‘Het was alleen maar kijken, zie je,’ zei Gladia berouwvol. Zij had zich in iets gewikkeld dat haar armen en schouders vrij liet. Een been was tot halverwege de dij zichtbaar, maar Baley, helemaal bijgekomen en met het gevoel een volslagen idioot te zijn, deed stoicijns alsof hij dat niet zag. Hij zei: ‘Het kwam zo onverwacht, mevrouw Delmarre…’
‘Oh, alstublieft, noem mij Gladia. Als… als dat tenminste niet tegen uw gewoonten is.’
‘Gladia, dus. Goed. Ik wil je alleen maar geruststellen dat er niets afstotends aan was, begrijp je. Alleen het onverwachte.’ Het was al erg genoeg dat hij zich had aangesteld, dacht hij, zonder dat het meisje nu ook nog ging denken dat hij haar onaangenaam vond. Eigenlijk was het nogal-nogal…
Nou ja, het juiste woord wilde hem niet zo gauw te binnen schieten, maar hij wist heel zeker dat hij hier op geen enkele wijze ooit over zou kunnen praten niet Jessie. ‘ik weet dat ik je beledigd heb,’ zei Gladia, ‘maar dat was niet de bedoeling. Natuurlijk weet ik dat je op je hoede moet zijn als het om de gewoonten van andere planeten gaat, maar die gewoonten zijn soms zo raar; tenminste, niet raar,’ voegde zij er haastig aan toe, ‘ik bedoel niet raar. Ik bedoel vreemd, weet je, en je vergeet dat zo gauw. Zoals ik ook vergat om de vensters donker te houden.’
‘Dat is in orde,’ mopperde Baley. Zij was nu in een andere kamer, met alle ramen afgeschermd en het licht had de iets andere en veel prettiger eigenschappen van kunstlicht. ‘Maar over dat andere,’ ging zij ernstig verder, ‘het is alleen maar kijken, zie je. Tenslotte had je er ook geen bezwaar tegen om met mij te praten toen ik in de droger was en ook niets aan had.’
‘Nu zijn horen en zien wel verschillende dingen,’ zei Baley, die wilde dat ze nu maar eens van dit onderwerp afstapte. ‘Maar daar gaat het nou precies om. Van zien was geen sprake.’ Zij bloosde een beetje en sloeg haar ogen neer. ‘Ik hoop niet dat je van me denkt dat ik ooit zoiets zou doen, ik bedoel, gewoon uit de droger stappen als iemand me zou zien. Het was alleen maar kijken.’
‘Is dat niet hetzelfde?’ zei Baley.
‘Helemaal niet hetzelfde. Op dit moment zit je naar me te kijken. Je kunt me niet aanraken, me niet ruiken, en zo; of wel soms? Als je me zag zou je dat wel kunnen. Op dit zelfde ogenblik ben je tenminste vijfhonderd kilometer bij me vandaan. Hoe kan het dan ooit hetzelfde zijn?’ Baley begon zich ervoor te interesseren. ‘Maar ik zie je met mijn ogen.’
‘Nee, je ziet mij niet. Je ziet mijn beeld. Je kijkt naar me.’
‘En maakt dat wat uit?’
‘Alles.’
‘Ik begrijp het.’ En in zekere zin begreep hij het. Het was geen onderscheid dat hij makkelijk kon maken, maar er zat een zekere logica achter.
Terwijl zij haar hoofd een beetje scheef hield zei zij: ‘Begrijp je het echt’}’
‘Ja.’
‘Betekent dat dat je er geen bezwaar tegen zou hebben als ik mijn badmantel af deed?’ Zij glimlachte. Hij dacht: Zij plaagt me en ik moet de bal terugkaatsen. Maar hardop zei hij: ‘Nee, het zou me maar van mijn werk afleiden. Een andere keer zullen we het er nog wel eens over hebben.’
‘Zie je me dan liever in iets gekleders dan in een badjas? Serieus.’
‘Dat kan me niet schelen.’
‘Mag ik je bij je voornaam noemen?’
‘Als je dat graag wilt.’
‘Wat is je voornaam?’
‘Elijah.’
‘Goed.’ Zij nestelde zich in een stoel waarvan het materiaal er hard en bijna als steen uitzag, maar het gaf langzaam mee toen ze ging zitten en plooide zich zacht om haar heen. Baley zei: ‘En nu aan het werk.’ Zij zei: ‘Aan het werk.’
