HOOFDSTUK 11

Burton gaf een scherp bevel en zijn mensen sloten zich aaneen. Kazz verstond zijn woorden niet, maar hij begreep onmiddellijk wat er aan de hand was. Hij liet zich terug vallen om samen met Burton de achterhoede te vormen. Zijn woeste uiterlijk en de handbijl in zijn reusachtige vuist werkten enigszins afschrikkend op de Bolognezen. Zij volgden de groep en maakten luide opmerkingen en bedreigingen, maar zij kwamen niet veel dichter bij. Toen zij echter de heuvels bereikten, schreeuwde de leider van de bende een bevel en zij vielen aan.

De jongeman met de dicht opeenstaande ogen, stormde gillend en met zijn graal slingerend op Burton af. Burton schatte de cirkelzwaai van de cilinder en stootte met zijn bamboespeer toe op het ogenblik dat de graal naar achteren zwaaide. De stenen punt drong in de zonnevlecht van de man en hij viel met de speer in het lichaam op zijn zij. De submens sloeg naar een slingerende graal met een stok, die uit zijn hand werd geslagen. Hij sprong naar voren en liet de snede van zijn handbijl boven op het hoofd van zijn aanvaller neerdalen. De man stortte met bebloede schedel ter aarde.

De kleine Lev Ruach gooide zijn graal tegen de borst van een man, stormde op hem af en sprong boven op hem. Hij stampte met zijn voeten in het gezicht van de man, die bezig was op te staan. De man sloeg achterover. Ruach sprong weer op hem af en bracht hem met zijn hoornstenen mes een diepe schouderwond toe. De man sprong gillend overeind en nam de benen.

Frigate was veel beter dan Burton had verwacht omdat hij bleek was geworden en gaan beven toen de bende hen de eerste maal uitdaagde. Hij had zijn graal aan zijn linkerpols bevestigd, terwijl hij met de rechterhand een handbijl vasthield. Hij stormde temidden van de bende en werd door een graal op de schouder geraakt. De schok hiervan werd verminderd doordat hij de slag gedeeltelijk met zijn eigen graal blokkeerde en op zijn zij viel. Een man hief met beide handen een bamboestok op met het doel deze op Frigate te doen neerdalen, maar deze rolde weg, bracht zijn graal omhoog en blokkeerde de neersuizende stok. Toen was hij overeind, stootte zijn hoofd in het lichaam van de man en dreef hem naar achteren. Zij vielen beiden neer met Frigate bovenop en met zijn stenen bijl sloeg hij de man tweemaal op zijn slaap.

Alice had haar graal in het gezicht van een man gegooid en hem vervolgens met de in het vuur geharde punt van haar bamboespeer gestoken. Loghu holde om de man heen naar de andere kant en sloeg hem zo hard met haar stok op het hoofd dat hij op zijn knieën viel.

Het gevecht was in zestig seconden voorbij. De andere mannen vluchtten, de vrouwen gingen hen achterna. Burton draaide de gillende aanvoerder op zijn rug en trok de speer uit de holte van diens maag. De punt was niet verder dan twee centimeter naar binnen gedrongen.

De man kwam overeind en terwijl hij de zwaar bloedende wond met beide handen bedekte, wankelde hij over de vlakte weg. Twee mannen van de bende waren bewusteloos, maar zouden het wel overleven. De man, die Frigate had aangevallen, was dood.

De Amerikaan was van bleek rood en toen weer bleek geworden, maar hij zag er niet berouwvol of ziek uit. Als zijn gezicht al iets uitdrukte dan was het wel triomf en opluchting.

Hij zei: ‘Dat was de eerste man, die ik ooit gedood heb, de eerste!’

‘Ik betwijfel of het de laatste zal zijn,’ zei Burton, ‘tenzij jij het eerst gedood wordt.’

