6. Verwerping van een theorie

‘Ik zou zeggen, Partner Elijah,’ zei Daneel, die plotseling begon te spreken, ‘dat dat een voor de hand liggende conclusie is.’

Baley wierp een verbaasde blik op zijn robotpartner. ‘Waarom voor de hand liggend?’ vroeg hij. ‘De dame zelf,’ zei Daneel, ‘beweert dat zij de enige was die haar man zag. De sociale situatie op Solarie is zodanig dat zelfs zij niets anders aannemelijk kan maken. Voor Agent Gruer is het redelijk, en zelfs onontkoombaar, om te geloven dat een Solarische man alleen door zijn vrouw wordt gezien. Aangezien slechts een persoon binnen gezichtsbereik kon zijn kon slechts een persoon de slag toebrengen en slechts een persoon kon de moordenaar zijn. Of moordenares, liever. Agent Gruer zei, zoals je je zult herinneren, dat er maar een persoon was die het gedaan kon hebben. Ieder ander verwierp hij als onmogelijk. Nietwaar?’

‘Hij zei ook,’ zei Baley, ‘dat die ene persoon het ook niet gedaan kon hebben.’

‘Waarmee hij waarschijnlijk bedoelde dat er geen wapen is gevonden op de plaats van de misdaad. Mevrouw Delmarre zou die tegenstrijdigheid wellicht kunnen verklaren.’ Hij gebaarde met een koele robotische beleefdheid naar waar Gladia zat, nog steeds op de juiste brandpuntsafstand, met neergeslagen ogen en samengeperste lippen. Jehoshaphat, dacht Baley, we vergeten de dame. Misschien was het zijn ergernis die hem haar had doen vergeten. Het was Daneel die hem ergerde, dacht hij, met zijn emotieloze benadering van problemen. Hij bleef er niet bij stil staan om het uit te pluizen.

Hij zei: ‘Dat was het voor het moment, Gladia. Hoe je dat ook doet, verbreek het contact. Tot ziens.’ Zacht zei zij: ‘Soms zegt men ‘Uitgekeken’, maar ik hoor ‘tot ziens’ liever. Je ziet eruit alsof je in de war bent, Elijah. Dat spijt me, omdat ik eraan gewend ben dat mensen denken dat ik het gedaan heb; wees daar dus maar niet in de war van.’

Baley zei: ‘Heb je het gedaan, Gladia?’

‘Nee,’ zei zij kwaad.

‘Tot kijk, dan.’

Met de boosheid nog niet helemaal van haar gezicht was zij verdwenen. Maar Baley kon nog een ogenblik het effect van die rustige, buitengewone, grijze ogen voelen. Zij mocht dan wel zeggen dat zij eraan gewend was dat de mensen haar als een moordenares beschouwden, maar dat was duidelijk een leugen. Haar woede sprak duidelijker taal dan haar woorden. Baley vroeg zich af tot hoeveel andere leugens zij in staat was.

En nu was Baley weer alleen met Daneel. Hij zei: ‘Goed, Daneel, ik ben niet helemaal gek.’

‘Dat heb ik ook nooit van je gedacht, Partner Elijah.’

‘Vertel me dan maar eens waarom je zei dat er geen moordwapen is gevonden op de plaats van de misdaad. In wat er tot nu toe vaststaat, in wat we tot nu toe gehoord hebben is niets dat zo’n conclusie rechtvaardigt.’

‘Je hebt gelijk. Ik beschik over extra inlichtingen die jij nog niet hebt.’

‘Dat dacht ik al. Wat voor?’

‘Agent Gruer zei dat hij een kopie van het verslag van hun eigen onderzoek zou sturen. Ik heb die kopie. Hij kwam deze morgen aan.’

‘Waarom heb je hem mij niet laten zien?’

