij hier waren gekomen, naakt en hadden er plezier in.

De aanvaarding van hun ongeklede toestand kwam deels uit de schok van de verrijzenis voort. Bovendien konden zij er op die eerste dag niet veel aan doen. Ook had er vermenging van beschaafde met primitieve mensen of met beschaafde mensen uit de tropen, die door naaktheid niet bijzonder geshockeerd werden, plaatsgevonden. Hij riep naar een vrouw, die tot haar middel in het water stond. Zij had een tamelijk grof, maar aardig gezicht en sprankelend blauwe ogen.

‘Dat is de vrouw, die Sir Robert Smithson aanviel,’ zei Lev Ruach. ‘Ik geloof dat zij Wilfreda Allport heet.’

Burton bekeek haar nieuwsgierig en met duidelijke waardering voor haar prachtige borsten. Hij riep: ‘Hoe is het water?’

‘Erg lekker!’ zei zij lachend.

Hij maakte zijn graal los, legde de houder, waarin zijn hoornstenen mes en handbijl zaten, op de grond en waadde met zijn stuk groene zeep het water in. Het water voelde aan alsof het ongeveer tien graden beneden zijn lichaamstemperatuur lag. Hij zeepte zich in en begon ondertussen een gesprek met Wilfreda. Als zij nog steeds wrok tegen Smithson koesterde, dan toonde zij dit niet. Haar accent was zwaar Noordengels, misschien uit Cumberland.

Burton zei tegen haar: ‘Ik heb van je kleine woordenwisseling met wijlen de baron, de grote hypocriet, gehoord. Je moet je nu wel gelukkig voelen. Je bent gezond en jong en weer mooi en je hoeft niet voor je broodje te zwoegen. Bovendien kun je nu uit liefde doen wat je anders om het geld moest doen.’

Met een fabrieksmeisje hoefde je niet om de hete brij heen te draaien. Er was trouwens geen hete brij.

Wilfreda schonk hem een blik, die even ijzig was als hij ooit van Alice Hargreaves had gekregen. Zij zei: ‘Waar haal je de verdomde brutaliteit vandaan? Een Engelsman zeker, hè? Je accent kan ik niet thuisbrengen. Ik zou zeggen Londen met iets van over de grens.’

‘Je zit er dichtbij,’ zei hij lachend. ‘Ik heet Richard Burton. Tussen haakjes, heb je zin om je bij onze groep aan te sluiten? Terwille van een betere bescherming hebben we een groep gevormd en we gaan vanmiddag hutten bouwen. We hebben in de heuvels een graalsteen helemaal voor ons alleen.’

Wilfreda keek naar de Tau Cetiaan en de Neanderthaler. ‘Zij horen ook bij jouw kliek, nietwaar? Ik heb van hen gehoord. Ze zeggen dat het monster een man is, die in het jaar 2000 van de sterren kwam, dat zeggen ze tenminste.’

‘Hij zal je geen kwaad doen,’ zei Burton, ‘en de submens ook niet. Wat zeg je ervan?’

‘Ik ben maar een vrouw,’ zei zij. ‘Wat heb ik te bieden?’

‘Alles wat een vrouw te bieden heeft,’ zei Burton grinnikend.

Tot zijn verrassing barstte zij in lachen uit. Zij gaf hem een tik op de borst en zei: ‘Ben jij even een slimmerik? Wat is er met je aan de hand? Kun je geen meisje krijgen?’

‘Ik had er één maar ben haar kwijtgeraakt,’ zei Burton. Dat was niet helemaal waar. Hij was er niet zeker van wat Alice van plan was. Hij begreep maar niet waarom zij bij zijn groep bleef als zij zo van afschuw en walging was vervuld. Misschien kwam het omdat zij aan het kwaad dat zij kende de voorkeur gaf boven het kwaad dat zij niet kende. Op het ogenblik voelde hij zelf alleen maar afkeer om haar stupide gedrag, maar hij wilde niet dat zij wegging. De liefdesroes, die hij de vorige nacht had ondervonden, was dan wel misschien door de drug veroorzaakt, maar hij voelde nog steeds de nawerking ervan. Maar waarom vroeg hij deze vrouw dan zich bij hen aan te sluiten? Misschien deed hij het om Alice jaloers te maken. Misschien was het om een vrouw achter de hand te hebben als Alice hem vanavond afwees. Misschien ... hij wist eigenlijk niet waarom.