Ruach keek op het lijk neer en zei: ‘Een dode ziet er hier net zo dood uit als op aarde. Ik vraag me af waar degenen die in dit hiernamaals gedood worden naartoe gaan?’

‘Als we tijd van leven hebben komen we er misschien wel achter. Jullie meisjes hebt je bijzonder goed gehouden.’

Alice zei: ‘Ik heb alleen maar gedaan wat er gedaan moest worden,’ en liep weg. Zij was bleek en beefde. Loghu daarentegen zag er vrolijk opgewonden uit.

Ongeveer een half uur voor de middag kwamen zij bij hun graalsteen terug. De dingen waren veranderd. In hun rustige, kleine dalletje zaten nu ongeveer zestig mensen waarvan er velen stukken hoornsteen bewerkten. Een man hield zijn hand op een bebloed oog waarin een steensplinter was gesprongen. Verscheidene anderen bloedden in het gezicht of hielden hun gekneusde vingers vast.

Burton was terneergeslagen maar hij kon er niets aan doen. Zijn enige hoop op een rustige aftocht was, dat de indringers door watergebrek verdreven zouden worden, maar die hoop verdween snel. Een vrouw vertelde hem dat er ongeveer twee kilometer naar het westen een waterval was. Deze viel van een bergtop door de geul van een diep ravijn in een grote kuil, die nog maar half gevuld was. Tenslotte zou de kuil overlopen en het water zich een weg door de heuvels banen en over de vlakte uitvloeien; tenzij er natuurlijk steen uit de voet van de berg naar beneden werd gehaald om de stroom te kanaliseren.

‘Of we maken waterpijpen uit het grote bamboe,’ zei Frigate.

Zij zetten hun gralen op de rots waarbij ieder de precieze plaats van de zijne goed onthield en wachtten. Zijn plan was na het vullen van de gralen verder te trekken. Een kamp halverwege tussen de waterval en de graalsteen zou gunstiger liggen en misschien niet zo door mensen overstroomd worden.

Op het ogenblik, dat de zon haar hoogste punt bereikte, sloegen de blauwe vlammen brullend uit de rots op. Deze keer verschaften de gralen sla, zwart brood met gesmolten knoflookboter, spaghetti met vleesballetjes, een kop droge rode wijn, druiven, poederkoffie, tien sigaretten, een marihuana stickje, een sigaar, toiletpapier, een stuk zeep en vier chocolade-ijsjes. Sommige mensen klaagden, dat zij niet van Italiaans eten hielden maar niemand weigerde te eten.

Onder het roken van een sigaret wandelde de groep langs de voet van de berg naar de waterval. Deze lag aan het einde van een driehoekig ravijn en een aantal mannen en vrouwen had hun kamp rondom het gat in de grond opgeslagen. Het water was ijskoud. Nadat zij hun vaatwerk gewassen en gedroogd hadden en hun emmers hadden gevuld, gingen zij in de richting van de graalsteen terug. Na een kleine kilometer zochten zij een heuvel uit, die, behalve op het hoogste punt, waarop een ijzerboom groeide, met pijnbomen was begroeid.

Eromheen groeide overvloedig bamboe in alle maten. Onder aanvoering van Kazz en Frigate, die een paar jaar in Maleisië had doorgebracht, hakten zij bamboe om en bouwden hutten. Het waren ronde hutten met één enkele deur, een raam aan de achterzijde en een kegelvormig rieten dak. Zij werkten snel en deden geen moeite alles mooi af te werken zodat tegen etenstijd alle hutten op het dak na klaar waren. Frigate en Monat werden aangewezen om als bewakers achter te blijven, terwijl de anderen de gralen naar de rots brachten. Hier vonden zij ongeveer driehonderd mensen bezig met het bouwen van afdakjes en hutten. Burton had dit verwacht. De meeste mensen zouden niet graag drie keer per dag een kilometer lopen om hun eten te halen. Zij zouden liever rondom de graalstenen dicht op elkaar gaan wonen. De hutten werden hier lukraak en dichter op elkaar dan nodig was gebouwd. Toch bestond nog steeds het probleem hoe aan fris water te komen en daarom was hij verbaasd dat hier zoveel mensen waren.

