10. Doopceel van een cultuur

Ondanks zichzelf schreeuwde Baley: ‘Wat!’ Terwijl er een stilte viel keek Quemot over zijn schouder en zei tenslotte: ‘Niet de tegenwoordige cultuur van de Aarde, nee.’

Baley zei: ‘Oh.’

‘Maar in het verleden, ja. De Oude Geschiedenis van de Aarde. Als Aardebewoner kent u die natuurlijk.’

‘Ik heb wel eens een boek gezien,’ zei Baley voorzichtig. ‘Ah. Dan begrijpt u me.’

Baley, die hem niet begreep, zei: ‘Ik zal precies uitleggen wat ik wil, dr. Quemot. Ik wil dat u me alles vertelt wat u weet over Solarie, waarom het zo anders dan de andere Buitenwerelden is, waarom er zoveel robots zijn, waarom u zich gedraagt zoals u zich gedraagt. Het spijt me dat ik een ander onderwerp aan moet snijden dan dat waar u over praatte.’

Baley wilde bepaald wel van onderwerp veranderen. Elk gesprek over de overeenkomsten en verschillen tussen de Solarische cultuur en de Aardse zou hem veel te veel in beslag gaan nemen. Het zou hem deze dag kunnen kosten zonder dat hij, op het punt van bruikbare informatie, veel wijzer was geworden.

Quemot glimlachte. ‘U wilt Solarie niet de andere Buitenwerelden vergelijken en niet met de Aarde.’

‘Ik ken de Aarde, meneer.’

‘Zoals u wilt.’ De Solariers kuchte zacht. ‘Hebt u er bezwaar tegen als ik mijn stoel helemaal de andere kant op draai? Dat zou wel zo — wel zo prettig zijn.’

‘Zoals u wilt, dr. Quemot,’ zei Baley stijfjes. ‘Goed.’ Op een gedempt uitgesproken bevel van Quemot draaide een robot de stoel om, en toen de socioloog daar zo zat, door een forse rugleuning voor Baley verborgen, werd zijn stem levendiger en zelfs dieper en krachtiger. Quemot zei: ‘De eerste kolonisten kwamen zo’n driehonderd jaar geleden naar Solarie. De oorspronkelijke kolonisten waren Nexonianen. Kent u Nexon?’

‘Ik ben bang van niet.’

‘Het ligt vlakbij Solarie, maar twee parsecs ver. In feite zijn Solarie en Nexon het dichtst bij elkaar gelegen paar bewoonde werelden in de Melkweg. Er was op Solarie, zelfs toen het nog niet door mensen bewoond was, alle mogelijke leven en het was bijzonder geschikt voor menselijke bewoning. Het oefende duidelijk aantrekkingskracht uit op de welgestelden van Nexon die er moeite mee hadden een goede levensstandaard te handhaven naarmate hun eigen planeet voller werd.’

Baley interrumpeerde. ‘Voller werd? Ik dacht dat de Kosmieten aan geboorteregeling deden?’

‘Solarie wel, maar in het algemeen wordt de regeling op de Buitenwerelden nogal laks toegepast. In de tijd waar ik van spreek begon Nexon de twee miljoen te naderen. Het was al zo druk dat het nodig was paal en perk te stellen aan het aantal robots dat een bepaald gezin mocht hebben. Zo kwamen die Nexonianen erbij zomerhuizen op Solarie te bouwen, waar het vruchtbaar was, een gematigd klimaat heerste en geen gevaarlijke dieren waren. De kolonisten op Solarie konden Nexon nog altijd met weinig moeite bereiken terwijl zij op Solarie konden leven zoals ze dat wilden. Ze konden zoveel robots gebruiken als ze zich konden permitteren of nodig hadden. Landgoederen konden zo uitgestrekt zijn als men maar wilde omdat, met een lege planeet, ruimte geen probleem was en met een onbeperkt aantal robots de exploitatie ook niet.

Er kwamen zoveel robots dat ze voorzien werden van radiocontact en dat was het begin van onze beroemde robotindustrie. We begonnen nieuwe varieteiten te ontwikkelen, nieuwe accessoires, nieuwe toepassingsmogelijkheden. De cultuur dicteert de uitvinders; ik geloof dat ik die uitdrukking uitgevonden heb.’ Quemot grinnikte.