‘Ik dacht dat het misschien zinvoller zou zijn als jij je eigen onderzoek, tenminste in het beginstadium, volgens je eigen inzichten zou uitvoeren, zonder bevooroordeeld te zijn door de conclusies van andere mensen die, naar ze zelf toegeven, geen bevredigende oplossing hebben kunnen vinden. Omdat ik dacht dat mijn eigen logische processen wel eens beinvloed zouden kunnen zijn door die conclusies heb ik ook geen bijdrage geleverd aan de discussie.’ Logische processen!! Ongevraagd doemde er in Baley’s hoofd een flard op van een gesprek dat hij eens met een roboticus had gehad. Een robot, had de man gezegd, is logisch maar niet redelijk.

Hij zei: ‘Aan het eind heb je je in de discussie gemengd.’

‘Dat is waar, Partner Elijah, maar alleen omdat ik toen een onafhankelijke bevestiging had gekregen van de verdenkingen van Agent Gruer.’

‘Wat voor onafhankelijke bevestiging?’

‘Een die kon worden afgeleid uit mevrouw Delmarre’s eigen gedrag.’

‘Kom ter, Daneel.’

‘Als de dame schuldig was en zou willen proberen haar eigen onschuld te bewijzen, dan zou het voor haar zin hebben om de rechercheur die aan haar zaak werkt in haar onschuld te doen geloven.’

‘En?’

‘Als zij zijn oordeel kon beinvloeden door een zwakheid van hem te bespelen zou zij dat kunnen doen, nietwaar?’

‘Theoretisch gezien, ja.’

‘Helemaal niet,’ was het rustige antwoord. ‘Je hebt denk ik wel opgemerkt dat zij haar hele aandacht volledig op jou concentreerde.’

‘Ik deed het woord,’ zei Baley.

‘Vanaf het begin was haar aandacht op jou gevestigd; zelfs voor zij kon vermoeden dat jij het woord zou voeren. Logisch gezien zou men zelfs denken dat zij van mij, als Auroraan, verwachtte dat ik de leiding van het onderzoek zou hebben. Toch concentreerde zij zich op jou.’

‘En wat leidt je daaruit af?’

‘Dat zij haar hoop op jou had gevestigd, Partner Elijah. Jij was de Aardebewoner.’

‘Nou en?’

‘Zij had de Aarde bestudeerd. Dat liet ze meer dan eens doorschemeren. Zij wist waar ik het over had toen ik haar meteen in het begin vroeg het daglicht buiten te sluiten. Zij deed niet verbaasd, of, alsof zij het niet begreep, zoals ze zeker wel zou hebben gedaan als zij niets had geweten van de levensomstandigheden op Aarde.’

‘En?’

‘Het is niet onredelijk te veronderstellen dat zij, bij het bestuderen van de Aarde, een zwakheid van de Aardebewoners heeft ontdekt. Ze moet geweten hebben van het naaktheidtaboe en van het effect dat haar naaktheid op een Aardebewoner moet hebben.’

‘Zij… zij legde uit hoe dat zat met kijken…’

‘Dat is zo. Maar kwam het jou voor als volledig overtuigend? Tweemaal liet ze zich zien in een toestand van, was jij zou beschouwen als onwelvoeglijke kledij…’

‘Je concludeert,’ zei Baley, ‘dat zij mij probeerde te verleiden. Ja?’

‘Je verleiden tot het innemen van een andere houding dan die van je professionele onpersoonlijkheid. Zo lijkt het me. En hoewel ik de menselijke reacties op prikkels niet uit eigen ervaring ken, leid ik af uit wat er in mijn instructieschema’s is gestopt dat de dame aan alle redelijke normen van lichamelijke aantrekkelijkheid voldoet. Uit jouw gedrag leidde ik bovendien af dat jij dat besefte en dat haar verschijning jouw goedkeuring kon wegdragen. Het komt me zelfs voor dat mevrouw Delmarre gelijk had met te denken dat haar gedrag jou gunstig zou stemmen ten opzichte van haar.’