Baley vond het allemaal buitengewoon moeilijk. Er was zelfs geen manier om te beginnen. Op Aarde zou hij de naam vragen, de rang, de Stad en de Woonwijk, honderden routinevragen. Om te beginnen zou hij misschien de antwoorden al weten, maar het zou een middel zijn om makkelijker naar de ernstiger fase van het gesprek te komen. Het *was een manier van kennismaken met iemand, een manier om te bepalen met welke tactiek hij het meest zou bereiken. Maar hier? Hoe zou hij ooit ergens zeker van kunnen zijn? Zelfs het werkwoord ‘zien’ betekende voor hem iets anders dan voor de vrouw. Hoeveel andere woorden zouden iets verschillends betekenen? Hoe vaak zou er een misverstand zijn zonder dat hij het besefte? Hij zei: ‘Hoe lang was je getrouwd, Gladia?’
‘Tien jaar, Elijah.’
‘Hoe oud ben je?’
‘Drieendertig.’
Baley voelde zich op een vage manier aangenaam getroffen. Zij had even goed honderd drieendertig kunnen zijn. Hij zei: ‘Was je gelukkig getrouwd?’ Gladia keek ongemakkelijk. ‘Hoe bedoel je?’
‘Nou…’ Een ogenblik zocht Baley naar woorden. Hoe definieer je een gelukkig huwelijk? En dan nog, wat zou een Solarier als een gelukkig huwelijk beschouwen? Hij zei: ‘Nou, zagen jullie elkaar vaak?’
‘Wat? Alsjeblieft niet. We zijn geen dieren, weet je.’ Baley rilde. ‘Jullie woonden toch in het zelfde huis? Ik dacht…’
‘Natuurlijk. We waren getrouwd. Maar ik had mijn vertrekken en hij had de zijne. Hij had een belangrijke carriere die veel van zijn tijd opeiste en ik heb mijn eigen werk. We keken naar elkaar als het nodig was.’
‘Hij zag jou toch wel?’
‘Dat is iets waar je niet over praat, maar hij zag me inderdaad.’
‘Heb je kinderen?’
Duidelijk opgewonden sprong Gladia overeind. ‘Dat gaat te ver. Van alle onfatsoenlijke…’
‘Wacht even. Wacht\’ Baley sloeg met zijn vuist op de stoelleuning. ‘Ga nou niet moeilijk doen. Het gaat om een moord. Begrijp je dat? Moord. En het was jouw man die vermoord werd. Wil je dat de moordenaar gevonden en gestraft wordt of niet?’
‘Vraag dan naar de moord, maar niet naar — naar…’
‘Ik moet alle mogelijke vragen stellen. Zo wil ik bijvoorbeeld weten of het je verdriet doet dat je man dood is.’ Met een berekende brutaliteit voegde hij eraan toe: ‘Het lijkt er niet erg op.’
Zij keek hem hooghartig aan. ‘Het doet mij altijd verdriet als er iemand sterft, vooral als hij jong en nuttig is.’
‘En maakt het feit dat hij jouw man was daar geen verschil in?’
‘Hij was mij toegewezen en, nou, we zagen elkaar volgens het rooster en… en…’ — ze begon gejaagd te praten — ‘en als je het dan per se moet weten, kinderen hebben we niet omdat er ons nog geen waren toegewezen. Ik zie niet in wat dat allemaal te maken heeft met het hebben van verdriet over iemand die dood is.’
Misschien had het er niets mee te maken, dacht Baley. Dat hing van de sociale aspecten van het leven af en daar was hij niet mee bekend.
Hij veranderde van onderwerp. ‘Er is mij verteld dat je de omstandigheden waaronder de moord plaatsvond persoonlijk hebt gezien.’
Zij leek een ogenblik gespannen te worden. ‘Ik — heb het lijk ontdekt. Moet ik dat zo zeggen?’
‘Dus bij de moord zelf ben je niet geweest?’
‘Oh nee,’ zei ze slapjes.
‘Goed, als je me nu eens vertelde wat er gebeurd is. Neem er de tijd voor en gebruik je eigen woorden.’ Hij leunde achterover en zette zich tot luisteren. Zij begon: ‘Het was op drie-twee van de vijfde —’
‘Wanneer was dat in Standaardtijd?’ vroeg Baley vlug. ‘Dat zou ik echt niet weten. Dat kun je wel nagaan, denk ik.’
Haar stem begon te trillen en haar ogen waren groot geworden. Zij waren een beetje te grijs om blauw genoemd te kunnen worden, merkte hij op.
Zij zei: ‘Hij kwam naar mijn vertrekken. Het was een zie-dag volgens het rooster en ik wist dat hij zou komen.’
‘Kwam hij altijd op de aangegeven dag?’