Als reactie op de een of andere prikkel die Baley door de barriere van de stoel niet kon zien kwam een robot Quemot een drankje brengen dat er net zo uitzag als de drank die Baley al gehad had. Baley kreeg niets en hij besloot er ook niet om te vragen.

Quemot ging verder: ‘De voordelen van het leven op Solarie waren voor iedereen die zijn ogen openhield duidelijk. Solarie kwam in de mode. Meer Nexonianen bouwden er hun huizen en Solarie werd wat ik bij voorkeur een ‘villa-planeet’ noem. En meer en meer van de kolonisten begonnen bet hele jaar op de planeet te blijven terwijl zij bun zaken op Nexon door assistenten lieten behartigen. Robotfabrieken werden op Solarie opgericht. Boerderijen en mijnen werden zodanig geexploiteerd dat export mogelijk begon te worden. ‘Kortom, meneer Baley, het werd duidelijk dat Solarie, in minder dan een eeuw, even overbevolkt zou worden als Nexon geweest was. Het leek belachelijk en een verspilling om eerst zo’n nieuwe wereld te vinden en die dan weer kwijt te raken door een gebrek aan inzicht. ‘Om u het verhaal van talloze politieke complicaties te besparen kan ik volstaan met te zeggen dat Solarie erin slaagde zonder oorlog onafhankelijk te worden en te blijven. Onze bruikbaarheid voor de andere Buitenwerelden als bron van speciale robots bezorgde ons vrienden en dat kwam ons van pas, natuurlijk.

‘Eenmaal onafhankelijk geworden was het onze eerste zorg om de bevolking gegarandeerd binnen redelijke grenzen te houden. We beperkten de immigratie en de geboorten en in de behoefte aan mankracht voorzagen we door steeds meer en steeds verfijndere robots te gebruiken.’ Baley zei: ‘Waarom hebben de Solariers er bezwaar tegen elkaar te zien?’ Hij had zich geergerd over de manier waarop Quemot zijn sociologische uiteenzettingen wenste te geven.

Quemot gluurde langs zijn stoel en dook bijna meteen weer weg.

‘Dat volgt daar onvermijdelijk uit. We hebben reusachtige landgoederen. Een goed van twintigduizend vierkante kilometer is niet ongewoon, hoewel de grootste aanzienlijke hoeveelheden onproductief gebied omvatten. Mijn eigen landgoed is 1530 vierkante kilometer groot maar elke vierkante meter is goed land.

Hoe dan ook, meer dan wat ook is het de omvang van het landgoed die iemands maatschappelijke status bepaalt. En een van de eigenschappen van een groot goed is dat je er bijna doelloos op rond kunt zwerven zonder hoegenaamd het gevaar te lopen dat je op het terrein van je buurman raakt en dus je buurman tegenkomt. Begrijpt u?’ Baley haalde zijn schouders op. ‘Ik geloof van wel.’

‘Een Solarier is er, kortom, trots op zijn buurman niet te ontmoeten. Tegelijkertijd wordt zijn land zo goed verzorgd door robots en is het zo selfsupporting dat er ook geen reden voor hem is die buurman te ontmoeten. De wens om dat te vermijden leidde tot de ontwikkeling van nog volmaakter kijkapparatuur en naarmate de kijkapparatuur hoe langer hoe meer verbeterde, werd de noodzaak om je buurman te zien kleiner dan ooit. Het was een kringloop die zich zelf versterkte, een soort feedback. Begrijpt u?’ Baley zei: ‘Hoort u eens, dr. Quemot. U hoeft dat niet allemaal zo voor mij te vereenvoudigen. Ik ben dan wel geen socioloog maar ik heb de gewone elementaire sociologie wel op school gehad. Al was het dan alleen maar een Aardse school, natuurlijk,’ voegde Baley er met een soort weerbarstige bescheidenheid aan toe om de ander, die zo’n opmerking in meer vernederende termen zou verpakken, voor te zijn, ‘maar wiskunde kan ik wel volgen.’

‘Wiskunde?’ zei Quemot, die de laatste lettergreep op piepende toon uitbracht.