Een aardige Sloweense vertelde hem echter, dat er ’s middags dicht in de buurt een waterbron was gevonden. De bron ontsprong in een grot in de rots. Burton onderzocht het. Het water was uit de grot gebroken en sijpelde langs de wand van de rots in een bassin van ongeveer vijftien meter breed en twee meter diep.

Hij vroeg zich af of dit iets was, dat bij Degene, die deze plek geschapen had, pas later was opgekomen.

Hij was terug op het ogenblik, dat de blauwe vlammen loeiden.

Kazz stond plotseling stil en liet zijn water lopen. Hij nam niet de moeite zich om te draaien. Loghu giechelde en Tanya kreeg een rode kleur. De Italiaanse vrouwen waren eraan gewend de mannen tegen gebouwen te zien aanleunen waar zij zich toevallig bevonden. Wilfreda was aan alles gewend. Tot verbazing van de groep negeerde Alice hem alsof hij een hond was en dat verklaarde misschien haar houding. In haar ogen was Kazz niet menselijk en men kon dus niet van hem verwachten, dat hij handelde zoals mensen.

Er was geen reden Kazz nu hiervan een verwijt te maken, in het bijzonder ook omdat Kazz hun taal niet verstond. Maar de eerstvolgende keer dat Kazz ertoe overging zijn urine te laten lopen, terwijl zij zaten te eten, zou hij gebarentaal moeten gebruiken. Iedereen moest weten, dat er bepaalde grenzen waren en iets, dat de anderen van streek bracht, terwijl zij aan het eten waren, moest verboden worden. En — zo dacht hij — dat gold ook voor twistgesprekken onder het eten. Eerlijkheidshalve moest hij toegeven dat hij tijdens zijn leven ruimschoots zijn deel aan tafeldisputen had gehad. Hij klopte Kazz onder het voorbij gaan bovenop zijn brede schedel. Kazz keek hem aan en Burton schudde zijn hoofd in het vertrouwen, dat Kazz het zou begrijpen zodra hij Engels leerde spreken. Maar hij vergat zijn bedoeling, stond stil en wreef over de bovenkant van zijn eigen hoofd. Ja, daar zat heel licht dons.

Hij betastte zijn gezicht maar dat was even glad als tevoren. Ook onder zijn oksel zat echter dons. De omgeving van de geslachtsdelen was echter glad. Misschien groeide het haar er langzamer dan op het hoofd. Hij vertelde het de anderen en zij onderzochten zichzelf en elkaar. Het was waar. Hun haar kwam terug, tenminste op het hoofd en in de oksels. Kazz vormde een uitzondering. Zijn haar groeide over het gehele lichaam, behalve op zijn gezicht.

De ontdekking bracht hen in een jubelende stemming. Lachend en grappen makend liepen zij in de schaduw langs de voet van de berg. Vervolgens sloegen zij naar het oosten af en baanden zich een weg door het gras van vier heuvels voor zij aankwamen bij de helling van de heuvel, die zij als hun thuis begonnen te beschouwen. Halverwege de helling stonden zij zwijgend stil. Frigate en Monat hadden hun roepen niet beantwoord.

Burton gaf het bevel zich te verspreiden en langzaam voorwaarts te gaan en ging hun daarna voor de heuvel op. De hutten waren verlaten en enkele van de kleine hutten waren omvergeschopt en vertrapt. Hij voelde zich verkillen alsof er een koude wind tegen hem aanblies. De stilte, de beschadigde hutten en de volledige afwezigheid van de twee bewakers, riepen een onheilspellend gevoel op.