‘Oh ja. Hij was een heel gewetensvol mens, een goede Solarier. Hij spijbelde nooit op een toegewezen dag en kwam altijd op dezelfde tijd. Natuurlijk bleef hij niet lang. Er zijn ons geen kind- ’
Zij kon het woord er niet uitbrengen. Baley knikte. ‘Hoe dan ook.’ zei zij, ‘hij kwam altijd op dezelfde tijd, weet je, zodat alles prettig zou verlopen. We praatten een paar minuten met elkaar; zien is een verschrikking, maar hij praatte altijd heel normaal met me. Zo was hij nu eenmaal. Dan ging hij weg om zich met het een of ander project bezig te houden waar hij bij betrokken was; ik weet niet precies wat. Hij had een speciaal laboratorium in mijn deel van het huis waar hij zich terug kon trekken op zie-dagen. In zijn eigen appartementen had hij natuurlijk een veel groter.’ Baley vroeg zich af wat hij in die laboratoria deed. Fetologie, misschien, wat dat dan ook zijn mocht. Hij zei: ‘Zag hij er op de een of andere manier ongewoon uit? Zorgelijk?’
‘Nee. Nee. Hij maakte zich nooit zorgen.’ Zij begon bijna een beetje te lachen, maar slikte dat het laatste moment in. ‘Hij had altijd een volmaakte zelfbeheersing, zoals jouw vriend daar.’ Even wees haar kleine hand naar Daneel, die geen spier vertrok. ‘Juist. Ga verder.’
Gladia ging niet verder. In plaats daarvan fluisterde zij: ‘Vind je het goed als ik wat te drinken laat komen?’
‘Ga gerust je gang.’
Gladia’s arm gleed even langs de stoelleuning. Binnen een minuut kwam er een robot zwijgend binnen en had zij een warme drank (Baley kon de damp zien) in haar hand. Zij sipte er langzaam aan en zette het glas toen neer. Zij zei: ‘Zo gaat het beter. Mag ik eens een persoonlijke vraag stellen?’ Baley zei: ‘Dat mag je altijd.’
‘Nou, ik heb een boel over de Aarde gelezen. Het heeft me altijd geinteresseerd, weet je. Het is zo’n rare wereld.’ Zij stokte en voegde er onmiddellijk aan toe: ‘Dat bedoelde ik niet.’
Baley fronste zijn wenkbrauwen een beetje. ‘Elke wereld is raar voor mensen die er niet wonen.’
‘Ik bedoel dat het anders is, weet je. Hoe dan ook, ik wil een onbeschaamde vraag stellen. Tenminste, ik hoop dat hij niet onbeschaamd is voor een Aardebewoner. Een Solarier zou ik het natuurlijk nooit vragen. Voor geen geld ter wereld.’
‘Wat, Gladia?’
‘Over jou en je vriend — meneer Olivaw, is het niet?’
‘Ja’……
‘Jullie tweeen kijken niet, he?’
‘Hoe bedoel je?’
‘Ik bedoel elkaar. Jullie zien. Jullie zijn daar allebei.’
Baley zei: ‘We zijn lichamelijk bij elkaar. Ja.’
‘Je zou hem aan kunnen raken als je dat wilde.’
Inderdaad.’
Zij keek van de een naar de ander en zei: ‘Oh.’
Dat kon van alles betekenen. Walging? Afkeer? Baley speelde met het idee om op te staan, naar Daneel te lopen en zijn hand vlak tegen Daneel’s gezicht te drukken. Het zou interessant zijn om haar reactie te zien. Hij zei: ‘Je — was me aan het vertellen wat er gebeurd is op de dag dat je man je kwam opzoeken.’
Hij was er nagenoeg zeker van dat haar uitweiding, hoe interessant die op zich ook geweest mocht zijn voor haar, voornamelijk werd veroorzaakt door het verlangen om juist dat onderwerp te vermijden.
Zij nam weer een slok uit haar glas. Toen: ‘Er valt niet veel te vertellen. Ik zag dat hij het druk had, en ik wist dat hij het druk zou hebben, in elk geval, omdat hij altijd met de een of andere constructieve arbeid bezig was, en dus ging ik terug naar mijn eigen werk. Toen, misschien vijftien minuten later, hoorde ik een schreeuw.’
Er viel een stilte en Baley spoorde haar aan. ‘Wat voor een schreeuw?’
Zij zei: ‘Van Rikaine. Van mijn man. Alleen maar een schreeuw. Geen woorden. Een soort angstschreeuw. Nee! Verbazing, schrik. Zoiets. Ik had hem nooit eerder horen schreeuwen.’
