Even scheen Gladia’s adem te stokken. Toen perste zij haar adem met een fluitend geluid door samengeknepen lippen. Zij zei: ‘Ik zie dat in elk geval niet zo. Weet je wie het gedaan heeft?’
Baley knikte. ‘De zelfde die je man vermoordde.’
‘Ben je daar zeker van?’
‘Jij dan niet? De moord op je man was de eerste in de geschiedenis van Solarie. Een maand later vindt er weer een moord plaats. Zou dat toevallig kunnen zijn? Twee afzonderlijke moorden in een maand tijd op een misdaadvrije wereld? Bedenk ook dat het tweede slachtoffer de eerste moord onderzocht en daarom een dodelijk gevaar betekende voor de oorspronkelijke moordenaar.’
‘Wel!’ Gladia wierp zich op het nagerecht en tussen twee happen door zei zij: ‘Als je het zo stelt ben ik onschuldig.’
‘Hoe dat zo, Gladia?’
‘Nou, Elijah. Ik ben nog nooit zelfs maar in de buurt van het landgoed van Gruer geweest, nog nooit in mijn leven. Dus heb ik Agent Gruer zeker niet kunnen vergiftigen. En als ik dat niet gedaan heb — nou, dan heb ik ook mijn man niet vermoord.’
Toen, terwijl Baley een streng stilzwijgen bewaarde, leek haar opgewektheid te verdwijnen en de hoeken van haar mondje zakten. ‘Vind je niet, Elijah?’
‘Ik weet het niet,’ zei Baley. ‘Ik zei dat ik wist welke methode gebruikt is om Gruer te vergiftigen. Het is een vindingrijke methode en iedereen op Solarie zou hem gebruikt kunnen hebben, of hij nu op Gruers landgoed was of niet; of hij nu ooit op Gruers landgoed geweest is of niet.’ Gladia balde haar handen tot vuisten. ‘Je wilt zeggen dat ik het gedaan heb?’
‘Dat zeg ik niet.’
‘Je suggereert het wel.’ Haar mond werd een woedende streep en op haar jukbeenderen verschenen vlekken. ‘Zit je daarom nu alleen maar naar me te kijken? Om me sluwe vragen te stellen? Om me in de val te laten lopen?’
‘Wacht even…’
‘Je leek zo sympathiek, zo vol begrip. Jij… jij Aardebewoner!’
Bij het laatste woord was haar contra-alt een gekwelde rasp geworden.
Daneels volmaakte gezicht boog zich over naar Gladia en hij zei: ‘Neemt u me niet kwalijk, mevrouw Delmarre, u houdt uw mes nogal stevig vast en u zou zichzelf wel eens kunnen snijden. Weest u alstublieft voorzichtig.’ Gladia staarde panisch naar het korte, stompe en ongetwijfeld volstrekt ongevaarlijke mes dat zij in haar hand hield. Met een krampachtige beweging hief zij het hoog op. Baley zei: ‘Je kan toch niet bij me komen, Gladia.’ Zij hijgde. ‘Wie zou bij jou willen komen? He!’ Zij huiverde vol overdreven walging en riep: ‘Verbreek het contact onmiddellijk!’
Dat laatste moest tot een robot zijn gericht die buiten het beeld stond en Gladia en haar kant van de kamer verdwenen en de oorspronkelijke muur sprong weer op zijn plaats.
Daneel zei: ‘Vergis ik mij als ik denk dat je deze vrouw nu als schuldig beschouwt?’
‘Nee,’ zei Baley vlak. ‘Wie het ook gedaan mag hebben, hij had in elk geval heel wat meer bepaalde eigenschappen nodig dan dit arme meisje heeft.’
‘Zij heeft temperament.’
‘Nou en? Dat hebben de meeste mensen. Vergeet ook niet dat zij al een hele tijd onder een grote spanning heeft geleefd. Als ik onder zo’n spanning leefde en iemand ging tegen mij tekeer, zoals zij dacht dat ik tegen haar tekeerging, dan had ik misschien nog wel wat anders gedaan dan met een onnozel mesje wapperen.’