‘Nou ja, niet het spul dat ze in de robotiek gebruiken, die ik niet zou kunnen volgen, maar met de sociologische relaties kan ik overweg. Ik ben bijvoorbeeld bekend met de Tera-min Relatie.’

‘Met wat, meneer?’

‘Misschien heet het bij u anders. De differentiaal van de geleden ongemakken met de toegestane privileges: dee ie sub jee tot de ende…’

‘Waar hebt u het over?’ Baley hoorde de scherpe en autoritaire toon van een Kosmiet en hij zweeg verbijsterd. En toch was de relatie tussen geleden ongemak en toegestane voorrechten een essentieel onderdeel van de wetenschap hoe je met mensen om moest springen zonder explosieve situaties te veroorzaken. Een privecel in de gemeenschapsbadkamer, iemand met reden gegeven, hield x personen in geduldige afwachting tot dit zelfde zeldzame voorrecht hun ook verleend zou worden, waarbij de waarde van x varieerde met bekende variaties in omgeving en menselijk temperament, zoals de Teramin Relatie die kwantitatief beschreef. Maar toch, in een wereld met alleen maar voorrechten en geen enkel ongemak, was de Teramin Relatie iets triviaals. Misschien had hij het verkeerde voorbeeld gekozen. Hij probeerde het opnieuw. ‘Hoort u eens, meneer, het kan natuurlijk geen kwaad een kwalitatieve beschrijving te krijgen van de groei van dit vooroordeel tegen het zien, maar ik heb er niet zoveel aan. Ik wilde de precieze analyse van het vooroordeel kennen zodat ik effectieve tegenmaatregelen kan nemen. Ik wil mensen overhalen om mij te zien, zoals u nu.’

‘Meneer Baley,’ zei Quemot, ‘u kunt menselijke emoties niet behandelen alsof ze in een positronisch brein waren ingebouwd.’

‘Dat beweer ik pok niet. Robotiek is een deductieve wetenschap en de sociologie is inductief. Maar in beide gevallen kun je wiskunde toepassen.’

Er viel een korte stilte. Toen zei Quemot met een trillende stem: ‘U hebt toegegeven dat u geen socioloog bent.’

‘Dat weet ik. Maar er is mij verteld dat u er een was. De beste op de hele planeet.’

‘Ik ben de enige. Je zou bijna kunnen zeggen dat ik de wetenschap heb bedacht.’

‘Oh?’ Baley aarzelde voor hij zijn volgende vraag durfde te stellen. Het klonk hem zelf bijna onbeschoft in de oren. ‘Hebt u boeken over het onderwerp gezien?’

‘Ik heb een stuk of wat Auroraanse boeken gezien.’

‘Hebt u boeken van de Aarde gezien?’

‘Aarde?’ Quemot lachte onbehaaglijk. ‘Het zou niet bij me opgekomen zijn om iets van de Aardse wetenschappelijke producties te lezen. Niet dat ik u wil beledigen.’

‘Goed, het spijt me. Ik had gedacht dat ik bepaalde gegevens zou kunnen krijgen die het mij mogelijk zouden maken anderen persoonlijk te gaan ondervragen zonder…’ Quemot maakte een raar, onverstaanbaar raspgeluid en de grote stoel waarin hij zat schoof achteruit en viel toen met een slag om. Baley ving nog een gedempt ‘Mijn verontschuldigingen’ op.

Een ogenblik ving Baley een glimp op van Quemot die op een weinig elegante manier holde, toen was hij de kamer uit, verdwenen.

Baley’s wenkbrauwen gingen omhoog. Wat had hij voor de donder nu weer gezegd? Jehoshaphat! Welk verkeerde knopje had hij nu weer ingedrukt?

Aarzelend begon hij op te staan, maar hield daar weer mee op toen er een robot binnenkwam.

‘Meester,’ zei de robot, ‘ik moest u zeggen dat de meester over enkele ogenblikken naar u zal kijken.’

‘Kijken, jongen?’

‘Jawel, meester. Intussen kunt u een verfrissing laten komen.’ Er stond weer een beker met roze vloeistof bij Baley’s elleboog en deze keer was er een schotel met snoepgoed, warm en geurig, naast gezet.