Zij drukte haar handen tegen haar oren alsof zij zelfs de herinnering aan de schreeuw buiten wilde sluiten en haar badmantel gleed langzaam omlaag tot op haar heupen. Zij merkte het niet en Baley keek strak naar zijn notitieboekje. Hij zei: ‘Wat deed jij toen?’
‘Ik rende. Ik rende. Ik wist niet waar hij was…’
‘Ik dacht dat je zei dat hij naar het laboratorium was gegaan dat hij in jouw deel van het huis had.’
‘Dat was ook zo, E-Elijah, maar ik wist niet waar dat was. Niet precies in elk geval. Ik ging er nooit heen. Het was van hem. Ik wist ongeveer in welke richting het moest zijn. Het was ergens aan de westkant, maar ik was zo overstuur dat ik er zelfs niet aan dacht een robot te laten komen. Toen ik er kwam — op de een of andere manier heb ik het toch gevonden — was hij dood.’
Zij hield plotseling op en tot Baley’s grote ongenoegen boog zij haar hoofd en begon te huilen. Zij deed geen poging om haar gezicht te verbergen. Zij sloot haar ogen alleen maar en tranen biggelden langs haar wangen. Zij maakte geen enkel geluid. Haar naakte schouders trilden.
Toen opende zij haar ogen en keek hem door een waas van tranen aan. ‘Ik had nog nooit eerder een dode gezien. Hij was helemaal bloederig en zijn hoofd was… gewoon… helemaal… Ik zag kans een robot te laten komen en hij riep anderen en ik denk dat zij voor mij en Rikaine gezorgd hebben. Ik weet het niet meer. Ik…’
Baley zei: ‘Wat bedoel je met voor Rikaine zorgen?’
‘Dat ze hem weghaalden en de zaak schoonmaakten.’ Er was een spoortje van verontwaardiging in haar stem, de vrouw die zich zorgen maakte om de staat waarin haar huis verkeerde. ‘Het was een bende.’
‘En wat is er met het lijk gebeurd?’
Zij schudde haar hoofd. ‘Dat weet ik niet. Verbrand, denk ik. Zoals alle lijken.’
‘Heb je de politie niet gewaarschuwd?’
Zij keek hem niet begrijpend aan en Baley dacht: Geen politie!
Hij zei: ‘Ik neem aan dat je het iemand verteld hebt. De mensen zijn er achtergekomen.’
Zij zei: ‘De robots hebben een dokter gewaarschuwd. En ik moest Rikaine’s werkplaats op de hoogte stellen. De robots daar moesten weten dat hij niet meer terug zou komen.’
‘De dokter was voor jou bestemd, neem ik aan.’ Zij knikte. Voor het eerst scheen zij de rond haar heupen gedrapeerde badmantel op te merken. Zij trok hem omhoog en mompelde verstrooid: ‘Het spijt me. Het spijt me.’ Baley voelde zich ongemakkelijk toen hij haar daar zo hulpeloos zag zitten, huiverend, haar gezicht vertrokken van afschuw over wat zij zich herinnerde.
Zij had nog nooit eerder een dode gezien. Zij had nooit bloed gezien en een verbrijzelde schedel. En de man-vrouwrelatie op Solarie mocht dan wel iets gerings en oppervlakkigs zijn, het bleef een dood mens waar zij mee geconfronteerd werd.
Baley wist nauwelijks wat hij nu nog moest zeggen of doen. Hij had de neiging zijn verontschuldigingen aan te bieden, maar als politieman deed hij alleen maar zijn plicht. Maar op deze wereld was er geen politie. Zou zij begrijpen dat dit zijn plicht was?
Langzaam, en zo vriendelijk als hij maar kon, zei hij: ‘Gladia, heb je verder nog iets gehoord? Behalve de schreeuw van jouw man?’
Zij keek op, haar gezicht knap als steeds, ondanks de duidelijke wanhoop — of misschien wel juist daarom. Zij zei: ‘Niets.’
‘Geen rennende voetstappen? Geen andere stem?’ Zij schudde haar hoofd. ‘Ik heb niets gehoord.’
‘Toen je je man vond, was hij toen helemaal alleen? Waren jullie tweeen de enigen daar?’
‘Ja-’
‘Geen tekenen die erop wezen dat er iemand anders was geweest?’
‘Niet voor zover ik zien kon. Ik zie trouwens niet in hoe daar uberhaupt iemand anders kon zijn geweest.’
‘Waarom zeg je dat?’