‘Hoor nou eens,’ zei Baley ongemakkelijk, ‘afgezien van het effect dat ze misschien op mij heeft gehad ben ik nog steeds een vertegenwoordiger van de wet die in het volledige bezit is van zijn gevoel voor beroepsethiek. Haal je daar maar niets over in je hoofd. Laat me nu dat rapport maar eens Zwijgend las Baley het rapport door. Nadat hij uitgelezen was begon hij opnieuw en las het nog een keer. ‘Dat is nieuw voor mij,’ zei hij. ‘De robot.’ Daneel Olivaw knikte.

Peinzend zei Baley: ‘Zij heeft het er niet over gehad.’ Daneel zei: ‘Je hebt de verkeerde vraag gesteld. Je vroeg of zij alleen was toen zij het lichaam vond. Je vroeg of er nog iemand anders aanwezig was op de plaats van de moord. Een robot is niet ‘iemand anders’.’

Baley knikte. Als hij zelf een verdachte zou zijn en als hem zou worden gevraagd of er nog iemand op de plaats van de misdaad was geweest zou het ook nauwelijks bij hem opkomen om te zeggen: ‘Behalve deze tafel niemand.’ Hij zei: ‘Ik neem aan dat ik had moeten vragen of er ook robots aanwezig waren?’ (Verdomme, wat voor vragen moet je uberhaupt stellen op een vreemde wereld?) Hij zei: ‘Hoeveel is de verklaring van een robot waard, Daneel?’

‘Wat bedoel je?’

‘Kan een robot getuige zijn op Solarie? Kan hij bewijs leveren?’

‘Waarom zou je daaraan twijfelen?’

‘Een robot is geen mens, Daneel. Op Aarde kan hij geen getuige zijn in de zin van de wet.’

‘En een voetafdruk wel, Partner Elijah, hoewel dat nog veel minder menselijk is dan een robot. De positie die jouw planeet in dit opzicht inneemt is onlogisch. Op Solarie is robotisch bewijsmateriaal, als het er is, toegestaan.’ Baley trok dat niet in twijfel. Hij liet zijn kin op de knokkels van een hand rusten en overdacht de kwestie van die robot. In haar paniek had Gladia Delmarre, terwijl ze bij het lichaam van haar man stond, robots laten komen. Toen ze kwamen was zij buiten bewustzijn.

Volgens de robots hadden zij haar samen met het lijk gevonden. En er was nog iemand geweest; een robot. Die robot was niet opgeroepen; hij was er al geweest. Het was geen lid van de gewone staf. Geen enkele robot had hem ooit eerder gezien en wist iets van zijn functie af of zijn plaatsing.

Van de robot in kwestie kon men al evenmin iets gewaarworden. Hij functioneerde niet meer. Toen hij gevonden was waren zijn bewegingen ongecoordineerd, evenals, kennelijk, het functioneren van zijn positronisch brein. Hij kon geen enkele van de juiste reacties geven, verbaal of mechanisch, en werd na een uitputtend onderzoek door een robotische deskundige tot total loss verklaard. Zijn enige activiteit die nog een spoor van samenhang vertoonde was het voortdurend herhalen van ‘Je vermoordt me… je vermoordt me… je vermoordt me…’ Geen enkel wapen dat mogelijk gebruikt kon zijn om de schedel van de overledene te verbrijzelen werd gevonden. Plotseling zei Baley: ‘Ik ga wat eten, Daneel, en dan moeten we Agent Gruer weer zien — of, in elk geval, bekijken.’

Hannis Gruer was nog aan het eten toen het contact gemaakt werd. Hij at langzaam en koos iedere hap zorgvuldig uit een grote verscheidenheid van schotels waar hij gespannen naar keek, alsof hij op zoek was naar een verborgen combinatie die hem het meest zou bevredigen. Baley dacht: Misschien is hij wel een paar eeuwen oud en gaat het eten hem een beetje vervelen.

Gruer zei: ‘Dag heren, U hebt, geloof ik, ons rapport ontvangen.’ Zijn kale hoofd glom toen hij over de tafel leunde om een lekker hapje te pakken.

‘Ja. We hebben ook een interessant gesprek met mevrouw Delmarre gehad,’ zei Baley.