Daneel zei: ‘Het is mij niet gelukt de techniek van dit vergiftigen op een afstand te deduceren, zoals het jou naar je eigen zeggen wel gelukt is.’
Baley vond het prettig om te kunnen zeggen: ‘Dat weet ik. Je mist het vermogen om deze speciale puzzel uit te pluizen.’
Hij zei het op een toon die geen tegenspraak duldde en Daneel accepteerde de bewering kalm en ernstig als altijd. Baley zei: ‘Ik heb twee werkjes voor jou, Daneel.’
‘En wat dan wel, Partner Elijah?’
‘Probeer eerst contact te krijgen met dr. Thool en zoek uit in welke conditie mevrouw Delmarre verkeerde na de moord op haar man. Ho lang ze behandeld moest worden en zo.’
‘Wil je iets bepaalds vaststellen?’
‘Nee. Ik probeer alleen maar gegevens te verzamelen. Dat valt nog niet mee op deze wereld. Zoek in de tweede plaats uit wie Gruer gaat vervangen als hoofd van de veiligheidsdienst en regel het zo dat ik morgen meteen met hem kan spreken. Wat mezelf aangaat,’ zei hij met een stem zo mat als hij zich voelde, ‘ik ga naar bed en ik hoop dat ik tenslotte in slaap zal vallen.’ En toen, bijna kribbig: ‘Denk je dat ik hier een behoorlijke boekfilm zou kunnen krijgen?’ Daneel zei: ‘Ik zou je aanraden om de bibliotheekrobot te laten komen.’
Baley voelde alleen maar ergernis over het feit dat hij weer met een robot te maken kreeg. Hij had veel liever zelf wat rondgesnuffeld.
‘Nee,’ zei hij, ‘geen classic; gewoon een normaal verhaaltje dat over het dagelijkse leven op het huidige Solarie gaat. Een stuk of zes maar.’
De robot gehoorzaamde (hij moest wel), maar zelfs toen hij de juiste knoppen bediende die de vereiste boekfilms uit hun hoekjes plukten en naar een afvoerspleet en tenslotte in Baley’s handen voerden, ratelde hij eerbiedig door over alle andere categorieen in de bibliotheek.
Misschien zou de meester wel van een avonturenroman houden uit de dagen van de grote trek, suggereerde hij, of een uitstekend werkje over scheikunde, misschien met bewegende modellen van atomen, of een fantasie, of een beschrijving van de Melkweg. De lijst was eindeloos. Baley wachtte grimmig op zijn half dozijntje, zei: ‘Dat is wel genoeg,’ pakte met zijn eigen handen (zijn eigen handen) een viewer en liep weg.
Toen de robot hem volgde en zei: ‘Hebt u geen hulp nodig bij het inzetten, meester?’ draaide Baley zich om en grauwde: ‘Nee. Blijf waar je bent.’ De robot boog en bleef staan.
Toen hij in bed lag, met licht dat uit de hoofdplank straalde, kreeg Baley bijna spijt van zijn beslissing. De viewer was niet van een model dat hij ooit gebruikt had en toen hij begon had hij er geen idee van hoe hij de film erin moest draaien. Maar koppig bleef hij proberen en tenslotte, door hem uit elkaar te halen en de functie van de diverse onderdelen stuk voor stuk vast te stellen kreeg hij iets voor elkaar.
Hij kon tenminste naar de film kijken en als de scherpte nog iets te ‘wensen overliet was dat een lage prijs voor een ogenblik onafhankelijkheid van de robots.
In het volgende anderhalf uur neusde hij vier van de zes films door en was teleurgesteld.
Hij had een theorie. Er was, had hij gedacht, gaan betere manier om een inzicht te krijgen in de Solarische trant van leven en denken dan door hun romans te lezen. En hij had dat inzicht nodig als hij het onderzoek zinnig wilde uitvoeren.