Baley ging weer zitten, proefde de drank voorzichtig en zette de beker weer neer. Het snoepgoed voelde hard en warm aan, maar hij kon de korst zonder moeite doorbijten en het binnenste was meteen aanzienlijk warmer en zachter. Hij kon de bestanddelen van de smaak niet thuis brengen en vroeg zich af of het uit Solarische kruiden en specerijen was samengesteld.

Toen dacht hij aan het beperkte, op basis van gisten samengestelde, dieet op Aarde en hij vroeg zich af of er een markt zou zijn voor gistsoorten met de smaak van Buitenwereldse Producten.

Maar Quemot die plotseling uit het niets verscheen en hem aankeek onderbrak zijn gepeins. Hij keek hem aan deze keer! Hij zat in een kleinere stoel in een kamer waarvan de muur en de vloer scherp contrasteerden met die waarin Baley zat. En hij glimlachte nu, zodat de lijnen in zijn gezicht dieper werden en hij, paradoxaal genoeg, tegelijk een jeugdiger uiterlijk kreeg door het accent dat zijn levendige ogen nu kregen.

Hij zei: ‘Duizend verontschuldigingen, meneer Baley. Ik dacht dat ik me heel goed hield in uw persoonlijke aanwezigheid, maar dat was een illusie. Ik was behoorlijk gespannen en uw zin voerde de spanning op tot overspanning, bij wijze van spreken.’

‘Welke zin, meneer?’

‘U zei iets over het persoonlijk…’ Hij schudde zijn hoofd en likte snel met zijn tong langs zijn lippen. ‘Ik zeg het liever niet. U begrijpt wel wat ik bedoel. De zin riep een zeer treffend beeld van ons tweeen op zoals we eikaars — eikaars adem zaten in te ademen.’

De Solarier huiverde. ‘Vindt u dat niet stuitend?’

‘Ik geloof niet dat ik er ooit zo over gedacht heb.’

‘Het lijkt me zo’n smerige gewoonte. En toen u het zei en het beeld in mijn hoofd opriep, besefte ik dat we tenslotte in de zelfde kamer waren, al zat ik niet met mijn gezicht naar u toe, het kon niet anders of wolkjes lucht die in uw longen waren geweest bereikten mij en kwamen de mijne binnen. En met mijn gevoeligheid…’

Baley zei: ‘Moleculen in de hele Solarische atmosfeer zijn in duizenden longen geweest. Jehoshaphat! In de longen van dieren en de kieuwen van vissen.’

‘Dat is zo,’ zei Quemot die treurig over zijn wang wreef, ‘en ik zou daar ook net zo lief niet bij willen stilstaan. Maar het was het directe van de situatie met u daar persoonlijk en wij allebei aan het in- en uitademen. Dit kijken betekent een hele opluchting voor me.’

‘Ik ben nog steeds in het zelfde huis, dr. Quemot.’

‘Maar dat is nou net zo opmerkelijk aan dat gevoel van opluchting. U bent in het zelfde huis en toch maakt het gebruik van de dimensionaal alle verschil van de wereld. Maar ik weet nu tenminste hoe het is om een vreemde te zien. Ik zal het niet nog eens proberen.’

‘Dat klinkt alsof u met het zien experimenteerde.’

‘In zekere zin wel,’ zei de Kosmiet, ‘Ik geloof dat het een experiment voor me was. Het motief was niet zo belangrijk. Maar de resultaten waren interessant, ook al waren ze tegelijk nogal onthutsend. Het was een goede test en ik zal hem misschien vastleggen.’

‘Wat vastleggen?’ vroeg Baley niet-begrijpend. ‘Mijn gevoelens!’ Nu keek Quemot op zijn beurt niet-begrijpend. Baley zuchtte. Langs elkaar heen praten. Altijd maar langs elkaar heen praten.

‘Ik vroeg het alleen maar omdat ik eigenlijk veronderstelde dat u wel instrumenten zou hebben om emotionele reacties te meten. Een elektro-encefalograaf misschien.’ Hij keek tevergeefs om zich heen. ‘Maar misschien hebt u wel een uitvoering in zakformaat die zonder directe elektrische verbinding werkt. Op Aarde kennen we zoiets niet.’