‘Mooi, mooi,’ zei Gruer. ‘En hebt u al een conclusie kunnen trekken?’

Baley zei: ‘Dat zij onschuldig is, meneer.’ Gruer keek vlug op. ‘Werkelijk?’

Baley knikte.

Gruer zei: ‘En toch was zij de enige die hem kon zien, de enige die mogelijkerwijs dicht genoeg bij hem…’ Baley zei: ‘Dat is mij duidelijk gemaakt, en hoe streng de sociale gewoonten op Solarie ook mogen zijn, dat punt is niet afdoende. Sta me toe dat ik dat uitleg.’ Gruer was weer gaan eten. ‘Natuurlijk.’

‘Een moord staat altijd op drie benen,’ zei Baley, ‘die alle drie even belangrijk zijn. Motief, middel en gelegenheid. Om een zaak tegen welke verdachte ook goed rond te krijgen moeten ze alle drie bevredigend verklaard zijn. Nu geef ik u graag toe dat mevrouw Delmarre in de gelegenheid was. Wat het motief aangaat, daar heb ik nog niets over gehoord.’

Gruer haalde zijn schouders op. ‘We zouden niet weten welk motief.’

Even dwaalden zijn ogen naar de zwijgende Daneel. ‘Goed dan. De verdachte heeft, voor zover bekend, geen motief, maar misschien is zij een pathologische moordenares. We kunnen dat even laten rusten en verder gaan. Zij is bij hem in zijn laboratorium en er is een reden waarom zij hem wil doden. Zij zwaait dreigend met een stok of een ander zwaar ding. Het duurt even voor het tot hem doordringt dat zijn vrouw hem werkelijk kwaad wil doen. In paniek schreeuwt hij: ‘Je vermoordt me,’ en dat is precies wat zij doet. Hij draait zich om om weg te rennen als de slag neerkomt en zij verbrijzelt zijn achterhoofd. Tussen twee haakjes: is het lijk door een dokter onderzocht?’

‘Ja en nee. De robots lieten een dokter komen voor mevrouw Delmarre en natuurlijk heeft hij ook even naar het dode lichaam gekeken.’

‘Daar staat niets van in het rapport.’

‘Het deed nauwelijks ter zake. De man was dood. En tegen de tijd dat de dokter naar het lijk kon kijken was het uitgekleed, gewassen en klaar om gecremeerd te worden op de normale manier.’

‘Met andere woorden, de robots hebben bewijsmateriaal vernietigd,’ zei Baley geergerd. En dan: ‘Zei u dat hij naar het lichaam gekeken heeft? Heeft hij het niet gezien?’

‘Razende ruimte,’ zei Gruer, ‘wat een idee. Hij heeft er natuurlijk naar gekeken, uit alle mogelijke hoeken en van heel dichtbij. Ik weet dat dokters er niet aan kunnen ontkomen patienten onder bepaalde omstandigheden te gaan zien,

maar ik zou geen reden weten waarom zij lijken moeten zien. Medicijnen is smerig werk, maar zelfs dokters trekken ergens een grens.’

‘Goed, het gaat me hierom. Heeft de dokter iets gezegd over de aard van de wond waardoor dr. Delmarre doodging?’

‘Ik zie waar u heen wilt. U denkt dat de wond misschien te ernstig was om door een vrouw te kunnen zijn toegebracht.’

‘Een vrouw is zwakker dan een man, meneer. En mevrouw Delmarre is een kleine vrouw.’

‘Maar zeer atletisch, rechercheur. Geef haar een wapen van het juiste soort en zwaartekracht en hefboomwerking zouden het meeste werk al doen. En afgezien daarvan, een razende vrouw is tot verbazend veel in staat.’ Baley haalde zijn schouders op. ‘U hebt het over een wapen. Waar is dat?’

Gruer ging verzitten. Hij stak zijn hand uit naar een leeg glas en een robot stapte het beeldkader in om het te vullen met een kleurloze vloeistof die er als water uitzag. Even hield Gruer het glas vast en zette het toen weer neer alsof hij van gedachte veranderd was. Hij zei: ‘Zoals ook in het rapport staat: we hebben het niet kunnen vinden.’