Maar nu moest hij zijn theorieen laten voor wat ze waren. Hij had romans bekeken en had er alleen maar wat uit opgestoken over mensen met lachwekkende problemen die zich dwaas gedroegen en geheimzinnig reageerden. Waarom zou een vrouw in vredesnaam haar baantje opgeven bij de ontdekking dat haar kind hetzelfde beroep had gekozen en weigeren daarvoor een reden op te geven voor er ondraaglijke en belachelijke complicaties waren gekomen? Waarom zouden een dokter en een kunstenaar zich vernederd voelen nadat zij aan elkaar waren toegewezen en wat was er precies zo edel aan dat de dokter erop stond zich aan het robotisch onderzoek te gaan wijden? Hij stopte de vijfde roman in zijn viewer en zette hem aan zijn ogen. Hij was hondsmoe.
Zo moe zelfs, dat hij zich later niets meer van de vijfde roman kon herinneren (hij dacht dat het een thriller was) behalve het begin waarin een nieuwe eigenaar zijn landhuis betreedt en de boekhouding doorneemt waarvan de films hem door een eerbiedige robot worden gegeven. Waarschijnlijk was hij in slaap gevallen met de viewer op zijn hoofd en alle lichten nog aan. Waarschijnlijk was er toen eerbiedig een robot binnengekomen die de viewer zachtjes had weggenomen en de lichten uit had gedaan. In elk geval sliep hij en droomde van Jessie. Alles was zoals het geweest was. Hij had de Aarde nooit verlaten. Ze stonden klaar om naar de gemeenschapskeuken te gaan en daarna met vrienden naar een subetherische show. Ze zouden met de Snelweg gaan en mensen zien en geen van beiden hadden ze ook maar de geringste zorg. Hij Was gelukkig.
En Jessie was mooi. Zij was op de een of andere manier magerder geworden. Waarom zou zij zo slank zijn? En zo mooi?
En er was nog iets mis. Op de een of andere manier liepen ze in de zon. Hij keek omhoog en alleen de gewelfde onderkant van de bovenste etages was zichtbaar, en toch scheen de zon, helder stralend op alles, en niemand was bang.
Verward werd Baley wakker. Hij liet de robots een ontbijt brengen en praatte niet met Daneel. Hij zei niets, vroeg niets, sloeg uitstekende koffie naar binnen zonder er iets van te proeven. Waarom had hij van een zichtbare-onzichtbare zon gedroomd? Hij begreep dat hij van de Aarde en Jessie gedroomd had, maar wat had de zon daarmee te maken? En waarom zou de gedachte daaraan hem eigenlijk in de war brengen?
‘Partner Elijah,’ zei Daneel vriendelijk. ‘Wat?’
‘Corwin Attlebish zal binnen een half uur komen kijken. Ik heb dat geregeld.’
‘Wie is verdomme Corwin Dinges nou weer?’ vroeg Baley scherp terwijl hij zich opnieuw koffie inschonk. ‘Hij was de eerste assistent van Agent Cruer, Partner Elijah, en is nu Waarnemend Hoofd van de Veiligheidsdienst.’
‘Laat hem dan meteen maar komen.’
‘De afspraak is, zoals ik uitgelegd heb, over een half uur.’
‘Dat kan me niet schelen. Maak meteen contact. Dat is een opdracht.’
‘Ik zal het proberen, Partner Elijah. Maar misschien wil hij nog niet ontvangen.’
‘Laten we dat risico dan maar lopen en schiet op, Daneel.’
Het Waarnemend Hoofd van de Veiligheidsdienst ging akkoord met het contact en, voor het eerst op Solarie, zag Baley een Kosmiet die aan het op Aarde gangbare beeld van Kosmieten beantwoordde. Attlebish was lang, atletisch en gebronsd. Zijn ogen waren lichtbruin, zijn kin was groot en hard.
Hij leek in de verte op Daneel. Maar waar Daneel geidealiseerd was, bijna als een God, had Attlebish menselijke trekken op zijn gezicht, Attlebish was zich aan het scheren. Het schuurpotloodje sproeide fijne deeltjes die tegen de wangen en de kin aansloegen, het haar netjes afhakten zodat het uiteenviel tot ongrijpbaar stof. Baley kende het apparaat van horen zeggen maar hij had er nooit een zien gebruiken.