‘Ik ben ervan overtuigd,’ zei de Solarier koel, ‘dat ik in staat ben de aard van mijn eigen gevoelens zonder instrument te taxeren. Ze waren duidelijk genoeg.’

‘Ja, natuurlijk, maar voor een kwantitatieve analyse…’ begon Baley.

Nijdig zei Quemot: ‘Ik begrijp niet waar u toch heen wilt. Bovendien probeer ik u iets anders te vertellen, mijn eigen theorie eigenlijk, iets wat ik in geen boek heb gezien, iets waar ik tamelijk trots op ben…’

Baley zei: ‘En wat houdt die theorie precies in, meneer?’

‘Wel, de manier waarop de Solarische cultuur gebaseerd is op een oude Aardse cultuur.’

Baley zuchtte. De ander moest het duidelijk kwijt en als hij niet wilde luisteren wat het de vraag of hij daarna nog op veel medewerking kon rekenen. Hij zei: ‘En die cultuur is?’

‘Sparta!’ zei Quemot, en hij hief zijn hoofd zo op dat zijn witte haar een moment in het licht glansde en bijna op een aureool leek. ‘Ik ben ervan overtuigd dat u wel eens van Sparta gehoord heeft!’

Baley voelde zich opgelucht. In zijn jonge jaren had hij zich enorm geinteresseerd voor het grijze verleden van de Aarde (de studie was voor veel Aardebewoners aantrekkelijk — een oppermachtige Aarde omdat het een Aarde alleen was; Aardebewoners waren de meesters omdat er geen Kosmieten waren), maar de Aardse geschiedenis was uitgebreid. Quemot had evengoed kunnen beginnen over een stadium waar Baley niet mee bekend was en dat zou vervelend zijn geweest. Zoals de zaken nu stonden kon hij voorzichtig zeggen: ‘Ja, ik heb films over dat onderwerp gezien.’

‘Goed. Goed. Nu bestond Sparta op zijn hoogtepunt uit een betrekkelijk gering aantal Spartanen, de enige echte stadsburgers, plus een iets groter aantal tweederangs individuen, de Perioikoi, en een werkelijk groot aantal echte slaven, de Heloten. Er waren twintig Heloten op een Spartaan en de Heloten waren mensen met menselijke gevoelens en menselijke gebreken.

‘Om er nu zeker van te zijn dat een revolutie van de Heloten nooit zou kunnen slagen, ondanks hun verpletterende numerieke meerderheid, werden de Spartanen militaire specialisten. Ze leidden allemaal het leven van een militaire machine. Er heeft nooit een geslaagde Heloten-revolutie plaats gevonden.

‘Nu lijken wij menselijke wezens op Solarie in zekere zin op die Spartanen. Wij hebben onze Heloten, maar onze Heloten zijn machines en geen mensen. Ze kunnen niet in opstand komen en hoeven niet gevreesd te worden ook al overtreffen ze ons numeriek nog duizend keer zo sterk als de Heloten de Spartanen. We hebben dus het voordeel van de Spartaanse exclusiviteit zonder de noodzaak ons op te offeren aan een strakke discipline. In plaats daarvan kunnen we de artistieke en culturele levensstijl van de Atheners als model gebruiken, die tijdgenoten waren van de Spartanen en die…’

Baley zei: ‘Ik heb ook films over de Atheners gezien.’ Quemot ging steeds vriendelijker spreken. ‘Beschavingen hebben altijd een piramidale opbouw gehad. Naarmate men stijgt naar de top van het sociale gebouw neemt de vrije tijd toe en is er meer mogelijkheid het geluk na te jagen. Naarmate men klimt treft men ook steeds minder mensen aan die hetzelfde genieten. Er is, onveranderlijk, een overwicht aan bezitlozen. En bedenk dat, hoe goed de onderste lagen het absoluut gezien ook mogen hebben, vergeleken met de top zijn zij altijd bezitloos. Zo zijn bijvoorbeeld de Auroranen die er het slechtst aan toe zijn, beter af dan de Aardse aristocraten, maar vergeleken met Auroraanse aristocraten hebben ze niets en het zijn de heersers van hun eigen wereld waar ze zich zelf mee vergelijken.