‘Ik weet dat dat in het rapport staat. Ik wil alleen absolute zekerheid over een paar dingen. Is er naar het wapen gezocht?’

‘Grondig.’

‘Door uzelf?’

‘Door robots, maar voortdurend onder mijn dimensionaal toezicht. We konden niets vinden dat als wapen had kunnen dienen.’

‘Dat maakt de zaak tegen mevrouw Delmarre er niet sterker op.’

‘Inderdaad,’ zei Gruer rustig. ‘Het is een van de dingen in deze zaak die we niet begrijpen. Het is ook een reden waarom we niet tegen mevrouw Delmarre zijn opgetreden. Het is ook de reden — waarom ik u zei dat de schuldige de misdaad ook niet begaan kon hebben. Misschien zou ik moeten zeggen dat zij blijkbaar de misdaad niet kan hebben begaan.’

‘Blijkbaar?’

‘Ze moet zich op de een of andere manier van het wapen ontdaan hebben. Tot dusverre zijn we niet slim genoeg geweest om het te kunnen vinden.’ Baley zei streng: ‘Bent u alle mogelijkheden nagegaan?’

‘Ik geloof van wel.’

‘Dat vraag ik me af. Eens kijken. Een menselijke schedel is verbrijzeld door een wapen dat niet op de plaats van de misdaad gevonden werd. Het enige alternatief is dat het is weggebracht. Dat kan niet door Rikaine Delmarre gedaan zijn. Hij was dood. Zou Gladia Delmarre het hebben kunnen doen?’

‘Dat moet wel haast,’ zei Gruer.

‘Hoe dan? Toen de robots kwamen lag zij bewusteloos op de vloer. Of misschien heeft zij bewusteloosheid gesimuleerd, maar hoe dan ook, zij was daar. Hoeveel tijd is er verstreken tussen de moord en de komst van de eerste robot?’

‘Dat hangt ervan af op welk moment de moord precies heeft plaats gevonden en dat weten we niet,’ zei Gruer ongemakkelijk.

‘Ik heb het rapport gelezen, meneer. Er was een robot die rumoer hoorde en een kreet die hij herkende als van dr. Delmarre. Hij was kennelijk het dichtste bij. Het seintje kwam vijf minuten later. Het zou de robot wel minder dan een minuut gekost hebben om er te komen.’ (Baley herinnerde zich zijn eigen ervaringen met de bliksemsnelle verschijning van opgeroepen robots). ‘Hoe ver zou mevrouw Delmarre het wapen in vijf, zeg tien, minuten weggebracht kunnen hebben om dan nog op tijd terug te zijn voor het simuleren van bewusteloosheid?’

‘Zij zou het vernietigd kunnen hebben in de afvalkoker.’

‘De afvalkoker is onderzocht, volgens het rapport, en het residu aan gammastralenactiviteit was tamelijk laag. De laatste vierentwintig uur was er niets omvangrijks in vernietigd.’

‘Dat weet ik,’ zei Gruer. ‘Ik noem het alleen maar als voorbeeld van wat er zou kunnen zijn gebeurd.’

‘Goed,’ zei Baley, ‘maar er is misschien een hele simpele verklaring voor. ik neem aan dat de robots van de Delmarre huishouding gecontroleerd zijn en dat daar niets bij ontdekt is.’

‘Oh ja.’

‘En allemaal redelijk goed functionerend?’

‘Ja.’

‘Zou een van hen het wapen weggehaald kunnen hebben, misschien zonder te weten dat het een wapen was?’

‘Niemand had iets van de plaats van de misdaad weggehaald. Of zelfs maar aangeraakt.’

‘Dat is niet waar. Ze hebben in elk geval het lijk weggehaald en klaar gemaakt voor de crematie.’

‘Nou ja, natuurlijk, maar dat telt nauwelijks mee. Dat viel te verwachten.’