Alice stond op de oever met haar tenen bijna in het water. De oever lag op dit punt maar een paar centimeter boven het water. Het korte gras, dat op de vlakte groeide, liep tot in het water door en vormde een stevige mat op de rivierbodem. Zover hij kon lopen, kon Burton het gras onder zijn voeten voelen. Hij gooide de zeep op de oever, zwom ongeveer vijftien meter van de oever vandaan en dook onder. Hier werd de stroom plotseling sterker en het was er ook veel dieper. Hij zwom met open ogen omlaag totdat het licht verdween en zijn oren pijn deden. Hij bleef omlaag zwemmen en toen raakten zijn vingers de bodem. Ook daar groeide gras. Hij zwom terug naar de plaats waar het water tot aan zijn middel kwam en zag dat Alice haar kleren had uitgetrokken. Zij was dichter bij de oever maar zat op haar hurken zodat het water tot aan haar hals kwam. Zij zeepte haar hoofd en gezicht in.

Hij riep naar Frigate: ‘Waarom kom je er ook niet in?’

‘Ik pas op de gralen,’ zei Frigate.

‘Heel goed!’

Burton vloekte binnensmonds. Hij had hieraan moeten denken en iemand als bewaker moeten aanwijzen. Hij was in werkelijkheid niet zo’n goede leider. Hij had de neiging de dingen op hun beloop te laten zodat de zaak in het honderd liep. Geef het maar toe. Op aarde had hij aan het hoofd van veel expedities gestaan en geen daarvan had zich door prestatie of krachtig leiderschap onderscheiden.

Toch had hij het er in de Krimoorlog, toen hij aan het hoofd van Beatson’s Irregulars stond, die de wilde Turkse cavalerie, de Bashi-Bazouks drilde, er lang niet slecht afgebracht, feitelijk veel beter dan de meeste anderen. Hij hoefde zich dus geen verwijten te maken...

Lev Ruach klom uit het water en veegde met zijn handen over zijn broodmagere lichaam om de druppels te verwijderen. Ook Burton kwam eruit en ging naast hem zitten. Alice draaide haar rug naar hem toe en of dit opzettelijk was of niet kon hij natuurlijk niet weten.

‘Het is niet alleen het weer jong zijn, dat ik zo prettig vind,’ zei Lev in zijn Engels met zwaar accent. ‘Het komt omdat ik dit been weer terug heb.’

Hij klopte op zijn rechterknie.

‘Ik raakte het op mijn vijftigste bij een verkeersongeluk op een klaverblad in New Jersey kwijt.’

Hij lachte en zei: ‘Er zat een stuk ironie in de situatie, die sommigen misschien het noodlot noemen. Ik was twee jaar tevoren door Arabieren gevangen genomen toen ik in de woestijn, in de staat Israël, naar mineralen zocht...’

‘Bedoel je Palestina?’ vroeg Burton.

‘De Joden vestigden in 1948 een onafhankelijke staat,’ zei Lev. ‘Jij weet daar natuurlijk niets vanaf. Ik zal je er wel eens alles over vertellen. Hoe dan ook, ik werd door Arabische guerrilla’s gevangen genomen en gemarteld. Ik zal daar maar geen bijzonderheden over vertellen want de herinnering eraan maakt me misselijk. Ik ontsnapte diezelfde nacht maar niet dan nadat ik de hoofden van twee guerrilla’s met een rotssteen had ingeslagen en twee anderen met een geweer had neergeschoten. De overigen namen de vlucht en ik ontkwam. Ik had geluk. Een legerpatrouille pikte me op. Toen ik echter twee jaar later in Amerika was en over het klaverblad reed, werd ik gesneden door een grote truck met aanhangwagen — wat dat is leg ik je later ook wel uit — en de aanhangwagen begon te slingeren en kwam dwars op de truck te staan en ik botste ertegen aan. Ik was zwaar gewond en mijn rechterbeen werd onder de knie afgezet. Maar waar dit hele verhaal om draait is dat de chauffeur van de truck in Syrië geboren was. Je ziet dus wel dat de Arabieren me achterna zaten en me te pakken kregen, ook al ging ik niet dood. Dat karwei werd door onze vriend van Tau Ceti opgeknapt hoewel ik niet kan zeggen dat hij de mensheid iets aandeed behalve dan de ondergang ervan verhaasten.’

‘Wat bedoel je daar mee?’ vroeg Burton.

‘Er stierven miljoenen van honger en zelfs in de Verenigde Staten waren levensmiddelen streng gerantsoeneerd en de vervuiling van water, land en lucht joeg nog meer miljoenen mensen de dood in. De geleerden zeiden, dat de helft van de zuurstofvoorraad op aarde in tien jaar zou zijn afgesneden omdat het phytonplankton in de oceanen — dat de helft van de zuurstof op de wereld produceerde — uitstierf. De oceanen waren vervuild.’