‘Er is dus altijd sociale wrijving in gewone menselijke samenlevingen. Sociale revolutie en de reactie van het zich daartegen te wapenen of het te bestrijden als het eenmaal begonnen is zijn de oorzaken van veel menselijke ellende waarmee de geschiedenis doordrenkt is. ‘Maar hier op Solarie staat de spits van de piramide voor het eerst op zich zelf. In plaats van de bezitlozen zijn robots gekomen. Wij hebben de eerste nieuwe samenleving, de eerste werkelijk nieuwe, de eerste grote sociale uitvinding sinds de boeren van Suremie en Egypte steden uitvonden.’ Glimlachend leunde hij achterover. Baley knikte. ‘Hebt u dit gepubliceerd?’

‘Misschien doe ik dat nog wel eens,’ zei Quemot met een bestudeerde onverschilligheid. ‘Tot nog toe niet. Dit is mijn derde bijdrage.’

‘Waren de andere twee even omvangrijk?’

‘Maar dat was niet op sociologisch terrein. Ik ben in mijn tijd ook beeldhouwer geweest. Het werk dat u om u heen ziet’ — hij gebaarde naar het beeldhouwwerk — ‘is van mij. En ik ben ook componist geweest. Maar ik word ouder en Rikaine Delmarre heeft sterk voor de toegepaste kunsten gepleit ten koste van de schone kunsten en ik besloot de sociologie in te gaan.’

Baley zei: ‘Dat klinkt alsof Delmarre een goede vriend van u was.’

‘We kenden elkaar. Als je oud bent als ik ken je alle volwassen Solariers. Maar het heeft geen zin te ontkennen dat Rikaine Delmarre en ik elkaar tamelijk goed kenden.’

‘Wat voor een soort man was Delmarre?’ (Merkwaardig genoeg riep de naam van de man het beeld van Gladia bij hem op en hij werd gekweld door de plotselinge, haarscherpe herinnering aan haar zoals hij haar het laatst gezien had, kwaad, met een van woede vertrokken gezicht.) Quemot keek een beetje peinzend. ‘Hij was een waardig mens; toegewijd aan Solarie en onze manier van leven.’

‘Een idealist, met andere woorden.’

‘Ja. Beslist. Dat blijkt al uit het feit dat hij zich als vrijwilliger op gaf voor zijn baan van — van fetologisch ingenieur. Het was een toegepaste kunst, ziet u, en ik heb u al verteld hoe hij daarover dacht.’

‘Was het niet gebruikelijk om je daarvoor als vrijwilliger te melden?’

‘Lijkt het u, niet… Maar ik vergeet dat u een Aardebewoner bent. Ja, het was ongebruikelijk. Het is een van die karweien die opgeknapt moeten worden maar waar niemand vrijwillig aan begint. Doorgaans wordt het iemand voor een periode van een paar jaar opgedragen en het is niet prettig om daarvoor uitgekozen te worden. Delmarre gaf zich vrijwillig op en voor zijn leven. Hij vond het te belangrijk om aan weigerachtige dienstplichtigen over te laten en hij overtuigde mij daar ook van. Toch zou ik me nooit opgegeven hebben. Zo’n persoonlijk offer zou ik nooit hebben kunnen brengen. En voor hem was het nog een groter offer, want hij was bijna een fanaticus op het punt van persoonlijke hygiene.’

‘Ik geloof dat ik nog steeds niet weet wat voor soort werk het was.’

Een licht blosje vloog over Quercots oude wangen. ‘Zou u dat niet liever met zijn assistent bespreken?’ Baley zei: ‘Dat zou ik zeker allang gedaan hebben als iemand er eerder op was gekomen om mij te vertellen dat hij een assistent had.’

‘Dat spijt me dan,’ zei Quemot, ‘en aan het bestaan van zo’n assistent kunt u de sociale verantwoordelijkheid die hij voelde weer afmeten. Niemand die dit werk vroeger gedaan had had er een gehad. Maar Delmarre vond het nodig een geschikte jongmens te vinden en die zelf op te leiden, zodat hij een professionele erfgenaam achter zou laten als het tijd voor hem werd om zich terug te trekken of, nou ja, te sterven.’ De oude Solarier zuchtte diep. ‘Toch heb ik hem nog overleefd en hij was een stuk jonger. Ik speelde vaak schaak met hem.’