‘Jehoshaphat!’ mopperde Baley. Hij moest zich bedwingen om kalm te blijven.

Hij zei : ‘Veronderstel nu eens dat er nog iemand ter plaatse was.’

‘Onmogelijk,’ zei Gruer. ‘Hoe zou iemand ooit persoonlijk bij dr. Delmarre in de buurt kunnen komen?’

‘Veronderstel!’ schreeuwde Baley. ‘Geen van de robots heeft er ook maar aan gedacht dat er een indringer zou kunnen zijn. Ik neem aan dat niemand de onmiddellijke omgeving van het huis heeft afgezocht. Daar staat tenminste niets over in het verslag.

‘Er werd niet gezocht tot we naar het wapen uit gingen kijken, maar dat was veel later.’

‘Ook niet gekeken naar sporen van een grond- of luchtvoertuig op het terrein?’

‘Nee.’

‘Als dus iemand de stoute schoenen had aangetrokken om zich in te dringen in dr. Delmarre’s persoonlijke aanwezigheid, zoals u het noemt, zou hij hem kunnen doden en weer op zijn gemak weglopen. Niemand zou hem hebben tegengehouden of hem zelfs maar hebben gezien. Daarna zou hij erop kunnen vertrouwen dat iedereen er zeker van was dat niemand er geweest kon zijn.’

‘En niemand heeft er kunnen zijn,’ zei Gruer beslist. Baley zei: ‘En dan nog iets. Nog een ding. Er was een robot bij betrokken. Er was een robot toen het gebeurde.’ Daneel kwam voor het eerst tussenbeide. ‘De robot was er niet toen het gebeurde. Als hij er geweest was had de misdaad niet plaats kunnen vinden.’

Baley keek verstoord opzij. En Gruer, die zijn glas voor een tweede keer had opgeheven alsof hij op het punt stond een slok te nemen, zette het weer neer om naar Daneel te kijken. ‘Is het niet?’ vroeg Daneel.

‘Precies,’ zei Gruer. ‘Een robot zou iemand die een ander wat wilde aandoen hebben tegen gehouden. Eerste Wet.’

‘Goed,’ zei Baley, ‘Toegegeven. Maar hij moet dichtbij zijn geweest. Hij was er toen de andere robots kwamen. Zeg dat hij in de kamer ernaast was. De moordenaar nadert Delmarre en Delmarre schreeuwt: ‘Je vermoordt me.’ De robots van zijn huishouding hoorden die woorden niet; zij hoorden op zijn hoogst een schreeuw, zodat zij, niet opgeroepen, niet kwamen. Maar deze robot hoorde de woorden en door de Eerste Wet kwam hij ongevraagd. Het was te laat. Waarschijnlijk heeft hij de moord zelf nog gezien.’

‘Hij moet de laatste fase van de moord gezien hebben,’ stemde Gruer toe. ‘Daarom ging hij ook kapot. Het getuige zijn van het kwetsen van een menselijk wezen zonder dat voorkomen te hebben is een overtreding van de Eerste Wet en, al naargelang de omstandigheden, loopt het positronisch brein daar meer of minder schade bij op. In dit geval was de schade groot.’

Gruer keek naar zijn vingertoppen terwijl hij het glas met vloeistof heen en weer draaide, heen en weer. Baley zei: ‘Dus de robot was een getuige. Is hij ondervraagd?’

‘Waartoe? Hij was buiten bedrijf. Hij kon alleen maar zeggen: ‘Je vermoordt me.’ In zoverre kan ik het met uw reconstructie eens zijn. Het waren waarschijnlijk Delmarre’s laatste woorden die in het bewustzijn van de robot gebrand werden toen de rest werd vernietigd.’

‘Maar er is me verteld dat Solarie zich op robots gespecialiseerd heeft. Was er geen manier om die robot te repareren? Geen manier om die circuits weer op te lappen?’

‘Geen enkele,’ zei Gruer scherp. ‘En waar is de robot nu?’