Enkele ogenblikken later hoorden zij hallo roepen en zij draaiden zich om teneinde de heuvel af te kijken. De kale hoofden van Monat en Frigate verschenen boven het gras en daarna kwamen zij tegen de heuvel op. Monat keek ernstig maar de Amerikaan grinnikte. Op zijn wang zat een blauwe plek en de knokkels van beide handen waren geschaafd en bebloed.

‘Wij komen juist terug van een jacht op vier mannen en drie vrouwen, die onze hutten in beslag wilden nemen,’ zei hij. ‘Ik zei, dat ze hun eigen hutten konden bouwen en dat jullie gauw terug zouden zijn en of ze maar als de donder wilden maken dat ze weg kwamen. Ze verstonden me best want ze spraken Engels. Zij waren verrezen bij een graalsteen langs de rivier ongeveer vijftienhonderd meter ten noorden van de onze. De meeste mensen daar waren Triëstanen uit jouw tijd, maar ongeveer tien in totaal waren mensen uit Chicago, die omtrent 1985 gestorven waren. De verdeling van de doden is toch wel een gekke zaak, nietwaar? Ik zou zeggen dat er hier maar lukraak gekozen is.’

‘Ik vertelde hun in ieder geval wat volgens Mark Twain de duivel heeft gezegd: Mensen uit Chicago vinden dat zij de besten zijn maar de waarheid is dat er alleen erg veel van zijn. Dat kwam niet erg goed over en ze schenen te denken dat ik goeie maatjes met hen moest worden omdat ik Amerikaan ben. Een van de vrouwen bood zichzelf aan mij aan als ik wilde overlopen en ze wilde helpen bij het toeëigenen van de hutten. Zij was degene die al met twee mannen leefde. Ik zei nee. Zij zeiden weer dat ze de hutten in ieder geval in beslag zouden nemen en dan maar over mijn lijk als het moest.’

‘Maar hun mond was groter dan hun moed. Monat maakte hen bang door alleen maar naar hen te kijken en bovendien hadden wij de stenen wapens en speren. Toch zweepte hun aanvoerder hen op ons te bestormen toen ik plotseling één van hen eens heel nauwkeurig bekeek.’

‘Zijn hoofd was kaal en hij had dus niet het dikke zwarte steile haar en hij was ongeveer vijfendertig toen ik hem voor het eerst ontmoette. Hij droeg toen een hoornen bril met dikke glazen en ik had hem in vierenvijftig jaar niet gezien, maar toen ik dichterbijkwam en hem in het gezicht keek, zag ik een grijns die ik me nog precies herinnerde van de smeerlap die hij toen was en ik zei: ‘Lem? Lem Sharkko! Jij bent Lem Sharkko, nietwaar?’ Toen gingen zijn ogen open en hij grijnsde zelfs nog erger en hij pakte mijn hand, mijn hand, na alles wat hij me had aangedaan en hij begon te schreeuwen alsof we broers waren, die elkaar heel lang niet hadden gezien: ‘Maar jij... maar jij bent... Pete Frigate! Mijn God, Pete Frigate!’ Ik was bijna blij dat ik hem zag en om dezelfde reden als hij. Maar toen hield ik mezelf voor: ‘Daar staat nou die oplichter van een uitgever die je voor $ 4000 bedrogen heeft toen je net als schrijver begonnen was en die je carrière jaren lang geruïneerd heeft. Dat is die godvergeten schoft die jou en minstens vier andere schrijvers voor veel geld heeft opgelicht en zich toen failliet liet verklaren en de benen nam. Bovendien erfde hij veel geld van een tante en leefde er goed van waarmee hij bewees dat misdaad wel degelijk loont. Hier is de man, die je niet vergeten bent en niet alleen om wat hij jou en anderen heeft aangedaan maar ook omdat je later nog zoveel andere schurken van uitgevers bent tegengekomen.’ ‘

Burton grinnikte en zei: ‘Ik heb ooit eens gezegd dat priesters, politici en uitgevers nooit door de hemelpoort zouden komen maar ik had ongelijk, dat wil zeggen als dit de hemel is.’