Een ogenblik keek zij gechoqueerd. Toen zij ze mat: ‘Jij bent van de Aarde. Dat vergeet ik steeds maar. Nou, gewoon dat daar niemand geweest kon zijn. Behalve mij zag mijn man nooit iemand. Rikaine niet. Hij was erg streng; helemaal volgens de regels.’
‘Het hoeft niet met zijn instemming te zijn gebeurd. Als er nu eens iemand was gekomen die niet uitgenodigd was, iemand waar je man niets van wist? Of hij het wilde of niet, zo’n indringer had hij moeten zien, al hield hij zich nog zo strikt aan de regels.’
Zij zei: ‘Misschien, maar hij zou meteen robots geroepen hebben om de man te laten verwijderen. Dat zou hij zeker! Bovendien zou niemand het in zijn hoofd halen om te proberen zonder uitnodiging mijn man te zien. Zoiets kan ik me niet voorstellen. En Rikaine zou zeker niemand uitnodigen om hem te zien. Dat is een belachelijk idee.’ Zacht zei Baley: ‘Jouw man werd vermoord door een slag op zijn hoofd, nietwaar? Dat moet je toegeven.’
‘Ik denk van wel. Hij was… helemaal…’
‘Het gaat me op het ogenblik niet om de bijzonderheden. Was er iets in de ruimte dat wees op een mechanische toestand waarmee iemand door afstandsbediening zijn schedel zou hebben kunnen verbrijzelen?’
‘Natuurlijk niet. Tenminste niet dat ik gezien heb.’
‘Als er zoiets geweest was had je het wel gezien denk ik. Daaruit volgt dat er een hand was die iets vasthield waarmee een menselijke schedel verbrijzeld kan worden en dat die hand daarmee sloeg. Om dat te kunnen doen moet er iemand geweest zijn die dichter dan twee meter bij je man stond. Iemand heeft hem dus opgezocht.’
‘Dat zou niemand doen,’ zei zij ernstig. ‘Een Solarier ziet nu eenmaal niemand.’
‘Een Solarier die in staat is een moord te begaan zou toch niet terug deinzen voor een beetje zien?’ (Het klonk hem twijfelachtig in de oren. Op Aarde had hij het geval mee gemaakt van een volmaakt gewetenloze moordenaar die alleen gepakt kon worden omdat hij het niet op kon brengen de regel van absolute stilte in de gemeenschappelijke badkamer te overtreden.) Gladia schudde haar hoofd. ‘Je begrijpt niets van het zien. Aardebewoners zien wie ze maar willen wanneer ze maar willen, dus kun je het niet begrijpen…’
Nieuwsgierigheid scheen in haar de overhand te krijgen. Haar ogen lichtten een beetje op. ‘Zien is voor jou helemaal normaal, he?’
‘Ik heb er nooit zo bij stil gestaan,’ zei Baley. ‘Het hindert je niet?’
‘Waarom zou het?’
‘Nou, de films zeggen daar niets over, en ik heb altijd willen weten… Mag ik iets vragen?’
‘Ga je gang,’ zei Baley onverstoorbaar. ‘Is jou een vrouw toegewezen?’
‘Ik ben getrouwd. Van dat toewijzen weet ik niets.’
‘En ik weet dat je je vrouw ziet wanneer je maar wilt, en zij jou — en geen van beiden zien jullie er iets bijzonders in.’ Baley knikte.
‘Als je haar nu ziet, veronderstel dat je alleen maar wilt…’ Zij hief haar handen naast haar hoofd en zweeg alsof ze naar de juiste uitdrukking zocht. Zij probeerde het opnieuw: ‘Kunnen jullie gewoon — altijd…’ Zij liet de zin niet op zijn pootjes terecht komen. Baley probeerde niet om haar te helpen. Zij zei: ‘Nou ja, het doet er ook niet toe. Ik vraag me af waarom ik jou nu met dit soort dingen zit lastig te vallen. Ben je klaar met me?’ Ze keek alsof ze zo weer in huilen uit zou barsten.
Baley zei: ‘Probeer het nog een keer, Gladia. Vergeet even dat niemand je man kon zien. Neem even aan dat iemand hem gezien heeft. Wie zou dat geweest kunnen zijn?’
‘Het heeft geen zin daarnaar te raden. Het zou niemand kunnen zijn.’
‘Toch moet het iemand zijn. Agent Gruer zegt dat er reden is om een bepaald iemand te verdenken. Je ziet dus dat er iemand moet zijn.’
Een vreugdeloos glimlachje gleed over het gezicht van het meisje. ‘Ik weet wie hij denkt dat het gedaan heeft.’
‘Goed dan. Wie?’
Zij legde een kleine hand op haar borst. ‘Ik.’