‘De oceanen?’

‘Geloof je me niet? Wel, jij stierf in 1890 en hebt dus moeite het te geloven, maar er waren mensen, die in 1968 precies voorspelden wat in 2008 inderdaad gebeurde. Ik geloofde hen want ik was biochemist. Maar het merendeel van de bevolking, speciaal zij die gewicht in de schaal leggen, namelijk de massa en de politici, weigerde het te geloven totdat het te laat was. Naarmate de toestand verslechterde werden maatregelen genomen maar zij waren altijd ontoereikend en kwamen te laat en werden bovendien tegengehouden door pressiegroepen, die er geld bij zouden inschieten als doeltreffende maatregelen genomen werden. Maar het is een lang en droevig verhaal en als we hutten moeten bouwen kunnen we beter onmiddellijk na het middageten beginnen.’

Alice kwam uit de rivier en veegde met haar handen over het lichaam. De zon en de wind droogden haar snel. Zij raapte haar graskleren op, maar trok ze niet weer aan. Wilfreda stelde haar wat vragen erover. Alice antwoordde dat zij haar te veel jeuk veroorzaakten, maar dat zij ze zou bewaren om ze ’s nachts te dragen als het te koud werd. Alice was beleefd tegen Wilfreda maar duidelijk op een afstand. Zij had veel van het gesprek gehoord en wist dus dat Wilfreda een fabrieksmeisje was geweest, dat de brede baan was opgegaan en aan syfilis was gestorven, althans Wilfreda geloofde dat de ziekte haar dood was geweest. Zij herinnerde zich niet dat zij gestorven was. Zoals zij opgewekt vertelde, was zij ongetwijfeld eerst buiten kennis geraakt.

Toen Alice dit hoorde, ging zij zelfs nog verder weg staan. Burton grijnsde en vroeg zich af wat zij zou doen als zij wist dat hij aan dezelfde ziekte had geleden, die hij bij een slavinnetje in Cairo had opgelopen, toen hij als Moslim vermomd in 1853 een tocht naar Mekka maakte. Hij was ‘genezen’ en zijn geestvermogens hadden er niet onder geleden ofschoon zijn geestelijke kwelling ontzettend was geweest. Het punt was echter, dat bij de verrijzenis iedereen een fris, jong en ziektevrij lichaam had gekregen, zodat de houding van anderen tegenover hen niet beïnvloed behoefde te worden door wat zij op aarde waren geweest.

‘Hoefde niet’ was echter niet hetzelfde als ‘zou niet’. Hij kon het Alice Hargreaves echt niet kwalijk nemen. Zij was het product van haar maatschappij — net als alle vrouwen was zij wat mannen van haar hadden gemaakt — en zij bezat de karaktertrekken en soepelheid van geest om zich boven enkele van de vooroordelen van haar tijd en klasse te verheffen. Zij had zich vrij goed bij de naaktloperij aangepast en ze was niet openlijk vijandig of minachtend tegen het meisje. Zij had met Burton iets gedaan dat tegen een leven van openlijke en bedekte indoctrinatie inging en dat nog wel op de avond van de eerste dag van haar leven na de dood toen zij op haar knieën hosanna’s had behoren te zingen omdat zij ‘gezondigd’ had en had behoren te beloven dat zij nooit weer zou ‘zondigen’ als zij maar niet in het hellevuur werd geworpen.

Terwijl zij over de vlakte liepen, dacht hij over haar na en draaide af en toe zijn hoofd om om naar haar te kijken. Dat kale hoofd maakte haar gezicht veel ouder, maar de kaalheid deed haar onder de navel er ook kinderlijk uitzien. Allen liepen zij met deze tegenstrijdigheid rond, doordat zij er boven de hals als oude man of vrouw en onder de navel als jong kind uitzagen.

Hij ging langzamer lopen tot hij naast haar liep. Daardoor kwam hij achter Frigate en Loghu te lopen. De aanblik van Loghu zou iets goed maken zelfs als zijn poging om met Alice te praten op niets uitliep. Loghu had een mooi gevormd achterste. Haar billen waren net twee grote eieren en ze heupwiegde even bekoorlijk als Alice.

Hij zei met zachte stem: ‘Als je van gisteravond zoveel verdriet hebt, waarom blijf je dan bij me?’

Haar mooie gezichtje vertrok en werd lelijk.