‘Ja, dat weet ik,’ zei Frigate. ‘Ik ben nooit vergeten dat je dat gezegd hebt. Hoe dan ook, ik onderdrukte mijn natuurlijke vreugde bij het zien van een bekend gezicht en ik zei: ‘Sharkko ...’’

‘Met zo’n naam kreeg hij jou zover, dat je hem vertrouwde?’ vroeg Alice.

‘Hij zei me dat het een Tjechische naam was die ‘trouw’ betekende. Net zoals alles wat hij me ooit verteld heeft was dat een leugen. In ieder geval had ik mezelf bijna ervan overtuigd dat Monat en ik ze hun gang moesten laten gaan. We zouden ons terugtrekken en zodra jullie van de graalsteen terugkwamen, ze er weer uit gooien. Dat was het verstandigste wat we konden doen. Maar toen ik Sharkko herkende, werd ik razend! Ik grinnikte een beetje en zei: ‘Jeetje, het is echt leuk jouw gezicht na al die jaren weer eens te zien, speciaal hier waar geen agenten of rechtbanken zijn!’ En toen beukte ik hem recht op zijn neus! Hij viel plat achterover op zijn rug en het bloed spoot uit zijn neus. Monat en ik stormden op de anderen af en ik gaf een ervan een schop en toen sloeg een andere me met zijn graal op mijn wang. Ik was suf geslagen maar Monat sloeg de ene met het einde van zijn speer buiten westen en kraakte de ribben van de andere. Hij is zo mager als wat maar verschrikkelijk snel. Wat hij niet over zelfverdediging — of aanvallen — weet...! Toen stond Sharkko op en ik sloeg hem met mijn andere vuist maar het was een schampschot langs zijn kaak. Het deed mijn vuist meer pijn dan zijn kaak. Hij draaide zich om en ging ervan door en ik achter hem aan. De anderen maakten ook dat ze wegkwamen en Monat hielp ze daarbij met het achterstuk van zijn speer. Ik joeg Sharkko de volgende heuvel op en kreeg hem in de afdaling weer te grazen en gaf hem er toen goed van langs! Hij kroop weg en smeekte om genade en die heb ik hem toen maar met een schop in zijn kruis gegeven. Hij rolde loeiend de heuvel helemaal af.’

Frigate beefde nog van de reactie maar het was duidelijk, dat hij zich prettig voelde.

‘Een ogenblik dacht ik dat ik bang zou worden,’ zei hij. ‘Tenslotte was het allemaal zo lang geleden en op een andere wereld gebeurd en misschien zijn we hier wel om onze vijanden te vergeven — en een paar van onze vrienden — en om vergeving te ontvangen. Maar aan de andere kant dacht ik dat we hier misschien zijn om een beetje terug te geven van wat we op aarde moesten slikken. Wat denk jij, Lev? Zou jij niet graag de kans krijgen om Hitler aan het spit te braden? Heel langzaam boven het vuur?’

‘Ik vind niet dat je een oneerlijke uitgever met Hitler kunt vergelijken,’ zei Ruach. ‘Nee, ik zou hem niet boven het vuur willen braden. Misschien dat ik hem zou willen laten verhongeren of hem net genoeg eten geven zodat hij in leven bleef, maar ik zou het niet doen. Wat voor nut zou het hebben? Zou hij dan anders over de dingen gaan denken en geloven dat joden toch menselijke wezens waren? Nee, als hij in mijn macht was, zou ik hem niets doen behalve hem doden zodat hij anderen geen kwaad meer kon doen. Maar ik ben er niet van overtuigd dat, als hij dood was, hij ook dood zou blijven. Niet hier.’

‘Jij bent een echte Christen,’ zei Frigate grinnikend.

‘Ik dacht dat je een vriend van me was!’ zei Ruach.

Загрузка...