‘Bent u de Aardebewoner?’ vroeg Attlebish onduidelijk door nauwelijks geopende lippen, terwijl het afbijtmiddel zijn bovenlip passeerde.
Baley zei: ‘Ik ben Elijah Baley, rechercheur C-7. Ik kom van de Aarde.’
‘U bent vroeg.’ Attlebish klikte het scheerapparaat dicht en gooide het buiten het beeld. ‘Wat is er, Aardebewoner?’ Baley zou de toon waarop de ander sprak zelfs niet bevallen zijn al had hij nog zo’n goed humeur gehad. Nu kookte hij inwendig. Hij zei: ‘Hoe gaat het met Agent Gruer?’ Attlebish zei: ‘Hij leeft nog. Misschien blijft hij in leven.’ Baley knikte. ‘Die gifmengers van u hier op Solarie kennen de juiste doses niet. Gebrek: aan ervaring. Ze gaven Gruer te veel en hij braakte het weer uit. De helft van de dosis zou hem gedood hebben.’
‘Gifmengers? Er is geen bewijs voor vergif.’ Baley gaapte hem aan. ‘Jehoshaphat! Wat zou het anders zijn?’
‘Van alles. Er kan veel met iemand misgaan.’ Hij wreef over zijn gezicht, met zijn vingertoppen op zoek naar ruwe plekken. ‘U kunt nauwelijks op de hoogte zijn met de stofwisselings-problemen die zich kunnen voordoen na tweehonderd vijftig jaar.’
‘Als dat het geval is, hebt u dan een competent medisch advies proberen te krijgen?’
‘Het rapport van dr. Thool…’
Dat deed de deur dicht. De woede die in Baley gekookt had vanaf het wakker worden stroomde over. Zo hard als hij maar kon schreeuwde hij. ‘Wat kan mij dr. Thool schelen. Ik zei competent medisch advies. Jullie dokters weten niets, net zoals jullie detectives als je die zou hebben. Jullie moesten een detective van de Aarde hebben. Laat ook maar een dokter komen.’
Koel keek de Solarier hem aan. ‘Bent u mij aan het zeggen wat ik doen moet?’
‘Ja, en ik reken er niets voor. Het is cadeau. Gruer werd vergiftigd. Ik zag het gebeuren. Hij dronk, kokhalsde, en schreeuwde dat zijn keel brandde. En hoe noem je dat als je in aanmerking neemt dat hij…’ plotseling hield Baley op. ‘Dat hij wat?’ Attlebish was onaangedaan.
Baley was zich onaangenaam bewust van Daneel op zijn gewone plaats, een meter of drie bij hem vandaan. Gruer had niet gewild dat Daneel, als Auroraan, van het onderzoek afwist. Mat zei hij: ‘Er waren politieke implicaties.’ Attlebish vouwde zijn armen over elkaar en keek alsof het hem niets aanging, verveeld, een beetje vijandig. ‘Wij hebben op Solarie geen politiek zoals op andere Werelden. Hannis Gruer is een goed burger geweest, maar hij heeft te veel fantasie. Hij was het die, nadat hij iets over u gehoord had, erop aan drong om u hierheen te halen. Hij ging zelfs akkoord met de voorwaarde dat er een Auroraan met u mee moest komen. Ik vond het niet nodig. Rikaine Delmarre werd vermoord door zijn vrouw en wij zullen wel uitzoeken hoe en waarom. Zelfs als het ons niet lukt zal zij genetisch geanalyseerd worden en er zullen maatregelen worden genomen. Wat Gruer aangaat, uw fantasietje over vergif doet niet ter.’
Ongelovig zei Baley: ‘U schijnt te willen suggereren dat ik hier niet nodig ben.’
‘Ik geloof van niet, nee. Als u terug wilt keren naar de Aarde, gaat u dan gerust uw gang. Ik zou zelfs willen zeggen dat wij daarop aandringen.’
Baley stond versteld van zijn eigen reactie. Hij schreeuwde: ‘Nee, man. Mij krijg je zomaar niet weg.’
‘Wij hebben u gehuurd, rechercheur. We kunnen u ontslaan. U zult terugkeren naar uw thuisplaneet.’