‘Omgesmolten,’ zei Gruer.

Baley trok zijn wenkbrauwen op. ‘Dit is een tamelijk merkwaardige zaak. Geen motief, geen middelen, geen getuigen, geen bewijsmateriaal. Als er al om te beginnen wat stille getuigen waren, dan werden die vernietigd. U hebt maar een verdachte en iedereen schijnt van haar schuld overtuigd te zijn; tenminste, iedereen is ervan overtuigd dat er niemand anders schuldig kan zijn. Die opvatting bent u duidelijk ook toegedaan. De grote vraag is dus: waarom moest ik zo nodig komen?’

Gruer fronste zijn wenkbrauwen. ‘U lijkt me overstuur, meneer Baley.’ Hij richtte zich plotseling tot Daneel. ‘Meneer Olivaw.’

‘Jawel, Agent Gruer.’

‘Zou u niet eens door het huis willen lopen om na te gaan of alle ramen gesloten en afgeschermd zijn? Rechercheur Baley heeft misschien last van de vrije ruimte.’ Deze bewering bracht Baley in verbazing. Hij kreeg de neiging het te ontkennen en Daneel opdracht te geven op zijn plaats te blijven toen hij nog iets van paniek in Gruers stem merkte, iets smekends in zijn ogen. Hij leunde achterover en liet Daneel weggaan. Het was alsof Gruer een masker had laten vallen zodat zijn gezicht er nu naakt en bang uit zag. Gruer zei: ‘Dat ging makkelijker dan ik gedacht had. Ik had al zoveel manieren bedacht om u eens alleen te spreken te krijgen. Ik had nooit gedacht dat ik de Auroraan met een eenvoudig verzoek weg zou kunnen krijgen en toch kon ik niets anders bedenken.’ Baley zei: ‘Goed, ik ben nu alleen.’

Gruer zei: ‘Ik kon niet vrijuit spreken waar hij bij was. Hij is een Auroraan en hij is hier omdat we hem wel moesten accepteren als we u wilden hebben.’ De Solarier leunde voorover. ‘Het gaat om nog iets meer dan een moord alleen. Het gaat mij niet alleen om wie het gedaan heeft. Er zijn partijen op Solarie, geheime organisaties…’ Baley gaapte hem aan. ‘Maar daar kan ik u toch niet bij helpen.’

‘Natuurlijk kunt u dat wel. Begrijp me goed: dr. Delmarre was een Traditionalist. Hij geloofde in de oude gewoonten, de goede gewoonten. Maar er zijn nieuwe krachten onder ons, krachten die verandering willen, en Delmarre is het zwijgen opgelegd.’

‘Door mevrouw Delmarre?’

‘De hand die dat gedaan heeft moet de hare zijn geweest. Dat doet er niet toe. Er staat een organisatie achter haar en dat is het belangrijkste.’

‘Bent u daar zeker van? Hebt u bewijzen?’

‘Aanwijzingen alleen maar. Daar kan ik niets aan doen. Rikaine Delmarre was iets op het spoor. Hij heeft me verzekerd dat hij goede bewijzen had, en ik geloof hem. Ik kende hem goed genoeg om te weten dat hij geen kind en geen dwaas was. Helaas heeft hij me erg weinig verteld. Vanzelfsprekend wilde hij zijn onderzoek afronden voor hij de hele zaak in handen van de autoriteiten gaf. En hij moet daar vlak bij zijn geweest of ze hadden het nooit gewaagd hem openlijk en gewelddadig te vermoorden. Maar een ding heeft hij me wel verteld. Het hele menselijke geslacht is in gevaar.’ Baley was er onderste boven van. Een ogenblik was het alsof hij weer naar Minnim luisterde, maar op grotere schaal.

Kwam iedereen bij hem om hulp tegen kosmische gevaren? ‘Waarom denkt u dat ik kan helpen?’ vroeg hij. ‘Omdat u een Aardebewoner bent,’ zei Gruer. ‘Snapt u? Wij op Solarie hebben geen ervaring met dit soort dingen. In zeker opzicht begrijpen wij de mensen niet. Er zijn er hier gewoon te weinig van.’