‘Hoe kreeg u dat voor elkaar?’

Quemots wenkbrauwen gingen omhoog. ‘Op de gewone manier.’

‘Zag u elkaar dan?’

Quemot keek hevig verschrikt. ‘Wat een idee! Zelfs als ik het had kunnen harden zou Delmarre het geen moment hebben toegestaan. Omdat hij fetologisch ingenieur was, daarom was hij nog niet ongevoelig geworden. Het was een kieskeurig mens.’

‘Maar hoe…’

‘Met twee borden, net zoals iedereen schaak speelt.’ Plotseling haalde de Solarier zijn schouders op alsof hij er niet zo zwaar aan wilde tillen. ‘Nou ja, u bent een Aardebewoner.

Mijn zetten werden op zijn bord geregistreerd, en de zijne op mijn bord. Het is heel eenvoudig.’

Baley zei: ‘Kent u mevrouw Delmarre?’

‘We hebben elkaar gekeken. Zij is een veldcolorist, weet u, en ik heb een paar exposities van haar bekeken. Goed werk in zeker opzicht, maar interessanter als curiositeiten dan als scheppingen. Toch zijn ze wel amusant en proef je er een ontvankelijke geest achter.’

‘Zou u zeggen dat ze in staat was haar man te doden?’

‘Daar heb ik niet over nagedacht. Vrouwen zijn grillige wezens. Maar aan de andere kant is er nauwelijks ruimte voor twijfel, nietwaar? Alleen mevrouw Delmarre kon dicht genoeg bij Rikaine komen om hem te kunnen doden. Rikaine zou niemand anders, het deed er niet toe waarom, ooit hebben willen zien. Buitengewoon kieskeurig. Misschien is kieskeurig het juiste woord niet. Het was meer zo dat elk spoortje van abnormaliteit aan hem ontbrak; hij had niets pervers. Hij was een goede Solarier.’

‘Zou u het pervers willen noemen dat u mij hebt willen zien?’ zei Baley.

Quemot zei: ‘Ja, dat geloof ik wel. Ik zou wel zeggen dat het iets scatofiels had.’

‘Zou het kunnen dat Delmarre om politieke redenen vermoord is?’

‘Wat?’

‘Ik heb hem een Traditionalist horen noemen.’

‘Oh, maar dat zijn we allemaal.’

‘U bedoelt dat er op Solarie geen enkele groep is die niet uit Traditionalisten bestaat?’

‘Ik geloof zeker,’ zei Quemot langzaam, ‘dat er mensen zijn die het gevaarlijk vinden te Traditionalistisch te zijn. Ze zijn zich sterk bewust van onze geringe bevolking, van de dat wij weerloos zijn tegen een mogelijke agressie van de andere Buitenwerelden. Dat is dan heel dwaas gedacht en veel zullen het er niet zijn. Ik geloof niet dat ze echt iets te betekenen hebben.’

‘Waarom zegt u dat ze dwaas zijn? Is er iets op Solarie dat, ondanks het nadeel van het kleine aantal, het machtsevenwicht weer herstelt? Een nieuw soort wapen?’ Tien wapen, jazeker. Maar geen nieuw wapen. De mensen waar ik het over heb zijn meer blind dan dwaas dat ze niet beseffen dat zo’n wapen al voortdurend gebruikt wordt en dan tegenstand ertegen onmogelijk is.’ Baleys ogen vernauwden zich. ‘Meent u dat?’

‘Jazeker.’

‘Weet u dan wat voor wapen dat is?’

‘Dat zouden we allemaal kunnen weten. U ook, als u er even bij stil staat. Ik zie het misschien iets makkelijker dan de meesten omdat ik socioloog ben. Zeker, het wordt niet gebruikt zoals een wapen doorgaans gebruikt wordt. Het doodt niet en doet geen pijn, maar toch is het onweerstaanbaar. Des te meer onweerstaanbaar omdat niemand het opmerkt.’

Geergerd zei Baley: ‘En wat voor niet-dodelijk wapen mag dat dan wel wezen?’

Загрузка...