‘Nee! Luister eens even naar mij. Ik zal u ook wat zeggen. U bent een grote Kosmiet en ik ben een Aardebewoner, maar met alle respect, met de grootste en nederigste verontschuldigingen, u bent bang.’
‘Neem dat terug!’ Attlebish richtte zich in volle een-meter-tachig-en-nog-wat op en keek hooghartig op de Aardebewoner neer.
‘U bent zo bang als de donder. U denkt dat u nu aan de beurt bent als u ermee doorgaat. U geeft toe zodat ze u met rust laten; zodat ze u uw ellendige leven niet af zullen nemen.’ Baley had er geen idee van wie die ‘ze’ wel mochten zijn of er uberhaupt sprake was van een ‘ze’. Hij probeerde de arrogante Kosmiet blindelings te treffen en hij had er plezier in om te zien hoe zijn woorden de zelfbeheersing van de ander aan stukken sloegen.
‘U vertrekt,’ zei Attlebish met een woedende vinger op hem gericht, ‘binnen een uur. Aan een diplomatieke behandeling zullen we niet denken, dat verzeker ik u.’
‘Spaar je tong, Kosmiet. De Aarde betekent niets voor jou, toegegeven, maar ik ben hier niet de enige. Mag ik mijn partner, Daneel Olivaw, even voorstellen? Hij komt van Aurora. Hij praat niet veel. Hij is hier niet om te praten. Dat is mijn afdeling. Maar hij luistert verdomd goed. Er ontgaat hem geen woord.
‘Laten we het even duidelijk stellen, Attlebish’ — met welbehagen noemde hij de naam zonder aanspreektitel, — ‘Wat er ook voor apekuren uitgevreten worden hier op Solarie, Aurora en een stuk of veertig andere Buitenwerelden interesseren zich ervoor. Als je ons de deur uittrapt bestaat de volgende deputatie voor Solarie uit oorlogsschepen. Ik kom van de Aarde en ik weet hoe het systeem werkt. Gekwetste gevoelens komen als oorlogsschepen terug.’ Attlebish verlegde zijn blik naar Daneel en scheen na te denken. Zijn stem was vriendelijker. ‘Er gebeurt hier niets waar iemand van een andere planeet zich zorgen over hoeft te maken.’
‘Gruer dacht daar anders over en mijn partner heeft hem dat horen zeggen.’ Dit was geen tijd om over een leugentje te vallen.
Daneel keek Baley aan, bij die laatste bewering, maar Baley schonk er geen aandacht aan. Hij jakkerde maar door: ‘Ik ben van plan dit onderzoek voort te zetten. Normaal zou ik er ik weet niet wat voor over hebben om terug te kunnen naar de Aarde. Als ik er alleen maar over denk wordt ik zo onrustig dat ik niet meer stil kan zitten. Als dit van robots verziekte paleis waar ik nu woon van mij was, zou ik het met alle robots en met u en uw rotwereld op de koop toe geven voor een kaartje naar huis.
Maar ik laat me niet door u wegsturen. Niet zolang er nog een zaak is waar ik aangezet ben en die niet is afgesloten. Probeer mij tegen mijn wil kwijt te raken en u kijkt praktisch al in de lopen van ruimteartillerie. En wat meer is, van nu af aan wordt dit onderzoek op mijn manier gedaan. Ik heb de leiding. Ik zie de mensen die ik wil zien. Ik zie ze. Ik bekijk ze niet. Ik ben het zo gewend en zo zal het gebeuren. Daarvoor wil ik de officiele toestemming van uw bureau.’
‘Dit is onmogelijk, onverdraaglijk…’
‘Daneel, laat het hem maar eens horen.’ Ongeemotioneerd zei de stem van de humanoide: ‘Zoals mijn partner u al heeft meegedeeld, Agent Attlebish, zijn we hierheen gehaald om een moord te onderzoeken. Het is van belang dat we dat ook doen. Wij willen u natuurlijk geen overlast bezorgen en misschien zal het niet nodig zijn om echt te gaan zien, hoewel het attent zou zijn als u daar uw goedkeuring aan hechtte voor het geval het nodig mocht zijn, zoals rechercheur Baley heeft verzocht. Wat het vertrek van de planeet tegen onze wil betreft, we zouden u dat niet willen adviseren, hoewel het ons spijt als er van uw kant het gevoel zou zijn dan ons aanblijven op Solarie onaangenaam was.’