Hij keek ongemakkelijk. ‘Ik vind het niet prettig dit te moeten zeggen, meneer Baley. Mijn collega’s lachen me uit en sommigen worden boos, maar ik kan het niet van me afschudden. Het gevoel dat jullie Aardebewoners mensen wel veel beter dan wij moeten begrijpen, alleen al omdat jullie tussen zulke massa’s mensen wonen. En een detective meer dan wie ook. Nietwaar?’ Baley knikte een beetje en hield zijn mond. Gruer zei: ‘In zekere zin was de moord een geluk. Ik heb niet met anderen durven praten over Delmarre’s onderzoek, omdat ik niet wist wie er wel allemaal bij de samenzwering betrokken zouden kunnen zijn, en Delmarre zelf was niet bereid om bijzonderheden te geven voor zijn onderzoek voltooid was. En zelfs als Delmarre zijn werk had afgemaakt, hoe zouden we het dan nog moeten afhandelen? Hoe behandel je vijandige menselijke wezens? Ik weet het niet. Vanaf het begin vond ik dat we een Aardebewoner nodig hadden. Toen ik van uw werk hoorde bij de moord in Kosmik, op Aarde, wist ik dat we u nodig hadden. Ik zocht contact met Aurora, met de mensen met wie u het meest had samengewerkt, en via hen benaderde ik de Aardse regering. Toch kon ik mijn eigen collega’s niet zover krijgen dat ze ermee instemden. Toen kwam de moord en dat gaf zo’n schok dat het me lukte die toestemming te krijgen. Op dat moment zouden ze alles hebben goed gevonden.’

Gruer aarzelde en voegde er toen aan toe: ‘Het valt me niet makkelijk een Aardebewoner om hulp te vragen, maar het moet. Vergeet niet dat het menselijke geslacht in gevaar verkeert, wat dat gevaar dan ook precies mag inhouden. Ook de Aarde.’

De Aarde verkeerde dus dubbel in gevaar. De wanhopige ernst in Gruers stem was niet voor misverstand vatbaar. Maar als de moord zo’n gelukkig voorwendsel mocht zijn om Gruer te laten doen wat hij zo wanhopig graag had willen doen de hele tijd, was het een onverdeeld geluk? Het gaf aanleiding tot nieuwe gedachtegangen die zich niet weerspiegelden in Baley’s gezicht, ogen, stem.

Baley zei: ‘Ik ben hierheen geroepen om te helpen, meneer. Dat zal ik doen naar mijn beste vermogen.’ Eindelijk tilde Gruer het glas op om de lang uitgestelde slok te nemen en over de rand keek hij naar Baley. ‘Goed,’ zei hij. ‘Geen woord hierover tegen de Auroraan graag. Wat het ook zijn mag, misschien treft het ook Aurora wel. Ze hebben in elk geval een ongewoon hevige belangstelling getoond voor de zaak. Zij hebben er bijvoorbeeld op gestaan dat meneer Olivaw uw partner zou zijn hier. Aurora is machtig; we moesten er wel in toe stemmen. Ze zeggen dat ze meneer Olivaw alleen maar sturen omdat hij al eerder met u gewerkt heeft, maar het kan best zijn dat ze zelf een betrouwbare man ter plaatse willen hebben, eh?’ Met de ogen op Baley gericht nam hij langzaam een teug. Peinzend wreef Baley de knokkels van zijn hand over zijn wang.

‘Als dat nu…’

Hij maakte de zin niet af, maar sprong van zijn stoel en wierp zich bijna op de ander voor het hem te binnen schoot dat hij alleen maar een beeld zag.

Want Gruer, die panisch naar het glas staarde, greep naar zijn keel en fluisterde hees: ‘Het brandt… het brandt…’ Het glas viel uit zijn hand en de inhoud vloeide weg. En ook Gruer viel, zijn gezicht vertrokken van pijn.

Загрузка...