‘Ik blijf niet bij jou, ik blijf bij de groep! Ik heb bovendien over gisteravond nagedacht, hoewel me dat zwaar valt. Ik moet eerlijk zijn. Het was het narcoticum in dat afschuwelijke, gemene gum waardoor we deden... wat we deden. Tenminste, ik weet dat het voor mijn gedrag verantwoordelijk was en ik geef jou maar het voordeel van de twijfel.’

‘Er bestaat dus geen hoop, dat het nog eens gebeurt?’

‘Hoe kun je dat vragen! Natuurlijk niet! Hoe durf je?’

‘Ik heb je er niet toe gedwongen,’ zei hij. ‘Zoals ik je al heb uitgelegd, deed je alleen maar datgene dat je ook zou doen als je niet door je innerlijke remmingen werd tegengehouden. Die remmingen zijn goed — onder bepaalde omstandigheden — zoals wanneer je in het Engeland op aarde wettig getrouwd bent met een man waarvan je houdt. Maar de aarde bestaat niet meer, tenminste niet zoals wij haar kenden. Ook Engeland bestaat niet meer en de Engelse samenleving is weg. Als de gehele mensheid verrezen is en langs deze rivier is verspreid, zul je toch misschien je man nooit weer zien. Je bent niet langer getrouwd. Weet je nog... tot de dood ons scheidt. Je bent gestorven en dus ook gescheiden. Bovendien wordt er in de hemel niet ten huwelijk geschonken.’

‘Je bent een godslasteraar, mr Burton. Ik heb over je in de kranten gelezen en ik heb een paar van je boeken over Afrika en India en ook dat boek over de Mormonen in Amerika, gelezen. Ik heb ook verhalen gehoord waarvan ik de meeste moeilijk kon geloven omdat zij je zo verdorven voorstelden. Reginald was erg verontwaardigd toen hij je Kasidah had gelezen. Hij zei dat hij zulke gemene atheïstische literatuur niet in huis wilde hebben en hij gooide al je boeken in het fornuis.’

‘Als ik zo verdorven ben en jij je een gevallen vrouw voelt, waarom ga je dan niet weg?’

‘Moet ik alles nog een keer zeggen? In de volgende groep kunnen wel nog slechtere mannen zitten en, zoals je me zo vriendelijk hebt uitgelegd, je hebt me er niet toe gedwongen. Hoe dan ook, ik ben ervan overtuigd dat je toch een hart onder dat cynische, spottende uiterlijk hebt. Ik zag je huilen toen jij Gwenafra droeg en zij zo snikte.’

‘Je hebt me dus doorzien,’ zei hij grinnikend. ‘Heel goed, het zij zo. Ik zal ridderlijk zijn en niet proberen je op enigerlei wijze te verleiden of lastig te vallen, maar de volgende keer dat je me gum ziet kauwen, kun je je maar beter verstoppen. Ondertussen geef ik je mijn woord van eer; je hebt niets van mij te duchten zolang ik niet onder de invloed van het gum verkeer.’

Haar ogen werden groot en zij bleef staan. ‘Ben je van plan het weer te gebruiken?’

‘Waarom niet? Blijkbaar werden sommige mensen er wilde beesten door maar dat effect had het op mij niet. Ik voel er geen verlangen naar en ik betwijfel derhalve of het verslavend is. Ik was gewoon af en toe een pijp opium te roken, weet je, en ik raakte er niet aan verslaafd. Ik geloof dus niet dat ik een psychologische zwakheid voor verdovende middelen bezit.’

‘Ik heb begrepen dat je heel vaak te veel dronk, mr Burton, jij en dat walgelijke schepsel, mevrouw Swinburne ...’ Zij zweeg opeens. Een man had haar aangeroepen en hoewel zij geen Italiaans verstond, begreep zij zijn obscene gebaar. Zij bloosde over haar gehele lichaam maar liep stevig door. Burton keek de man dreigend aan. Het was een goed gebouwde, gebruinde jongeman met een grote neus, een weke kin, en dicht bij elkaar staande ogen. Zijn spraak was die van de onderwereld in Bologna, een stad waar Burton veel tijd met het onderzoeken van Etruskische relikwieën en graven, had doorgebracht. Achter de man stonden nog tien mannen, waarvan de meesten er even ongunstig en misdadig als hun leider uitzagen en voorts nog twee vrouwen. Het was duidelijk dat de mannen meer vrouwen aan de groep wilden toevoegen. Het was bovendien duidelijk dat zij graag de stenen wapens van Burton’s groep in handen zouden krijgen. Zij waren slechts met hun graal en bamboestokken gewapend.

Загрузка...