Baley luisterde met een harde trek om zijn lippen naar de houterige zinsbouw. Voor iemand die Daneel als robot kende was het allemaal een poging om zijn werk te doen zonder iemand te kwetsen, Baley niet en Attlebish niet. Voor iemand die dacht dat Daneel een Auroraan was, een inboorling van de oudste en militair machtigste van de Buitenwerelden, klonk het als een serie hoffelijk-subtiele dreigementen.
Attlebish drukte zijn vingers tegen zijn voorhoofd. ‘Ik zal erover nadenken.’
‘Niet te lang,’ zei Baley. ‘Omdat ik binnen het uur wat bezoekjes moet afsteken, en niet per beeld. Uitgekeken!’ Hij gebaarde de robot het contact te verbreken en staarde toen met verbazing en plezier naar de plek waar Attlebish was geweest. Hij was dit allemaal niet van plan geweest. Het was een impuls, voortgekomen uit zijn droom en uit Attlebish’s onnodige arrogantie. Maar nu het gebeurd was, was hij blij. Dit was wat hij echt gewild had — de leiding overnemen.
Hij dacht: Ik heb het die smerige Kosmiet toch maar eens goed gezegd!
Hij wilde dat de totale bevolking van de Aarde aanwezig was geweest en hem had kunnen zien. De man zag er ook zo uit als Kosmiet, en dat maakte het er natuurlijk nog beter op. Nog veel beter. Alleen, waarom die heftigheid waar het om zien ging? Baley begreep het nauwelijks. Hij wist wat hij van plan was, en zien (niet kijken) had daar deel van uitgemaakt. Goed. Toch was zijn hart open en dicht geklapt toen hij het over dat zien had, alsof hij bereid was de muur van dit landhuis te slopen of dat nu ergens toe diende of niet. Waarom?
Er zat hem iets dwars dat niets te maken had met de zaak, zelfs niet met de kwestie van de Aardse veiligheid. Maar wat?
Gek genoeg schoot zijn droom hem weer te binnen; de zon die door de ondoorzichtige lagen van de gigantische ondergrondse Steden op Aarde scheen.
Peinzend zei Daneel (voor zover zijn stem dan een herkenbare emotie kon verklanken): ‘Ik vraag me af, Partner Elijah, of dit helemaal veilig is.’
‘Die kerel overbluffen? Het werkte. En ik heb niet echt gebluft. Ik geloof dat het belangrijk is voor Aurora om te weten te komen wat er nu op Solarie aan de hand is en dat Aurora dat weet. En tussen twee haakjes, bedankt dat je me niet hebt terecht gewezen bij een niet helemaal juiste bewering.’
‘Het was geen moeilijke beslissing. Jou je gang laten gaan deed Agent Attlebish weinig kwaad. Jouw leugen ontmaskeren zou jou veel meer en veel onmiddellijker kwaad hebben gedaan.’
‘Tegenstrijdige potenties en de sterkste won, he, Daneel?’
‘Zo was het, Partner Elijah. Ik heb begrepen dat dit proces, op een minder exact te definieren manier, ook in de menselijke geest plaatsvindt. Ik herhaal echter dat dit nieuwe plan van jou niet veilig is.’
‘Welk nieuwe plan.’
‘Ik keur jouw idee om mensen te gaan zien niet goed. Daarmee bedoel ik zien in tegenstelling tot kijken.’
‘Dat begrijp ik. Ik heb niet om jouw goedkeuring gevraagd.’
‘Ik heb mijn instructies, Partner Elijah. Wat Agent Gruer jou gisteravond gedurende mijn afwezigheid verteld heeft kan ik niet weten. Dat hij iets gezegd heeft blijkt duidelijk uit de verandering van jouw houding ten opzichte van dit probleem. Dat kan ik echter, gezien mijn instructies, wel raden. Hij zal je gewaarschuwd hebben voor de mogelijkheid dat de situatie op Solarie gevaar oplevert voor andere planeten.’
Langzaam stak Baley zijn hand uit om zijn pijp te pakken. Zo nu en dan deed hij dat nog en steeds irriteerde het hem dat hij niets vond en het hem te binnen schoot dat hij niet kon roken. Hij zei: ‘Er zijn maar twintigduizend Solariers. Wat kunnen zij nou helemaal voor gevaar vormen?’
‘Mijn meesters op Aurora hebben zich al geruime tijd zorgen gemaakt over Solarie. Zij hebben mij niet alles verteld wat zij weten…’
‘En het weinige dat ze jou wel verteld hebben mag je niet aan mij verder vertellen. Zo is het toch?’ vroeg Baley. Daneel zei: ‘Er moet nog veel ontdekt worden voor er vrijuit over deze zaak gesproken kan worden.’
‘Nu, wat voeren de Solariers in hun schild? Nieuwe wapens? Betalen ze een revolutie? Een campagne van individuele moorden? Wat kunnen twintigduizend mensen doen tegen honderden miljoenen Kosmieten?’ Daneel bleef zwijgen.
Baley zei: ‘Ik ben van plan daar achter te komen, zie je?’
‘Maar niet op de manier die je nu hebt voorgesteld, Partner Elijah. Er is mij zorgvuldig ingeprent dat ik voor jouw veiligheid moet waken.’
‘Dat moet je toch al. Eerste Wet!’
‘Daar nog bovenuit. Als het gaat om jouw veiligheid of die van een ander moet ik die van jou bewaken.’
‘Natuurlijk. Dat begrijp ik. Als er met mij iets gebeurt kun jij hier niet langer blijven zonder complicaties waar Aurora nog niet klaar voor is. Zolang als ik in leven ben, ben ik hier op Solarie’s oorspronkelijke verzoek en dus kunnen we op onze strepen gaan staan, als dat nodig is, en zorgen dat ze ons hier houden. Als ik dood ben verandert de hele situatie. Jouw orders zijn dus: hou Baley in leven. Heb ik gelijk, Daneel?’
Daneel zei: ‘Ik kan de gedachtegang achter mijn opdracht niet interpreteren.’
Baley zei: ‘Goed, maak je maar geen zorgen. De open ruimte zal mijn dood niet zijn als ik het nodig vind om iemand te gaan opzoeken. Ik overleef het wel. Misschien wen ik er zelfs wel aan.’
‘Het gaat niet alleen om de open ruimte, Partner Elijah,’ zei Daneel. ‘Het is die kwestie van dat zien van Solariers die ik niet goedkeur.’
‘Je wilt zeggen dat de Kosmieten het niet leuk vinden. Jammer voor ze. Laat ze dan maar neusfilters en handschoenen dragen. Laat ze de lucht ontsmetten. En als het tegen hun lieve moraal is om mij in den vleze onder ogen te komen, laat ze dan maar met de ogen knipperen en blozen. Maar ik ben niet van plan me daar iets van aan te trekken. Ik vind het nodig en ik zal het doen.’
‘Maar dat kan ik niet toestaan.’
‘Jij kunt dat mij niet toestaan?’
‘Maar je begrijpt toch wel waarom, Partner Elijah.’
‘Dat begrijp ik niet.’
‘Vergeet niet dat Agent Gruer, de Solarische sleutelfiguur in het onderzoek naar de moord, vergiftigd is. Volgt daar niet uit, dat als ik jou toesta je plan uit te voeren om je in het wilde weg zelf te gaan vertonen jij onvermijdelijk het volgende slachtoffer zult zijn. Hoe kan ik jou dan ooit toestaan de veiligheid van dit landhuis te verlaten.’
‘Hoe zou je me willen tegenhouden, Daneel?’
‘Indien nodig met geweld, Partner Elijah,’ zei Daneel rustig. ‘Zelfs al zou ik je daarbij pijn moeten doen. Als ik dat niet doe zul je zeker sterven.’